{"regions": {"search": {"terms": [], "terms_string": "", "tag": "Melkwegstelsel", "results": [{"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/magnetische-velden-ontdekt-rond-superzwaar-zwart-g/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Een nieuwe opname van het Event Horizon Telescope (EHT)-samenwerkingsverband heeft sterke en geordende magnetische velden aan het licht gebracht die spiraalsgewijs van de rand van het superzware zwarte gat Sagittarius A* (Sgr A*) af komen. De magnetische veldstructuur rond Sgr A* vertoont opvallende overeenkomsten met die van het zwarte gat in het centrum van het sterrenstelsel M87. Dit wijst erop dat alle zwarte gaten sterke magnetische velden hebben. De gelijkenis doet ook vermoeden dat er in Sgr A* een jet schuilgaat (The Astrophysical Journal Letters, 27 maart).
Twee jaar geleden publiceerden wetenschappers de eerste opname van Sgr A*. Hoewel het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum, dat zich op ongeveer 27.000 lichtjaar van de aarde bevindt, meer dan duizend keer kleiner en minder massarijk is dan dat van M87 – het allereerste zwarte gat dat in beeld werd gebracht, bleek uit de waarnemingen dat de twee opmerkelijk veel op elkaar lijken. Hierdoor vroegen wetenschappers zich af of zij behalve hun uiterlijk ook andere kenmerken gemeen hadden.
Om daar achter te komen, besloot het EHT-team om Sgr A* in gepolariseerd licht te bestuderen. Eerdere onderzoeken van het licht rond het zwarte gat in M87 (M87*) hebben laten zien dat de omliggende magnetische velden dit zwarte gat in staat hebben gesteld om krachtige jets van materie terug de ruimte in te schieten. De nieuwe opnamen bouwen hierop voort en laten zien dat hetzelfde mogelijk ook voor Sgr A* geldt.
Rond het zwarte gat in het Melkwegcentrum zijn namelijk eveneens sterke, verstrengelde en georganiseerde magnetische velden aanwezig. Uit het feit dat de polarisatiestructuur van Sgr A* sterk lijkt op die van het veel grotere zwarte gat M87* leiden astronomen af sterke en geordende magnetische velden van cruciaal belang zijn voor de manier waarop zwarte gaten in wisselwerking treden met het gas en de materie in hun omgeving.
Licht is niets anders dan een oscillerende (op en neer gaande) elektromagnetische golf die ons in staat stelt om objecten te zien. Soms oscilleert licht in een voorkeursrichting: we noemen het dan ‘gepolariseerd’. Hoewel overal om ons heen gepolariseerd licht voorkomt, is het menselijk oog niet in staat om dit van ‘normaal’ licht te onderscheiden. In het plasma rond zwarte gaten zorgen deeltjes die rond magnetische veldlijnen wervelen voor een polarisatiepatroon dat loodrecht op het veld staat. Dit biedt astronomen de mogelijkheid om in meer detail te zien wat zich in de omgeving van zwarte gaten afspeelt en hun magnetische veldlijnen in kaart te brengen.
Om Sgr A* te kunnen observeren, heeft de EHT-samenwerking acht telescopen over de hele wereld met elkaar verbonden, om een denkbeeldige telescoop ter grootte van de aarde te creëren. Deze ‘supertelescoop’ heeft sinds 2017 diverse waarnemingen gedaan en zal Sgr A* in april 2024 opnieuw waarnemen. Naarmate er nieuwe telescopen aan de EHT worden toegevoegd, zullen de beelden alleen maar beter worden. (EE)
Een nieuwe opname van het Event Horizon Telescope (EHT)-samenwerkingsverband heeft sterke en geordende magnetische velden aan het licht gebracht die spiraalsgewijs van de rand van het superzware zwarte gat Sagittarius A* (Sgr A*) af komen. De magnetische veldstructuur rond Sgr A* vertoont opvallende overeenkomsten met die van het zwarte gat in het centrum van het sterrenstelsel M87. Dit wijst erop dat alle zwarte gaten sterke magnetische velden hebben. De gelijkenis doet ook vermoeden dat er in Sgr A* een jet schuilgaat (The Astrophysical Journal Letters, 27 maart).
Twee jaar geleden publiceerden wetenschappers de eerste opname van Sgr A*. Hoewel het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum, dat zich op ongeveer 27.000 lichtjaar van de aarde bevindt, meer dan duizend keer kleiner en minder massarijk is dan dat van M87 – het allereerste zwarte gat dat in beeld werd gebracht, bleek uit de waarnemingen dat de twee opmerkelijk veel op elkaar lijken. Hierdoor vroegen wetenschappers zich af of zij behalve hun uiterlijk ook andere kenmerken gemeen hadden.
Om daar achter te komen, besloot het EHT-team om Sgr A* in gepolariseerd licht te bestuderen. Eerdere onderzoeken van het licht rond het zwarte gat in M87 (M87*) hebben laten zien dat de omliggende magnetische velden dit zwarte gat in staat hebben gesteld om krachtige jets van materie terug de ruimte in te schieten. De nieuwe opnamen bouwen hierop voort en laten zien dat hetzelfde mogelijk ook voor Sgr A* geldt.
Rond het zwarte gat in het Melkwegcentrum zijn namelijk eveneens sterke, verstrengelde en georganiseerde magnetische velden aanwezig. Uit het feit dat de polarisatiestructuur van Sgr A* sterk lijkt op die van het veel grotere zwarte gat M87* leiden astronomen af sterke en geordende magnetische velden van cruciaal belang zijn voor de manier waarop zwarte gaten in wisselwerking treden met het gas en de materie in hun omgeving.
Licht is niets anders dan een oscillerende (op en neer gaande) elektromagnetische golf die ons in staat stelt om objecten te zien. Soms oscilleert licht in een voorkeursrichting: we noemen het dan ‘gepolariseerd’. Hoewel overal om ons heen gepolariseerd licht voorkomt, is het menselijk oog niet in staat om dit van ‘normaal’ licht te onderscheiden. In het plasma rond zwarte gaten zorgen deeltjes die rond magnetische veldlijnen wervelen voor een polarisatiepatroon dat loodrecht op het veld staat. Dit biedt astronomen de mogelijkheid om in meer detail te zien wat zich in de omgeving van zwarte gaten afspeelt en hun magnetische veldlijnen in kaart te brengen.
Om Sgr A* te kunnen observeren, heeft de EHT-samenwerking acht telescopen over de hele wereld met elkaar verbonden, om een denkbeeldige telescoop ter grootte van de aarde te creëren. Deze ‘supertelescoop’ heeft sinds 2017 diverse waarnemingen gedaan en zal Sgr A* in april 2024 opnieuw waarnemen. Naarmate er nieuwe telescopen aan de EHT worden toegevoegd, zullen de beelden alleen maar beter worden. (EE)
De eerste generatie sterren heeft het heelal totaal veranderd. In hun kernen smolten de eenvoudige eenvoudige elementen waterstof en helium samen tot een scala aan zwaardere elementen. En toen deze sterren stierven, explodeerden ze en verstrooiden ze deze elementen – waaraan wij ons bestaan te danken hebben – over de ruimte. Het is nog niemand gelukt om zo’n ster van de eerste generatie op te sporen, maar astronomen denken nu wel een ster van de tweede generatie te hebben gevonden – niet in ons Melkwegstelsel, maar in de naburige Grote Magelhaense Wolk (Nature Astronomy, 20 maart).
De ontdekking is gedaan door Anirudh Chiti (Universiteit van Chicago) en collega's. Zij hebben, met behulp van de Europese astrometrische ruimtetelescoop Gaia en de Magellan-telescoop in Chili in totaal tien oude sterren in de Grote Magelhaense Wolk weten op te sporen. Vermoed wordt dat de Grote Magelhaense Wolk ooit een zelfstandig sterrenstelsel was dat een paar miljard jaar geleden werd ingevangen door de zwaartekracht van ons Melkwegstelsel. Dit maakt hem bijzonder interessant, omdat de daarin aanwezige oude sterren dus buiten ons sterrenstelsel zijn gevormd, wat astronomen de kans geeft om te onderzoeken of de omstandigheden in het vroege heelal overal gelijk waren, of lokaal verschilden.
Een van de tien oude sterren die Chiti en collega’s hebben ontdekt bleek gelijk al een buitenbeentje. De ster, met de aanduiding LMC-119, bevat veel minder elementen zwaarder dan helium dan enig andere ster die tot nu toe in de Grote Magelhaense Wolk is gezien. Dit betekent dat hij waarschijnlijk is gevormd in het kielzog van de eerste stellaire generatie, en dus nog niet veel zwaardere elementen kon opnemen. De weinige zwaardere elementen die LMC-119 bevat zijn volgens de onderzoekers waarschijnlijk afkomstig van de supernova-explosie van een ster van de eerste generatie.
Toen ze de elementen in de ster in kaart brachten, zagen de astronomen tot hun verbazing dat er veel minder koolstof dan ijzer in zat dan in sterren van ons Melkwegstelsel. Dit suggereert dat koolstofverrijking die oude Melkweg-sterren tentoonspreiden wellicht niet universeel was. (EE)
De eerste generatie sterren heeft het heelal totaal veranderd. In hun kernen smolten de eenvoudige eenvoudige elementen waterstof en helium samen tot een scala aan zwaardere elementen. En toen deze sterren stierven, explodeerden ze en verstrooiden ze deze elementen – waaraan wij ons bestaan te danken hebben – over de ruimte. Het is nog niemand gelukt om zo’n ster van de eerste generatie op te sporen, maar astronomen denken nu wel een ster van de tweede generatie te hebben gevonden – niet in ons Melkwegstelsel, maar in de naburige Grote Magelhaense Wolk (Nature Astronomy, 20 maart).
De ontdekking is gedaan door Anirudh Chiti (Universiteit van Chicago) en collega's. Zij hebben, met behulp van de Europese astrometrische ruimtetelescoop Gaia en de Magellan-telescoop in Chili in totaal tien oude sterren in de Grote Magelhaense Wolk weten op te sporen. Vermoed wordt dat de Grote Magelhaense Wolk ooit een zelfstandig sterrenstelsel was dat een paar miljard jaar geleden werd ingevangen door de zwaartekracht van ons Melkwegstelsel. Dit maakt hem bijzonder interessant, omdat de daarin aanwezige oude sterren dus buiten ons sterrenstelsel zijn gevormd, wat astronomen de kans geeft om te onderzoeken of de omstandigheden in het vroege heelal overal gelijk waren, of lokaal verschilden.
Een van de tien oude sterren die Chiti en collega’s hebben ontdekt bleek gelijk al een buitenbeentje. De ster, met de aanduiding LMC-119, bevat veel minder elementen zwaarder dan helium dan enig andere ster die tot nu toe in de Grote Magelhaense Wolk is gezien. Dit betekent dat hij waarschijnlijk is gevormd in het kielzog van de eerste stellaire generatie, en dus nog niet veel zwaardere elementen kon opnemen. De weinige zwaardere elementen die LMC-119 bevat zijn volgens de onderzoekers waarschijnlijk afkomstig van de supernova-explosie van een ster van de eerste generatie.
Toen ze de elementen in de ster in kaart brachten, zagen de astronomen tot hun verbazing dat er veel minder koolstof dan ijzer in zat dan in sterren van ons Melkwegstelsel. Dit suggereert dat koolstofverrijking die oude Melkweg-sterren tentoonspreiden wellicht niet universeel was. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A* of kortweg Sgr A*, draait zo snel dat het de ruimtetijd eromheen vervormt tot iets dat op een rugbybal lijkt. Dat blijkt uit nieuw onderzoek, gebaseerd op gegevens van NASA’s röntgen-ruimtetelescoop Chandra en de Very Large Array (VLA)-radiotelescoop in de VS.
Zwarte gaten hebben twee fundamentele eigenschappen: hun massa (hoeveel ze wegen) en hun ‘spin’ (hoe snel ze draaien). De bepaling van een van deze twee waarden vertelt wetenschappers veel over een zwart gat en hoe het zich gedraagt.
Een team onderzoekers heeft nu een nieuwe methode toegepast die gebruik maakt van röntgen- en radiogegevens om te bepalen hoe snel Sgr A* ronddraait op basis van de wijze waarop materiaal naar het zwarte gat toe en daarvandaan stroomt. Ze ontdekten dat Sgr A* ronddraait met een hoeksnelheid – het aantal omwentelingen per seconde – die oploopt tot ongeveer zestig procent van de maximaal mogelijke waarde. Deze limiet wordt bepaald door het gegeven dat materie niet sneller kan reizen dan licht. Eerdere schattingen van de spin van Sgr A* varieerden van helemaal niet draaiend tot bijna maximaal draaiend.
Een draaiend zwart gat sleept de ‘ruimtetijd’ (de combinatie van tijd en de drie dimensies van ruimte) en nabije materie met zich mee terwijl het ronddraait. Daarbij wordt de ruimtetijd rond het zwarte gat ook platgedrukt. Als je van bovenaf op het draaiende zwarte gat kijkt, langs de loop van de jet die deze produceert, dan is de ruimtetijd cirkelvormig. Maar als je van opzij naar het zwarte gat kijkt, heeft de ruimtetijd de vorm van een rugbybal. En hoe sneller de spin, des te platter is de bal.
Wanneer ze omgeven zijn door materie kunnen draaiende zwarte gaten jets van snelle deeltjes uitzenden, wat ten koste gaat van hun spin-energie. Vanwege de beperkte hoeveelheid materie rondom Sgr A* is dit zwarte gat de afgelopen duizenden jaren echter relatief rustig geweest, met relatief zwakke jets. Het nieuwe onderzoek laat zien dat hierin weleens verandering zou kunnen komen als de hoeveelheid materie rond Sgr A* toeneemt.
Dit betekent dat in de toekomst, als de eigenschappen van de materie en de magnetische veldsterkte nabij het zwarte gat veranderen, een deel van de enorme spin-energie wordt aangesproken om veel krachtigere jets aan te drijven. De benodigde materie kan afkomstig zijn van gas of van de restanten van een ster die door de zwaartekracht van het zwarte gat aan flarden wordt getrokken wanneer deze te dicht in de buurt komt van Sgr A*. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A* of kortweg Sgr A*, draait zo snel dat het de ruimtetijd eromheen vervormt tot iets dat op een rugbybal lijkt. Dat blijkt uit nieuw onderzoek, gebaseerd op gegevens van NASA’s röntgen-ruimtetelescoop Chandra en de Very Large Array (VLA)-radiotelescoop in de VS.
Zwarte gaten hebben twee fundamentele eigenschappen: hun massa (hoeveel ze wegen) en hun ‘spin’ (hoe snel ze draaien). De bepaling van een van deze twee waarden vertelt wetenschappers veel over een zwart gat en hoe het zich gedraagt.
Een team onderzoekers heeft nu een nieuwe methode toegepast die gebruik maakt van röntgen- en radiogegevens om te bepalen hoe snel Sgr A* ronddraait op basis van de wijze waarop materiaal naar het zwarte gat toe en daarvandaan stroomt. Ze ontdekten dat Sgr A* ronddraait met een hoeksnelheid – het aantal omwentelingen per seconde – die oploopt tot ongeveer zestig procent van de maximaal mogelijke waarde. Deze limiet wordt bepaald door het gegeven dat materie niet sneller kan reizen dan licht. Eerdere schattingen van de spin van Sgr A* varieerden van helemaal niet draaiend tot bijna maximaal draaiend.
Een draaiend zwart gat sleept de ‘ruimtetijd’ (de combinatie van tijd en de drie dimensies van ruimte) en nabije materie met zich mee terwijl het ronddraait. Daarbij wordt de ruimtetijd rond het zwarte gat ook platgedrukt. Als je van bovenaf op het draaiende zwarte gat kijkt, langs de loop van de jet die deze produceert, dan is de ruimtetijd cirkelvormig. Maar als je van opzij naar het zwarte gat kijkt, heeft de ruimtetijd de vorm van een rugbybal. En hoe sneller de spin, des te platter is de bal.
Wanneer ze omgeven zijn door materie kunnen draaiende zwarte gaten jets van snelle deeltjes uitzenden, wat ten koste gaat van hun spin-energie. Vanwege de beperkte hoeveelheid materie rondom Sgr A* is dit zwarte gat de afgelopen duizenden jaren echter relatief rustig geweest, met relatief zwakke jets. Het nieuwe onderzoek laat zien dat hierin weleens verandering zou kunnen komen als de hoeveelheid materie rond Sgr A* toeneemt.
Dit betekent dat in de toekomst, als de eigenschappen van de materie en de magnetische veldsterkte nabij het zwarte gat veranderen, een deel van de enorme spin-energie wordt aangesproken om veel krachtigere jets aan te drijven. De benodigde materie kan afkomstig zijn van gas of van de restanten van een ster die door de zwaartekracht van het zwarte gat aan flarden wordt getrokken wanneer deze te dicht in de buurt komt van Sgr A*. (EE)
De helderheidspiek van de ring om het superzware zwarte gat van M87 is in een jaar tijd 30 graden tegen de klok in verschoven. Dat blijkt uit nieuwe beelden die het consortium van de Event Horizon Telescope heeft vrijgegeven.
Het samenwerkingsverband van de Event Horizon Telescope (EHT), met bijdragen van Nederlandse sterrenkundigen, heeft nieuwe beelden getoond van M87*, het superzware zwarte gat in het centrum van het sterrenstelsel Messier 87, met behulp van gegevens van waarnemingen uit april 2018. Dankzij de deelname van de onlangs in gebruik genomen Greenland Telescope en een drastisch verbeterde opnamesnelheid over de hele reeks telescopen, geven de waarnemingen van 2018 een onafhankelijke bevestiging van de eerste waarnemingen in 2017.
In een recent artikel in het tijdschrift Astronomy & Astrophysics zijn nieuwe beelden van de gegevens van 2018 gepresenteerd. Ze laten de bekende ring zien van dezelfde grootte als de ring die in 2017 is waargenomen. Deze heldere ring omringt een diepe centrale depressie, ‘de schaduw van het zwarte gat’, zoals voorspeld door de algemene relativiteitstheorie. Dat de ring ongeveer 30 graden is verschoven ten opzichte van de beelden uit 2017 is in overeenstemming met het theoretische begrip van de variabiliteit van turbulent materiaal rond zwarte gaten.
De helderheidspiek van de ring om het superzware zwarte gat van M87 is in een jaar tijd 30 graden tegen de klok in verschoven. Dat blijkt uit nieuwe beelden die het consortium van de Event Horizon Telescope heeft vrijgegeven.
Het samenwerkingsverband van de Event Horizon Telescope (EHT), met bijdragen van Nederlandse sterrenkundigen, heeft nieuwe beelden getoond van M87*, het superzware zwarte gat in het centrum van het sterrenstelsel Messier 87, met behulp van gegevens van waarnemingen uit april 2018. Dankzij de deelname van de onlangs in gebruik genomen Greenland Telescope en een drastisch verbeterde opnamesnelheid over de hele reeks telescopen, geven de waarnemingen van 2018 een onafhankelijke bevestiging van de eerste waarnemingen in 2017.
In een recent artikel in het tijdschrift Astronomy & Astrophysics zijn nieuwe beelden van de gegevens van 2018 gepresenteerd. Ze laten de bekende ring zien van dezelfde grootte als de ring die in 2017 is waargenomen. Deze heldere ring omringt een diepe centrale depressie, ‘de schaduw van het zwarte gat’, zoals voorspeld door de algemene relativiteitstheorie. Dat de ring ongeveer 30 graden is verschoven ten opzichte van de beelden uit 2017 is in overeenstemming met het theoretische begrip van de variabiliteit van turbulent materiaal rond zwarte gaten.
Een internationaal team van onderzoekers heeft ontdekt dat oude sterren in staat zijn om elementen te produceren met een atoommassa van meer dan 260 – zwaarder dan alle elementen in het periodiek systeem dat van nature op aarde voorkomt (Science, 7 december).
Sterren zijn ‘fabrieken’, waarin voortdurend elementen samensmelten of uit elkaar vallen tot zwaardere, respectievelijk lichtere elementen. Met ‘licht’ en ‘zwaar’ wordt de atoommassa van de elementen bedoeld. Deze massa komt ruwweg overeen met het aantal protonen en neutronen dat in de kern van één atoom van een element voorkomt.
Van de zwaarste elementen is alleen bekend dat ze in neutronensterren worden geproduceerd via een proces dat snelle neutronenvangst of het ‘r-proces’ wordt genoemd. Stel je een enkele atoomkern voor die in een ‘soep’ van neutronen drijft. Plotseling komen er in zeer korte tijd – meestal in minder dan een seconde – een heleboel van die neutronen aan de kern vast te zitten, om vervolgens een aantal neutron-naar-protontransities te ondergaan, en voila: er ontstaat een zwaar element als goud, platina of uranium.
Om elementen te maken die zwaarder zijn dan bijvoorbeeld lood en bismut moet je heel snel veel neutronen toevoegen, maar daar heb je veel energie en veel neutronen voor nodig. En de beste plek om beide te vinden is bij de geboorte of dood van een neutronenster, of bij een botsing tussen twee neutronensterren.
Astronomen weten in grote lijnen wel hoe het r-proces werkt, maar de omstandigheden waaronder dit proces verloopt zijn nogal extreem. Op welk soort plaatsen in het heelal het r-proces kan plaatsvinden, hoe het r-proces eindigt en hoe zwaar het daarbij gevormde element kan worden is onduidelijk.
Om daar meer inzicht in te krijgen, heeft het team nog eens de hoeveelheden zware elementen in 42 goed onderzochte sterren in de Melkweg onder de loep genomen. Van deze sterren was al bekend dat ze zware elementen bevatten die zijn gevormd door het r-proces in eerdere generaties sterren. Door te meten hoeveel van elk zwaar element deze sterren tezamen bevatten, in plaats van elke ster afzonderlijk, ontdekte ze patronen die nog niet eerder waren opgemerkt.
Deze patronen wijzen erop dat sommige elementen die zo’n beetje halverwege het periodiek systeem staan – zoals zilver en rhodium – waarschijnlijk de overblijfselen zijn van de splijting van zware elementen. Ook konden de onderzoekers vaststellen dat het r-proces atomen met een atoommassa van minstens 260 kan vormen voordat ze splijten. Die 260 is een interessant getal, omdat wetenschappers nog niet eerder zoiets zwaars hebben ontdekt in de ruimte of bij kernproeven op aarde. (EE)
Een internationaal team van onderzoekers heeft ontdekt dat oude sterren in staat zijn om elementen te produceren met een atoommassa van meer dan 260 – zwaarder dan alle elementen in het periodiek systeem dat van nature op aarde voorkomt (Science, 7 december).
Sterren zijn ‘fabrieken’, waarin voortdurend elementen samensmelten of uit elkaar vallen tot zwaardere, respectievelijk lichtere elementen. Met ‘licht’ en ‘zwaar’ wordt de atoommassa van de elementen bedoeld. Deze massa komt ruwweg overeen met het aantal protonen en neutronen dat in de kern van één atoom van een element voorkomt.
Van de zwaarste elementen is alleen bekend dat ze in neutronensterren worden geproduceerd via een proces dat snelle neutronenvangst of het ‘r-proces’ wordt genoemd. Stel je een enkele atoomkern voor die in een ‘soep’ van neutronen drijft. Plotseling komen er in zeer korte tijd – meestal in minder dan een seconde – een heleboel van die neutronen aan de kern vast te zitten, om vervolgens een aantal neutron-naar-protontransities te ondergaan, en voila: er ontstaat een zwaar element als goud, platina of uranium.
Om elementen te maken die zwaarder zijn dan bijvoorbeeld lood en bismut moet je heel snel veel neutronen toevoegen, maar daar heb je veel energie en veel neutronen voor nodig. En de beste plek om beide te vinden is bij de geboorte of dood van een neutronenster, of bij een botsing tussen twee neutronensterren.
Astronomen weten in grote lijnen wel hoe het r-proces werkt, maar de omstandigheden waaronder dit proces verloopt zijn nogal extreem. Op welk soort plaatsen in het heelal het r-proces kan plaatsvinden, hoe het r-proces eindigt en hoe zwaar het daarbij gevormde element kan worden is onduidelijk.
Om daar meer inzicht in te krijgen, heeft het team nog eens de hoeveelheden zware elementen in 42 goed onderzochte sterren in de Melkweg onder de loep genomen. Van deze sterren was al bekend dat ze zware elementen bevatten die zijn gevormd door het r-proces in eerdere generaties sterren. Door te meten hoeveel van elk zwaar element deze sterren tezamen bevatten, in plaats van elke ster afzonderlijk, ontdekte ze patronen die nog niet eerder waren opgemerkt.
Deze patronen wijzen erop dat sommige elementen die zo’n beetje halverwege het periodiek systeem staan – zoals zilver en rhodium – waarschijnlijk de overblijfselen zijn van de splijting van zware elementen. Ook konden de onderzoekers vaststellen dat het r-proces atomen met een atoommassa van minstens 260 kan vormen voordat ze splijten. Die 260 is een interessant getal, omdat wetenschappers nog niet eerder zoiets zwaars hebben ontdekt in de ruimte of bij kernproeven op aarde. (EE)
Dankzij recente waarnemingen met de Webb-ruimtetelescoop is een onderzoeksteam onder leiding van Adam Ginsburg, astronoom aan de Universiteit van Florida, meer te weten gekomen over een raadselachtige turbulente gaswolk in het centrum van ons Melkwegstelsel. De gaswolk draagt de officiële aanduiding G0.253+0.015, maar heeft vanwege zijn ondoorzichtigheid de bijnaam ‘The Brick’ (de baksteen) gekregen. Hij zorgt al jaren voor levendige discussies binnen de astronomische gemeenschap (The Astrophysical Journal, 4 december).
The Brick is een van de meest intrigerende en best onderzochte gebieden van ons Melkwegstelsel, vanwege de opmerkelijk geringe productie van sterren ter plaatse. Opmerkelijk, omdat een wolk van dicht gas aan de lopende band nieuwe sterren zou moeten produceren.
Om hier het fijne van te weten, hebben Ginsburg en zijn team de Webb-ruimtetelescoop op de merkwaardige gaswolk gericht. Daarbij zijn ze op een paradox gestuit die het noodzakelijk maakt om de gevestigde theorieën over stervorming nog eens goed tegen het licht te houden.
Met behulp van de infraroodcapaciteiten van Webb hebben de astronomen ontdekt dat The Brick aanzienlijke hoeveelheden bevroren koolstofmonoxide (CO) bevat – veel meer dan verwacht. En dat heeft grote gevolgen voor ons begrip van het stervormingsproces.
Sterren ontstaan doorgaans op plekken waar zich koel gas heeft verzameld. De aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden CO-ijs doet dan ook vermoeden dat The Brick een florerende ‘sterrenfabriek’ is. Maar in werkelijkheid blijkt het daar aanwezige gas juist warmer te zijn dan in andere gaswolken van vergelijkbare massa’s.
De ontdekking stelt ons begrip van de hoeveelheid CO in het centrum van de Melkweg en de belangrijke gas/stof-verhouding ter plaatse op de proef. De Webb-gegevens laten zien dat beide kleiner zijn dan gedacht.
‘Webb heeft de weg geopend om moleculen in de vaste fase (ijs) te meten, terwijl we voorheen alleen naar gas konden kijken,’ aldus Ginsburg. ‘Hierdoor hebben we nu een beter beeld van waar de moleculen zich bevinden en hoe ze zich verplaatsen.’
Om de verdeling van CO-ijs in de enorme gaswolk te kunnen ontrafelen, hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van het felle achtergrondlicht van heet gas en meer dan tienduizend sterren – honderd keer zoveel als bij eerdere metingen. (EE)
Dankzij recente waarnemingen met de Webb-ruimtetelescoop is een onderzoeksteam onder leiding van Adam Ginsburg, astronoom aan de Universiteit van Florida, meer te weten gekomen over een raadselachtige turbulente gaswolk in het centrum van ons Melkwegstelsel. De gaswolk draagt de officiële aanduiding G0.253+0.015, maar heeft vanwege zijn ondoorzichtigheid de bijnaam ‘The Brick’ (de baksteen) gekregen. Hij zorgt al jaren voor levendige discussies binnen de astronomische gemeenschap (The Astrophysical Journal, 4 december).
The Brick is een van de meest intrigerende en best onderzochte gebieden van ons Melkwegstelsel, vanwege de opmerkelijk geringe productie van sterren ter plaatse. Opmerkelijk, omdat een wolk van dicht gas aan de lopende band nieuwe sterren zou moeten produceren.
Om hier het fijne van te weten, hebben Ginsburg en zijn team de Webb-ruimtetelescoop op de merkwaardige gaswolk gericht. Daarbij zijn ze op een paradox gestuit die het noodzakelijk maakt om de gevestigde theorieën over stervorming nog eens goed tegen het licht te houden.
Met behulp van de infraroodcapaciteiten van Webb hebben de astronomen ontdekt dat The Brick aanzienlijke hoeveelheden bevroren koolstofmonoxide (CO) bevat – veel meer dan verwacht. En dat heeft grote gevolgen voor ons begrip van het stervormingsproces.
Sterren ontstaan doorgaans op plekken waar zich koel gas heeft verzameld. De aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden CO-ijs doet dan ook vermoeden dat The Brick een florerende ‘sterrenfabriek’ is. Maar in werkelijkheid blijkt het daar aanwezige gas juist warmer te zijn dan in andere gaswolken van vergelijkbare massa’s.
De ontdekking stelt ons begrip van de hoeveelheid CO in het centrum van de Melkweg en de belangrijke gas/stof-verhouding ter plaatse op de proef. De Webb-gegevens laten zien dat beide kleiner zijn dan gedacht.
‘Webb heeft de weg geopend om moleculen in de vaste fase (ijs) te meten, terwijl we voorheen alleen naar gas konden kijken,’ aldus Ginsburg. ‘Hierdoor hebben we nu een beter beeld van waar de moleculen zich bevinden en hoe ze zich verplaatsen.’
Om de verdeling van CO-ijs in de enorme gaswolk te kunnen ontrafelen, hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van het felle achtergrondlicht van heet gas en meer dan tienduizend sterren – honderd keer zoveel als bij eerdere metingen. (EE)
Een internationaal team van astronomen, onder leiding van Durham University (VK) en de Universiteit van Helsinki (Finland) denkt een verklaring te hebben gevonden voor het feit dat er in een deel van ons lokale heelal – het zogeheten supergalactische vlak – bijna geen spiraalstelsels te vinden zijn (Nature Astronomy, 20 november).
Het supergalactische vlak is een enorme, platte structuur met een middellijn van bijna een miljard lichtjaar die vrijwel haaks op het vlak van ons Melkwegstelsel staat. Hoewel het er wemelt van de heldere elliptische sterrenstelsel, zijn heldere schijfstelsels met spiraalarmen hier opvallend schaars. Volgens de onderzoekers is dit een natuurlijk gevolg van de contrasterende omgevingen binnen en buiten het vlak.
In de dichte clusters van sterrenstelsels in het supergalactische vlak vinden veel onderlinge interacties en fusies plaats. Hierdoor veranderen spiraalstelsels in elliptische stelsels – egale sterrenstelsels zonder duidelijke interne structuur of spiraalarmen – en wordt de groei van superzware zwarte gaten gestimuleerd. Sterrenstelsels buiten het vlak ontwikkelen zich in relatieve afzondering, waardoor ze hun spiraalstructuur behouden.
De onderzoekers komen tot hun conclusie op basis van een supercomputersimulatie, SIBELIUS geheten, waarmee de evolutie van het heelal vanaf de oerknal (13,8 miljard jaar geleden) tot nu is nagebootst. De resultaten van deze simulatie vertonen sterke overeenkomsten met het heelal zoals we dit met telescopen waarnemen – inclusief spectaculaire structuren zoals het supergalactische vlak, al zijn die laatste nogal zeldzaam. (EE)
Een internationaal team van astronomen, onder leiding van Durham University (VK) en de Universiteit van Helsinki (Finland) denkt een verklaring te hebben gevonden voor het feit dat er in een deel van ons lokale heelal – het zogeheten supergalactische vlak – bijna geen spiraalstelsels te vinden zijn (Nature Astronomy, 20 november).
Het supergalactische vlak is een enorme, platte structuur met een middellijn van bijna een miljard lichtjaar die vrijwel haaks op het vlak van ons Melkwegstelsel staat. Hoewel het er wemelt van de heldere elliptische sterrenstelsel, zijn heldere schijfstelsels met spiraalarmen hier opvallend schaars. Volgens de onderzoekers is dit een natuurlijk gevolg van de contrasterende omgevingen binnen en buiten het vlak.
In de dichte clusters van sterrenstelsels in het supergalactische vlak vinden veel onderlinge interacties en fusies plaats. Hierdoor veranderen spiraalstelsels in elliptische stelsels – egale sterrenstelsels zonder duidelijke interne structuur of spiraalarmen – en wordt de groei van superzware zwarte gaten gestimuleerd. Sterrenstelsels buiten het vlak ontwikkelen zich in relatieve afzondering, waardoor ze hun spiraalstructuur behouden.
De onderzoekers komen tot hun conclusie op basis van een supercomputersimulatie, SIBELIUS geheten, waarmee de evolutie van het heelal vanaf de oerknal (13,8 miljard jaar geleden) tot nu is nagebootst. De resultaten van deze simulatie vertonen sterke overeenkomsten met het heelal zoals we dit met telescopen waarnemen – inclusief spectaculaire structuren zoals het supergalactische vlak, al zijn die laatste nogal zeldzaam. (EE)
Het Europese ruimtevaartagentschap ESA heeft een tussentijdse data release gepubliceerd van Gaia, de ruimtetelescoop die de Melkweg in 3D in kaart brengt. De eerste wetenschappelijke artikelen die vandaag zijn gepubliceerd omvatten een half miljoen sterren in de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri, bijna vierhonderd kandidaat-zwaartekrachtlenzen en de posities van meer dan 150.000 planetoïden in het zonnestelsel.
Gaia brengt de Melkweg gedetailleerd in kaart en is bezig met de nauwkeurigste stertelling ooit. Van miljarden sterren worden de afstanden, posities, eigenbeweging en andere eigenschappen bepaald. De nieuwste data release bouwt hierop voort, maar biedt ook onverwachte wetenschap: bevindingen die veel verder gaan dan waarvoor Gaia oorspronkelijk is ontworpen. De gegevens zijn nu voor verdere analyse beschikbaar voor astronomen over de hele wereld.
Gaia had tot nu toe nog geen gebieden aan de hemel verkend die uit zeer dicht opeengepakte sterren bestaan. Bolvormige sterrenhopen, de oudste objecten in het heelal, zijn hier een belangrijk voorbeeld van. Om een van de gaten op de kaart in te vullen, is Omega Centauri geselecteerd, de grootste bolvormige sterrenhoop die vanaf de aarde te zien is. In plaats van alleen op individuele sterren te focussen, schakelde Gaia een speciale modus in om, telkens wanneer de sterrenhoop in beeld kwam, een groter stuk hemel rondom de kern van de sterrenhoop in kaart te brengen. Daarbij zijn meer dan een half miljoen nieuwe sterren vastgelegd die nog niet eerder door Gaia waren gezien.
In de gegevens die vandaag zijn vrijgegeven zit ook nieuwe informatie over de schijf van de Melkweg. Gaia heeft, door zes miljoen spectra te combineren, voor het eerst de uiterst zwakke ‘vingerafdrukken’ weten vast te leggen van het gas en stof dat zich tussen de sterren bevindt. Het Gaia-team hoopt dat deze dataset wetenschappers in staat zal stellen om eindelijk de bron van deze signalen, waarvan wordt vermoed dat het complexe organische moleculen zijn, te bepalen.
De volgende dataset van de missie, Gaia DR4, wordt op z’n vroegst eind 2025 verwacht. Deze zal voortbouwen op de data release van 13 juni 2022 (Gaia DR3) en de vandaag vrijgegeven tussentijdse, gerichte data release. (EE)
Het Europese ruimtevaartagentschap ESA heeft een tussentijdse data release gepubliceerd van Gaia, de ruimtetelescoop die de Melkweg in 3D in kaart brengt. De eerste wetenschappelijke artikelen die vandaag zijn gepubliceerd omvatten een half miljoen sterren in de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri, bijna vierhonderd kandidaat-zwaartekrachtlenzen en de posities van meer dan 150.000 planetoïden in het zonnestelsel.
Gaia brengt de Melkweg gedetailleerd in kaart en is bezig met de nauwkeurigste stertelling ooit. Van miljarden sterren worden de afstanden, posities, eigenbeweging en andere eigenschappen bepaald. De nieuwste data release bouwt hierop voort, maar biedt ook onverwachte wetenschap: bevindingen die veel verder gaan dan waarvoor Gaia oorspronkelijk is ontworpen. De gegevens zijn nu voor verdere analyse beschikbaar voor astronomen over de hele wereld.
Gaia had tot nu toe nog geen gebieden aan de hemel verkend die uit zeer dicht opeengepakte sterren bestaan. Bolvormige sterrenhopen, de oudste objecten in het heelal, zijn hier een belangrijk voorbeeld van. Om een van de gaten op de kaart in te vullen, is Omega Centauri geselecteerd, de grootste bolvormige sterrenhoop die vanaf de aarde te zien is. In plaats van alleen op individuele sterren te focussen, schakelde Gaia een speciale modus in om, telkens wanneer de sterrenhoop in beeld kwam, een groter stuk hemel rondom de kern van de sterrenhoop in kaart te brengen. Daarbij zijn meer dan een half miljoen nieuwe sterren vastgelegd die nog niet eerder door Gaia waren gezien.
In de gegevens die vandaag zijn vrijgegeven zit ook nieuwe informatie over de schijf van de Melkweg. Gaia heeft, door zes miljoen spectra te combineren, voor het eerst de uiterst zwakke ‘vingerafdrukken’ weten vast te leggen van het gas en stof dat zich tussen de sterren bevindt. Het Gaia-team hoopt dat deze dataset wetenschappers in staat zal stellen om eindelijk de bron van deze signalen, waarvan wordt vermoed dat het complexe organische moleculen zijn, te bepalen.
De volgende dataset van de missie, Gaia DR4, wordt op z’n vroegst eind 2025 verwacht. Deze zal voortbouwen op de data release van 13 juni 2022 (Gaia DR3) en de vandaag vrijgegeven tussentijdse, gerichte data release. (EE)
Een team van astronomen heeft dertien sterren ontdekt waarvan ze denken dat deze deel uitmaken van de Magelhaense Stroom – een reusachtig lint van gas dat zich langs de zuidelijke hemel uitstrekt. De ontdekking is gedaan in het kader van een groots opgezet onderzoek van meer dan tweehonderd sterren aan de rand van ons Melkwegstelsel. Bij deze survey leggen astronomen de spectra van deze sterren vast, wat informatie oplevert over hun samenstelling en ruimtelijke beweging.
Het gas van de Magelhaense Stroom is afkomstig van de Grote en Kleine Magelhaense Wolk, twee kleine sterrenstelsels die op het punt staan om door het Melkwegstelsel te worden opgeslokt. Al sinds de ontdekking van deze stroom, meer dan twintig jaar geleden, zijn astronomen op zoek naar sterren die hiermee geassocieerd zijn. De verwachting is namelijk dat met het gas ook sterren aan de beide Wolken worden onttrokken.
Na een jaar gegevens te hebben verzameld met de 6,5-meter Walter Baade Telescoop van de Las Campanas-sterrenwacht in Chili, hadden Vedant Chandra (Harvard University) en collega’s eindelijk beet. Toen ze de bewegingen van de zwakke sterren die door hen waren vastgelegd onderzochten, merkten ze op dat er een groep van dertien sterren was die die dezelfde kant op bewogen als de Magelhaense Stroom. Ook hadden deze sterren chemische kenmerken die erop duiden dat hun oorsprong in de Magelhaense Wolken ligt.
Aan de hand van hun waarnemingen hebben de astronomen berekend welke banen de sterren hebben gevolgd. Ook uit deze berekeningen blijkt dat ze waarschijnlijk ooit aan de beide Wolken hebben toebehoord. Het lijkt er dus sterk op dat Chandra en zijn team eindelijk zwakke leden van de ongrijpbare Magelhaense Sterrenstroom hebben ontdekt. Het gaat waarschijnlijk om het topje van de ijsberg: mogelijk bevat de stroom nog honderden andere zwakke sterren die op ontdekking wachten. (EE)
Een team van astronomen heeft dertien sterren ontdekt waarvan ze denken dat deze deel uitmaken van de Magelhaense Stroom – een reusachtig lint van gas dat zich langs de zuidelijke hemel uitstrekt. De ontdekking is gedaan in het kader van een groots opgezet onderzoek van meer dan tweehonderd sterren aan de rand van ons Melkwegstelsel. Bij deze survey leggen astronomen de spectra van deze sterren vast, wat informatie oplevert over hun samenstelling en ruimtelijke beweging.
Het gas van de Magelhaense Stroom is afkomstig van de Grote en Kleine Magelhaense Wolk, twee kleine sterrenstelsels die op het punt staan om door het Melkwegstelsel te worden opgeslokt. Al sinds de ontdekking van deze stroom, meer dan twintig jaar geleden, zijn astronomen op zoek naar sterren die hiermee geassocieerd zijn. De verwachting is namelijk dat met het gas ook sterren aan de beide Wolken worden onttrokken.
Na een jaar gegevens te hebben verzameld met de 6,5-meter Walter Baade Telescoop van de Las Campanas-sterrenwacht in Chili, hadden Vedant Chandra (Harvard University) en collega’s eindelijk beet. Toen ze de bewegingen van de zwakke sterren die door hen waren vastgelegd onderzochten, merkten ze op dat er een groep van dertien sterren was die die dezelfde kant op bewogen als de Magelhaense Stroom. Ook hadden deze sterren chemische kenmerken die erop duiden dat hun oorsprong in de Magelhaense Wolken ligt.
Aan de hand van hun waarnemingen hebben de astronomen berekend welke banen de sterren hebben gevolgd. Ook uit deze berekeningen blijkt dat ze waarschijnlijk ooit aan de beide Wolken hebben toebehoord. Het lijkt er dus sterk op dat Chandra en zijn team eindelijk zwakke leden van de ongrijpbare Magelhaense Sterrenstroom hebben ontdekt. Het gaat waarschijnlijk om het topje van de ijsberg: mogelijk bevat de stroom nog honderden andere zwakke sterren die op ontdekking wachten. (EE)
Een nieuwe schatting van de totale massa van ons Melkwegstelsel, gebaseerd op gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia, komt uit op slechts tweehonderd miljard zonsmassa’s: vier tot vijf keer lager dan eerdere schattingen. Astronomen zoeken naar een verklaring (Astronomy and Astrophysics, 27 september).
De nieuwe massabepaling is ontleend aan de derde datarelease van de Gaia-catalogus die in 2022 is gepubliceerd. Deze catalogus bevat gedetailleerde gegevens over 1,8 miljard sterren en omvat alle drie de ruimtelijke componenten en drie snelheidscomponenten in een zesdimensionale ruimte binnen het Melkwegstelsel.
Met behulp van deze gegevens is het astronomen gelukt om de meest nauwkeurige rotatiekromme te construeren die ooit van een spiraalstelsel – in dit geval ons Melkwegstelsel – is verkregen, en daaruit zijn massa af te leiden. Vóór Gaia was het verkrijgen van een betrouwbare rotatiekromme voor onze Melkweg een lastige kwestie, omdat onze positie binnen dit stelsel het onmogelijk maakte om de bewegingen en ruimtelijke posities van sterren in de Melkwegschijf nauwkeurig te meten.
Volgens het nieuwe onderzoek is de rotatiekromme van ons Melkwegstelsel abnormaal: in tegenstelling tot die van andere grote spiraalstelsels is hij niet vlak. Sterker nog, aan de rand van de Melkwegschijf vertoont de kromme een duidelijke daling – de zogeheten Kepleriaanse afname.
Dat laatste wijst erop dat er weinig donkere materie buiten de schijf van ons Melkwegstelsel aanwezig is. En dat zou dan weer betekenen dat normale materie, in de vorm van sterren en koud gas, ongeveer een derde van de totale massa van het Melkwegstelsel voor zijn rekening neemt. Tot nu toe werd ervan uitgegaan dat de Melkweg minstens zes keer zoveel donkere als normale materie bevat.
De grote vraag is nu waarom de rotatiekromme van de Melkweg een Kepleriaanse afname vertoont, en die van de meeste andere grote spiraalstelsels in het heelal niet. Wat maakt ons sterrenstelsel zo bijzonder?
Een mogelijke verklaring is dat het Melkwegstelsel relatief weinig verstoringen heeft meegemaakt in de vorm van botsingen met andere sterrenstelsels. De laatste grote ‘fusie’ met een soortgenoot vond ongeveer 9 miljard jaar geleden plaats, terwijl het gemiddelde voor andere spiraalstelsel bij 6 miljard jaar ligt. Dit geeft in ieder geval aan dat de rotatiekromme die voor de Melkweg is verkregen bijzonder nauwkeurig is, omdat deze niet wordt beïnvloed door de restanten van zo’n oude botsing.
Een andere mogelijkheid zou het verschil in methodologie kunnen zijn. Het meten van de rotatiekromme van een sterrenstelsel is niet eenvoudig. Voor veel sterrenstelsels wordt deze kromme afgeleid uit waarnemingen van neutraal waterstofgas. Voor ons Melkwegstelsel beschikken we dankzij Gaia over een hoogwaardige zesdimensionale dataset voor een groot aantal sterren, waarmee de rotatiecurve kan worden berekend. Mogelijk leidt dit verschil in methodologie tot onverwacht grote afwijkingen bij de bepaling van de hoeveelheden normale en donkere materie in een sterrenstelsel. (EE)
Een nieuwe schatting van de totale massa van ons Melkwegstelsel, gebaseerd op gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia, komt uit op slechts tweehonderd miljard zonsmassa’s: vier tot vijf keer lager dan eerdere schattingen. Astronomen zoeken naar een verklaring (Astronomy and Astrophysics, 27 september).
De nieuwe massabepaling is ontleend aan de derde datarelease van de Gaia-catalogus die in 2022 is gepubliceerd. Deze catalogus bevat gedetailleerde gegevens over 1,8 miljard sterren en omvat alle drie de ruimtelijke componenten en drie snelheidscomponenten in een zesdimensionale ruimte binnen het Melkwegstelsel.
Met behulp van deze gegevens is het astronomen gelukt om de meest nauwkeurige rotatiekromme te construeren die ooit van een spiraalstelsel – in dit geval ons Melkwegstelsel – is verkregen, en daaruit zijn massa af te leiden. Vóór Gaia was het verkrijgen van een betrouwbare rotatiekromme voor onze Melkweg een lastige kwestie, omdat onze positie binnen dit stelsel het onmogelijk maakte om de bewegingen en ruimtelijke posities van sterren in de Melkwegschijf nauwkeurig te meten.
Volgens het nieuwe onderzoek is de rotatiekromme van ons Melkwegstelsel abnormaal: in tegenstelling tot die van andere grote spiraalstelsels is hij niet vlak. Sterker nog, aan de rand van de Melkwegschijf vertoont de kromme een duidelijke daling – de zogeheten Kepleriaanse afname.
Dat laatste wijst erop dat er weinig donkere materie buiten de schijf van ons Melkwegstelsel aanwezig is. En dat zou dan weer betekenen dat normale materie, in de vorm van sterren en koud gas, ongeveer een derde van de totale massa van het Melkwegstelsel voor zijn rekening neemt. Tot nu toe werd ervan uitgegaan dat de Melkweg minstens zes keer zoveel donkere als normale materie bevat.
De grote vraag is nu waarom de rotatiekromme van de Melkweg een Kepleriaanse afname vertoont, en die van de meeste andere grote spiraalstelsels in het heelal niet. Wat maakt ons sterrenstelsel zo bijzonder?
Een mogelijke verklaring is dat het Melkwegstelsel relatief weinig verstoringen heeft meegemaakt in de vorm van botsingen met andere sterrenstelsels. De laatste grote ‘fusie’ met een soortgenoot vond ongeveer 9 miljard jaar geleden plaats, terwijl het gemiddelde voor andere spiraalstelsel bij 6 miljard jaar ligt. Dit geeft in ieder geval aan dat de rotatiekromme die voor de Melkweg is verkregen bijzonder nauwkeurig is, omdat deze niet wordt beïnvloed door de restanten van zo’n oude botsing.
Een andere mogelijkheid zou het verschil in methodologie kunnen zijn. Het meten van de rotatiekromme van een sterrenstelsel is niet eenvoudig. Voor veel sterrenstelsels wordt deze kromme afgeleid uit waarnemingen van neutraal waterstofgas. Voor ons Melkwegstelsel beschikken we dankzij Gaia over een hoogwaardige zesdimensionale dataset voor een groot aantal sterren, waarmee de rotatiecurve kan worden berekend. Mogelijk leidt dit verschil in methodologie tot onverwacht grote afwijkingen bij de bepaling van de hoeveelheden normale en donkere materie in een sterrenstelsel. (EE)
Nieuw onderzoek wijst erop dat een gekantelde donkere halo – de grote ‘blob’ van donkere materie die ons Melkwegstelsel omhult – vooralsnog de enige verklaring is voor de vormkenmerken van de Melkweg (Nature Astronomy, 14 september).
Het is moeilijk om de vorm te zien van het sterrenstelsel waar we zelf deel van uitmaken. Maar dankzij Gaia, een Europese ruimtetelescoop die met grote precisie de posities en snelheden van grote aantallen sterren in de Melkweg meet, is het toch gelukt om de eigenaardige kromming van het Melkwegstelsel nauwkeurig in kaart te brengen.
De meest gangbare verklaring voor deze kromming is dat de Melkweg in een ver verleden in botsing is gekomen met een ander, kleiner sterrenstelsel. Maar volgens een team onder leiding van astrofysicus Jiwon Jesse Han van het Harvard & Smithsonian Center for Astrophysics (CfA) kan dit de vervorming van het Melkwegstelsel niet volledig verklaren.
Vorig jaar deden Han en zijn CfA-collega Charlie Conroy de interessante ontdekking dat er ook met de zogeheten halo van het Melkwegstelsel – de diffuse bol van gas en sterren waarbinnen de galactische schijf ronddraait – iets vreemds aan de hand is. Het lijkt erop dat deze sterk gekanteld is. Daaruit leidden de astronomen af dat de donkere halo van de Melkweg eveneens sterk gekanteld is. (De donkere halo bestaat uit materie die niet rechtstreeks waarneembaar is, maar wel aantrekkingskracht uitoefent op normale materie.)
Om hier het fijne van te weten, hebben Han en Conroy met behulp van computersimulaties onderzocht of ze de kromme vorm van de Melkweg konden reproduceren. Ze maakten een model van het stelsel waarin de donkere halo 25 graden gekanteld was ten opzichte van de Melkwegschijf en berekenden de banen van de daarin aanwezige sterren en gaswolken over een periode van 5 miljard jaar.
Uit de simulaties blijkt dat wanneer de donkere halo gekanteld is, de randen van een sterrenstelsel inderdaad kromtrekken en uitwaaieren – precies zoals de Gaia-waarnemingen van de Melkweg laten zien.
Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat er geen botsing met een ander sterrenstelsel bij betrokken is geweest – integendeel. Maar de resultaten suggereren wel dat deze interactie in het verleden plaatsvond en niet nog gaande is. Ook tonen de simulaties aan dat een botsing met een ander sterrenstelsel de donkere halo aanzienlijk kan doen kantelen en dat de Melkwegschijf in reactie daarop al snel kromtrekt. (EE)
Nieuw onderzoek wijst erop dat een gekantelde donkere halo – de grote ‘blob’ van donkere materie die ons Melkwegstelsel omhult – vooralsnog de enige verklaring is voor de vormkenmerken van de Melkweg (Nature Astronomy, 14 september).
Het is moeilijk om de vorm te zien van het sterrenstelsel waar we zelf deel van uitmaken. Maar dankzij Gaia, een Europese ruimtetelescoop die met grote precisie de posities en snelheden van grote aantallen sterren in de Melkweg meet, is het toch gelukt om de eigenaardige kromming van het Melkwegstelsel nauwkeurig in kaart te brengen.
De meest gangbare verklaring voor deze kromming is dat de Melkweg in een ver verleden in botsing is gekomen met een ander, kleiner sterrenstelsel. Maar volgens een team onder leiding van astrofysicus Jiwon Jesse Han van het Harvard & Smithsonian Center for Astrophysics (CfA) kan dit de vervorming van het Melkwegstelsel niet volledig verklaren.
Vorig jaar deden Han en zijn CfA-collega Charlie Conroy de interessante ontdekking dat er ook met de zogeheten halo van het Melkwegstelsel – de diffuse bol van gas en sterren waarbinnen de galactische schijf ronddraait – iets vreemds aan de hand is. Het lijkt erop dat deze sterk gekanteld is. Daaruit leidden de astronomen af dat de donkere halo van de Melkweg eveneens sterk gekanteld is. (De donkere halo bestaat uit materie die niet rechtstreeks waarneembaar is, maar wel aantrekkingskracht uitoefent op normale materie.)
Om hier het fijne van te weten, hebben Han en Conroy met behulp van computersimulaties onderzocht of ze de kromme vorm van de Melkweg konden reproduceren. Ze maakten een model van het stelsel waarin de donkere halo 25 graden gekanteld was ten opzichte van de Melkwegschijf en berekenden de banen van de daarin aanwezige sterren en gaswolken over een periode van 5 miljard jaar.
Uit de simulaties blijkt dat wanneer de donkere halo gekanteld is, de randen van een sterrenstelsel inderdaad kromtrekken en uitwaaieren – precies zoals de Gaia-waarnemingen van de Melkweg laten zien.
Dit betekent niet noodzakelijkerwijs dat er geen botsing met een ander sterrenstelsel bij betrokken is geweest – integendeel. Maar de resultaten suggereren wel dat deze interactie in het verleden plaatsvond en niet nog gaande is. Ook tonen de simulaties aan dat een botsing met een ander sterrenstelsel de donkere halo aanzienlijk kan doen kantelen en dat de Melkwegschijf in reactie daarop al snel kromtrekt. (EE)
De banen van 27 sterren die op kleine afstand om het zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel draaien, zijn zo chaotisch dat onderzoekers niet betrouwbaar kunnen voorspellen waar ze over zo’n 462 jaar zijn. Dat blijkt uit computersimulaties van drie sterrenkundigen uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk (International Journal of Modern Physics D., 1 augustus en MNRAS, 7 september).
Het simuleren van 27 sterren en hun wisselwerking onderling en met het zwarte gat, is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Eeuwenlang was het bijvoorbeeld onmogelijk om van meer dan twee elkaar beïnvloedende sterren, planeten of andere objecten de bewegingen te voorspellen. Pas in 2018 ontwikkelden Leidse onderzoekers een computerprogramma waarin afrondingsfouten geen rol meer spelen in de berekeningen. Daarmee konden ze de bewegingen van drie fictieve sterren doorrekenen. Nu hebben de onderzoekers hun programma uitgebreid zodat het overweg kan met 27 sterren die voor astronomische begrippen rakelings langs het zwarte gat in het Melkwegcentrum bewegen.
De simulaties laten een verrassing zien. Alhoewel de sterren in hun banen om het zwarte gat blijven, blijkt dat door hun onderlinge wisselwerking de banen chaotisch zijn. Dat betekent dat de sterbanen gevoelig zijn voor kleine verstoringen. Deze veranderingen groeien exponentieel en zorgen er op de lange termijn voor dat de sterbanen niet meer kunnen worden voorspeld.
Volgens de onderzoekers ontstaat de chaos steeds ongeveer op dezelfde manier. Twee of drie sterren naderen elkaar dicht, wat leidt tot onderling duw- en trekwerk en iets andere sterbanen. Het zwarte gat waar al die sterren omheen draaien, wordt vervolgens een beetje weggeduwd, en dat ‘voelen’ de overige sterren dan weer.
De onderzoekers vergelijken de chaos bij het zwarte gat met het fietsen door de stad. Je weet ongeveer hoe lang je er over doet. Maar hoe lang precies is niet te voorspellen. Als er een brug open staat waar je op moet wachten, of wanneer iemand voor je fiets springt, kun je zomaar minuten later arriveren.
De onderzoekers noemen het fenomeen ‘punctuated chaos’ – onderbroken chaos. De term is geïnspireerd op de evolutiebiologie waar het omgekeerde plaatsvindt: het zogeheten punctuated equilibrium. Dat gaat over de evolutie binnen een soort, waar vaak sprake is van een langdurig evenwicht dat maar heel sporadisch schoksgewijs onderbroken wordt.
De banen van 27 sterren die op kleine afstand om het zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel draaien, zijn zo chaotisch dat onderzoekers niet betrouwbaar kunnen voorspellen waar ze over zo’n 462 jaar zijn. Dat blijkt uit computersimulaties van drie sterrenkundigen uit Nederland en het Verenigd Koninkrijk (International Journal of Modern Physics D., 1 augustus en MNRAS, 7 september).
Het simuleren van 27 sterren en hun wisselwerking onderling en met het zwarte gat, is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Eeuwenlang was het bijvoorbeeld onmogelijk om van meer dan twee elkaar beïnvloedende sterren, planeten of andere objecten de bewegingen te voorspellen. Pas in 2018 ontwikkelden Leidse onderzoekers een computerprogramma waarin afrondingsfouten geen rol meer spelen in de berekeningen. Daarmee konden ze de bewegingen van drie fictieve sterren doorrekenen. Nu hebben de onderzoekers hun programma uitgebreid zodat het overweg kan met 27 sterren die voor astronomische begrippen rakelings langs het zwarte gat in het Melkwegcentrum bewegen.
De simulaties laten een verrassing zien. Alhoewel de sterren in hun banen om het zwarte gat blijven, blijkt dat door hun onderlinge wisselwerking de banen chaotisch zijn. Dat betekent dat de sterbanen gevoelig zijn voor kleine verstoringen. Deze veranderingen groeien exponentieel en zorgen er op de lange termijn voor dat de sterbanen niet meer kunnen worden voorspeld.
Volgens de onderzoekers ontstaat de chaos steeds ongeveer op dezelfde manier. Twee of drie sterren naderen elkaar dicht, wat leidt tot onderling duw- en trekwerk en iets andere sterbanen. Het zwarte gat waar al die sterren omheen draaien, wordt vervolgens een beetje weggeduwd, en dat ‘voelen’ de overige sterren dan weer.
De onderzoekers vergelijken de chaos bij het zwarte gat met het fietsen door de stad. Je weet ongeveer hoe lang je er over doet. Maar hoe lang precies is niet te voorspellen. Als er een brug open staat waar je op moet wachten, of wanneer iemand voor je fiets springt, kun je zomaar minuten later arriveren.
De onderzoekers noemen het fenomeen ‘punctuated chaos’ – onderbroken chaos. De term is geïnspireerd op de evolutiebiologie waar het omgekeerde plaatsvindt: het zogeheten punctuated equilibrium. Dat gaat over de evolutie binnen een soort, waar vaak sprake is van een langdurig evenwicht dat maar heel sporadisch schoksgewijs onderbroken wordt.
September is een uitstekende maand om de Melkweg te bekijken – de zwakke lichtband aan de hemel die als een brede ceintuur rond de aarde ligt. Je moet er wel wat voor doen, want vanuit de bebouwde kom is de Melkweg niet of nauwelijks zichtbaar als gevolg van de vele lichtvervuiling. Ga dus op een heldere, maanloze nacht (op 15 september is het Nieuwe Maan) naar een afgelegen gebied zonder hinderlijke lichtbronnen in de onmiddellijke omgeving, laat je ogen aan het donker wennen, pak er eventueel een verrekijker bij, en geniet van het schouwspel.
\r\nAl sinds de uitvinding van de telescoop weten we dat de lichtband van de Melkweg eigenlijk bestaat uit talloze zwakke sterretjes op grote afstand, die zonder optische hulpmiddelen niet afzonderlijk te zien zijn. En William Herschel concludeerde eind achttiende eeuw al dat de Melkweg het ‘binnenaanzicht’ is van een grote, afgeplatte verzameling sterren waarvan de zon er één is.
\r\nMaar hoe werkt dat eigenlijk? Waarom zien we ons spiraalvormige Melkwegstelsel als een band aan de hemel? Om dat te begrijpen, moet je je realiseren dat het Melkwegstelsel sterk is afgeplat, en dat de zon zich in dat platte Melkwegvlak bevindt, ergens in de buitengebieden.
\r\nStel je nu eens voor dat je in de buitenwijk van een stad woont, waarvan alle gebouwen transparant zijn. ’s Nachts zie je dan tot op grote afstand de lichtjes van huizen, kantoren en lantaarnpalen. Verreweg de meeste van die lichtjes zie je echter in een horizontale band om je heen. Onder je voeten en boven je hoofd zie je hooguit een paar lichtjes van flatgebouwen en metrostations bij jou in de buurt.
\r\nZo is het met het Melkwegstelsel ook: het is net zo 'plat' als een grote stad, en vanuit een van de 'buitenwijken' zie je de meeste lichtjes dan ook in een band om je heen. Kijk je loodrecht op de richting van dat centrale Melkwegvlak, dan zie je alleen wat sterren die min of meer in de buurt van de zon staan; op grotere afstanden kijk je de lege ruimte in.
\r\nDe Melkweg als een grote stad – het is een toepasselijke vergelijking. Sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel worden soms wel de dorpen en steden van het universum genoemd – hier ‘wonen’ de meeste sterren; het ‘platteland’ (de intergalactische ruimte) is verhoudingsgewijs leeg.
\r\nSterrenkijken in september
ma 4 Fraaie samenstand van de maan en de planeet Jupiter, rond middernacht in het oosten.
do 7 Laatste Kwartier (00.21 uur).
ma 11 Wijde samenstand van de afnemende maansikkel en de planeet Venus, rond 05.30 uur, hoog in het oosten.
vr 15 Nieuwe Maan (03.39 uur).
vr 22 Ga rond 06.30 uur (tijdens de schemering) laag in het oosten op zoek naar de planeet Mercurius.
vr 22 Eerste Kwartier (21.31 uur).
za 23 Begin van de astronomische herfst (08.50 uur).
di 26 Samenstand van de maan en Saturnus, de gehele avond zichtbaar.
vr 29 Volle Maan (11.57 uur).
September is een uitstekende maand om de Melkweg te bekijken – de zwakke lichtband aan de hemel die als een brede ceintuur rond de aarde ligt. Je moet er wel wat voor doen, want vanuit de bebouwde kom is de Melkweg niet of nauwelijks zichtbaar als gevolg van de vele lichtvervuiling. Ga dus op een heldere, maanloze nacht (op 15 september is het Nieuwe Maan) naar een afgelegen gebied zonder hinderlijke lichtbronnen in de onmiddellijke omgeving, laat je ogen aan het donker wennen, pak er eventueel een verrekijker bij, en geniet van het schouwspel.
\r\nAl sinds de uitvinding van de telescoop weten we dat de lichtband van de Melkweg eigenlijk bestaat uit talloze zwakke sterretjes op grote afstand, die zonder optische hulpmiddelen niet afzonderlijk te zien zijn. En William Herschel concludeerde eind achttiende eeuw al dat de Melkweg het ‘binnenaanzicht’ is van een grote, afgeplatte verzameling sterren waarvan de zon er één is.
\r\nMaar hoe werkt dat eigenlijk? Waarom zien we ons spiraalvormige Melkwegstelsel als een band aan de hemel? Om dat te begrijpen, moet je je realiseren dat het Melkwegstelsel sterk is afgeplat, en dat de zon zich in dat platte Melkwegvlak bevindt, ergens in de buitengebieden.
\r\nStel je nu eens voor dat je in de buitenwijk van een stad woont, waarvan alle gebouwen transparant zijn. ’s Nachts zie je dan tot op grote afstand de lichtjes van huizen, kantoren en lantaarnpalen. Verreweg de meeste van die lichtjes zie je echter in een horizontale band om je heen. Onder je voeten en boven je hoofd zie je hooguit een paar lichtjes van flatgebouwen en metrostations bij jou in de buurt.
\r\nZo is het met het Melkwegstelsel ook: het is net zo 'plat' als een grote stad, en vanuit een van de 'buitenwijken' zie je de meeste lichtjes dan ook in een band om je heen. Kijk je loodrecht op de richting van dat centrale Melkwegvlak, dan zie je alleen wat sterren die min of meer in de buurt van de zon staan; op grotere afstanden kijk je de lege ruimte in.
\r\nDe Melkweg als een grote stad – het is een toepasselijke vergelijking. Sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel worden soms wel de dorpen en steden van het universum genoemd – hier ‘wonen’ de meeste sterren; het ‘platteland’ (de intergalactische ruimte) is verhoudingsgewijs leeg.
\r\nSterrenkijken in september
ma 4 Fraaie samenstand van de maan en de planeet Jupiter, rond middernacht in het oosten.
do 7 Laatste Kwartier (00.21 uur).
ma 11 Wijde samenstand van de afnemende maansikkel en de planeet Venus, rond 05.30 uur, hoog in het oosten.
vr 15 Nieuwe Maan (03.39 uur).
vr 22 Ga rond 06.30 uur (tijdens de schemering) laag in het oosten op zoek naar de planeet Mercurius.
vr 22 Eerste Kwartier (21.31 uur).
za 23 Begin van de astronomische herfst (08.50 uur).
di 26 Samenstand van de maan en Saturnus, de gehele avond zichtbaar.
vr 29 Volle Maan (11.57 uur).
Onderzoek door astronomen van de Universiteit van Kansas (VS), uitgevoerd met de Webb-ruimtetelescoop, laat zien dat actieve galactische kernen (AGN’s) – superzware zwarte gaten die snel in omvang toenemen door materie uit hun omgeving op te slokken – zeldzamer zijn dan vooraf was ingeschat. Het onderzoek, onder leiding van assistent-hoogleraar natuur- en sterrenkunde Allison Kirkpatrick, richtte zich op een bekend hemelgebied tussen de sterrenbeelden Grote Beer en Ossenhoeder, dat al vaak met minder geavanceerde ruimtetelescopen is onderzocht.
Hoewel elk volgroeid sterrenstelsel een superzwaar zwart gat in zijn centrum heeft, zijn lang niet al die kolossen actief. Net als veel van haar collega’s verwachtte Kirkpatrick dat het onderzoek met Webb veel meer AGN’s zou opleveren dan een eerder onderzoek met de Spitzer-ruimtetelescoop. Er werden echter maar weinig extra AGN’s ontdekt. Volgens de onderzoekers wijst dat erop dat superzware zwarte gaten door de bank genomen minder snel ‘groeien’ dan werd aangenomen.
De ontdekking geeft een andere kijk op de invloed die superzware zwarte gaten uitoefenen op de sterrenstelsels waar ze deel van uitmaken. Het nieuwe onderzoek suggereert dat deze kolossen minder snel groeien en hun moederstelsels waarschijnlijk niet significant beïnvloeden.
Een andere verrassende uitkomst is het gebrek aan stof in deze sterrenstelsels. Doorgaans bevatten de zwaarste sterrenstelsels een overvloed aan stof, omdat ze in hoog tempo nieuwe sterren vormen. Astronomen namen aan dat ook sterrenstelsels met een kleinere massa veel stof bevatten, maar blijkbaar is dat niet het geval.
Volgens Kirkpatrick moet ons begrip van hoe sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel groeien daarom worden bijgesteld. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld of ook het Melkwegstelsel een AGN-fase heeft doorgemaakt. Als de meeste vergelijkbare sterrenstelsels geen waarneembare AGN bevatten, zou dat weleens kunnen betekenen dat het nogal tamme superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum nooit actiever is geweest dan nu.
Het nieuwe resultaat is, in afwachting van een formele peer-reviewed publicatie in The Astrophysical Journal, op 22 augustus jl. beschikbaar gemaakt op de preprint-site arXiv. (EE)
Onderzoek door astronomen van de Universiteit van Kansas (VS), uitgevoerd met de Webb-ruimtetelescoop, laat zien dat actieve galactische kernen (AGN’s) – superzware zwarte gaten die snel in omvang toenemen door materie uit hun omgeving op te slokken – zeldzamer zijn dan vooraf was ingeschat. Het onderzoek, onder leiding van assistent-hoogleraar natuur- en sterrenkunde Allison Kirkpatrick, richtte zich op een bekend hemelgebied tussen de sterrenbeelden Grote Beer en Ossenhoeder, dat al vaak met minder geavanceerde ruimtetelescopen is onderzocht.
Hoewel elk volgroeid sterrenstelsel een superzwaar zwart gat in zijn centrum heeft, zijn lang niet al die kolossen actief. Net als veel van haar collega’s verwachtte Kirkpatrick dat het onderzoek met Webb veel meer AGN’s zou opleveren dan een eerder onderzoek met de Spitzer-ruimtetelescoop. Er werden echter maar weinig extra AGN’s ontdekt. Volgens de onderzoekers wijst dat erop dat superzware zwarte gaten door de bank genomen minder snel ‘groeien’ dan werd aangenomen.
De ontdekking geeft een andere kijk op de invloed die superzware zwarte gaten uitoefenen op de sterrenstelsels waar ze deel van uitmaken. Het nieuwe onderzoek suggereert dat deze kolossen minder snel groeien en hun moederstelsels waarschijnlijk niet significant beïnvloeden.
Een andere verrassende uitkomst is het gebrek aan stof in deze sterrenstelsels. Doorgaans bevatten de zwaarste sterrenstelsels een overvloed aan stof, omdat ze in hoog tempo nieuwe sterren vormen. Astronomen namen aan dat ook sterrenstelsels met een kleinere massa veel stof bevatten, maar blijkbaar is dat niet het geval.
Volgens Kirkpatrick moet ons begrip van hoe sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel groeien daarom worden bijgesteld. Een belangrijke vraag is bijvoorbeeld of ook het Melkwegstelsel een AGN-fase heeft doorgemaakt. Als de meeste vergelijkbare sterrenstelsels geen waarneembare AGN bevatten, zou dat weleens kunnen betekenen dat het nogal tamme superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum nooit actiever is geweest dan nu.
Het nieuwe resultaat is, in afwachting van een formele peer-reviewed publicatie in The Astrophysical Journal, op 22 augustus jl. beschikbaar gemaakt op de preprint-site arXiv. (EE)
Astronomen van de Universiteit van Cambridge (VK) hebben een nieuwe manier gevonden om de donkere energie te meten – de mysterieuze kracht die meer dan tweederde van het heelal uitmaakt en verantwoordelijk is voor de versnelde uitdijing van het heelal. De wetenschappers hebben ontdekt dat het mogelijk is om donkere energie te detecteren en te meten door het Andromedastelsel te bestuderen – onze naaste galactische buur die op ramkoers ligt met het Melkwegstelsel (The Astrophysical Journal Letters, 8 augustus).
Alles wat we in onze wereld en aan de hemel kunnen waarnemen – van kleine insecten tot enorme sterrenstelsels –vormt slechts vijf procent van het waarneembare heelal. De rest valt onder de noemer ‘donker spul’: wetenschappers denken dat ongeveer 27% van het heelal bestaat uit donkere materie, die objecten bij elkaar houdt, terwijl 68% bestaat uit donkere energie, die objecten uit elkaar duwt.
Donkere energie is de generieke naam voor een familie van modellen die je aan Einsteins zwaartekrachtstheorie zou kunnen toevoegen. De eenvoudigste versie hiervan staat bekend als de kosmologische constante: een constante energiedichtheid die sterrenstelsels van elkaar weg duwt.
Sinds ze voor het eerst werd geïdentificeerd, hebben astronomen diverse methoden ontwikkeld om de donkere energie te detecteren. De meeste daarvan zijn gebaseerd op het meten van de snelheden waarmee objecten uit het vroege heelal van ons weg bewegen. Maar het ontrafelen van de effecten van de donkere energie van miljarden jaren geleden is allesbehalve eenvoudig: omdat het slechts een zwakke kracht tussen sterrenstelsels is, wordt donkere energie gemakkelijk overwonnen door de veel sterkere krachten binnen sterrenstelsels.
Er is echter één regio in het heelal die verrassend gevoelig is voor donkere energie, en die bevindt zich in onze eigen kosmische achtertuin. Het Andromedastelsel ligt dicht bij ons eigen Melkwegstelsel, en de twee sterrenstelsels liggen op ramkoers. Naarmate ze dichter bij elkaar komen, zullen de twee sterrenstelsels heel langzaam om elkaar heen gaan draaien, met een omlooptijd van ongeveer 20 miljard jaar. Maar door de enorme zwaartekracht zullen de twee sterrenstelsels lang voordat de eerste omloop is voltooid, over ongeveer vijf miljard jaar beginnen samen te smelten.
Met behulp van computersimulaties op basis van de best beschikbare schattingen van de massa’s van beide sterrenstelsels, hebben de Cambridge-astronomen vastgesteld dat donkere energie van invloed is op de manier waarop het Andromedastelsel en het Melkwegstelsel om elkaar heen draaien. ‘Als we in ons model de waarde van de kosmologische constante veranderen, kunnen we zien hoe dat de baan van de twee sterrenstelsels beïnvloedt,’ aldus hoofdauteur David Benisty. ‘Op basis van hun massa’s kunnen we een bovengrens opleggen aan de kosmologische constante die ongeveer vijf keer zo hoog is als wat we in de rest van het heelal kunnen meten.’
Volgens de onderzoekers zullen gegevens van de Webb-ruimtetelescoop veel nauwkeurigere metingen van de massa en beweging van het Andromedastelsel opleveren. Op die manier zou de bovengrens van de kosmologische constante kunnen worden verlaagd. Bovendien kan, door andere paren van sterrenstelsels te bestuderen, de techniek verder worden verfijnd. Maar een directe meting van de donkere energie is dat nog niet. (EE)
Astronomen van de Universiteit van Cambridge (VK) hebben een nieuwe manier gevonden om de donkere energie te meten – de mysterieuze kracht die meer dan tweederde van het heelal uitmaakt en verantwoordelijk is voor de versnelde uitdijing van het heelal. De wetenschappers hebben ontdekt dat het mogelijk is om donkere energie te detecteren en te meten door het Andromedastelsel te bestuderen – onze naaste galactische buur die op ramkoers ligt met het Melkwegstelsel (The Astrophysical Journal Letters, 8 augustus).
Alles wat we in onze wereld en aan de hemel kunnen waarnemen – van kleine insecten tot enorme sterrenstelsels –vormt slechts vijf procent van het waarneembare heelal. De rest valt onder de noemer ‘donker spul’: wetenschappers denken dat ongeveer 27% van het heelal bestaat uit donkere materie, die objecten bij elkaar houdt, terwijl 68% bestaat uit donkere energie, die objecten uit elkaar duwt.
Donkere energie is de generieke naam voor een familie van modellen die je aan Einsteins zwaartekrachtstheorie zou kunnen toevoegen. De eenvoudigste versie hiervan staat bekend als de kosmologische constante: een constante energiedichtheid die sterrenstelsels van elkaar weg duwt.
Sinds ze voor het eerst werd geïdentificeerd, hebben astronomen diverse methoden ontwikkeld om de donkere energie te detecteren. De meeste daarvan zijn gebaseerd op het meten van de snelheden waarmee objecten uit het vroege heelal van ons weg bewegen. Maar het ontrafelen van de effecten van de donkere energie van miljarden jaren geleden is allesbehalve eenvoudig: omdat het slechts een zwakke kracht tussen sterrenstelsels is, wordt donkere energie gemakkelijk overwonnen door de veel sterkere krachten binnen sterrenstelsels.
Er is echter één regio in het heelal die verrassend gevoelig is voor donkere energie, en die bevindt zich in onze eigen kosmische achtertuin. Het Andromedastelsel ligt dicht bij ons eigen Melkwegstelsel, en de twee sterrenstelsels liggen op ramkoers. Naarmate ze dichter bij elkaar komen, zullen de twee sterrenstelsels heel langzaam om elkaar heen gaan draaien, met een omlooptijd van ongeveer 20 miljard jaar. Maar door de enorme zwaartekracht zullen de twee sterrenstelsels lang voordat de eerste omloop is voltooid, over ongeveer vijf miljard jaar beginnen samen te smelten.
Met behulp van computersimulaties op basis van de best beschikbare schattingen van de massa’s van beide sterrenstelsels, hebben de Cambridge-astronomen vastgesteld dat donkere energie van invloed is op de manier waarop het Andromedastelsel en het Melkwegstelsel om elkaar heen draaien. ‘Als we in ons model de waarde van de kosmologische constante veranderen, kunnen we zien hoe dat de baan van de twee sterrenstelsels beïnvloedt,’ aldus hoofdauteur David Benisty. ‘Op basis van hun massa’s kunnen we een bovengrens opleggen aan de kosmologische constante die ongeveer vijf keer zo hoog is als wat we in de rest van het heelal kunnen meten.’
Volgens de onderzoekers zullen gegevens van de Webb-ruimtetelescoop veel nauwkeurigere metingen van de massa en beweging van het Andromedastelsel opleveren. Op die manier zou de bovengrens van de kosmologische constante kunnen worden verlaagd. Bovendien kan, door andere paren van sterrenstelsels te bestuderen, de techniek verder worden verfijnd. Maar een directe meting van de donkere energie is dat nog niet. (EE)
De IceCube Collaboration, een internationale groep van meer dan 350 wetenschappers, heeft voor het eerst een afbeelding van de Melkweg gemaakt met behulp van hoogenergetische neutrino’s. Deze piepkleine, spookachtige deeltjes, met energieën die miljoenen tot miljarden keren hoger zijn dan de energie die vrijkomt bij de fusiereacties in het inwendige van sterren, werden gedetecteerd door het IceCube Neutrino Observatorium, een kolossale detector in het ijs van Antarctica (Science, 30 juni).
Het IceCube Neutrino Observatorium beslaat een kubieke kilometer diep ijs en is uitgerust met meer dan vijfduizend lichtsensoren. IceCube speurt naar tekenen van hoogenergetische neutrino’s die afkomstig zijn uit ons Melkwegstelsel en daarbuiten, tot in de verste uithoeken van het heelal.
Bij interacties tussen kosmische straling – hoogenergetische protonen en zwaardere kernen die beide in ons Melkwegstelsel worden geproduceerd – en galactisch gas en stof ontstaan onvermijdelijk zowel gammastraling als neutrino’s. Gezien de detectie van gammastraling uit het galactische vlak, bestond de verwachting dat de Melkweg een bron van hoogenergetische neutrino’s zou zijn. En dit is nu dus bevestigd.
De zoektocht richtte zich op de zuidelijke hemel, waar het grootste deel van de neutrino-emissie uit het galactische vlak wordt verwacht, met name rond het Melkwegcentrum. Tot nu toe vormde de ‘achtergrond’ van muonen en neutrino’s die worden geproduceerd door interacties van kosmische straling met de aardatmosfeer echter een grote hindernis. Om deze te overwinnen, ontwikkelden IceCube-medewerkers analyses die selecteren op ‘cascade-gebeurtenissen’, oftewel neutrino-interacties, in het ijs die in ruwweg bolvormige ’buien’ van licht resulteren. Daarbij is gebruik gemaakt van machine learning-methoden, waarmee de richting en energie van de binnenkomende neutrino’s konden worden gereconstrueerd.
De dataset die in het onderzoek werd gebruikt omvat 60.000 neutrino’s – dertig keer zoveel als de selectie bij een eerdere analyse van het galactische vlak met behulp van cascadegebeurtenissen. De neutrino’s zijn vervolgens vergeleken met eerder gepubliceerde kaarten die aangaven waar aan de hemel ons Melkwegstelsel naar verwachting neutrino’s zou uitzenden. Deze kaarten waren onder meer gebaseerd op waarnemingen van de Melkweg door de Fermi Large Area Telescope, een om de aarde cirkelende ruimtetelescoop die kosmische gammastraling detecteert.
Nu het sterke bewijs is geleverd dat de Melkweg een bron van hoogenergetische neutrino’s is, wil het onderzoeksteam proberen om specifieke objecten op te sporen die neutrino’s uitzenden. (EE)
De IceCube Collaboration, een internationale groep van meer dan 350 wetenschappers, heeft voor het eerst een afbeelding van de Melkweg gemaakt met behulp van hoogenergetische neutrino’s. Deze piepkleine, spookachtige deeltjes, met energieën die miljoenen tot miljarden keren hoger zijn dan de energie die vrijkomt bij de fusiereacties in het inwendige van sterren, werden gedetecteerd door het IceCube Neutrino Observatorium, een kolossale detector in het ijs van Antarctica (Science, 30 juni).
Het IceCube Neutrino Observatorium beslaat een kubieke kilometer diep ijs en is uitgerust met meer dan vijfduizend lichtsensoren. IceCube speurt naar tekenen van hoogenergetische neutrino’s die afkomstig zijn uit ons Melkwegstelsel en daarbuiten, tot in de verste uithoeken van het heelal.
Bij interacties tussen kosmische straling – hoogenergetische protonen en zwaardere kernen die beide in ons Melkwegstelsel worden geproduceerd – en galactisch gas en stof ontstaan onvermijdelijk zowel gammastraling als neutrino’s. Gezien de detectie van gammastraling uit het galactische vlak, bestond de verwachting dat de Melkweg een bron van hoogenergetische neutrino’s zou zijn. En dit is nu dus bevestigd.
De zoektocht richtte zich op de zuidelijke hemel, waar het grootste deel van de neutrino-emissie uit het galactische vlak wordt verwacht, met name rond het Melkwegcentrum. Tot nu toe vormde de ‘achtergrond’ van muonen en neutrino’s die worden geproduceerd door interacties van kosmische straling met de aardatmosfeer echter een grote hindernis. Om deze te overwinnen, ontwikkelden IceCube-medewerkers analyses die selecteren op ‘cascade-gebeurtenissen’, oftewel neutrino-interacties, in het ijs die in ruwweg bolvormige ’buien’ van licht resulteren. Daarbij is gebruik gemaakt van machine learning-methoden, waarmee de richting en energie van de binnenkomende neutrino’s konden worden gereconstrueerd.
De dataset die in het onderzoek werd gebruikt omvat 60.000 neutrino’s – dertig keer zoveel als de selectie bij een eerdere analyse van het galactische vlak met behulp van cascadegebeurtenissen. De neutrino’s zijn vervolgens vergeleken met eerder gepubliceerde kaarten die aangaven waar aan de hemel ons Melkwegstelsel naar verwachting neutrino’s zou uitzenden. Deze kaarten waren onder meer gebaseerd op waarnemingen van de Melkweg door de Fermi Large Area Telescope, een om de aarde cirkelende ruimtetelescoop die kosmische gammastraling detecteert.
Nu het sterke bewijs is geleverd dat de Melkweg een bron van hoogenergetische neutrino’s is, wil het onderzoeksteam proberen om specifieke objecten op te sporen die neutrino’s uitzenden. (EE)
Onderzoekers hebben gereconstrueerd wat buitenaardse astronomen die ons Melkwegstelsel van veraf observeren, zouden zien als ze de chemische samenstelling van ons sterrenstelsel zouden analyseren. Het onderzoek, geleid door Jianhui Lian en Maria Bergemann van het Max-Planck-Institut für Astronomie (Duitsland), is relevant voor ons begrip van onze plaats in het heelal. Het vertelt ons dat de Melkweg in chemisch opzicht weliswaar ongewoon is, maar niet echt uniek (Nature Astronomy, 22 juni).
Vanaf de aarde zijn vele duizenden sterrenstelsels te zien – sommige relatief dichtbij, andere ver weg. Dit biedt astronomen de mogelijkheid om de verschillen en overeenkomsten tussen sterrenstelsels te onderzoeken. Maar er is één sterrenstelsel dat zich moeilijker in kaart laat brengen: ons eigen stelsel. Omdat we ons in het vlak van de Melkweg bevinden, laat zich niet eenvoudig vaststellen hoe ons sterrenstelsel er van veraf uitziet.
Toch is dat precies wat Lian en Bergemann wilden weten. Daarbij hebben ze met name gelet op de chemische samenstelling van ons sterrenstelsel. Uitgaande van gegevens van het Apache Point Observatory Galactic Evolution Experiment (APOGEE), haalden de astronomen andere gegevensbronnen erbij om de leeftijden en metaalgehaltes van sterren in kaart te brengen.
Zoals alle sterrenstelsels bestaat de Melkweg voornamelijk uit waterstof en helium, maar er zijn ook sporen van andere, zwaardere elementen (door astronomen simpelweg ‘metalen’ genoemd) te vinden. Rondom het centrum van het Melkwegstelsel is de metalliciteit vrij laag, maar naar buiten toe neemt deze toe, om op ongeveer 23.000 lichtjaar van het centrum – ruwweg de plek waar onze zon zich bevindt – te pieken. Nog verder naar buiten daalt de metalliciteit weer. Een en ander is simpelweg het gevolg van het feit dat oude sterren, die een veel lager metaalgehalte hebben, zich veelal in de buurt van het Melkwegcentrum ophouden, terwijl jongere sterren juist verder naar buiten te vinden zijn. Gewapend met een spectrometer zouden astronomen in een ander sterrenstelsel deze metaalrijke gordel in de Melkweg heel gemakkelijk kunnen ontdekken.
Het lijkt misschien gek om te onderzoeken hoe buitenaardse astronomen ons sterrenstelsel zouden zien, maar het echte doel van dit onderzoek was om erachter te komen hoe ons sterrenstelsel zich verhoudt tot andere sterrenstelsels. Is de Melkweg een buitenbeentje of juist heel gewoon? Om die vraag te beantwoorden heeft het team, met behulp van gegevens van de MaNGA-survey (Mapping Nearby Galaxies at APO) ons Melkwegstelsel vergeleken met 321 andere sterrenstelsels. Het ging daarbij om sterrenstelsels die we van ‘bovenaf’ zien, ongeveer net zoveel massa hebben als ons eigen stelsel en net zo veel nieuwe sterren produceren.
Lian en Bergemann hebben vastgesteld dat slechts ongeveer één procent van deze sterrenstelsels een vergelijkbare gordel van hoge metalliciteit vertoont. In dit opzicht is ons Melkwegstelsel dus tamelijk ongewoon.
De vraag is nu waarom dit zo is. Een mogelijke verklaring is dat de gordel is veroorzaakt door een botsing tussen de Melkweg en een ander sterrenstelsel. Er zijn aanwijzingen dat ons sterrenstelsel zo’n zes tot tien miljard jaar geleden in botsing is gekomen met een kleiner sterrenstelsel, en dit kan een ‘stellaire geboortegolf’ hebben veroorzaakt. Het feit dat ongeveer één op de honderd sterrenstelsels vergelijkbaar is met de Melkweg, is bovendien in goede overeenstemming met het percentage stelsels dat de afgelopen miljarden jaren bij botsingen betrokken is geweest. (EE)
Onderzoekers hebben gereconstrueerd wat buitenaardse astronomen die ons Melkwegstelsel van veraf observeren, zouden zien als ze de chemische samenstelling van ons sterrenstelsel zouden analyseren. Het onderzoek, geleid door Jianhui Lian en Maria Bergemann van het Max-Planck-Institut für Astronomie (Duitsland), is relevant voor ons begrip van onze plaats in het heelal. Het vertelt ons dat de Melkweg in chemisch opzicht weliswaar ongewoon is, maar niet echt uniek (Nature Astronomy, 22 juni).
Vanaf de aarde zijn vele duizenden sterrenstelsels te zien – sommige relatief dichtbij, andere ver weg. Dit biedt astronomen de mogelijkheid om de verschillen en overeenkomsten tussen sterrenstelsels te onderzoeken. Maar er is één sterrenstelsel dat zich moeilijker in kaart laat brengen: ons eigen stelsel. Omdat we ons in het vlak van de Melkweg bevinden, laat zich niet eenvoudig vaststellen hoe ons sterrenstelsel er van veraf uitziet.
Toch is dat precies wat Lian en Bergemann wilden weten. Daarbij hebben ze met name gelet op de chemische samenstelling van ons sterrenstelsel. Uitgaande van gegevens van het Apache Point Observatory Galactic Evolution Experiment (APOGEE), haalden de astronomen andere gegevensbronnen erbij om de leeftijden en metaalgehaltes van sterren in kaart te brengen.
Zoals alle sterrenstelsels bestaat de Melkweg voornamelijk uit waterstof en helium, maar er zijn ook sporen van andere, zwaardere elementen (door astronomen simpelweg ‘metalen’ genoemd) te vinden. Rondom het centrum van het Melkwegstelsel is de metalliciteit vrij laag, maar naar buiten toe neemt deze toe, om op ongeveer 23.000 lichtjaar van het centrum – ruwweg de plek waar onze zon zich bevindt – te pieken. Nog verder naar buiten daalt de metalliciteit weer. Een en ander is simpelweg het gevolg van het feit dat oude sterren, die een veel lager metaalgehalte hebben, zich veelal in de buurt van het Melkwegcentrum ophouden, terwijl jongere sterren juist verder naar buiten te vinden zijn. Gewapend met een spectrometer zouden astronomen in een ander sterrenstelsel deze metaalrijke gordel in de Melkweg heel gemakkelijk kunnen ontdekken.
Het lijkt misschien gek om te onderzoeken hoe buitenaardse astronomen ons sterrenstelsel zouden zien, maar het echte doel van dit onderzoek was om erachter te komen hoe ons sterrenstelsel zich verhoudt tot andere sterrenstelsels. Is de Melkweg een buitenbeentje of juist heel gewoon? Om die vraag te beantwoorden heeft het team, met behulp van gegevens van de MaNGA-survey (Mapping Nearby Galaxies at APO) ons Melkwegstelsel vergeleken met 321 andere sterrenstelsels. Het ging daarbij om sterrenstelsels die we van ‘bovenaf’ zien, ongeveer net zoveel massa hebben als ons eigen stelsel en net zo veel nieuwe sterren produceren.
Lian en Bergemann hebben vastgesteld dat slechts ongeveer één procent van deze sterrenstelsels een vergelijkbare gordel van hoge metalliciteit vertoont. In dit opzicht is ons Melkwegstelsel dus tamelijk ongewoon.
De vraag is nu waarom dit zo is. Een mogelijke verklaring is dat de gordel is veroorzaakt door een botsing tussen de Melkweg en een ander sterrenstelsel. Er zijn aanwijzingen dat ons sterrenstelsel zo’n zes tot tien miljard jaar geleden in botsing is gekomen met een kleiner sterrenstelsel, en dit kan een ‘stellaire geboortegolf’ hebben veroorzaakt. Het feit dat ongeveer één op de honderd sterrenstelsels vergelijkbaar is met de Melkweg, is bovendien in goede overeenstemming met het percentage stelsels dat de afgelopen miljarden jaren bij botsingen betrokken is geweest. (EE)
Een internationaal team van wetenschappers heeft, met behulp van de Webb-ruimtetelescoop, een nieuwe koolstofverbinding in de ruimte ontdekt. Het betreffende molecuul, dat bekendstaat als methylkation (CH3+), speelt een belangrijke rol bij de vorming van complexere koolstofmoleculen. Het methylkation is aangetroffen in het jonge stersysteem ‘d203-506’, dat zich op een afstand van ongeveer 1350 lichtjaar in de bekende Orionnevel bevindt (Nature, 26 juni).
Koolstofverbindingen vormen de basis van al het bekende leven en zijn daarom bijzonder interessant voor wetenschappers die proberen te begrijpen hoe het leven zich op aarde heeft ontwikkeld, en hoe het zich mogelijk elders in ons heelal kan ontwikkelen.
Vermoed wordt dat CH3+ bijzonder belangrijk is, omdat het gemakkelijk reageert met een groot aantal andere moleculen. Daardoor werkt het als een ‘treinstation’ waar een molecuul een tijdje kan verblijven voordat het reacties met andere moleculen aangaat. Vanwege deze eigenschap vermoeden wetenschappers dat CH3+ een hoeksteen vormt van de interstellaire organische chemie.
De ster in d203-506 is slechts een kleine rode dwerg, maar naburige, hete, zware sterren bestoken het systeem met intense ultraviolette straling. Wetenschappers denken dat de meeste planeetvormende schijven een periode van intense uv-straling doormaken, omdat sterren zich doorgaans in groepen vormen waartoe vaak ook zware, hete sterren behoren.
Naar verwachting zou uv-straling complexe organische moleculen juist afbreken. In dat opzicht lijkt de ontdekking van CH3+ dus een verrassing. Maar volgens de onderzoekers zou de uv-straling weleens de energiebron kunnen zijn die nodig is om CH3+ te vormen. Als dat eenmaal is gelukt bevorderen andere chemische reacties het ontstaan van complexere koolstofmoleculen.
Verder merkt het team op dat de moleculen die ze in d203-506 hebben waargenomen heel anders zijn dan die in de gemiddelde protoplanetaire schijf. Zo hebben ze bijvoorbeeld geen sporen van water ontdekt. Dit suggereert dat ultraviolette straling de chemie van een protoplanetaire schijf volledig op z’n kop kan zetten. Zij zou zelfs een cruciale rol kunnen spelen in de vroege chemische stadia die tot het ontstaan van leven leiden. (EE)
Een internationaal team van wetenschappers heeft, met behulp van de Webb-ruimtetelescoop, een nieuwe koolstofverbinding in de ruimte ontdekt. Het betreffende molecuul, dat bekendstaat als methylkation (CH3+), speelt een belangrijke rol bij de vorming van complexere koolstofmoleculen. Het methylkation is aangetroffen in het jonge stersysteem ‘d203-506’, dat zich op een afstand van ongeveer 1350 lichtjaar in de bekende Orionnevel bevindt (Nature, 26 juni).
Koolstofverbindingen vormen de basis van al het bekende leven en zijn daarom bijzonder interessant voor wetenschappers die proberen te begrijpen hoe het leven zich op aarde heeft ontwikkeld, en hoe het zich mogelijk elders in ons heelal kan ontwikkelen.
Vermoed wordt dat CH3+ bijzonder belangrijk is, omdat het gemakkelijk reageert met een groot aantal andere moleculen. Daardoor werkt het als een ‘treinstation’ waar een molecuul een tijdje kan verblijven voordat het reacties met andere moleculen aangaat. Vanwege deze eigenschap vermoeden wetenschappers dat CH3+ een hoeksteen vormt van de interstellaire organische chemie.
De ster in d203-506 is slechts een kleine rode dwerg, maar naburige, hete, zware sterren bestoken het systeem met intense ultraviolette straling. Wetenschappers denken dat de meeste planeetvormende schijven een periode van intense uv-straling doormaken, omdat sterren zich doorgaans in groepen vormen waartoe vaak ook zware, hete sterren behoren.
Naar verwachting zou uv-straling complexe organische moleculen juist afbreken. In dat opzicht lijkt de ontdekking van CH3+ dus een verrassing. Maar volgens de onderzoekers zou de uv-straling weleens de energiebron kunnen zijn die nodig is om CH3+ te vormen. Als dat eenmaal is gelukt bevorderen andere chemische reacties het ontstaan van complexere koolstofmoleculen.
Verder merkt het team op dat de moleculen die ze in d203-506 hebben waargenomen heel anders zijn dan die in de gemiddelde protoplanetaire schijf. Zo hebben ze bijvoorbeeld geen sporen van water ontdekt. Dit suggereert dat ultraviolette straling de chemie van een protoplanetaire schijf volledig op z’n kop kan zetten. Zij zou zelfs een cruciale rol kunnen spelen in de vroege chemische stadia die tot het ontstaan van leven leiden. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, onder leiding van Frédéric Marin van de sterrenwacht in Straatsburg (Frankrijk), heeft ontdekt dat Sagittarius A* (Sgr A*), het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, zo’n tweehonderd jaar geleden eventjes is ‘ontwaakt’ (Nature, 21 juni).
Momenteel vertoont Sgr A*, die vier miljoen keer keer zoveel massa heeft als de zon, bijna geen activiteit. Maar begin negentiende eeuw slokte dit zwarte gat gedurende ongeveer een jaar een aantal objecten op die iets te dicht in zijn buurt kwamen. Op aarde was daar niets van te merken, omdat Sgr A* te ver van ons verwijderd is (ongeveer twee miljard keer de afstand tussen de aarde tot de zon). De nu ontdekte röntgenecho, die ongeveer tweehonderd jaar geleden werd uitgezonden, laat echter zien dat de intensiteit van de röntgenstraling die Sgr A* destijds uitzond minstens een miljoen keer zo groot was als nu. Ter indicatie: het was alsof één enkele gloeiworm in een bos plotseling zo helder werd als de zon.
De ontdekking verklaart waarom de gaswolken in de omgeving van Sgr A* momenteel helderder stralen dan normaal: dat komt omdat ze de röntgenstraling weerkaatsen die Sgr A* twee eeuwen geleden heeft uitgezonden.
Bij hun onderzoek hebben Marin en zijn collega’s gebruik gemaakt van de Imaging X-ray Polarimetry Explorer (IXPE), een satelliet van NASA. Het is IXPE voor het eerst gelukt om heel nauwkeurig de polarisatie te meten van dit röntgenlicht en ook de oorsprong ervan te achterhalen – iets wat nog niet eerder was gelukt. Net als de naald van een kompas wijst het gepolariseerde röntgenlicht naar de bron, Sgr A*, die inmiddels weer zo goed als uitgedoofd is. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, onder leiding van Frédéric Marin van de sterrenwacht in Straatsburg (Frankrijk), heeft ontdekt dat Sagittarius A* (Sgr A*), het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, zo’n tweehonderd jaar geleden eventjes is ‘ontwaakt’ (Nature, 21 juni).
Momenteel vertoont Sgr A*, die vier miljoen keer keer zoveel massa heeft als de zon, bijna geen activiteit. Maar begin negentiende eeuw slokte dit zwarte gat gedurende ongeveer een jaar een aantal objecten op die iets te dicht in zijn buurt kwamen. Op aarde was daar niets van te merken, omdat Sgr A* te ver van ons verwijderd is (ongeveer twee miljard keer de afstand tussen de aarde tot de zon). De nu ontdekte röntgenecho, die ongeveer tweehonderd jaar geleden werd uitgezonden, laat echter zien dat de intensiteit van de röntgenstraling die Sgr A* destijds uitzond minstens een miljoen keer zo groot was als nu. Ter indicatie: het was alsof één enkele gloeiworm in een bos plotseling zo helder werd als de zon.
De ontdekking verklaart waarom de gaswolken in de omgeving van Sgr A* momenteel helderder stralen dan normaal: dat komt omdat ze de röntgenstraling weerkaatsen die Sgr A* twee eeuwen geleden heeft uitgezonden.
Bij hun onderzoek hebben Marin en zijn collega’s gebruik gemaakt van de Imaging X-ray Polarimetry Explorer (IXPE), een satelliet van NASA. Het is IXPE voor het eerst gelukt om heel nauwkeurig de polarisatie te meten van dit röntgenlicht en ook de oorsprong ervan te achterhalen – iets wat nog niet eerder was gelukt. Net als de naald van een kompas wijst het gepolariseerde röntgenlicht naar de bron, Sgr A*, die inmiddels weer zo goed als uitgedoofd is. (EE)
Aan de hand van gegevens van de Spitzer-ruimtetelescoop heeft Susana Iglesias – een onderzoeker van het Instituto de Astrofísica de Canarias (Spanje) – bewijs gevonden voor de aanwezigheid van het aminozuur tryptofaan in een nabijgelegen stervormingsgebied (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 23 mei).
Het tryptofaan werd, in grote hoeveelheden, aangetroffen in een wolk van moleculair gas in het sterrenbeeld Perseus, en met name in het stersysteem IC348 – een stellaire 'kraamkamer' die duizend lichtjaar van ons is verwijderd (relatief dichtbij naar astronomische maatstaven). Het gebied is zo goed als onzichtbaar met het blote oog, maar straalt helder als je het op infrarode golflengten bekijkt.
Tryptofaan is een van de twintig aminozuren die essentieel zijn voor de vorming van eiwitten die van belang zijn voor het leven op aarde en produceert een groot aantal spectraallijnen in het infrarood. Het was daarom een voor de hand liggende kandidaat om onderzocht te worden met behulp van de uitgebreide spectroscopische database van Spitzer – een ruimtetelescoop van NASA die het heelal door een ‘infraroodbril’ heeft bestudeerd.
De analyse van het infraroodlicht dat door IC348 wordt uitgezonden, leverde twintig emissielijnen van het molecuul tryptofaan op. De temperatuur van het tryptofaan bedraagt ongeveer 280 kelvin, oftewel 7 graden Celsius. Eerder had Iglesias-Groth ook water en waterstof van dezelfde temperaturen in dit stervormingsgebied ontdekt.
De nieuwe ontdekking doet vermoeden dat emissielijnen van tryptofaan ook te vinden zullen zijn in andere stervormingsgebieden, en dat dit aminozuur een veel voorkomend ingrediënt is van het gas en stof waaruit sterren en planeten ontstaan. Aminozuren worden verder ook vaak aangetroffen in meteorieten en waren tevens aanwezig in het materiaal waaruit ons zonnestelsel is gevormd. (EE)
Aan de hand van gegevens van de Spitzer-ruimtetelescoop heeft Susana Iglesias – een onderzoeker van het Instituto de Astrofísica de Canarias (Spanje) – bewijs gevonden voor de aanwezigheid van het aminozuur tryptofaan in een nabijgelegen stervormingsgebied (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 23 mei).
Het tryptofaan werd, in grote hoeveelheden, aangetroffen in een wolk van moleculair gas in het sterrenbeeld Perseus, en met name in het stersysteem IC348 – een stellaire 'kraamkamer' die duizend lichtjaar van ons is verwijderd (relatief dichtbij naar astronomische maatstaven). Het gebied is zo goed als onzichtbaar met het blote oog, maar straalt helder als je het op infrarode golflengten bekijkt.
Tryptofaan is een van de twintig aminozuren die essentieel zijn voor de vorming van eiwitten die van belang zijn voor het leven op aarde en produceert een groot aantal spectraallijnen in het infrarood. Het was daarom een voor de hand liggende kandidaat om onderzocht te worden met behulp van de uitgebreide spectroscopische database van Spitzer – een ruimtetelescoop van NASA die het heelal door een ‘infraroodbril’ heeft bestudeerd.
De analyse van het infraroodlicht dat door IC348 wordt uitgezonden, leverde twintig emissielijnen van het molecuul tryptofaan op. De temperatuur van het tryptofaan bedraagt ongeveer 280 kelvin, oftewel 7 graden Celsius. Eerder had Iglesias-Groth ook water en waterstof van dezelfde temperaturen in dit stervormingsgebied ontdekt.
De nieuwe ontdekking doet vermoeden dat emissielijnen van tryptofaan ook te vinden zullen zijn in andere stervormingsgebieden, en dat dit aminozuur een veel voorkomend ingrediënt is van het gas en stof waaruit sterren en planeten ontstaan. Aminozuren worden verder ook vaak aangetroffen in meteorieten en waren tevens aanwezig in het materiaal waaruit ons zonnestelsel is gevormd. (EE)
Op nieuwe opnamen van de MeerKAT-radiotelescoop in Zuid-Afrika zijn honderden filamenten langs het vlak van ons Melkwegstelsel ontdekt. De langwerpige structuren zijn stuk voor stuk vijf tot tien lichtjaar lang (The Astrophysical Journal Letters, 2 juni).
Begin jaren 80 ontdekte radioastronoom Farhad Yusef-Zadeh van Northwestern University (VS) bijna duizend reusachtige, eendimensionale verticale filamenten rondom Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel. Nu hebben hij en zijn medewerkers een nieuwe populatie van filamenten opgespoord, maar die zijn beduidend korter en ontspringen als de spaken van een fietswiel aan het zwarte gat (The Astrophysical Journal Letters, 2 juni).
Hoewel de twee populaties filamenten diverse overeenkomsten vertonen, vermoeden de onderzoekers dat ze een verschillende oorsprong hebben. Volgens Yusef-Zadeh zijn de nu ontdekte filamenten niet willekeurig verdeeld, maar lijken ze verband te houden met de uitstoot van materie door ‘ons’ zwarte gat. Door ze te bestuderen zouden we meer te weten kunnen komen over de rotatie van het zwarte gat en de oriëntatie van de accretieschijf eromheen.
De eerder ontdekte verticale filamenten zijn tot wel vijftien keer zo lang en overal rondom de kern van ons Melkwegstelsel te vinden. De horizontale filamenten bevinden zich voornamelijk aan één kant van de kern en wijzen in de richting van het centrale zwarte gat.
Verder is er nog veel onduidelijk aan de nieuwe ontdekking. Vooralsnog komen Yusef-Zadeh en zijn collega’s niet verder dan het vermoeden dat de nu ontdekte populatie van filamenten is ontstaan bij een gebundelde uitstoot van materie door Sagittarius A* die een paar miljoen jaar geleden heeft plaatsgevonden. De streepjes zouden het resultaat kunnen zijn van de interactie van dit uitstromende materiaal met objecten in de omgeving. (EE)
Op nieuwe opnamen van de MeerKAT-radiotelescoop in Zuid-Afrika zijn honderden filamenten langs het vlak van ons Melkwegstelsel ontdekt. De langwerpige structuren zijn stuk voor stuk vijf tot tien lichtjaar lang (The Astrophysical Journal Letters, 2 juni).
Begin jaren 80 ontdekte radioastronoom Farhad Yusef-Zadeh van Northwestern University (VS) bijna duizend reusachtige, eendimensionale verticale filamenten rondom Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel. Nu hebben hij en zijn medewerkers een nieuwe populatie van filamenten opgespoord, maar die zijn beduidend korter en ontspringen als de spaken van een fietswiel aan het zwarte gat (The Astrophysical Journal Letters, 2 juni).
Hoewel de twee populaties filamenten diverse overeenkomsten vertonen, vermoeden de onderzoekers dat ze een verschillende oorsprong hebben. Volgens Yusef-Zadeh zijn de nu ontdekte filamenten niet willekeurig verdeeld, maar lijken ze verband te houden met de uitstoot van materie door ‘ons’ zwarte gat. Door ze te bestuderen zouden we meer te weten kunnen komen over de rotatie van het zwarte gat en de oriëntatie van de accretieschijf eromheen.
De eerder ontdekte verticale filamenten zijn tot wel vijftien keer zo lang en overal rondom de kern van ons Melkwegstelsel te vinden. De horizontale filamenten bevinden zich voornamelijk aan één kant van de kern en wijzen in de richting van het centrale zwarte gat.
Verder is er nog veel onduidelijk aan de nieuwe ontdekking. Vooralsnog komen Yusef-Zadeh en zijn collega’s niet verder dan het vermoeden dat de nu ontdekte populatie van filamenten is ontstaan bij een gebundelde uitstoot van materie door Sagittarius A* die een paar miljoen jaar geleden heeft plaatsgevonden. De streepjes zouden het resultaat kunnen zijn van de interactie van dit uitstromende materiaal met objecten in de omgeving. (EE)
Een nieuwe midden-infraroodopname, gemaakt met de Webb-ruimtetelescoop, toont de supernovarest Cassiopeia A (Cas A), die 340 jaar geleden is ontstaan bij de explosie van een zware ster. Het is het jongste overblijfsel van een supernova-explosie in ons Melkwegstelsel dat we kennen.
Cas A is in de loop van de jaren uitgebreid waargenomen met allerlei telescopen op aarde en in de ruimte. Door dit object op verschillende golflengten te onderzoeken, proberen astronomen meer te weten te komen over de eigenschappen ervan.
Voor de nu gepresenteerde foto van Cas A is het door Webb vastgelegde infraroodlicht, dat niet waarneembaar is met het menselijk oog, omgezet in zichtbaar licht van verschillende golflengten. Aan de buitenkant van de kosmische ‘zeepbel’ – met name bovenaan en links – bevinden zich gordijnen van warm stof die oranje en rood lijken. Deze geven aan waar de materie van de geëxplodeerde ster op gas en stof in de omgeving is gestuit.
Binnen deze buitenste schil zijn heldere lichtroze filamenten te zien, die klonteringen vertonen. Dat is materiaal van de ster zelf, dat oplicht door een mengsel van verschillende zware elementen, zoals zuurstof, argon en neon. Het stellaire materiaal is ook te zien als zwakkere slierten aan de binnenkant van de holte.
Een van de wetenschappelijke vragen die Cas A kan helpen beantwoorden is waar kosmische stof vandaan komt. Uit waarnemingen is gebleken dat zelfs heel jonge sterrenstelsels in het vroege heelal enorme hoeveelheden stof bevatten. Het is moeilijk de oorsprong van dit stof te verklaren zonder een beroep te doen op supernova’s, die grote hoeveelheden zware elementen (de bouwstenen van stof) de ruimte in blazen.
Bestaande waarnemingen van supernova’s hebben echter geen sluitende verklaring kunnen geven voor de hoeveelheid stof die we in die vroege sterrenstelsels zien. Door Cas A nader te bestuderen met Webb hopen astronomen meer inzicht te krijgen in het stofgehalte van dit object. Dit kan ons helpen begrijpen waar het materiaal waar planeten en wijzelf zijn ontstaan vandaan is gekomen.
Cas A heeft een middellijn van ongeveer tien lichtjaar en bevindt zich op 11.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Cassiopeia. (EE)
Een nieuwe midden-infraroodopname, gemaakt met de Webb-ruimtetelescoop, toont de supernovarest Cassiopeia A (Cas A), die 340 jaar geleden is ontstaan bij de explosie van een zware ster. Het is het jongste overblijfsel van een supernova-explosie in ons Melkwegstelsel dat we kennen.
Cas A is in de loop van de jaren uitgebreid waargenomen met allerlei telescopen op aarde en in de ruimte. Door dit object op verschillende golflengten te onderzoeken, proberen astronomen meer te weten te komen over de eigenschappen ervan.
Voor de nu gepresenteerde foto van Cas A is het door Webb vastgelegde infraroodlicht, dat niet waarneembaar is met het menselijk oog, omgezet in zichtbaar licht van verschillende golflengten. Aan de buitenkant van de kosmische ‘zeepbel’ – met name bovenaan en links – bevinden zich gordijnen van warm stof die oranje en rood lijken. Deze geven aan waar de materie van de geëxplodeerde ster op gas en stof in de omgeving is gestuit.
Binnen deze buitenste schil zijn heldere lichtroze filamenten te zien, die klonteringen vertonen. Dat is materiaal van de ster zelf, dat oplicht door een mengsel van verschillende zware elementen, zoals zuurstof, argon en neon. Het stellaire materiaal is ook te zien als zwakkere slierten aan de binnenkant van de holte.
Een van de wetenschappelijke vragen die Cas A kan helpen beantwoorden is waar kosmische stof vandaan komt. Uit waarnemingen is gebleken dat zelfs heel jonge sterrenstelsels in het vroege heelal enorme hoeveelheden stof bevatten. Het is moeilijk de oorsprong van dit stof te verklaren zonder een beroep te doen op supernova’s, die grote hoeveelheden zware elementen (de bouwstenen van stof) de ruimte in blazen.
Bestaande waarnemingen van supernova’s hebben echter geen sluitende verklaring kunnen geven voor de hoeveelheid stof die we in die vroege sterrenstelsels zien. Door Cas A nader te bestuderen met Webb hopen astronomen meer inzicht te krijgen in het stofgehalte van dit object. Dit kan ons helpen begrijpen waar het materiaal waar planeten en wijzelf zijn ontstaan vandaan is gekomen.
Cas A heeft een middellijn van ongeveer tien lichtjaar en bevindt zich op 11.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Cassiopeia. (EE)
Telescopen in de ruimte en op aarde hebben de helderste gammaflits ooit waargenomen. De gegevens van deze zeldzame gebeurtenis kunnen bijdragen aan een beter begrip van de kolossale explosies die de uitbarstingen van gammastraling veroorzaken. Aan het onderzoek werkten honderden astronomen mee, onder wie Andrew Levan en zijn groep aan de Radboud Universiteit. Hij leidde de waarnemingen met de ruimtetelescopen Webb en Hubble (Astrophysical Journal Letters, 28 maart).
De gamma- en röntgenstraling van de uitbarsting geven nieuw inzicht in de manier waarop straalstromen met materiaal (jets) worden versneld en zelfs twintig stofwolken in ons sterrenstelsel hebben verlicht. Maar er blijft een mysterie: de overblijfselen van de ontplofte ster die de gammaflits veroorzaakte, lijken spoorloos te zijn verdwenen.
GRB 221009A, zoals de flits wordt genoemd, werd op 9 oktober 2022 voor het eerst gemeld toen de Neil Gehrels Swift-satelliet röntgenstraling uit de ruimte detecteerde. De bron leek zich in onze Melkweg te bevinden, niet ver van het galactische centrum. Gegevens van de ruimtetelescopen Swift en Fermi suggereerden echter al snel dat hij veel verder weg stond.
Waarnemingen met het X-shooter-instrument van ESO’s Very Large Telescope in Chili, onder leiding van Daniele Bjørn Malesani van de Radboud Universiteit, wezen de uitbarsting vervolgens toe aan een veel verder weg gelegen sterrenstelsel. ‘De uitbarsting vond plaats op twee miljard lichtjaar afstand, maar voor een gammaflits is dat in onze achtertuin. Zo’n krachtige uitbarsting, zo dichtbij – dat is zeldzaam,’ aldus Malesani.
Het feit dat de gammaflits van zo ver weg kwam, betekent dat hij uitzonderlijk helder moet zijn geweest. Statistisch gezien komt een gammaflits zo helder als GRB 221009A slechts eenmaal in vele duizenden jaren voor. Het is misschien wel de helderste uitbarsting van gammastraling sinds het begin van de menselijke beschaving.
Uit berekeningen blijkt dat de gammaflits gedurende enkele seconden ongeveer een gigawatt aan energie in de bovenste atmosfeer van de aarde heeft gepompt. Dat komt overeen met de energieproductie van een aardse elektriciteitscentrale. ‘Er werd zoveel gamma- en röntgenstraling uitgezonden dat de ionosfeer van de aarde erdoor werd geprikkeld,’ aldus Erik Kuulkers, ESA-projectwetenschapper voor Integral, een van de ruimtetelescopen die de gammaflits heeft gedetecteerd.
Een grote hoeveelheid gegevens van totaal verschillende instrumenten wordt nu samengebracht om te begrijpen hoe de oorspronkelijke explosie heeft plaatsgevonden, en hoe de straling op zijn reis door de ruimte heeft ingewerkt op andere materie. Eén gebied dat al resultaten heeft opgeleverd, is de manier waarop de röntgenstraling stofwolken in de Melkweg heeft verlicht. De straling heeft ongeveer twee miljard jaar door de intergalactische ruimte gereisd voordat zij ons Melkwegstelsel binnenkwam. Ongeveer 60.000 jaar geleden kwam de straling de eerste stofwolk tegen en ongeveer duizend jaar geleden de laatste.
Telkens wanneer de röntgenstraling een stofwolk tegenkwam, verstrooide deze een deel van de straling, waardoor concentrische ringen ontstonden die zich naar buiten toe leken uit te breiden. ESA-satelliet XMM-Newton heeft deze ringen enkele dagen na de gammaflits waargenomen. De dichtstbijzijnde wolken leverden de grootste ringen op, simpelweg doordat ze door het perspectief groter lijken.
Een Italiaans team heeft stofwolken geanalyseerd en vergeleken met bestaande modellen. Ze ontdekten dat één model de ringen bijzonder goed reproduceerde. In dit model bestonden de stofkorrels voornamelijk uit grafiet, een kristallijne vorm van koolstof.
Maar het blijft een mysterie welk object explodeerde en de gammaflits veroorzaakte. Levan en collega’s hebben Webb gebruikt om naar de nasleep van de explosie te zoeken, maar vonden niets. Het is niet helemaal duidelijk wat dit betekent. Het zou kunnen dat de ster zo zwaar was dat na de eerste explosie meteen een zwart gat is ontstaan. Dat zou het materiaal dat normaalgesproken de gaswolk zou vormen die bekendstaat als een supernovarest kunnen hebben opgeslokt.
Er is dus veel vervolgwerk te doen. Astronomen zullen blijven zoeken naar de overblijfselen van de ontplofte ster. Ze zullen onder andere op jacht gaan naar sporen van zware elementen zoals goud, waarvan ze denken dat die bij zulke zware explosies ontstaan.
Telescopen in de ruimte en op aarde hebben de helderste gammaflits ooit waargenomen. De gegevens van deze zeldzame gebeurtenis kunnen bijdragen aan een beter begrip van de kolossale explosies die de uitbarstingen van gammastraling veroorzaken. Aan het onderzoek werkten honderden astronomen mee, onder wie Andrew Levan en zijn groep aan de Radboud Universiteit. Hij leidde de waarnemingen met de ruimtetelescopen Webb en Hubble (Astrophysical Journal Letters, 28 maart).
De gamma- en röntgenstraling van de uitbarsting geven nieuw inzicht in de manier waarop straalstromen met materiaal (jets) worden versneld en zelfs twintig stofwolken in ons sterrenstelsel hebben verlicht. Maar er blijft een mysterie: de overblijfselen van de ontplofte ster die de gammaflits veroorzaakte, lijken spoorloos te zijn verdwenen.
GRB 221009A, zoals de flits wordt genoemd, werd op 9 oktober 2022 voor het eerst gemeld toen de Neil Gehrels Swift-satelliet röntgenstraling uit de ruimte detecteerde. De bron leek zich in onze Melkweg te bevinden, niet ver van het galactische centrum. Gegevens van de ruimtetelescopen Swift en Fermi suggereerden echter al snel dat hij veel verder weg stond.
Waarnemingen met het X-shooter-instrument van ESO’s Very Large Telescope in Chili, onder leiding van Daniele Bjørn Malesani van de Radboud Universiteit, wezen de uitbarsting vervolgens toe aan een veel verder weg gelegen sterrenstelsel. ‘De uitbarsting vond plaats op twee miljard lichtjaar afstand, maar voor een gammaflits is dat in onze achtertuin. Zo’n krachtige uitbarsting, zo dichtbij – dat is zeldzaam,’ aldus Malesani.
Het feit dat de gammaflits van zo ver weg kwam, betekent dat hij uitzonderlijk helder moet zijn geweest. Statistisch gezien komt een gammaflits zo helder als GRB 221009A slechts eenmaal in vele duizenden jaren voor. Het is misschien wel de helderste uitbarsting van gammastraling sinds het begin van de menselijke beschaving.
Uit berekeningen blijkt dat de gammaflits gedurende enkele seconden ongeveer een gigawatt aan energie in de bovenste atmosfeer van de aarde heeft gepompt. Dat komt overeen met de energieproductie van een aardse elektriciteitscentrale. ‘Er werd zoveel gamma- en röntgenstraling uitgezonden dat de ionosfeer van de aarde erdoor werd geprikkeld,’ aldus Erik Kuulkers, ESA-projectwetenschapper voor Integral, een van de ruimtetelescopen die de gammaflits heeft gedetecteerd.
Een grote hoeveelheid gegevens van totaal verschillende instrumenten wordt nu samengebracht om te begrijpen hoe de oorspronkelijke explosie heeft plaatsgevonden, en hoe de straling op zijn reis door de ruimte heeft ingewerkt op andere materie. Eén gebied dat al resultaten heeft opgeleverd, is de manier waarop de röntgenstraling stofwolken in de Melkweg heeft verlicht. De straling heeft ongeveer twee miljard jaar door de intergalactische ruimte gereisd voordat zij ons Melkwegstelsel binnenkwam. Ongeveer 60.000 jaar geleden kwam de straling de eerste stofwolk tegen en ongeveer duizend jaar geleden de laatste.
Telkens wanneer de röntgenstraling een stofwolk tegenkwam, verstrooide deze een deel van de straling, waardoor concentrische ringen ontstonden die zich naar buiten toe leken uit te breiden. ESA-satelliet XMM-Newton heeft deze ringen enkele dagen na de gammaflits waargenomen. De dichtstbijzijnde wolken leverden de grootste ringen op, simpelweg doordat ze door het perspectief groter lijken.
Een Italiaans team heeft stofwolken geanalyseerd en vergeleken met bestaande modellen. Ze ontdekten dat één model de ringen bijzonder goed reproduceerde. In dit model bestonden de stofkorrels voornamelijk uit grafiet, een kristallijne vorm van koolstof.
Maar het blijft een mysterie welk object explodeerde en de gammaflits veroorzaakte. Levan en collega’s hebben Webb gebruikt om naar de nasleep van de explosie te zoeken, maar vonden niets. Het is niet helemaal duidelijk wat dit betekent. Het zou kunnen dat de ster zo zwaar was dat na de eerste explosie meteen een zwart gat is ontstaan. Dat zou het materiaal dat normaalgesproken de gaswolk zou vormen die bekendstaat als een supernovarest kunnen hebben opgeslokt.
Er is dus veel vervolgwerk te doen. Astronomen zullen blijven zoeken naar de overblijfselen van de ontplofte ster. Ze zullen onder andere op jacht gaan naar sporen van zware elementen zoals goud, waarvan ze denken dat die bij zulke zware explosies ontstaan.
Een internationaal onderzoeksteam onder leiding van Florian Peißker van de Universiteit van Keulen (Duitsland) heeft een zeer jonge ster-in-wording ontdekt in de buurt van het superzware zwarte gat Sagittarius A* (Sgr A*) in het centrum van ons Melkwegstelsel. ‘Babyster’ X3a is slechts enkele tienduizenden jaren oud en zou theoretisch gezien helemaal niet zo dicht bij Sgr A* kunnen bestaan. De astronomen vermoeden dat hij zich in een stofwolk rond het kolossale zwarte gat heeft gevormd en pas daarna naar zijn huidige baan is afgedaald (The Astrophysical Journal, 28 februari).
De omgeving van het zwarte gat in het Melkwegcentrum wordt algemeen beschouwd als een gebied dat wordt beheerst door dynamische processen en harde röntgen- en UV-straling. Precies deze omstandigheden werken de vorming van sterren zoals onze zon tegen. Toch zijn er al twintig jaar geleden zeer jonge sterren gevonden in de directe omgeving van Sgr A*. Het is nog steeds niet duidelijk hoe deze sterren daar zijn terechtgekomen of waar ze zich hebben gevormd.
Babyster X3a, die tien keer zo groot en vijftien keer zo zwaar is als onze zon, zou weleens de ontbrekende schakel kunnen zijn tussen het stervormingsproces en de jonge sterren in de directe omgeving van Sgr A*. Volgens Peißker en zijn collega’s bestaat er een gebied op enkele lichtjaren afstand van het zwarte gat dat aan de voorwaarden voor stervorming voldoet. Dit gebied, een ring van gas en stof, is voldoende koud en beschermd tegen destructieve straling. Lage temperaturen en hoge dichtheden creëren een omgeving waarin wolken van honderden zonsmassa’s kunnen ontstaan. En zulke wolken kunnen onder invloed van onderlinge interacties in principe heel snel dichter naar het zwarte gat toe migreren.
Bovendien zouden zich in de nabijheid van de babyster zeer hete samenklonteringen van gas en stof kunnen vormen die vervolgens door X3a worden ingevangen. Dit zou de reden kunnen zijn dat deze ster zo’n grote massa heeft gekregen. De samenklonteringen vormen echter maar een deel van de ontstaansgeschiedenis van de babyster: zijn ‘geboorte’ is daarmee nog niet verklaard.
De astronomen suggereren nu het volgende scenario: afgeschermd van de zwaartekrachtsinvloed van Sgr A* en intense straling kan zich in de buitenste gas- en stofring rond het centrum van het Melkwegstelsel een voldoende dichte wolk van gas en stof hebben gevormd. Deze wolk had ongeveer honderd keer zoveel massa als onze zon en stortte onder zijn eigen zwaartekracht ineen tot één of meer protosterren. Deze zogeheten valtijd komt ongeveer overeen met de leeftijd van X3a. Uit waarnemingen is gebleken dat er veel van deze wolken zijn onderlinge interacties aangaan. Het is daarom niet ondenkbaar dat er van tijd tot tijd een wolk dichter naar het zwarte gat toe migreert.
Dit scenario zou ook passen bij het huidige evolutiestadium van X3a, die zich momenteel tot een volwassen ster ontwikkelt. Het is daarom best aannemelijk dat de gas- en stofring rond Sgr A* als ‘kraamkamer’ van jonge sterren fungeert. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam onder leiding van Florian Peißker van de Universiteit van Keulen (Duitsland) heeft een zeer jonge ster-in-wording ontdekt in de buurt van het superzware zwarte gat Sagittarius A* (Sgr A*) in het centrum van ons Melkwegstelsel. ‘Babyster’ X3a is slechts enkele tienduizenden jaren oud en zou theoretisch gezien helemaal niet zo dicht bij Sgr A* kunnen bestaan. De astronomen vermoeden dat hij zich in een stofwolk rond het kolossale zwarte gat heeft gevormd en pas daarna naar zijn huidige baan is afgedaald (The Astrophysical Journal, 28 februari).
De omgeving van het zwarte gat in het Melkwegcentrum wordt algemeen beschouwd als een gebied dat wordt beheerst door dynamische processen en harde röntgen- en UV-straling. Precies deze omstandigheden werken de vorming van sterren zoals onze zon tegen. Toch zijn er al twintig jaar geleden zeer jonge sterren gevonden in de directe omgeving van Sgr A*. Het is nog steeds niet duidelijk hoe deze sterren daar zijn terechtgekomen of waar ze zich hebben gevormd.
Babyster X3a, die tien keer zo groot en vijftien keer zo zwaar is als onze zon, zou weleens de ontbrekende schakel kunnen zijn tussen het stervormingsproces en de jonge sterren in de directe omgeving van Sgr A*. Volgens Peißker en zijn collega’s bestaat er een gebied op enkele lichtjaren afstand van het zwarte gat dat aan de voorwaarden voor stervorming voldoet. Dit gebied, een ring van gas en stof, is voldoende koud en beschermd tegen destructieve straling. Lage temperaturen en hoge dichtheden creëren een omgeving waarin wolken van honderden zonsmassa’s kunnen ontstaan. En zulke wolken kunnen onder invloed van onderlinge interacties in principe heel snel dichter naar het zwarte gat toe migreren.
Bovendien zouden zich in de nabijheid van de babyster zeer hete samenklonteringen van gas en stof kunnen vormen die vervolgens door X3a worden ingevangen. Dit zou de reden kunnen zijn dat deze ster zo’n grote massa heeft gekregen. De samenklonteringen vormen echter maar een deel van de ontstaansgeschiedenis van de babyster: zijn ‘geboorte’ is daarmee nog niet verklaard.
De astronomen suggereren nu het volgende scenario: afgeschermd van de zwaartekrachtsinvloed van Sgr A* en intense straling kan zich in de buitenste gas- en stofring rond het centrum van het Melkwegstelsel een voldoende dichte wolk van gas en stof hebben gevormd. Deze wolk had ongeveer honderd keer zoveel massa als onze zon en stortte onder zijn eigen zwaartekracht ineen tot één of meer protosterren. Deze zogeheten valtijd komt ongeveer overeen met de leeftijd van X3a. Uit waarnemingen is gebleken dat er veel van deze wolken zijn onderlinge interacties aangaan. Het is daarom niet ondenkbaar dat er van tijd tot tijd een wolk dichter naar het zwarte gat toe migreert.
Dit scenario zou ook passen bij het huidige evolutiestadium van X3a, die zich momenteel tot een volwassen ster ontwikkelt. Het is daarom best aannemelijk dat de gas- en stofring rond Sgr A* als ‘kraamkamer’ van jonge sterren fungeert. (EE)
Gammastraling van aluminium-26, een radioactieve isotoop die voornamelijk afkomstig is van zware sterren, laat zien dat ons Melkwegstelsel jaarlijks vier tot acht zonsmassa’s aan interstellair gas en stof omzet in nieuwe sterren, zo meldt een team van astronomen onder leiding van Thomas Siegert van de Universiteit Würzburg (Duitsland). Dat is twee tot vier keer de gangbare schatting en komt – omdat de meeste sterren minder zwaar zijn dan de zon – overeen met ongeveer tien tot twintig sterren per jaar (arXiv.org, 24 januari).
Hoe meer sterren een sterrenstelsel maakt, des te sneller verrijkt het zichzelf met zuurstof, ijzer en andere elementen die sterren aanmaken. Deze elementen voegen zich bij de gaswolken waaruit sterren ontstaan en kunnen op die manier de relatieve aantallen grote en kleine sterren die worden gevormd beïnvloeden.
Om de intensiteit en ruimtelijke verdeling van de straling van aluminium-26 in ons Melkwegstelsel in kaart te brengen, hebben Siegert en zijn collega’s gebruik gemaakt van gegevens van de Europees-Russische satelliet INTEGRAL. Tijdens zijn leven blaast een zware ster deze isotoop via de zogeheten sterrenwind de ruimte in, en tijdens zijn uiteindelijke supernova-explosie wordt er nog meer van geproduceerd.
Hoe meer sterren een sterrenstelsel voortbrengt, des te meer gammastraling ontstaat er. Volgens de onderzoekers past de waargenomen intensiteit van de gammastraling in ons Melkwegstelsel het best bij een stervormingstempo van vier tot acht zonsmassa’s per jaar.
Het is echter moeilijk te zeggen hoe ver de gammastraling heeft gereisd voordat ze ons bereikt. Vooral als een deel van de waargenomen emissie dichtbij ontstaat – minder dan enkele honderden lichtjaren van ons vandaan – bevat het Melkwegstelsel minder aluminium-26 dan de onderzoekers hebben berekend. In dat geval zou het stervormingstempo eerder vier zonsmassa’s per jaar bedragen dan acht.
Maar hoe dan ook lijkt ons sterrenstelsel de grootste producent van nieuwe sterren te zijn van de verzameling van meer dan honderd nabije sterrenstelsels die de Lokale Groep wordt genoemd. Het grootste lid van deze groep, het Andromedastelsel, zet jaarlijks slechts een fractie van een zonsmassa aan gas en stof om in nieuwe sterren. (EE)
Gammastraling van aluminium-26, een radioactieve isotoop die voornamelijk afkomstig is van zware sterren, laat zien dat ons Melkwegstelsel jaarlijks vier tot acht zonsmassa’s aan interstellair gas en stof omzet in nieuwe sterren, zo meldt een team van astronomen onder leiding van Thomas Siegert van de Universiteit Würzburg (Duitsland). Dat is twee tot vier keer de gangbare schatting en komt – omdat de meeste sterren minder zwaar zijn dan de zon – overeen met ongeveer tien tot twintig sterren per jaar (arXiv.org, 24 januari).
Hoe meer sterren een sterrenstelsel maakt, des te sneller verrijkt het zichzelf met zuurstof, ijzer en andere elementen die sterren aanmaken. Deze elementen voegen zich bij de gaswolken waaruit sterren ontstaan en kunnen op die manier de relatieve aantallen grote en kleine sterren die worden gevormd beïnvloeden.
Om de intensiteit en ruimtelijke verdeling van de straling van aluminium-26 in ons Melkwegstelsel in kaart te brengen, hebben Siegert en zijn collega’s gebruik gemaakt van gegevens van de Europees-Russische satelliet INTEGRAL. Tijdens zijn leven blaast een zware ster deze isotoop via de zogeheten sterrenwind de ruimte in, en tijdens zijn uiteindelijke supernova-explosie wordt er nog meer van geproduceerd.
Hoe meer sterren een sterrenstelsel voortbrengt, des te meer gammastraling ontstaat er. Volgens de onderzoekers past de waargenomen intensiteit van de gammastraling in ons Melkwegstelsel het best bij een stervormingstempo van vier tot acht zonsmassa’s per jaar.
Het is echter moeilijk te zeggen hoe ver de gammastraling heeft gereisd voordat ze ons bereikt. Vooral als een deel van de waargenomen emissie dichtbij ontstaat – minder dan enkele honderden lichtjaren van ons vandaan – bevat het Melkwegstelsel minder aluminium-26 dan de onderzoekers hebben berekend. In dat geval zou het stervormingstempo eerder vier zonsmassa’s per jaar bedragen dan acht.
Maar hoe dan ook lijkt ons sterrenstelsel de grootste producent van nieuwe sterren te zijn van de verzameling van meer dan honderd nabije sterrenstelsels die de Lokale Groep wordt genoemd. Het grootste lid van deze groep, het Andromedastelsel, zet jaarlijks slechts een fractie van een zonsmassa aan gas en stof om in nieuwe sterren. (EE)
Twee decennia van waarnemingen laten zien hoe een merkwaardige wolk van gas en stof uit elkaar wordt getrokken terwijl hij met steeds hogere snelheid richting het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel beweegt. Astronomen van het UCLA Galactic Center Orbits Initiative en de Keck-sterrenwacht op de Mauna Kea op Hawaï volgen de evolutie van deze wolk, die X7 wordt genoemd, al sinds 2002. Uit nabij-infraroodbeelden die met beide Keck-telescopen zijn gemaakt, blijkt dat X7 inmiddels een lengte heeft bereikt van 450 miljard kilometer – drieduizend keer de afstand tussen de aarde en de zon (The Astrophysical Journal, 21 februari).
X7 heeft ongeveer vijftig keer zoveel massa als de aarde en doorloopt een baan om het zwarte gat in het hart van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A* of kortweg Sgr A*. Over één omloop zou hij 170 jaar doen, maar astronomen verwachten dat de sterke getijdenkracht van het zwarte gat X7 uiteindelijk uit elkaar zal trekken voordat hij die omloop heeft voltooid. Deze kracht ontstaat doordat aan de kant van het object die zich het dichtst bij het zwarte gat bevindt veel sterker wordt getrokken dan aan de kant die het verst ervan verwijderd is.
Uit de baan die X7 volgt leiden de astronomen af dat X7 rond het jaar 2036 Sgr A* het dichtst zal naderen en kort daarna volledig zal verdwijnen. Het gas en het stof waaruit X7 bestaat zal uiteindelijk naar Sgr A* worden getrokken en op enig moment wellicht wat ‘vuurwerk’ veroorzaken als het opwarmt en naar het zwarte gat toe spiraalt.
X7 vertoont overeenkomsten met de andere vreemde stofrijke objecten die om Sgr A* draaien: de zogeheten G-objecten. Deze laatste zien eruit als gaswolken, maar gedragen zich als sterren. De astronomen denken dat het gas en stof van X7 mogelijk is uitgestoten bij een fusie tussen twee sterren. Tijdens dit proces hult de gefuseerde ster zich in een schil van gas en stof die aan de beschrijving van de G-objecten zou kunnen voldoen. En gas dat bij de fusie is ontsnapt zou X7-achtige objecten kunnen hebben voortgebracht. (EE)
Twee decennia van waarnemingen laten zien hoe een merkwaardige wolk van gas en stof uit elkaar wordt getrokken terwijl hij met steeds hogere snelheid richting het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel beweegt. Astronomen van het UCLA Galactic Center Orbits Initiative en de Keck-sterrenwacht op de Mauna Kea op Hawaï volgen de evolutie van deze wolk, die X7 wordt genoemd, al sinds 2002. Uit nabij-infraroodbeelden die met beide Keck-telescopen zijn gemaakt, blijkt dat X7 inmiddels een lengte heeft bereikt van 450 miljard kilometer – drieduizend keer de afstand tussen de aarde en de zon (The Astrophysical Journal, 21 februari).
X7 heeft ongeveer vijftig keer zoveel massa als de aarde en doorloopt een baan om het zwarte gat in het hart van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A* of kortweg Sgr A*. Over één omloop zou hij 170 jaar doen, maar astronomen verwachten dat de sterke getijdenkracht van het zwarte gat X7 uiteindelijk uit elkaar zal trekken voordat hij die omloop heeft voltooid. Deze kracht ontstaat doordat aan de kant van het object die zich het dichtst bij het zwarte gat bevindt veel sterker wordt getrokken dan aan de kant die het verst ervan verwijderd is.
Uit de baan die X7 volgt leiden de astronomen af dat X7 rond het jaar 2036 Sgr A* het dichtst zal naderen en kort daarna volledig zal verdwijnen. Het gas en het stof waaruit X7 bestaat zal uiteindelijk naar Sgr A* worden getrokken en op enig moment wellicht wat ‘vuurwerk’ veroorzaken als het opwarmt en naar het zwarte gat toe spiraalt.
X7 vertoont overeenkomsten met de andere vreemde stofrijke objecten die om Sgr A* draaien: de zogeheten G-objecten. Deze laatste zien eruit als gaswolken, maar gedragen zich als sterren. De astronomen denken dat het gas en stof van X7 mogelijk is uitgestoten bij een fusie tussen twee sterren. Tijdens dit proces hult de gefuseerde ster zich in een schil van gas en stof die aan de beschrijving van de G-objecten zou kunnen voldoen. En gas dat bij de fusie is ontsnapt zou X7-achtige objecten kunnen hebben voortgebracht. (EE)
Astronomen hebben opvallend nieuw bewijs gevonden voor een massale migratie van sterren naar het Andromedastelsel. Complexe patronen in de bewegingen van de sterren wijzen erop dat de immigratiegeschiedenis van ons grote buurstelsel sterke overeenkomsten vertoont met die van het Melkwegstelsel. De nieuwe resultaten zijn verkregen met het Dark Energy Spectroscopic Instrument van de 4-meter Mayall Telescope op Kitt Peak in Arizona (VS).
In de loop van de miljarden jaren groeien en evolueren sterrenstelsels door nieuwe sterren te vormen, maar ook door samen te smelten met andere sterrenstelsels. Astronomen proberen de geschiedenis van deze ‘galactische immigratie’ te ontwarren door de bewegingen van individuele sterren in een sterrenstelsel te meten, en diens uitgestrekte halo van sterren en donkere materie te bestuderen. Deze vorm van kosmische archeologie beperkte zich tot voor kort echter tot ons eigen sterrenstelsel, de Melkweg.
Door de bewegingen van bijna 7500 sterren in de binnenste halo van het Andromedastelsel te meten, ontdekten astronomen opvallende patronen in de posities en bewegingen van deze sterren. De patronen laten zien dat deze sterren oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van een ander sterrenstelsel, dat ongeveer twee miljard jaar geleden met het Andromedastelsel is samengesmolten.
Het nieuwe onderzoek werpt niet alleen licht op de geschiedenis van onze galactische buren, maar ook op die van ons eigen sterrenstelsel. De meeste sterren in de halo van de Melkweg zijn gevormd in een ander sterrenstelsel en later naar ons eigen stelsel gemigreerd, tijdens een galactische fusie die acht tot tien miljard jaar geleden moet hebben plaatsgevonden. Door de overblijfselen van een soortgelijke, maar recentere fusie in het Andromedastelsel te bestuderen, krijgen astronomen meer inzicht in een van de belangrijkste gebeurtenissen in het verleden van de Melkweg. (EE)
Astronomen hebben opvallend nieuw bewijs gevonden voor een massale migratie van sterren naar het Andromedastelsel. Complexe patronen in de bewegingen van de sterren wijzen erop dat de immigratiegeschiedenis van ons grote buurstelsel sterke overeenkomsten vertoont met die van het Melkwegstelsel. De nieuwe resultaten zijn verkregen met het Dark Energy Spectroscopic Instrument van de 4-meter Mayall Telescope op Kitt Peak in Arizona (VS).
In de loop van de miljarden jaren groeien en evolueren sterrenstelsels door nieuwe sterren te vormen, maar ook door samen te smelten met andere sterrenstelsels. Astronomen proberen de geschiedenis van deze ‘galactische immigratie’ te ontwarren door de bewegingen van individuele sterren in een sterrenstelsel te meten, en diens uitgestrekte halo van sterren en donkere materie te bestuderen. Deze vorm van kosmische archeologie beperkte zich tot voor kort echter tot ons eigen sterrenstelsel, de Melkweg.
Door de bewegingen van bijna 7500 sterren in de binnenste halo van het Andromedastelsel te meten, ontdekten astronomen opvallende patronen in de posities en bewegingen van deze sterren. De patronen laten zien dat deze sterren oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van een ander sterrenstelsel, dat ongeveer twee miljard jaar geleden met het Andromedastelsel is samengesmolten.
Het nieuwe onderzoek werpt niet alleen licht op de geschiedenis van onze galactische buren, maar ook op die van ons eigen sterrenstelsel. De meeste sterren in de halo van de Melkweg zijn gevormd in een ander sterrenstelsel en later naar ons eigen stelsel gemigreerd, tijdens een galactische fusie die acht tot tien miljard jaar geleden moet hebben plaatsgevonden. Door de overblijfselen van een soortgelijke, maar recentere fusie in het Andromedastelsel te bestuderen, krijgen astronomen meer inzicht in een van de belangrijkste gebeurtenissen in het verleden van de Melkweg. (EE)
Er is een ver sterrenstelsel ontdekt dat waarschijnlijk duidelijke overeenkomsten vertoont met ons Melkwegstelsel in diens jeugd. Het stelsel, dat de ’Sparkler’ wordt genoemd, is omgeven door tientallen bolvormige sterrenhopen en satellietstelsels en lijkt deze op te slokken (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 6 februari).
Bij de ontdekking van de Sparkler, die zich in het zuidelijke sterrenbeeld Volans (Vliegende Vis) bevindt, is gebruik gemaakt van gegevens van de Webb-ruimtetelescoop. Het stelsel vertoont een kosmologische roodverschuiving van 1,38, wat betekent dat we het waarnemen zoals het er ongeveer 9 miljard jaar geleden – oftewel: 4 miljard jaar na de oerknal – heeft uitgezien. In feite is het stelsel daarmee te ver weg om zichtbaar te zijn met de ruimtetelescoop, maar bij toeval bevindt zich een cluster van sterrenstelsels tussen ons en de Sparkler in, die als zwaartekrachtlens fungeert en het licht van het verre stelsel versterkt.
De ontdekking is gedaan door een team onder leiding van Duncan Forbes van Swinburne University (Australië) en Aaron Romanowsky van San Jose State University (VS). Hun onderzoek was specifiek gericht op de bepaling van de leeftijden van de bolvormige sterrenhopen rond de Sparkler. Daarbij hebben ze vastgesteld dat deze compacte sterrenhopen op jongere versies lijken van de bolhopen rond ons eigen Melkwegstelsel. De meeste van de sterrenhopen zijn oud en hebben een hoog ‘metaalgehalte’ – de term die astronomen gebruiken voor alle elementen zwaarder dan helium.
Enkele van de bolhopen zijn echter wat jonger en metaalarm. Vermoed wordt dat deze toebehoren aan een satellietstelsel dat de Sparkler bezig is om op te slokken. Ook ons Melkwegstelsel heeft in het verleden enkele van zulke kleine sterrenstelsels verzwolgen. Hoewel de Sparkler momenteel slechts drie procent van de massa van de Melkweg heeft, is het aannemelijk dat hij in de loop van de tijd net zo groot en zwaar zal worden als ons Melkwegstelsel nu. (EE)
Er is een ver sterrenstelsel ontdekt dat waarschijnlijk duidelijke overeenkomsten vertoont met ons Melkwegstelsel in diens jeugd. Het stelsel, dat de ’Sparkler’ wordt genoemd, is omgeven door tientallen bolvormige sterrenhopen en satellietstelsels en lijkt deze op te slokken (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 6 februari).
Bij de ontdekking van de Sparkler, die zich in het zuidelijke sterrenbeeld Volans (Vliegende Vis) bevindt, is gebruik gemaakt van gegevens van de Webb-ruimtetelescoop. Het stelsel vertoont een kosmologische roodverschuiving van 1,38, wat betekent dat we het waarnemen zoals het er ongeveer 9 miljard jaar geleden – oftewel: 4 miljard jaar na de oerknal – heeft uitgezien. In feite is het stelsel daarmee te ver weg om zichtbaar te zijn met de ruimtetelescoop, maar bij toeval bevindt zich een cluster van sterrenstelsels tussen ons en de Sparkler in, die als zwaartekrachtlens fungeert en het licht van het verre stelsel versterkt.
De ontdekking is gedaan door een team onder leiding van Duncan Forbes van Swinburne University (Australië) en Aaron Romanowsky van San Jose State University (VS). Hun onderzoek was specifiek gericht op de bepaling van de leeftijden van de bolvormige sterrenhopen rond de Sparkler. Daarbij hebben ze vastgesteld dat deze compacte sterrenhopen op jongere versies lijken van de bolhopen rond ons eigen Melkwegstelsel. De meeste van de sterrenhopen zijn oud en hebben een hoog ‘metaalgehalte’ – de term die astronomen gebruiken voor alle elementen zwaarder dan helium.
Enkele van de bolhopen zijn echter wat jonger en metaalarm. Vermoed wordt dat deze toebehoren aan een satellietstelsel dat de Sparkler bezig is om op te slokken. Ook ons Melkwegstelsel heeft in het verleden enkele van zulke kleine sterrenstelsels verzwolgen. Hoewel de Sparkler momenteel slechts drie procent van de massa van de Melkweg heeft, is het aannemelijk dat hij in de loop van de tijd net zo groot en zwaar zal worden als ons Melkwegstelsel nu. (EE)
Is ons Melkwegstelsel bijzonder, of heeft het in elk geval een bijzondere plek in het heelal? Een internationaal team van astronomen heeft ontdekt dat het antwoord op deze vraag ja is. Uit hun nieuwe onderzoek blijkt dat het Melkwegstelsel te groot is voor zijn ‘kosmologische muur’, en daarmee onderscheidt het zich van de meeste andere sterrenstelsels (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Een kosmologische muur is een afgeplatte ordening sterrenstelsels rondom andere sterrenstelsels, die wordt gekenmerkt door bijzonder lege gebieden – zogeheten leemtes (voids in het Engels) – aan weerszijden ervan. Deze leemtes drukken de sterrenstelsels als het ware samen tot een pannenkoekachtige structuur: een zogeheten kosmologische muur. Zo’n muur oefent invloed uit op de draaiing van de sterrenstelsels in zijn omgeving.
In het geval van de ‘Lokale Muur’ heeft dit er bijvoorbeeld toe geleid dat ons Melkwegstelsel en zijn nabije soortgenoten op een meer georganiseerde manier om hun as draaien dan wanneer we ons op een willekeurige plek in het heelal zouden bevinden, zonder nabije muur. Daarbij valt op dat het Melkwegstelsel in vergelijking met zijn kosmische muur een verrassend grote massa heeft – een situatie die niet veel voorkomt in het heelal.
Dat laatste is vastgesteld met behulp van een geavanceerde computersimulatie die deel uitmaakt van het IllustrisTNG-project. De astronomen hebben een volume van het heelal met een diameter van bijna een miljard lichtjaar nagebootst dat miljoenen sterrenstelsels bevat. Slechts een handjevol – ongeveer één op de miljoen - van de sterrenstelsels die uit de simulatie rolden waren zo ‘bijzonder’ als het Melkwegstelsel – dat wil zeggen: ingebed in een vergelijkbare kosmische muur en met evenveel massa als ons eigen sterrenstelsel.
Ter indicatie: je moet vanuit het Melkwegstelsel misschien wel een half miljard lichtjaar reizen om een andere kosmologische muur te vinden met een sterrenstelsel als het onze. Dat is een paar honderd keer verder weg dan het grootste sterrenstelsel in onze omgeving: het Andromedastelsel. (EE)
Is ons Melkwegstelsel bijzonder, of heeft het in elk geval een bijzondere plek in het heelal? Een internationaal team van astronomen heeft ontdekt dat het antwoord op deze vraag ja is. Uit hun nieuwe onderzoek blijkt dat het Melkwegstelsel te groot is voor zijn ‘kosmologische muur’, en daarmee onderscheidt het zich van de meeste andere sterrenstelsels (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Een kosmologische muur is een afgeplatte ordening sterrenstelsels rondom andere sterrenstelsels, die wordt gekenmerkt door bijzonder lege gebieden – zogeheten leemtes (voids in het Engels) – aan weerszijden ervan. Deze leemtes drukken de sterrenstelsels als het ware samen tot een pannenkoekachtige structuur: een zogeheten kosmologische muur. Zo’n muur oefent invloed uit op de draaiing van de sterrenstelsels in zijn omgeving.
In het geval van de ‘Lokale Muur’ heeft dit er bijvoorbeeld toe geleid dat ons Melkwegstelsel en zijn nabije soortgenoten op een meer georganiseerde manier om hun as draaien dan wanneer we ons op een willekeurige plek in het heelal zouden bevinden, zonder nabije muur. Daarbij valt op dat het Melkwegstelsel in vergelijking met zijn kosmische muur een verrassend grote massa heeft – een situatie die niet veel voorkomt in het heelal.
Dat laatste is vastgesteld met behulp van een geavanceerde computersimulatie die deel uitmaakt van het IllustrisTNG-project. De astronomen hebben een volume van het heelal met een diameter van bijna een miljard lichtjaar nagebootst dat miljoenen sterrenstelsels bevat. Slechts een handjevol – ongeveer één op de miljoen - van de sterrenstelsels die uit de simulatie rolden waren zo ‘bijzonder’ als het Melkwegstelsel – dat wil zeggen: ingebed in een vergelijkbare kosmische muur en met evenveel massa als ons eigen sterrenstelsel.
Ter indicatie: je moet vanuit het Melkwegstelsel misschien wel een half miljard lichtjaar reizen om een andere kosmologische muur te vinden met een sterrenstelsel als het onze. Dat is een paar honderd keer verder weg dan het grootste sterrenstelsel in onze omgeving: het Andromedastelsel. (EE)
Amerikaanse astronomen hebben een kolossaal panorama van het galactische vlak van de Melkweg gepresenteerd. De nieuwe dataset omvat ruim drie miljard objecten en is daarmee waarschijnlijk de grootste catalogus in zijn soort tot nu toe.
Het Melkwegstelsel bevat honderden miljarden sterren, gloeiende stervormingsgebieden en grote donkere wolken van stof en gas. Het in beeld brengen en catalogiseren van deze objecten is een enorme opgave, maar de nu vrijgegeven astronomische dataset, bekend als de tweede versie van de Dark Energy Camera Plane Survey (DECaPS2), toont een enorm aantal van deze objecten in ongekend detail. De DECaPS2-survey, die twee jaar heeft geduurd, bestaat uit 21.400 afzonderlijke opnamen en heeft meer dan tien terabyte aan gegevens opgeleverd.
DECaPS2 is een survey van het vlak van de Melkweg, gezien vanaf het zuidelijke halfrond, op optische en nabij-infrarode golflengten. Samen met de eerste oogst aan gegevens van DECaPS, die in 2017 werd vrijgegeven, bestrijkt de survey een lange strook aan de hemel die in oppervlak 13.000 keer groter is dan de vollemaan.
De meeste sterren en stofwolken van ons Melkwegstelsel bevinden zich in de schijf waarin de spiraalarmen liggen. Hoewel deze overvloed aan sterren en stof prachtige beelden oplevert, is het galactische vlak daardoor ook moeilijk waarneembaar. Donkere slierten stof absorberen sterlicht en onttrekken zwakkere sterren volledig aan het zicht, en het licht van diffuse nevels maakt het meten van de helderheden van afzonderlijke objecten onmogelijk. Een ander probleem is het grote aantal sterren, die elkaar kunnen overlappen, waardoor ze zich niet van hun naaste buren laten onderscheiden.
Ondanks deze uitdagingen zijn de astronomen in het galactische vlak gaan ‘graven’ om meer te weten te komen over ons Melkwegstelsel. Door waarnemingen te doen op nabij-infrarode golflengten, konden ze door veel van het licht-absorberende stof heen kijken. Daarnaast maakten de onderzoekers ook gebruik van een geavanceerde gegevensverwerkingsmethode, waarmee ze de achtergrond achter elke ster beter konden voorspellen. Op die manier konden de verstorende effecten van nevels en drukke sterrenvelden worden verminderd, waardoor de uiteindelijke datacatalogus nauwkeuriger is geworden. (EE)
Amerikaanse astronomen hebben een kolossaal panorama van het galactische vlak van de Melkweg gepresenteerd. De nieuwe dataset omvat ruim drie miljard objecten en is daarmee waarschijnlijk de grootste catalogus in zijn soort tot nu toe.
Het Melkwegstelsel bevat honderden miljarden sterren, gloeiende stervormingsgebieden en grote donkere wolken van stof en gas. Het in beeld brengen en catalogiseren van deze objecten is een enorme opgave, maar de nu vrijgegeven astronomische dataset, bekend als de tweede versie van de Dark Energy Camera Plane Survey (DECaPS2), toont een enorm aantal van deze objecten in ongekend detail. De DECaPS2-survey, die twee jaar heeft geduurd, bestaat uit 21.400 afzonderlijke opnamen en heeft meer dan tien terabyte aan gegevens opgeleverd.
DECaPS2 is een survey van het vlak van de Melkweg, gezien vanaf het zuidelijke halfrond, op optische en nabij-infrarode golflengten. Samen met de eerste oogst aan gegevens van DECaPS, die in 2017 werd vrijgegeven, bestrijkt de survey een lange strook aan de hemel die in oppervlak 13.000 keer groter is dan de vollemaan.
De meeste sterren en stofwolken van ons Melkwegstelsel bevinden zich in de schijf waarin de spiraalarmen liggen. Hoewel deze overvloed aan sterren en stof prachtige beelden oplevert, is het galactische vlak daardoor ook moeilijk waarneembaar. Donkere slierten stof absorberen sterlicht en onttrekken zwakkere sterren volledig aan het zicht, en het licht van diffuse nevels maakt het meten van de helderheden van afzonderlijke objecten onmogelijk. Een ander probleem is het grote aantal sterren, die elkaar kunnen overlappen, waardoor ze zich niet van hun naaste buren laten onderscheiden.
Ondanks deze uitdagingen zijn de astronomen in het galactische vlak gaan ‘graven’ om meer te weten te komen over ons Melkwegstelsel. Door waarnemingen te doen op nabij-infrarode golflengten, konden ze door veel van het licht-absorberende stof heen kijken. Daarnaast maakten de onderzoekers ook gebruik van een geavanceerde gegevensverwerkingsmethode, waarmee ze de achtergrond achter elke ster beter konden voorspellen. Op die manier konden de verstorende effecten van nevels en drukke sterrenvelden worden verminderd, waardoor de uiteindelijke datacatalogus nauwkeuriger is geworden. (EE)
Astronomen van het Center for Astrophysics | Harvard & Smithsonian (CfA) hebben een unieke kaart gepresenteerd die een antwoord kan geven op tientallen jaren oude vragen over het ontstaan van sterren en de invloed van magnetische velden in de kosmos.
De kaart toont de magnetische veldstructuur van de Lokale bel – een reusachtige, duizend lichtjaar grote holte in de ruimte rond onze zon. Ons Melkwegstelsel zit vol met zulke 'superbellen', die zijn ontstaan door de hevige explosies van zware sterren. Deze zogeheten supernova’s vegen gas en stof – de grondstof voor de vorming van nieuwe sterren en planeten – naar de randen van de bellen.
Onze kennis over de superbellen is nog erg onvolledig. Met de nieuwe 3D-kaart van de magnetische velden ter plaatse beschikken astronomen nu over nieuwe informatie die de evolutie van superbellen en hun effecten op stervorming en op sterrenstelsels als geheel beter kan verklaren.
De Lokale bel is een hot topic in de astrofysica geworden, omdat het de superbel is waarin de zon en ons zonnestelsel zich nu bevinden. In 2020 werd de ruimtelijke geometrie ervan in grote lijnen in kaart gebracht door Griekse en Franse onderzoekers. Een jaar later werd aangetoond dat het oppervlak van de Lokale Bel de bron is van alle nabije, jonge sterren.
Deze onderzoeken en de nieuwe driedimensionale kaart van het magnetische veld zijn deels gebaseerd op gegevens van de Europese ruimtetelescoop Gaia, die de posities en bewegingen van grote aantallen sterren meet, maar tevens lokale concentraties van kosmisch stof in kaart brengt en daarmee globaal ook de begrenzingen van de Lokale bel.
Deze gegevens zijn nu gecombineerd met die van Planck, een andere Europese ruimtetelescoop, die tussen 2009 en 2013 metingen deed van de zogeheten kosmische achtergrondstraling, en daarbij eveneens stof in de Melkweg opspoorde. Daarbij ging het met name om waarnemingen van gepolariseerd licht, dat wil zeggen: licht dat in een bepaalde richting trilt. Deze polarisatie wordt veroorzaakt door magnetisch uitgelijnde stofdeeltjes in de ruimte. De uitlijning van het stof verraadt op zijn beurt de oriëntatie van het magnetisch veld dat op de stofdeeltjes inwerkt.
Door de magnetische veldlijnen op deze manier in kaart te brengen, konden de onderzoekers een tweedimensionale kaart van het magnetische veld maken: de projectie ervan op de hemel zoals we die vanaf de aarde waarnemen. Om deze kaart in drie ruimtelijke dimensies om te zetten, gingen de onderzoekers uit van twee belangrijke veronderstellingen: ten eerste dat het grootste deel van het interstellaire stof dat de waargenomen polarisatie veroorzaakt zich aan het oppervlak van de Lokale bel bevindt, en ten tweede dat de theorieën die voorspellen dat het magnetische veld naar de rand van de bel wordt ‘geveegd’ terwijl deze uitdijt, juist zijn.
Het onderzoeksteam heeft de resulterende kaart vervolgens vergeleken met structuren die langs de buitengrenzen van de Lokale bel te vinden zijn, waaronder het bekende stervormingsgebied in het sterrenbeeld Orion. Bij vervolgonderzoek zullen ook de verbanden tussen de magnetische velden en deze en andere structuren onder de loep worden genomen.
De nieuwe bevindingen zijn vandaag door Theo O'Neill van de Universiteit van Virginia (VS) gepresenteerd tijdens de 241ste halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week in Seattle wordt gehouden. (EE)
Astronomen van het Center for Astrophysics | Harvard & Smithsonian (CfA) hebben een unieke kaart gepresenteerd die een antwoord kan geven op tientallen jaren oude vragen over het ontstaan van sterren en de invloed van magnetische velden in de kosmos.
De kaart toont de magnetische veldstructuur van de Lokale bel – een reusachtige, duizend lichtjaar grote holte in de ruimte rond onze zon. Ons Melkwegstelsel zit vol met zulke 'superbellen', die zijn ontstaan door de hevige explosies van zware sterren. Deze zogeheten supernova’s vegen gas en stof – de grondstof voor de vorming van nieuwe sterren en planeten – naar de randen van de bellen.
Onze kennis over de superbellen is nog erg onvolledig. Met de nieuwe 3D-kaart van de magnetische velden ter plaatse beschikken astronomen nu over nieuwe informatie die de evolutie van superbellen en hun effecten op stervorming en op sterrenstelsels als geheel beter kan verklaren.
De Lokale bel is een hot topic in de astrofysica geworden, omdat het de superbel is waarin de zon en ons zonnestelsel zich nu bevinden. In 2020 werd de ruimtelijke geometrie ervan in grote lijnen in kaart gebracht door Griekse en Franse onderzoekers. Een jaar later werd aangetoond dat het oppervlak van de Lokale Bel de bron is van alle nabije, jonge sterren.
Deze onderzoeken en de nieuwe driedimensionale kaart van het magnetische veld zijn deels gebaseerd op gegevens van de Europese ruimtetelescoop Gaia, die de posities en bewegingen van grote aantallen sterren meet, maar tevens lokale concentraties van kosmisch stof in kaart brengt en daarmee globaal ook de begrenzingen van de Lokale bel.
Deze gegevens zijn nu gecombineerd met die van Planck, een andere Europese ruimtetelescoop, die tussen 2009 en 2013 metingen deed van de zogeheten kosmische achtergrondstraling, en daarbij eveneens stof in de Melkweg opspoorde. Daarbij ging het met name om waarnemingen van gepolariseerd licht, dat wil zeggen: licht dat in een bepaalde richting trilt. Deze polarisatie wordt veroorzaakt door magnetisch uitgelijnde stofdeeltjes in de ruimte. De uitlijning van het stof verraadt op zijn beurt de oriëntatie van het magnetisch veld dat op de stofdeeltjes inwerkt.
Door de magnetische veldlijnen op deze manier in kaart te brengen, konden de onderzoekers een tweedimensionale kaart van het magnetische veld maken: de projectie ervan op de hemel zoals we die vanaf de aarde waarnemen. Om deze kaart in drie ruimtelijke dimensies om te zetten, gingen de onderzoekers uit van twee belangrijke veronderstellingen: ten eerste dat het grootste deel van het interstellaire stof dat de waargenomen polarisatie veroorzaakt zich aan het oppervlak van de Lokale bel bevindt, en ten tweede dat de theorieën die voorspellen dat het magnetische veld naar de rand van de bel wordt ‘geveegd’ terwijl deze uitdijt, juist zijn.
Het onderzoeksteam heeft de resulterende kaart vervolgens vergeleken met structuren die langs de buitengrenzen van de Lokale bel te vinden zijn, waaronder het bekende stervormingsgebied in het sterrenbeeld Orion. Bij vervolgonderzoek zullen ook de verbanden tussen de magnetische velden en deze en andere structuren onder de loep worden genomen.
De nieuwe bevindingen zijn vandaag door Theo O'Neill van de Universiteit van Virginia (VS) gepresenteerd tijdens de 241ste halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week in Seattle wordt gehouden. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, onder wie wetenschappers van het Instituto de Astrofísica de Canarias, heeft het primitieve karakter kunnen bevestigen van een oude ster in ons Melkwegstelsel (Astronomy & Astrophysics, 10 januari).
Sterren die heel weinig ‘metalen’ bevatten – de term die astronomen gebruiken voor alle elementen zwaarder dan helium – worden beschouwd als de oudste sterren in het heelal. Ze zijn waarschijnlijk slechts enkele honderden miljoenen jaren na de oerknal gevormd.
De nu onderzochte ster, met de aanduiding SMSS1605-1443, werd in 2018 ontdekt. Uit zijn chemische samenstelling, en met name zijn uitzonderlijk lage ijzergehalte, kon toen al worden afgeleid dat het een van de oudste sterren in de Melkweg moest zijn. Maar verder was nog niet veel over hem bekend.
Dankzij de gezamenlijke inspanningen van diverse Europese onderzoeksteams en de inzet van de ESPRESSO-spectrograaf van de Very Large Telescope van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili, weten we nu meer over SMSS1605-1443. Zo is gebleken dat het niet om één ster gaat, maar verrassend genoeg om een dubbelster. Aangenomen wordt dat dubbelsterren in dit vroege kosmische tijdperk relatief schaars waren.
Dat het om een dubbelster gaat volgt uit de ontdekking dat de ster kleine, regelmatige snelheidsvariaties vertoont. Daaruit leiden de onderzoekers af dat SMSS1605-1443 uit twee om elkaar wentelende sterren bestaat. Hoe de tweede ster eruitziet is onduidelijk: die is niet rechtstreeks waarneembaar en verraadt zijn bestaan alleen doordat hij SMSS1605-1443 aan het ‘schommelen’ brengt.
Aangenomen wordt dat primitieve sterren als deze zijn ontstaan uit materiaal dat in het inwendige van de eerste, zeer zware sterren in het heelal heeft gezeten, en is vrijgekomen bij supernova-explosies die tijdens de vorming van het Melkwegstelsel hebben plaatsgevonden. Als gevolg daarvan bevatten deze ‘levende fossielen’ weinig ijzer, maar juist relatief veel koolstof. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, onder wie wetenschappers van het Instituto de Astrofísica de Canarias, heeft het primitieve karakter kunnen bevestigen van een oude ster in ons Melkwegstelsel (Astronomy & Astrophysics, 10 januari).
Sterren die heel weinig ‘metalen’ bevatten – de term die astronomen gebruiken voor alle elementen zwaarder dan helium – worden beschouwd als de oudste sterren in het heelal. Ze zijn waarschijnlijk slechts enkele honderden miljoenen jaren na de oerknal gevormd.
De nu onderzochte ster, met de aanduiding SMSS1605-1443, werd in 2018 ontdekt. Uit zijn chemische samenstelling, en met name zijn uitzonderlijk lage ijzergehalte, kon toen al worden afgeleid dat het een van de oudste sterren in de Melkweg moest zijn. Maar verder was nog niet veel over hem bekend.
Dankzij de gezamenlijke inspanningen van diverse Europese onderzoeksteams en de inzet van de ESPRESSO-spectrograaf van de Very Large Telescope van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili, weten we nu meer over SMSS1605-1443. Zo is gebleken dat het niet om één ster gaat, maar verrassend genoeg om een dubbelster. Aangenomen wordt dat dubbelsterren in dit vroege kosmische tijdperk relatief schaars waren.
Dat het om een dubbelster gaat volgt uit de ontdekking dat de ster kleine, regelmatige snelheidsvariaties vertoont. Daaruit leiden de onderzoekers af dat SMSS1605-1443 uit twee om elkaar wentelende sterren bestaat. Hoe de tweede ster eruitziet is onduidelijk: die is niet rechtstreeks waarneembaar en verraadt zijn bestaan alleen doordat hij SMSS1605-1443 aan het ‘schommelen’ brengt.
Aangenomen wordt dat primitieve sterren als deze zijn ontstaan uit materiaal dat in het inwendige van de eerste, zeer zware sterren in het heelal heeft gezeten, en is vrijgekomen bij supernova-explosies die tijdens de vorming van het Melkwegstelsel hebben plaatsgevonden. Als gevolg daarvan bevatten deze ‘levende fossielen’ weinig ijzer, maar juist relatief veel koolstof. (EE)
Astronomen hebben een intense uitbarsting van radiogolven, afkomstig van een nabijgelegen sterrenstelsel, gebruikt om de halo van gas rondom ons eigen Melkwegstelsel te onderzoeken. De wetenschappers bestudeerden de manier waarop het licht van deze zogeheten snelle radioflits zich verspreidde toen het vanuit de diepe ruimte naar ons Melkwegstelsel reisde. Op die manier hebben ze een schatting kunnen maken van de hoeveelheid materie die zich in de halo bevindt – ongeveer zoals je met een zaklamp door mist kunt schijnen om te zien hoe dicht deze is. Hoe meer materie er aanwezig is, des te meer wordt het licht verspreid.
Uit de resultaten, die zijn gepresenteerd op de halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society die deze week in Seattle (VS) wordt gehouden, blijkt dat ons sterrenstelsel aanzienlijk minder baryonische materie – de soort materie waaruit sterren, planeten en wijzelf bestaan – bevat dan verwacht. Dit ondersteunt dan weer theorieën die stellen dat veel materie uit sterrenstelsels wordt weggeblazen door sterke stellaire winden, exploderende sterren en actieve superzware zwarte gaten.
De nieuwe bevindingen, die voor publicatie zijn ingediend bij The Astrophysical Journal, maken deel uit van een hele reeks van nieuwe resultaten van de Deep Synoptic Array (DSA), een opstelling van radioschotels in de hooggelegen woestijn van het Owens Valley Radio Observatory, ten oosten van het Sierra Nevada-gebergte in Californië. Het doel van de DSA is het ontdekken en bestuderen van snelle radioflitsen, die doorgaans diep in de kosmos ontstaan.
Een van de uitdagingen bij het onderzoek van snelle radioflitsen is het herleiden van hun plaats van oorsprong. Door te weten waar de radioflitsen vandaan komen, kunnen astronomen bepalen wat de intense kosmische flitsen veroorzaakt. Het bepalen van hun locatie is ook essentieel voor het gebruik van radioflitsen om te onderzoeken hoe de baryonische materie over het heelal is verdeeld.
Eerder onderzoek heeft erop gewezen dat snelle radioflitsen afkomstig kunnen zijn van zogeheten magnetars – de compacte, sterk magnetische restanten van zware sterren die als supernova zijn geëxplodeerd. Zo is in 2020 met verschillende telescopen een magnetar op heterdaad betrapt toen deze een heldere radioflits op ons sterrenstelsel ‘afvuurde’. Nieuwe waarnemingen van de DSA laten echter zien dat snelle radioflitsen afkomstig zijn van een divers scala van sterrenstelsels, waaronder oude stelsels die deel uitmaken van rijke clusters. Dit suggereert dat als magnetars inderdaad de bronnen van snelle radioflitsen zijn, zij op verschillende, mogelijk onverwachte manieren ontstaan. (EE)
Astronomen hebben een intense uitbarsting van radiogolven, afkomstig van een nabijgelegen sterrenstelsel, gebruikt om de halo van gas rondom ons eigen Melkwegstelsel te onderzoeken. De wetenschappers bestudeerden de manier waarop het licht van deze zogeheten snelle radioflits zich verspreidde toen het vanuit de diepe ruimte naar ons Melkwegstelsel reisde. Op die manier hebben ze een schatting kunnen maken van de hoeveelheid materie die zich in de halo bevindt – ongeveer zoals je met een zaklamp door mist kunt schijnen om te zien hoe dicht deze is. Hoe meer materie er aanwezig is, des te meer wordt het licht verspreid.
Uit de resultaten, die zijn gepresenteerd op de halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society die deze week in Seattle (VS) wordt gehouden, blijkt dat ons sterrenstelsel aanzienlijk minder baryonische materie – de soort materie waaruit sterren, planeten en wijzelf bestaan – bevat dan verwacht. Dit ondersteunt dan weer theorieën die stellen dat veel materie uit sterrenstelsels wordt weggeblazen door sterke stellaire winden, exploderende sterren en actieve superzware zwarte gaten.
De nieuwe bevindingen, die voor publicatie zijn ingediend bij The Astrophysical Journal, maken deel uit van een hele reeks van nieuwe resultaten van de Deep Synoptic Array (DSA), een opstelling van radioschotels in de hooggelegen woestijn van het Owens Valley Radio Observatory, ten oosten van het Sierra Nevada-gebergte in Californië. Het doel van de DSA is het ontdekken en bestuderen van snelle radioflitsen, die doorgaans diep in de kosmos ontstaan.
Een van de uitdagingen bij het onderzoek van snelle radioflitsen is het herleiden van hun plaats van oorsprong. Door te weten waar de radioflitsen vandaan komen, kunnen astronomen bepalen wat de intense kosmische flitsen veroorzaakt. Het bepalen van hun locatie is ook essentieel voor het gebruik van radioflitsen om te onderzoeken hoe de baryonische materie over het heelal is verdeeld.
Eerder onderzoek heeft erop gewezen dat snelle radioflitsen afkomstig kunnen zijn van zogeheten magnetars – de compacte, sterk magnetische restanten van zware sterren die als supernova zijn geëxplodeerd. Zo is in 2020 met verschillende telescopen een magnetar op heterdaad betrapt toen deze een heldere radioflits op ons sterrenstelsel ‘afvuurde’. Nieuwe waarnemingen van de DSA laten echter zien dat snelle radioflitsen afkomstig zijn van een divers scala van sterrenstelsels, waaronder oude stelsels die deel uitmaken van rijke clusters. Dit suggereert dat als magnetars inderdaad de bronnen van snelle radioflitsen zijn, zij op verschillende, mogelijk onverwachte manieren ontstaan. (EE)
Astronomen hebben meer dan tweehonderd verre veranderlijke sterren ontdekt in de stellaire halo van ons Melkwegstelsel. De verste van deze sterren, die RR Lyrae-sterren worden genoemd, bevinden zich op meer dan een miljoen lichtjaar van de aarde – bijna de helft van de afstand tot het naburige Andromedastelsel, dat ongeveer 2,5 miljoen lichtjaar van ons verwijderd is.
De stellaire halo van ons Melkwegstelsel is veel omvangrijker dan de schijf, die een middellijn van ongeveer 100.000 lichtjaar heeft. Ons zonnestelsel bevindt zich in een van de spiraalarmen van de schijf. De halo bevat de oudste sterren van het Melkwegstelsel en strekt zich in alle richtingen over honderdduizenden lichtjaren uit.
Door zijn enorme omvang laat de halo zich lastig bestuderen. In vergelijking met de schijf is de sterrendichtheid hier heel gering. Toch bevat de halo het grootste deel van de massa van ons Melkwegstelsel – niet in de vorm van sterren, maar als donkere materie.
Uit eerdere modelstudies was al gebleken dat de stellaire halo zich tot ongeveer 1 miljoen lichtjaar van het galactisch centrum zou moeten uitstrekken. De afstanden van de 208 RR Lyrae-sterren die nu zijn ontdekt lopen uiteen van ongeveer 65.000 tot 1 miljoen lichtjaar, en zijn dus in goede overeenstemming daarmee.
De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op gegevens van de Next Generation Virgo Cluster Survey, een onderzoeksprogramma dat gebruik maakt van de Canada-France-Hawaii Telescope om de Virgocluster - een grote verzameling sterrenstelsels ver van de Melkweg – te bestuderen. Dit programma is niet ontworpen om RR Lyrae-sterren te detecteren, maar registreert deze onbedoeld wel – als een soort bijvangst dus.
RR Lyrae zijn oude sterren met zeer specifieke fysische eigenschappen die ervoor zorgen dat zij met grote regelmaat opzwellen en samentrekken. Een andere eigenschap van deze sterren is dat ze allemaal dezelfde gemiddelde helderheid hebben. Dit betekent dat astronomen een RR Lyrae-ster kunnen herkennen aan de hand van zijn karakteristieke pulsaties, en vervolgens de waargenomen helderheid kunnen gebruiken om te berekenen hoe ver weg hij staat.
De nieuwe studie werd geleid door Yuting Feng, promovendus aan de Universiteit van Californië te Santa Cruz. De resultaten worden gepresenteerd in twee voordrachten op de bijeenkomst van de American Astronomical Society die deze week in Seattle wordt gehouden. (EE)
Astronomen hebben meer dan tweehonderd verre veranderlijke sterren ontdekt in de stellaire halo van ons Melkwegstelsel. De verste van deze sterren, die RR Lyrae-sterren worden genoemd, bevinden zich op meer dan een miljoen lichtjaar van de aarde – bijna de helft van de afstand tot het naburige Andromedastelsel, dat ongeveer 2,5 miljoen lichtjaar van ons verwijderd is.
De stellaire halo van ons Melkwegstelsel is veel omvangrijker dan de schijf, die een middellijn van ongeveer 100.000 lichtjaar heeft. Ons zonnestelsel bevindt zich in een van de spiraalarmen van de schijf. De halo bevat de oudste sterren van het Melkwegstelsel en strekt zich in alle richtingen over honderdduizenden lichtjaren uit.
Door zijn enorme omvang laat de halo zich lastig bestuderen. In vergelijking met de schijf is de sterrendichtheid hier heel gering. Toch bevat de halo het grootste deel van de massa van ons Melkwegstelsel – niet in de vorm van sterren, maar als donkere materie.
Uit eerdere modelstudies was al gebleken dat de stellaire halo zich tot ongeveer 1 miljoen lichtjaar van het galactisch centrum zou moeten uitstrekken. De afstanden van de 208 RR Lyrae-sterren die nu zijn ontdekt lopen uiteen van ongeveer 65.000 tot 1 miljoen lichtjaar, en zijn dus in goede overeenstemming daarmee.
De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op gegevens van de Next Generation Virgo Cluster Survey, een onderzoeksprogramma dat gebruik maakt van de Canada-France-Hawaii Telescope om de Virgocluster - een grote verzameling sterrenstelsels ver van de Melkweg – te bestuderen. Dit programma is niet ontworpen om RR Lyrae-sterren te detecteren, maar registreert deze onbedoeld wel – als een soort bijvangst dus.
RR Lyrae zijn oude sterren met zeer specifieke fysische eigenschappen die ervoor zorgen dat zij met grote regelmaat opzwellen en samentrekken. Een andere eigenschap van deze sterren is dat ze allemaal dezelfde gemiddelde helderheid hebben. Dit betekent dat astronomen een RR Lyrae-ster kunnen herkennen aan de hand van zijn karakteristieke pulsaties, en vervolgens de waargenomen helderheid kunnen gebruiken om te berekenen hoe ver weg hij staat.
De nieuwe studie werd geleid door Yuting Feng, promovendus aan de Universiteit van Californië te Santa Cruz. De resultaten worden gepresenteerd in twee voordrachten op de bijeenkomst van de American Astronomical Society die deze week in Seattle wordt gehouden. (EE)
Een team van astronomen, onder leiding van Till Sawala van de Universiteit van Helsinki, heeft een verklaring gevonden voor een kwestie die ons begrip van de evolutie van het heelal op de proef stelde: de ruimtelijke verdeling van de kleine sterrenstelsels die als satellieten om ons Melkwegstelsel draaien. Het probleem is slechts van tijdelijke aard (Nature Astronomy, 19 december).
De satellietstelsels van ons Melkwegstelsel lijken in een plat, ronddraaiend vlak te liggen. Deze nogal onwaarschijnlijke configuratie houdt astronomen al ruim vijftig jaar bezig. Er is namelijk geen natuurkundig mechanisme bekend dat ervoor zorgt dat de satellietstelsels zich in zo’n platte schijf organiseren.
Pogingen om dit ‘satellietvlak’ met behulp van kosmologische computersimulaties te reproduceren liepen steeds op niets uit, waardoor er twijfel begon te ontstaan over het standaardmodel van de kosmologisch standaardtheorie, dat ervan uitgaat dat het heelal voor ongeveer 27 procent uit zogeheten koude donkere materie bestaat.
Het nieuwe onderzoek van Till Sawala en collega’s heeft nu echter uitgewezen dat het satellietvlak slechts een kosmologische gril is die mettertijd vanzelf zal verdwijnen, net zoals ook de sterrenbeelden aan onze nachthemel tijdelijk van aard zijn.
Bij hun onderzoek hebben de astronomen gebruik gemaakt van nieuwe gegevens van de Europese astrometrische satelliet GAIA, die de ruimtelijke posities en snelheden van ongeveer een miljard sterren in ons Melkwegstelsel en diens naaste begeleiders in kaart brengt. Met behulp van deze gegevens konden de onderzoekers de vroegere en toekomstige banen van de satellietstelsels (re)construeren. En daarbij zagen ze de raadselachtige schijf van satellieten ontstaan... en een paar honderd miljoen jaar later – een kosmologische oogwenk – weer verdwijnen.
Uiteindelijk kwamen Sawala en zijn team tot de conclusie dat eerdere onderzoeken op basis van computersimulaties de mist in waren gegaan, doordat er geen rekening was gehouden met de afstanden van de satellietstelsels tot het centrum van het Melkwegstelsel, waardoor zij veel ronder leken dan de werkelijke satellietstelsels. Nadat deze factor wel in rekening was gebracht, bleken de simulaties diverse sterrenstelsels met een (tijdelijke) schijf van satellieten op te leveren.
Volgens de astronomen is hiermee een van de belangrijkste bezwaren tegen het kosmologische standaardmodel uit de weg geruimd, en blijft het concept van de koude donkere materie de hoeksteen van ons begrip van het heelal. (EE)
Een team van astronomen, onder leiding van Till Sawala van de Universiteit van Helsinki, heeft een verklaring gevonden voor een kwestie die ons begrip van de evolutie van het heelal op de proef stelde: de ruimtelijke verdeling van de kleine sterrenstelsels die als satellieten om ons Melkwegstelsel draaien. Het probleem is slechts van tijdelijke aard (Nature Astronomy, 19 december).
De satellietstelsels van ons Melkwegstelsel lijken in een plat, ronddraaiend vlak te liggen. Deze nogal onwaarschijnlijke configuratie houdt astronomen al ruim vijftig jaar bezig. Er is namelijk geen natuurkundig mechanisme bekend dat ervoor zorgt dat de satellietstelsels zich in zo’n platte schijf organiseren.
Pogingen om dit ‘satellietvlak’ met behulp van kosmologische computersimulaties te reproduceren liepen steeds op niets uit, waardoor er twijfel begon te ontstaan over het standaardmodel van de kosmologisch standaardtheorie, dat ervan uitgaat dat het heelal voor ongeveer 27 procent uit zogeheten koude donkere materie bestaat.
Het nieuwe onderzoek van Till Sawala en collega’s heeft nu echter uitgewezen dat het satellietvlak slechts een kosmologische gril is die mettertijd vanzelf zal verdwijnen, net zoals ook de sterrenbeelden aan onze nachthemel tijdelijk van aard zijn.
Bij hun onderzoek hebben de astronomen gebruik gemaakt van nieuwe gegevens van de Europese astrometrische satelliet GAIA, die de ruimtelijke posities en snelheden van ongeveer een miljard sterren in ons Melkwegstelsel en diens naaste begeleiders in kaart brengt. Met behulp van deze gegevens konden de onderzoekers de vroegere en toekomstige banen van de satellietstelsels (re)construeren. En daarbij zagen ze de raadselachtige schijf van satellieten ontstaan... en een paar honderd miljoen jaar later – een kosmologische oogwenk – weer verdwijnen.
Uiteindelijk kwamen Sawala en zijn team tot de conclusie dat eerdere onderzoeken op basis van computersimulaties de mist in waren gegaan, doordat er geen rekening was gehouden met de afstanden van de satellietstelsels tot het centrum van het Melkwegstelsel, waardoor zij veel ronder leken dan de werkelijke satellietstelsels. Nadat deze factor wel in rekening was gebracht, bleken de simulaties diverse sterrenstelsels met een (tijdelijke) schijf van satellieten op te leveren.
Volgens de astronomen is hiermee een van de belangrijkste bezwaren tegen het kosmologische standaardmodel uit de weg geruimd, en blijft het concept van de koude donkere materie de hoeksteen van ons begrip van het heelal. (EE)
Nieuw onderzoek, onder leiding van promovendus Jiwon Jesse Jan van het Center for Astrophysics | Harvard & Smithsonian, heeft de werkelijke vorm van de diffuse sterrenwolk rond de schijf van ons Melkwegstelsel onthuld. Decennialang dachten sterrenkundigen dat deze zogeheten stellaire halo min of meer bolvormig was, zoals een strandbal. Maar uit een nieuw model, gebaseerd op recente waarnemingen, blijkt dat de stellaire halo langwerpig en gekanteld is, zoals een rugbybal die net is weggeschopt (The Astronomical Journal, 15 november).
De stellaire halo van de Melkweg is het zichtbare deel van de zogeheten galactische halo. Deze laatste wordt gedomineerd door de onzichtbare donkere materie, die haar bestaan uitluitend merkbaar maakt via de zwaartekracht die zij uitoefent.
Elk sterrenstelsel heeft zijn eigen halo van donkere materie. Deze halo’s dienen als een soort draagconstructie die de ‘normale’, zichtbare materie in bedwang houdt. Deze zichtbare materie vormt dan weer sterren en andere waarneembare galactische structuren.
Om meer te weten te komen over galactische halo’s in het algemeen, en de galactische halo en de geschiedenis van ons eigen sterrenstelsel in het bijzonder, is de stellaire halo een goed startpunt. Het vaststellen van de vorm ervan is echter niet gemakkelijk, om de eenvoudige reden dat wij erin zijn ingebed. De stellaire halo is nogal diffuus en strekt zich uit tot enkele honderdduizenden lichtjaren boven en onder het schijfvormige deel van ons Melkwegstelsel, waar ons zonnestelsel zich bevindt.
Toch zijn astronomen er de afgelopen jaren in geslaagd duizenden sterren te identificeren die deze ijle halo bevolken. Ze laten zich van andere Melkwegsterren onderscheiden door hun specifieke chemische samenstelling (gemeten met behulp van spectroscopie) en door hun afstanden en bewegingen aan de hemel. Op die manier hebben astronomen ontdekt dat de halosterren niet gelijkmatig verdeeld zijn. Door naar ruimtelijke patronen in de verdeling van sterren te zoeken – zoals opeenhopingen en stromen van sterren – proberen ze erachter te komen hoe de stellaire halo van ons Melkwegstelsel tot stand is gekomen.
Bij het nieuwe onderzoek is gebruik gemaakt van twee grote datasets die de afgelopen jaren zijn opgebouwd en waarmee de stellaire halo beter dan ooit in kaart is gebracht. De eerste set is afkomstig van Gaia, een Europese satelliet die nauwkeurige metingen doet van de posities, bewegingen en afstanden van miljoenen sterren in de Melkweg, waaronder een aantal relatief nabije halosterren. De tweede dataset is die van H3 (Hectochelle in the Halo at High Resolution) – een onderzoek dat wordt uitgevoerd met de MMT-telescoop van de Fred Lawrence Whipple-sterrenwacht in Arizona. H3 heeft gedetailleerde waarnemingen verzameld van tienduizenden sterren in de stellaire halo die zich buiten het bereik van Gaia bevinden. Uit de combinatie van deze gegevens doemt een model van de stellaire halo op dat duidelijk niet bolvormig is.
De gemeten vorm is in overeenstemming met een recente, toonaangevende theorie over de vorming van dit deel van Melkweg. Volgens deze theorie werd de stellaire halo gevormd toen een klein sterrenstelsel 7 à 10 miljard jaar geleden in botsing kwam met ons veel grotere Melkwegstelsel. Als gevolg van deze botsing is het dwergstelsel uiteengereten, en hebben zijn sterren zich verspreid over de halo. Deze gang van zaken verklaart waarom de sterren in de halo zo sterk afwijken van de ‘inheemse’ sterren van de Melkweg.
De resultaten van het onderzoek geven een indicatie van hoe de interactie tussen het binnenkomende dwergstelsel en de Melkweg moet zijn verlopen. De rugbybal-vorm is een afspiegeling van twee opeenhopingen van sterren in de halo. Deze opeenhopingen zijn vermoedelijk ontstaan toen het dwergstelsel twee omlopen om de Melkweg maakte. Daarbij is het stelsel tweemaal afgeremd in het verste punt van zijn omloopbaan, en heeft het daar extra veel sterren achtergelaten. De kanteling van de halo wijst erop dat het dwergstelsel onder een hoek de Melkweg is binnengekomen.
Hoewel er sinds de botsing enorm veel tijd is verstreken, zouden de sterren in de halo zich inmiddels weer moeten hebben gesetteld in een bolvormige structuur. Het feit dat dit niet is gebeurd, wijst er volgens de onderzoekers op dat de dominante onderliggende halo van donkere materie (om onduidelijke redenen) ook scheef staat. (EE)
Nieuw onderzoek, onder leiding van promovendus Jiwon Jesse Jan van het Center for Astrophysics | Harvard & Smithsonian, heeft de werkelijke vorm van de diffuse sterrenwolk rond de schijf van ons Melkwegstelsel onthuld. Decennialang dachten sterrenkundigen dat deze zogeheten stellaire halo min of meer bolvormig was, zoals een strandbal. Maar uit een nieuw model, gebaseerd op recente waarnemingen, blijkt dat de stellaire halo langwerpig en gekanteld is, zoals een rugbybal die net is weggeschopt (The Astronomical Journal, 15 november).
De stellaire halo van de Melkweg is het zichtbare deel van de zogeheten galactische halo. Deze laatste wordt gedomineerd door de onzichtbare donkere materie, die haar bestaan uitluitend merkbaar maakt via de zwaartekracht die zij uitoefent.
Elk sterrenstelsel heeft zijn eigen halo van donkere materie. Deze halo’s dienen als een soort draagconstructie die de ‘normale’, zichtbare materie in bedwang houdt. Deze zichtbare materie vormt dan weer sterren en andere waarneembare galactische structuren.
Om meer te weten te komen over galactische halo’s in het algemeen, en de galactische halo en de geschiedenis van ons eigen sterrenstelsel in het bijzonder, is de stellaire halo een goed startpunt. Het vaststellen van de vorm ervan is echter niet gemakkelijk, om de eenvoudige reden dat wij erin zijn ingebed. De stellaire halo is nogal diffuus en strekt zich uit tot enkele honderdduizenden lichtjaren boven en onder het schijfvormige deel van ons Melkwegstelsel, waar ons zonnestelsel zich bevindt.
Toch zijn astronomen er de afgelopen jaren in geslaagd duizenden sterren te identificeren die deze ijle halo bevolken. Ze laten zich van andere Melkwegsterren onderscheiden door hun specifieke chemische samenstelling (gemeten met behulp van spectroscopie) en door hun afstanden en bewegingen aan de hemel. Op die manier hebben astronomen ontdekt dat de halosterren niet gelijkmatig verdeeld zijn. Door naar ruimtelijke patronen in de verdeling van sterren te zoeken – zoals opeenhopingen en stromen van sterren – proberen ze erachter te komen hoe de stellaire halo van ons Melkwegstelsel tot stand is gekomen.
Bij het nieuwe onderzoek is gebruik gemaakt van twee grote datasets die de afgelopen jaren zijn opgebouwd en waarmee de stellaire halo beter dan ooit in kaart is gebracht. De eerste set is afkomstig van Gaia, een Europese satelliet die nauwkeurige metingen doet van de posities, bewegingen en afstanden van miljoenen sterren in de Melkweg, waaronder een aantal relatief nabije halosterren. De tweede dataset is die van H3 (Hectochelle in the Halo at High Resolution) – een onderzoek dat wordt uitgevoerd met de MMT-telescoop van de Fred Lawrence Whipple-sterrenwacht in Arizona. H3 heeft gedetailleerde waarnemingen verzameld van tienduizenden sterren in de stellaire halo die zich buiten het bereik van Gaia bevinden. Uit de combinatie van deze gegevens doemt een model van de stellaire halo op dat duidelijk niet bolvormig is.
De gemeten vorm is in overeenstemming met een recente, toonaangevende theorie over de vorming van dit deel van Melkweg. Volgens deze theorie werd de stellaire halo gevormd toen een klein sterrenstelsel 7 à 10 miljard jaar geleden in botsing kwam met ons veel grotere Melkwegstelsel. Als gevolg van deze botsing is het dwergstelsel uiteengereten, en hebben zijn sterren zich verspreid over de halo. Deze gang van zaken verklaart waarom de sterren in de halo zo sterk afwijken van de ‘inheemse’ sterren van de Melkweg.
De resultaten van het onderzoek geven een indicatie van hoe de interactie tussen het binnenkomende dwergstelsel en de Melkweg moet zijn verlopen. De rugbybal-vorm is een afspiegeling van twee opeenhopingen van sterren in de halo. Deze opeenhopingen zijn vermoedelijk ontstaan toen het dwergstelsel twee omlopen om de Melkweg maakte. Daarbij is het stelsel tweemaal afgeremd in het verste punt van zijn omloopbaan, en heeft het daar extra veel sterren achtergelaten. De kanteling van de halo wijst erop dat het dwergstelsel onder een hoek de Melkweg is binnengekomen.
Hoewel er sinds de botsing enorm veel tijd is verstreken, zouden de sterren in de halo zich inmiddels weer moeten hebben gesetteld in een bolvormige structuur. Het feit dat dit niet is gebeurd, wijst er volgens de onderzoekers op dat de dominante onderliggende halo van donkere materie (om onduidelijke redenen) ook scheef staat. (EE)
Een onderzoeksteam onder leiding van Daniela Galdeano van de Nationale Universiteit van San Juan (Argentinië) heeft aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een grote extragalactische structuur die verstoppertje speelt achter de ‘bulge’ – het bolle centrale deel – van ons Melkwegstelsel. Dit resultaat zal binnenkort in het vakblad Astronomy & Astrophysics worden gepubliceerd, maar op arXiv is al een preprint ervan te vinden.
Astronomen weten dat een deel van de nachthemel grotendeels aan het zicht wordt onttrokken door de centrale uitstulping van de Melkweg. Dit gebied, dat de ‘vermijdingszone’ wordt genoemd, beslaat ongeveer tien procent van de nachthemel en wordt vanwege het slechte ‘zicht’ vaak overgeslagen. Hierdoor is er weinig bekend over wat er achter de bulge zou kunnen schuilgaan.
Bij hun onderzoek hebben Galdeano en haar team gebruik gemaakt van bestaande waarnemingen van de bulge, waaronder die van de zogeheten VVV-survey: een hemelverkenning met een telescoop die gevoelig is voor nabij-infraroodstraling – straling die door het gas en stof in de bulge heen gaat. Al met al leverde dit een oogst op van 58 mogelijke sterrenstelsels, waarvan er vervolgens vijf spectroscopisch onder de loep zijn genomen met de 8,1-meter Gemini-South-telescoop in Chili.
De vijf stelsels blijken zich op afstanden van ruwweg 3 miljard lichtjaar te bevinden – ver buiten ons Melkwegstelsel dus. Van de overige kandidaten zijn nog geen spectra vastgelegd, maar hun kleuren wijzen erop dat zij zich op vergelijkbaar grote afstanden bevinden. De astronomen vermoeden dan ook dat ze een nog onbekende opeenhoping van extragalactische stelsels hebben opgespoord, die de boeken in gaat als ‘VVVGCl-B J181435-381432’. (EE)
Een onderzoeksteam onder leiding van Daniela Galdeano van de Nationale Universiteit van San Juan (Argentinië) heeft aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een grote extragalactische structuur die verstoppertje speelt achter de ‘bulge’ – het bolle centrale deel – van ons Melkwegstelsel. Dit resultaat zal binnenkort in het vakblad Astronomy & Astrophysics worden gepubliceerd, maar op arXiv is al een preprint ervan te vinden.
Astronomen weten dat een deel van de nachthemel grotendeels aan het zicht wordt onttrokken door de centrale uitstulping van de Melkweg. Dit gebied, dat de ‘vermijdingszone’ wordt genoemd, beslaat ongeveer tien procent van de nachthemel en wordt vanwege het slechte ‘zicht’ vaak overgeslagen. Hierdoor is er weinig bekend over wat er achter de bulge zou kunnen schuilgaan.
Bij hun onderzoek hebben Galdeano en haar team gebruik gemaakt van bestaande waarnemingen van de bulge, waaronder die van de zogeheten VVV-survey: een hemelverkenning met een telescoop die gevoelig is voor nabij-infraroodstraling – straling die door het gas en stof in de bulge heen gaat. Al met al leverde dit een oogst op van 58 mogelijke sterrenstelsels, waarvan er vervolgens vijf spectroscopisch onder de loep zijn genomen met de 8,1-meter Gemini-South-telescoop in Chili.
De vijf stelsels blijken zich op afstanden van ruwweg 3 miljard lichtjaar te bevinden – ver buiten ons Melkwegstelsel dus. Van de overige kandidaten zijn nog geen spectra vastgelegd, maar hun kleuren wijzen erop dat zij zich op vergelijkbaar grote afstanden bevinden. De astronomen vermoeden dan ook dat ze een nog onbekende opeenhoping van extragalactische stelsels hebben opgespoord, die de boeken in gaat als ‘VVVGCl-B J181435-381432’. (EE)
Sterrenkundigen hebben een grote bel van heet gas ontdekt die met bijna 30 procent van de lichtsnelheid rond het zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel cirkelt. Hoewel de afstand tot het zwarte gat zo’n 50 miljoen kilometer bedraagt, heeft de gasbel slechts 70 minuten voor één rondje. Dat komt door de enorme zwaartekracht van het zwarte gat, dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon.
\r\nDe ‘hot spot’ is niet direct waargenomen. Het bestaan ervan wordt afgeleid uit metingen aan kortgolvige radiostraling, verricht door het ALMA-observatorium in Noord-Chili. ALMA bestudeerde de polarisatie van de opgevangen radiostraling (veroorzaakt door een krachtig magnetisch veld), en ontdekte daarin snelle variaties die het best verklaard kunnen worden door zo’n snel ronddraaiend heet gebied. De ontdekking is gepubliceerd in vakblad Astronomy & Astrophysics.
\r\nDe ALMA-metingen maakten deel uit van de waarnemingscampagne die in het voorjaar van 2017 werd ondernomen met een netwerk van radiotelescopen over de hele wereld (de Event Horizon Telescope). Die exercitie leidde uiteindelijk tot de eerste ‘foto’ van Sagittarius A*, zoals het zwarte gat in de Melkwegkern heet. De snelle variaties in de polarisatie traden op kort nadat ruimtetelescoop Chandra op 11 april 2017 een uitbarsting van energierijke röntgenstraling had gedetecteerd.
\r\nVolgens de sterrenkundigen (onder wie Jesse Vos en Monika Mościbrodzka van de Radboud Universiteit in Nijmegen) suggereert de ontdekking dat de explosies in de gasschijf rond het zwarte gat ontstaan onder invloed van magnetische velden. In de toekomst is het misschien mogelijk om zulke roterende ‘hot spots’ met de Event Horizon Telescope echt in beeld te brengen.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Rondzwierende gasbel ontdekt bij zwart gat in Melkwegkern", "pk_id": 44271, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Sterrenkundigen hebben een grote bel van heet gas ontdekt die met bijna 30 procent van de lichtsnelheid rond het zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel cirkelt. Hoewel de afstand tot het zwarte gat zo’n 50 miljoen kilometer bedraagt, heeft de gasbel slechts 70 minuten voor één rondje. Dat komt door de enorme zwaartekracht van het zwarte gat, dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon.
\r\nDe ‘hot spot’ is niet direct waargenomen. Het bestaan ervan wordt afgeleid uit metingen aan kortgolvige radiostraling, verricht door het ALMA-observatorium in Noord-Chili. ALMA bestudeerde de polarisatie van de opgevangen radiostraling (veroorzaakt door een krachtig magnetisch veld), en ontdekte daarin snelle variaties die het best verklaard kunnen worden door zo’n snel ronddraaiend heet gebied. De ontdekking is gepubliceerd in vakblad Astronomy & Astrophysics.
\r\nDe ALMA-metingen maakten deel uit van de waarnemingscampagne die in het voorjaar van 2017 werd ondernomen met een netwerk van radiotelescopen over de hele wereld (de Event Horizon Telescope). Die exercitie leidde uiteindelijk tot de eerste ‘foto’ van Sagittarius A*, zoals het zwarte gat in de Melkwegkern heet. De snelle variaties in de polarisatie traden op kort nadat ruimtetelescoop Chandra op 11 april 2017 een uitbarsting van energierijke röntgenstraling had gedetecteerd.
\r\nVolgens de sterrenkundigen (onder wie Jesse Vos en Monika Mościbrodzka van de Radboud Universiteit in Nijmegen) suggereert de ontdekking dat de explosies in de gasschijf rond het zwarte gat ontstaan onder invloed van magnetische velden. In de toekomst is het misschien mogelijk om zulke roterende ‘hot spots’ met de Event Horizon Telescope echt in beeld te brengen.
", "slug": "rondzwierende-gasbel-ontdekt-bij-zwart-gat-melkweg", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2022, 11, 1, 14, 9, 49], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2022-11-01 14:09:49", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Rondzwierende gasbel ontdekt bij zwart gat in Melkwegkern"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/speeding-cloud-might-come-recent-nearby-supernova/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Hypervelocity clouds, generally thought to be falling fast into the Milky Way, might have an alternative explanation that places them near us.
\r\nA mysterious cloud of neutral hydrogen gas, once thought to be falling fast into the Milky Way from its outskirts, might instead be the product of a recent, nearby supernova.
\r\nAccording to solar physicist Joan Schmelz (USRA) and her husband and collaborator, radio astronomer Gerrit Verschuur, the stellar explosion took place some 100,000 years ago, around the time Homo sapiens left Africa and migrated into Asia and Europe.
\r\nHigh-velocity clouds (HVCs) are generally thought to be huge, massive, and many thousands of light-years away. But because there’s no good way of measuring their distance, their origin is still unclear. Most astronomers believe they have been blown out of the Milky Way by a process known as a galactic fountain. Alternatively, they could be intergalactic clouds of primordial gas falling prey to our galaxy’s gravity.
\r\nHowever, a radio-bright HVC known as MI, which is speeding towards us at 120 kilometers per second (268,000 mph), may be much closer – and thus much smaller and less massive — than previously thought. In a study to appear in The Astrophysical Journal (arXiv preprint available here), Schmelz and Verschuur argue that it was ejected by a dying star, and subsequently accelerated when that star went supernova.
\r\nThe couple’s interest was piqued when they discovered that MI’s sky position, in Ursa Major, coincides with an 80-light-year-wide spherical bubble in the Milky Way’s interstellar medium. A supernova might have carved out this cavity, and now Schmelz and Verschuur think they have identified the blast’s remnant: the invisible companion of the naked-eye star 56 Ursae Majoris, which sits a few degrees south of the Big Dipper’s bowl.
\r\n56 UMa is known to be a spectroscopic binary, explains Verschuur, and in a study in press at Nature Astronomy, a team including Belgian astronomer Alain Jorissen argues that the companion could well be a neutron star rather than a white dwarf, as had been thought before. “MI was probably a ‘clump’ or collection of clumps that was ejected from the progenitor star as part of its mass-loss phase,” says Verschuur. “It rode the supernova blast wave to gain speed.”
\r\n56 UMa is 530 light-years away. If MI was blown in our direction, its current distance would be some 490 light-years, and it would contain just 3 Suns’ worth of hydrogen.
\r\n“It certainly is plausible that this particular HVC results from a nearby supernova,” says Felix Lockman (NRAO). However, he adds that there are other HVCs that contain few heavy elements or dust. “These are certainly not the product of a supernova,” he says.
\r\nFilippo Fraternali (University of Groningen, the Netherlands) also has doubts. “My first reaction was: OK, it could be,” he says. “However, I don’t think that this can explain other HVCs that are considered to be at very large distances, as the authors of this paper are trying to suggest. Moreover, the interstellar medium of the Milky Way is full of cavities, so the association with MI may in fact be a chance alignment.”
\r\nFinding the spectral fingerprint of the cloud in the light of a not-too-distant background star might settle the issue, Fraternali says. “That would definitely prove that the cloud is indeed very close to us.”
Hypervelocity clouds, generally thought to be falling fast into the Milky Way, might have an alternative explanation that places them near us.
\r\nA mysterious cloud of neutral hydrogen gas, once thought to be falling fast into the Milky Way from its outskirts, might instead be the product of a recent, nearby supernova.
\r\nAccording to solar physicist Joan Schmelz (USRA) and her husband and collaborator, radio astronomer Gerrit Verschuur, the stellar explosion took place some 100,000 years ago, around the time Homo sapiens left Africa and migrated into Asia and Europe.
\r\nHigh-velocity clouds (HVCs) are generally thought to be huge, massive, and many thousands of light-years away. But because there’s no good way of measuring their distance, their origin is still unclear. Most astronomers believe they have been blown out of the Milky Way by a process known as a galactic fountain. Alternatively, they could be intergalactic clouds of primordial gas falling prey to our galaxy’s gravity.
\r\nHowever, a radio-bright HVC known as MI, which is speeding towards us at 120 kilometers per second (268,000 mph), may be much closer – and thus much smaller and less massive — than previously thought. In a study to appear in The Astrophysical Journal (arXiv preprint available here), Schmelz and Verschuur argue that it was ejected by a dying star, and subsequently accelerated when that star went supernova.
\r\nThe couple’s interest was piqued when they discovered that MI’s sky position, in Ursa Major, coincides with an 80-light-year-wide spherical bubble in the Milky Way’s interstellar medium. A supernova might have carved out this cavity, and now Schmelz and Verschuur think they have identified the blast’s remnant: the invisible companion of the naked-eye star 56 Ursae Majoris, which sits a few degrees south of the Big Dipper’s bowl.
\r\n56 UMa is known to be a spectroscopic binary, explains Verschuur, and in a study in press at Nature Astronomy, a team including Belgian astronomer Alain Jorissen argues that the companion could well be a neutron star rather than a white dwarf, as had been thought before. “MI was probably a ‘clump’ or collection of clumps that was ejected from the progenitor star as part of its mass-loss phase,” says Verschuur. “It rode the supernova blast wave to gain speed.”
\r\n56 UMa is 530 light-years away. If MI was blown in our direction, its current distance would be some 490 light-years, and it would contain just 3 Suns’ worth of hydrogen.
\r\n“It certainly is plausible that this particular HVC results from a nearby supernova,” says Felix Lockman (NRAO). However, he adds that there are other HVCs that contain few heavy elements or dust. “These are certainly not the product of a supernova,” he says.
\r\nFilippo Fraternali (University of Groningen, the Netherlands) also has doubts. “My first reaction was: OK, it could be,” he says. “However, I don’t think that this can explain other HVCs that are considered to be at very large distances, as the authors of this paper are trying to suggest. Moreover, the interstellar medium of the Milky Way is full of cavities, so the association with MI may in fact be a chance alignment.”
\r\nFinding the spectral fingerprint of the cloud in the light of a not-too-distant background star might settle the issue, Fraternali says. “That would definitely prove that the cloud is indeed very close to us.”
Een mysterieuze wolk van waterstofgas die als een hemelse racewagen door de kosmos sjeest, is vermoedelijk afkomstig van een uiteengespatte ster in de Grote Beer. Dat schrijven twee Amerikaanse astronomen in The Astrophysical Journal. De supernova-explosie zou slechts zo’n honderdduizend jaar geleden hebben plaatsgevonden, rond de tijd dat Homo sapiens de Afrikaanse savanne achter zich liet en de wijde wereld in trok.
\r\nAl tientallen jaren lang buigen sterrenkundigen zich over het raadsel van de hogesnelheidswolken. Het gaat om snel bewegend koud waterstofgas dat alleen met radiotelescopen te ‘zien’ is. Over hun afstanden is echter vrijwel niets met zekerheid bekend. Sommige vliegen naar ons toe; andere juist van ons af. Algemeen wordt aangenomen dat de wolken op afstanden van vele duizenden lichtjaren staan, en dat ze op de een of andere manier uit het Melkwegstelsel zijn weggeblazen, of dat het juist gaat om resten van dwergstelseltjes die in de toekomst door de Melkweg opgeslokt zullen worden.
\r\nVoor één zo’n hogesnelheidswolk, die met maar liefst 120 kilometer per seconde onze kant op vliegt, is het raadsel nu opgelost. Althans, volgens Joan Schmelz van de Universities Space Research Association en haar man en college Gerrit Verschuur. Zij ontdekten dat de wolk aan de hemel samenvalt met een grote bolvormige holte in het ijle gas dat zich tussen de sterren van ons Melkwegstelsel bevindt. Zulke holtes ontstaan meestal door supernova-explosies – catastrofale ontploffingen waarmee zware sterren hun leven beëindigen.
\r\nHet compacte overblijfsel van die supernova is mogelijk ook geïdentificeerd. Het gaat om de begeleider van een ster in het sterrenbeeld Grote Beer, die op een donkere nacht nét zichtbaar is met het blote oog. Van die ster was al bekend dat hij eens in de 45 jaar een beetje heen en weer schommelt, door de zwaartekracht van een rondcirkelende begeleider.
\r\n‘Er werd altijd aangenomen dat die begeleider een witte dwergster is,’ zegt Verschuur, een in Zuid-Afrika geboren radioastronoom. ‘Maar volgens recent onderzoek van de Belgische sterrenkundige Alain Jorissen gaat het waarschijnlijk om een compacte neutronenster – het restant van een supernova-explosie.’ De hogesnelheidswolk zou dan in de laatste levensfase van de stervende ster zijn uitgestoten, en daarna zijn versneld door de schokgolf van de explosie.
\r\nOp basis van de grootte van de holte en de snelheid van de wolk concluderen Schmelz en Verschuur dat de supernova zo’n honderdduizend jaar geleden plaatsvond, op een afstand van slechts 530 lichtjaar – dat moet een spectaculair schouwspel zijn geweest.
\r\nAls dit scenario klopt, staat deze hogesnelheidswolk in elk geval dichtbij. Dat zou dan voor veel andere exemplaren ook kunnen gelden. Maar zeker niet voor allemaal, waarschuwt radiosterrenkundige Felix Lockman van het Amerikaanse National Radio Astronomy Observatory. ‘Er zijn hogesnelheidswolken bekend die weinig zware elementen en stofdeeltjes bevatten, en waarvan vaststaat dat ze zich op veel grotere afstanden bevinden. Die zijn zeker níet geproduceerd door supernova’s.’
\r\nOok Filippo Fraternali van de Rijksuniversiteit Groningen heeft bedenkingen bij het artikel van Schmelz en Verschuur. ‘Het zou kunnen,’ zegt hij, ‘maar het is ook denkbaar dat de hogesnelheidswolk veel verder weg staat en dat we hem toevallig in dezelfde richting zien als de holte in het interstellaire gas.’ Volgens Fraternali zou je het liefst de spectroscopische ‘vingerafdruk’ van de wolk willen terugvinden in het licht van een niet al te verre achtergrondster, om zo de voorgestelde kleine afstand te bevestigen. ‘Ik ben nog niet overtuigd.’
Een mysterieuze wolk van waterstofgas die als een hemelse racewagen door de kosmos sjeest, is vermoedelijk afkomstig van een uiteengespatte ster in de Grote Beer. Dat schrijven twee Amerikaanse astronomen in The Astrophysical Journal. De supernova-explosie zou slechts zo’n honderdduizend jaar geleden hebben plaatsgevonden, rond de tijd dat Homo sapiens de Afrikaanse savanne achter zich liet en de wijde wereld in trok.
\r\nAl tientallen jaren lang buigen sterrenkundigen zich over het raadsel van de hogesnelheidswolken. Het gaat om snel bewegend koud waterstofgas dat alleen met radiotelescopen te ‘zien’ is. Over hun afstanden is echter vrijwel niets met zekerheid bekend. Sommige vliegen naar ons toe; andere juist van ons af. Algemeen wordt aangenomen dat de wolken op afstanden van vele duizenden lichtjaren staan, en dat ze op de een of andere manier uit het Melkwegstelsel zijn weggeblazen, of dat het juist gaat om resten van dwergstelseltjes die in de toekomst door de Melkweg opgeslokt zullen worden.
\r\nVoor één zo’n hogesnelheidswolk, die met maar liefst 120 kilometer per seconde onze kant op vliegt, is het raadsel nu opgelost. Althans, volgens Joan Schmelz van de Universities Space Research Association en haar man en college Gerrit Verschuur. Zij ontdekten dat de wolk aan de hemel samenvalt met een grote bolvormige holte in het ijle gas dat zich tussen de sterren van ons Melkwegstelsel bevindt. Zulke holtes ontstaan meestal door supernova-explosies – catastrofale ontploffingen waarmee zware sterren hun leven beëindigen.
\r\nHet compacte overblijfsel van die supernova is mogelijk ook geïdentificeerd. Het gaat om de begeleider van een ster in het sterrenbeeld Grote Beer, die op een donkere nacht nét zichtbaar is met het blote oog. Van die ster was al bekend dat hij eens in de 45 jaar een beetje heen en weer schommelt, door de zwaartekracht van een rondcirkelende begeleider.
\r\n‘Er werd altijd aangenomen dat die begeleider een witte dwergster is,’ zegt Verschuur, een in Zuid-Afrika geboren radioastronoom. ‘Maar volgens recent onderzoek van de Belgische sterrenkundige Alain Jorissen gaat het waarschijnlijk om een compacte neutronenster – het restant van een supernova-explosie.’ De hogesnelheidswolk zou dan in de laatste levensfase van de stervende ster zijn uitgestoten, en daarna zijn versneld door de schokgolf van de explosie.
\r\nOp basis van de grootte van de holte en de snelheid van de wolk concluderen Schmelz en Verschuur dat de supernova zo’n honderdduizend jaar geleden plaatsvond, op een afstand van slechts 530 lichtjaar – dat moet een spectaculair schouwspel zijn geweest.
\r\nAls dit scenario klopt, staat deze hogesnelheidswolk in elk geval dichtbij. Dat zou dan voor veel andere exemplaren ook kunnen gelden. Maar zeker niet voor allemaal, waarschuwt radiosterrenkundige Felix Lockman van het Amerikaanse National Radio Astronomy Observatory. ‘Er zijn hogesnelheidswolken bekend die weinig zware elementen en stofdeeltjes bevatten, en waarvan vaststaat dat ze zich op veel grotere afstanden bevinden. Die zijn zeker níet geproduceerd door supernova’s.’
\r\nOok Filippo Fraternali van de Rijksuniversiteit Groningen heeft bedenkingen bij het artikel van Schmelz en Verschuur. ‘Het zou kunnen,’ zegt hij, ‘maar het is ook denkbaar dat de hogesnelheidswolk veel verder weg staat en dat we hem toevallig in dezelfde richting zien als de holte in het interstellaire gas.’ Volgens Fraternali zou je het liefst de spectroscopische ‘vingerafdruk’ van de wolk willen terugvinden in het licht van een niet al te verre achtergrondster, om zo de voorgestelde kleine afstand te bevestigen. ‘Ik ben nog niet overtuigd.’
Astronomen van de Universiteit van Sydney (Australië) hebben door middel van modelberekeningen de compacte restanten van zware sterren in ons Melkwegstelsel in kaart gebracht. Het resultaat is een kaart die laat zien dat de galactische ‘begraafplaats’ drie keer zo dik is als de Melkwegschijf, waar onze zon deel van uitmaakt.
Zware sterren eindigen hun bestaan met een supernova-explosie. Daarbij stort – afhankelijk van zijn oorspronkelijke massa – de kern van de ster ineen tot een zwart gat of een neutronenster.
Sinds de begintijd van ons Melkwegstelsel moeten miljarden van deze stellaire overblijfselen zijn gevormd. Ze bevinden zich echter niet meer op hun oorspronkelijke locaties: bij hun respectievelijke supernova-explosies zijn ze de interstellaire ruimte in geslingerd, buiten het zicht van astronomen.
Door zorgvuldig de volledige levenscyclus van de oude, dode sterren na te bootsen, heeft een team onderleiding van doctoraalstudent David Sweeney een gedetailleerde kaart gemaakt die laat zien waar deze objecten zijn gebleven.
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. De vele objecten zijn met hoge snelheden alle kanten op geslingerd. Hoe kun je dan miljarden jaren later nog achterhalen waar ze zijn gebleven?
‘Het is een beetje zoals bij biljart,’ aldus Sweeney. ‘Als je weet in welke richting de bal wordt gestoten, en hoe hard, dan kun je uitrekenen waar hij terechtkomt. Maar in de ruimte zijn de objecten en snelheden veel groter. Bovendien is de tafel niet vlak, waardoor de stellaire overblijfselen complexe banen door het Melkwegstelsel volgen. En ten slotte is er – anders dan bij een biljarttafel – geen wrijving: ze vertragen dus nooit. Bijna alle stellaire overblijfselen die ooit zijn gevormd, zwerven nog steeds door de interstellaire ruimte.’
De ingewikkelde modellen die Sweeney en zijn team hebben gebouwd, geven aan waar de oorspronkelijke sterren zijn geboren, waar ze aan hun vurige einde zijn gekomen en waar hun overblijfselen uiteindelijk moeten zijn gebleven. Het eindresultaat is een kaart van de begraafplaats van ons Melkwegstelsel.
De kaart laat zien dat de galactische begraafplaats veel dikker is dan de Melkwegschijf. Dat komt doordat veel van de objecten door de hevige supernova-explosies uit de schijf – hun geboorteplaats – zijn geschopt.
Maar misschien wel de meest verrassende conclusie van het onderzoek is dat sommige van de stellaire restanten zó’n harde schop hebben gekregen, dat ongeveer een derde van hen uit ons Melkwegstelsel is ontsnapt. (EE)
Astronomen van de Universiteit van Sydney (Australië) hebben door middel van modelberekeningen de compacte restanten van zware sterren in ons Melkwegstelsel in kaart gebracht. Het resultaat is een kaart die laat zien dat de galactische ‘begraafplaats’ drie keer zo dik is als de Melkwegschijf, waar onze zon deel van uitmaakt.
Zware sterren eindigen hun bestaan met een supernova-explosie. Daarbij stort – afhankelijk van zijn oorspronkelijke massa – de kern van de ster ineen tot een zwart gat of een neutronenster.
Sinds de begintijd van ons Melkwegstelsel moeten miljarden van deze stellaire overblijfselen zijn gevormd. Ze bevinden zich echter niet meer op hun oorspronkelijke locaties: bij hun respectievelijke supernova-explosies zijn ze de interstellaire ruimte in geslingerd, buiten het zicht van astronomen.
Door zorgvuldig de volledige levenscyclus van de oude, dode sterren na te bootsen, heeft een team onderleiding van doctoraalstudent David Sweeney een gedetailleerde kaart gemaakt die laat zien waar deze objecten zijn gebleven.
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan. De vele objecten zijn met hoge snelheden alle kanten op geslingerd. Hoe kun je dan miljarden jaren later nog achterhalen waar ze zijn gebleven?
‘Het is een beetje zoals bij biljart,’ aldus Sweeney. ‘Als je weet in welke richting de bal wordt gestoten, en hoe hard, dan kun je uitrekenen waar hij terechtkomt. Maar in de ruimte zijn de objecten en snelheden veel groter. Bovendien is de tafel niet vlak, waardoor de stellaire overblijfselen complexe banen door het Melkwegstelsel volgen. En ten slotte is er – anders dan bij een biljarttafel – geen wrijving: ze vertragen dus nooit. Bijna alle stellaire overblijfselen die ooit zijn gevormd, zwerven nog steeds door de interstellaire ruimte.’
De ingewikkelde modellen die Sweeney en zijn team hebben gebouwd, geven aan waar de oorspronkelijke sterren zijn geboren, waar ze aan hun vurige einde zijn gekomen en waar hun overblijfselen uiteindelijk moeten zijn gebleven. Het eindresultaat is een kaart van de begraafplaats van ons Melkwegstelsel.
De kaart laat zien dat de galactische begraafplaats veel dikker is dan de Melkwegschijf. Dat komt doordat veel van de objecten door de hevige supernova-explosies uit de schijf – hun geboorteplaats – zijn geschopt.
Maar misschien wel de meest verrassende conclusie van het onderzoek is dat sommige van de stellaire restanten zó’n harde schop hebben gekregen, dat ongeveer een derde van hen uit ons Melkwegstelsel is ontsnapt. (EE)
Om ons Melkwegstelsel cirkelen al miljarden jaren lange twee kleine metgezellen: de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk. Het tweetal draait niet alleen om de Melkweg, maar ook om elkaar. En ondertussen worden ze verscheurd door de zwaartekracht van ons sterrenstelsel. Desondanks slagen ze er nog steeds in om nieuwe sterren te produceren. Met dank aan een kolossaal ‘schild’ dat ervoor zorgt dat hun stervormingsgas niet richting Melkweg verdwijnt (Nature, 28 september).
Het bestaan van dit schild – de zogeheten Magelhaense Corona – werd al vermoed op basis van computersimulaties, maar kon tot nu toe niet door waarnemingen worden bevestigd. Dankzij Hubble-opnamen van verre quasars, in het ultraviolette deel van het spectrum, is het astronomen nu toch gelukt om het in kaart te brengen.
De Magelhaense Corona blijkt zich tot op meer dan 100.000 lichtjaar van de Grote Magelhaense Wolk uit te strekken en bestrijkt van ons uit gezien een groot deel van de zuidelijke hemel. Hij omhult zowel de Grote als de Kleine Wolk en voorkomt dat hun gasvoorraden naar de Melkweg worden overgeheveld. De Corona bestaat uit ‘supergeladen’ gas met een temperatuur van een half miljoen graden, dat als een soort airbag ervoor zorgt dat de beide dwergstelsels niet al te veel averij oplopen.
De Magelhaense Corona is in feite onzichtbaar. Om zijn bestaan te kunnen aantonen, hebben de astronomen dertig jaar aan opgeslagen gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop moeten doorspitten. Ze hebben deze data uitgekamd op ultraviolet-waarnemingen van quasars die miljarden lichtjaren achter de Corona liggen. Hoewel deze wolk van heet gas zelf niet te zien is, absorbeert hij op specifieke golflengten wel wat licht van de quasars. Op dezelfde manier is aan de hand van Hubble-waarnemingen eerder ook de corona rond het grote Andromedastelsel in kaart gebracht.
Zulke corona’s beschermen een sterrenstelsel op twee manieren. Op de eerste plaats moet alles wat door het stelsel heen wil gaan eerst door dit hete gas heen, wat de impact een beetje verzacht. Daarnaast is de corona de gemakkelijkste ‘prooi’: door een beetje van dit gas op te offeren, bescherm je het gas dat in het sterrenstelsel zelf zit en nieuwe sterren kan vormen. (EE)
Om ons Melkwegstelsel cirkelen al miljarden jaren lange twee kleine metgezellen: de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk. Het tweetal draait niet alleen om de Melkweg, maar ook om elkaar. En ondertussen worden ze verscheurd door de zwaartekracht van ons sterrenstelsel. Desondanks slagen ze er nog steeds in om nieuwe sterren te produceren. Met dank aan een kolossaal ‘schild’ dat ervoor zorgt dat hun stervormingsgas niet richting Melkweg verdwijnt (Nature, 28 september).
Het bestaan van dit schild – de zogeheten Magelhaense Corona – werd al vermoed op basis van computersimulaties, maar kon tot nu toe niet door waarnemingen worden bevestigd. Dankzij Hubble-opnamen van verre quasars, in het ultraviolette deel van het spectrum, is het astronomen nu toch gelukt om het in kaart te brengen.
De Magelhaense Corona blijkt zich tot op meer dan 100.000 lichtjaar van de Grote Magelhaense Wolk uit te strekken en bestrijkt van ons uit gezien een groot deel van de zuidelijke hemel. Hij omhult zowel de Grote als de Kleine Wolk en voorkomt dat hun gasvoorraden naar de Melkweg worden overgeheveld. De Corona bestaat uit ‘supergeladen’ gas met een temperatuur van een half miljoen graden, dat als een soort airbag ervoor zorgt dat de beide dwergstelsels niet al te veel averij oplopen.
De Magelhaense Corona is in feite onzichtbaar. Om zijn bestaan te kunnen aantonen, hebben de astronomen dertig jaar aan opgeslagen gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop moeten doorspitten. Ze hebben deze data uitgekamd op ultraviolet-waarnemingen van quasars die miljarden lichtjaren achter de Corona liggen. Hoewel deze wolk van heet gas zelf niet te zien is, absorbeert hij op specifieke golflengten wel wat licht van de quasars. Op dezelfde manier is aan de hand van Hubble-waarnemingen eerder ook de corona rond het grote Andromedastelsel in kaart gebracht.
Zulke corona’s beschermen een sterrenstelsel op twee manieren. Op de eerste plaats moet alles wat door het stelsel heen wil gaan eerst door dit hete gas heen, wat de impact een beetje verzacht. Daarnaast is de corona de gemakkelijkste ‘prooi’: door een beetje van dit gas op te offeren, bescherm je het gas dat in het sterrenstelsel zelf zit en nieuwe sterren kan vormen. (EE)
Nieuwe gegevens van de Europese ruimtetelescoop Gaia hebben de volledige omvang aan het licht gebracht van wat de oorspronkelijke kern van ons Melkwegstelsel lijkt te zijn – de oude sterrenpopulatie waaromheen de afgelopen 12,5 miljard jaar de rest van de Melkweg is ‘gegroeid’. Tot die conclusie komt een onderzoeksteam onder leiding van Hans-Walter Rix van het Max-Planck-Institut für Astronomie in Heidelberg, Duitsland (arXiv, 7 september).
Het oude hart van de Melkweg is een bolvormig protostelsel met een middellijn van bijna 18.000 lichtjaar en ruwweg 100 miljoen zonsmassa’s aan sterren – ruwweg 0,2 procent van de stellaire massa van de Melkweg.
De meeste sterren in het centrumgebied van het Melkwegstelsel zijn rijk aan ‘metalen’ – de verzamelterm die astronomen gebruiken voor alle elementen zwaarder dan helium. Dat komt doordat de sterren zijn ontstaan in een overvolle metropool die door eerdere generaties van sterren door middel van supernova-explosies met metalen zijn verrijkt. Rix en collega’s zijn echter juist op zoek gegaan naar sterren die zo metaalarm zijn, dat ze moeten zijn ontstaan vóórdat de rest van de stellaire populatie van de Melkweg erbij kwam.
Voor dat doel onderzochten de astronomen ongeveer twee miljoen sterren in een breed gebied om het Melkwegcentrum op exemplaren die minstens dertig keer zo weinig metalen bevatten als onze zon. Vervolgens gingen ze na hoe deze sterren door de ruimte bewegen, om alleen die sterren over te houden die niet met hoge snelheid op weg zijn naar de enorme halo van metaalarme sterren waarin de schijf van ons Melkwegstelsel is gehuld.
Wat overbleef was een steekproef van 18.000 sterren, die volgens de onderzoekers representatief zijn voor de kern waaromheen het Melkwegstelsel is ontstaan. Rix schat dat dit protostelsel vijftig tot tweehonderd miljoen zonsmassa’s aan sterren bevat. Het ontstond door opeenvolgende fusies van grote opeenhopingen van sterren en gas, meer dan 12,5 miljard jaar geleden.
Uit het feit dat het protostelsel nog steeds compact is, leiden de astronomen af dat het sinds zijn ontstaan nauwelijks is verstoord. De afgelopen 12,5 miljard jaar heeft het Melkwegstelsel weliswaar diverse kleinere sterrenstelsels opgeslokt, maar die zijn klaarblijkelijk niet tot in de kern doorgedrongen. Anders zou de kern van de Melkweg nu groter moeten zijn. (EE)
Nieuwe gegevens van de Europese ruimtetelescoop Gaia hebben de volledige omvang aan het licht gebracht van wat de oorspronkelijke kern van ons Melkwegstelsel lijkt te zijn – de oude sterrenpopulatie waaromheen de afgelopen 12,5 miljard jaar de rest van de Melkweg is ‘gegroeid’. Tot die conclusie komt een onderzoeksteam onder leiding van Hans-Walter Rix van het Max-Planck-Institut für Astronomie in Heidelberg, Duitsland (arXiv, 7 september).
Het oude hart van de Melkweg is een bolvormig protostelsel met een middellijn van bijna 18.000 lichtjaar en ruwweg 100 miljoen zonsmassa’s aan sterren – ruwweg 0,2 procent van de stellaire massa van de Melkweg.
De meeste sterren in het centrumgebied van het Melkwegstelsel zijn rijk aan ‘metalen’ – de verzamelterm die astronomen gebruiken voor alle elementen zwaarder dan helium. Dat komt doordat de sterren zijn ontstaan in een overvolle metropool die door eerdere generaties van sterren door middel van supernova-explosies met metalen zijn verrijkt. Rix en collega’s zijn echter juist op zoek gegaan naar sterren die zo metaalarm zijn, dat ze moeten zijn ontstaan vóórdat de rest van de stellaire populatie van de Melkweg erbij kwam.
Voor dat doel onderzochten de astronomen ongeveer twee miljoen sterren in een breed gebied om het Melkwegcentrum op exemplaren die minstens dertig keer zo weinig metalen bevatten als onze zon. Vervolgens gingen ze na hoe deze sterren door de ruimte bewegen, om alleen die sterren over te houden die niet met hoge snelheid op weg zijn naar de enorme halo van metaalarme sterren waarin de schijf van ons Melkwegstelsel is gehuld.
Wat overbleef was een steekproef van 18.000 sterren, die volgens de onderzoekers representatief zijn voor de kern waaromheen het Melkwegstelsel is ontstaan. Rix schat dat dit protostelsel vijftig tot tweehonderd miljoen zonsmassa’s aan sterren bevat. Het ontstond door opeenvolgende fusies van grote opeenhopingen van sterren en gas, meer dan 12,5 miljard jaar geleden.
Uit het feit dat het protostelsel nog steeds compact is, leiden de astronomen af dat het sinds zijn ontstaan nauwelijks is verstoord. De afgelopen 12,5 miljard jaar heeft het Melkwegstelsel weliswaar diverse kleinere sterrenstelsels opgeslokt, maar die zijn klaarblijkelijk niet tot in de kern doorgedrongen. Anders zou de kern van de Melkweg nu groter moeten zijn. (EE)
Onderzoekers hebben een driedimensionaal computermodel gemaakt van de Kattenoognevel. Het model toont aan dat de ster die in het centrum van de nevel staat een dubbelster is (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 15 september).
De Kattenoognevel is een planetaire nevel op iets meer dan 3000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Draak. Zo’n object ontstaat wanneer een stervende zonachtige ster zijn buitenste gaslaag afstoot, waardoor zich een kleurrijke schil-structuur vormt die karakteristiek is voor deze objecten.
Om de driedimensionale structuur van deze complexe gasnevel te reconstrueren, hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van spectrale gegevens die zijn vastgelegd door het San Pedro Martir National Observatory in Mexico. Deze gegevens geven informatie over de beweging van het materiaal binnen de nevel.
In combinatie met gedetailleerde opnamen van de Hubble-ruimtetelescoop heeft dit geresulteerd in een nieuw 3D-model, waarop te zien is dat de buitenste schil van de Kattenoognevel is omgeven door twee ringen van dicht gas die bijna exact symmetrisch ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd. Deze symmetrie wijst erop dat de ringen zijn ontstaan doordat de centrale ster naar ‘boven’ en ‘beneden’ een stroom van dicht gas – een zogeheten jet –heeft uitgestoten die een precessiebeweging maakte, net als een wankelende draaitol. Dat bewijst dat deze ster een begeleider heeft.
Uit de gegevens blijkt echter ook dat de beide ringen niet compleet zijn. Hieruit leiden de wetenschappers af dat de precesserende jets nooit een volledige draaiing van 360 graden hebben gemaakt, en van korte duur waren. (EE)
Onderzoekers hebben een driedimensionaal computermodel gemaakt van de Kattenoognevel. Het model toont aan dat de ster die in het centrum van de nevel staat een dubbelster is (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 15 september).
De Kattenoognevel is een planetaire nevel op iets meer dan 3000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Draak. Zo’n object ontstaat wanneer een stervende zonachtige ster zijn buitenste gaslaag afstoot, waardoor zich een kleurrijke schil-structuur vormt die karakteristiek is voor deze objecten.
Om de driedimensionale structuur van deze complexe gasnevel te reconstrueren, hebben de onderzoekers gebruik gemaakt van spectrale gegevens die zijn vastgelegd door het San Pedro Martir National Observatory in Mexico. Deze gegevens geven informatie over de beweging van het materiaal binnen de nevel.
In combinatie met gedetailleerde opnamen van de Hubble-ruimtetelescoop heeft dit geresulteerd in een nieuw 3D-model, waarop te zien is dat de buitenste schil van de Kattenoognevel is omgeven door twee ringen van dicht gas die bijna exact symmetrisch ten opzichte van elkaar zijn gepositioneerd. Deze symmetrie wijst erop dat de ringen zijn ontstaan doordat de centrale ster naar ‘boven’ en ‘beneden’ een stroom van dicht gas – een zogeheten jet –heeft uitgestoten die een precessiebeweging maakte, net als een wankelende draaitol. Dat bewijst dat deze ster een begeleider heeft.
Uit de gegevens blijkt echter ook dat de beide ringen niet compleet zijn. Hieruit leiden de wetenschappers af dat de precesserende jets nooit een volledige draaiing van 360 graden hebben gemaakt, en van korte duur waren. (EE)
Twee enorme bellen van plasma die uit het centrum van ons Melkwegstelsel komen, bevatten waarschijnlijk materiaal uit verschillende delen van de Melkweg (Nature Astronomy, 18 juli).
De zogeheten Fermi-bellen zijn tienduizenden lichtjaren groot en strekken zich uit aan weerszijden van de schijf van het Melkwegstelsel. Toen de bellen in 2010 werden ontdekt, dachten astronomen nog dat ze afkomstig konden zijn van een grote populatie van pasgeboren sterren. Maar tegenwoordig zijn de meeste onderzoekers van mening dat ze zijn ontstaan door een hevige, langdurige uitbarsting van het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum.
In de jaren na de ontdekking, ontdekten astronomen wolken van relatief koel gas die hoog boven en onder de Melkwegschijf in de bellen ‘rondfladderen’. Aangenomen werd dat deze gaswolken bij de vorming van de Fermi-bellen uit de stellaire schijf van Melkweg waren losgescheurd.
Nieuw onderzoek onder leiding van Trisha Ashley van het Space Telescope Science Institute in Baltimore (VS) trekt deze aanname nu in twijfel. Met behulp van nieuwe en bestaande gegevens van diverse telescopen hebben Ashley en haar team het metaalgehalte – de relatieve hoeveelheid elementen zwaarder dan helium – in twaalf van de koele wolken in de Fermi-bellen gemeten.
Als de koele gas wolken werkelijk afkomstig zouden zijn uit de Melkwegschijf, zouden ze ongeveer hetzelfde metaalgehalte moeten hebben als de zon en andere sterren in de schijf. Maar in plaats daarvan bevatten sommige wolken vijf keer zo weinig metalen, andere juist meer dan de zon. De onderzoekers leiden daaruit af dat de oorsprong van de koele wolken zowel in de schijf als in de halo van het Melkwegstelsel moet worden gezocht.
Hoe de wolken in de halo zijn beland, is nog onduidelijk. Mogelijk zijn ze gecondenseerd binnen de halo zelf of zijn onttrokken aan kleinere sterrenstelsels die door de Melkweg zijn ‘opgeslokt’. Hoe dan ook: uiteindelijk kunnen ze op de Melkwegschijf ‘neerploffen’ en als ‘bouwmateriaal’ voor nieuwe generaties van sterren worden gebruikt. (EE)
Twee enorme bellen van plasma die uit het centrum van ons Melkwegstelsel komen, bevatten waarschijnlijk materiaal uit verschillende delen van de Melkweg (Nature Astronomy, 18 juli).
De zogeheten Fermi-bellen zijn tienduizenden lichtjaren groot en strekken zich uit aan weerszijden van de schijf van het Melkwegstelsel. Toen de bellen in 2010 werden ontdekt, dachten astronomen nog dat ze afkomstig konden zijn van een grote populatie van pasgeboren sterren. Maar tegenwoordig zijn de meeste onderzoekers van mening dat ze zijn ontstaan door een hevige, langdurige uitbarsting van het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum.
In de jaren na de ontdekking, ontdekten astronomen wolken van relatief koel gas die hoog boven en onder de Melkwegschijf in de bellen ‘rondfladderen’. Aangenomen werd dat deze gaswolken bij de vorming van de Fermi-bellen uit de stellaire schijf van Melkweg waren losgescheurd.
Nieuw onderzoek onder leiding van Trisha Ashley van het Space Telescope Science Institute in Baltimore (VS) trekt deze aanname nu in twijfel. Met behulp van nieuwe en bestaande gegevens van diverse telescopen hebben Ashley en haar team het metaalgehalte – de relatieve hoeveelheid elementen zwaarder dan helium – in twaalf van de koele wolken in de Fermi-bellen gemeten.
Als de koele gas wolken werkelijk afkomstig zouden zijn uit de Melkwegschijf, zouden ze ongeveer hetzelfde metaalgehalte moeten hebben als de zon en andere sterren in de schijf. Maar in plaats daarvan bevatten sommige wolken vijf keer zo weinig metalen, andere juist meer dan de zon. De onderzoekers leiden daaruit af dat de oorsprong van de koele wolken zowel in de schijf als in de halo van het Melkwegstelsel moet worden gezocht.
Hoe de wolken in de halo zijn beland, is nog onduidelijk. Mogelijk zijn ze gecondenseerd binnen de halo zelf of zijn onttrokken aan kleinere sterrenstelsels die door de Melkweg zijn ‘opgeslokt’. Hoe dan ook: uiteindelijk kunnen ze op de Melkwegschijf ‘neerploffen’ en als ‘bouwmateriaal’ voor nieuwe generaties van sterren worden gebruikt. (EE)
Het is de ontknoping van tientallen jaren onderzoekswerk van ruim duizend wetenschappers, onder wie ook Nederlanders. De eerste beelden van de ruimtetelescoop James Webb zijn een mijlpaal in ons begrip van het heelal.
\r\nTientallen jaren is er gewerkt aan de bouw van de grootste en duurste ruimtetelescoop in de geschiedenis, en maandenlang keken sterrenkundigen met spanning uit naar de eerste resultaten. Deze week was het eindelijk zo ver: de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie Nasa presenteerde dinsdagmiddag met veel tamtam de eerste kosmische kleurenfoto’s die zijn gemaakt met de gloednieuwe James Webb Space Telescope. Eén foto, van duizenden verre sterrenstelsels, was in de nacht van maandag op dinsdag al onthuld door president Joe Biden, die sprak van een ‘historische dag voor wetenschap en technologie, voor Amerika en voor de gehele mensheid’.
\r\nRuimtetelescoop Webb – een samenwerkingsproject van Nasa, de Europese Esa en het Canadese ruimtevaartagentschap CSA – werd op 25 december vorig jaar gelanceerd met een Europese Ariane-raket. De opvolger van de Hubble Space Telescope (die overigens zelf nog steeds operationeel is) heeft een prijskaartje van een slordige 10 miljard dollar. De komende vijftien à twintig jaar gaat hij nieuw licht werpen op de allereerste sterrenstelsels in het heelal, de geboorte en dood van sterren en planeten, en het bestaan van buitenaards leven.
\r\nDe ‘early release observations’ die nu gepresenteerd zijn, bieden een verleidelijk voorproefje van de resultaten die de komende maanden en jaren verwacht mogen worden. De hoofdspiegel van Webb, die uit achttien vergulde zeshoekige segmenten bestaat, vangt ruim zeven keer zoveel licht op als die van Hubble. De nieuwe ruimtetelescoop kan daardoor veel zwakkere objecten bestuderen en veel dieper in het heelal doordringen.
\r\nWebb richt zich daarbij niet op zichtbaar licht, maar op infrarode straling. Dat maakt het mogelijk de allereerste sterrenstelsels in de geschiedenis van het heelal te bestuderen, waarvan het licht miljarden jaren naar de aarde onderweg is geweest. De foto die Biden onthulde, toonde volgens Nasa duizenden sterrenstelsels in een gebiedje aan de hemel dat niet veel groter is dan een zandkorrel op armlengte afstand.
\r\nKoude stofwolken
Op infrarode golflengten zijn ook koude stofwolken ‘zichtbaar’, en kunnen sterrenkundigen zelfs door absorberend stof heen kijken, om zo een beter beeld te krijgen van het ontstaansproces van sterren. ‘Oud, koud en stoffig’ – dat zijn volgens Ewine van Dishoeck van de Leidse Sterrewacht de sleutelwoorden van het onderzoek dat met Webb wordt gedaan.
Van Dishoeck is de Europese hoofdonderzoeker van Miri, een van de vier grote waarnemingsinstrumenten van de James Webb Space Telescope. Het is grotendeels in Nederland bedacht, ontworpen en gebouwd, en werd in de zomer van 2008 al afgeleverd aan Nasa. Het is een diepgekoelde combinatie van een infraroodcamera en een gevoelige spectrograaf, waarmee de opgevangen straling in detail geanalyseerd kan worden. ‘Miri is honderden malen gevoeliger dan eerdere infraroodinstrumenten,’ aldus Van Dishoeck.
\r\nSommige van de nieuw gepresenteerde foto’s zijn gemaakt met Miri; andere met de Amerikaanse Nircam (Near-InfraRed Camera), die metingen doet op kortere infrarode golflengten. Daarnaast heeft Webb nog een extreem gevoelige Amerikaans-Europese spectrograaf aan boord, Nirspec geheten, en een Canadees instrument dat gebruikt wordt voor het nauwkeurig richten van de ruimtetelescoop, maar waarmee ook waardevolle wetenschappelijke metingen gedaan kunnen worden.
\r\nNaast de indrukwekkende foto’s legde Webb ook het spectrum vast van een verre exoplaneet, WASP-96b – een reuzenplaneet in een baan rond een andere ster, waarvan al bekend was dat hij een wolkeloze dampkring heeft. Zo’n spectrum is in feite een chemische vingerafdruk van een hemellichaam. In de toekomst kunnen zulke metingen mogelijk uitsluitsel geven over het bestaan van buitenaardse micro-organismen.
\r\nVolgens Paul van der Werf van de Leidse Sterrewacht zijn astronomen vooral geïnteresseerd in dit soort spectroscopisch onderzoek, ook als het om andere objecten gaat, zoals nevels en sterrenstelsels. ‘Maar je hebt altijd ook foto’s nodig om de metingen in context te plaatsen,’ zegt hij. ‘En dat dat dan indrukwekkende plaatjes zijn, is mooi meegenomen.’
\r\n1. Terug in de tijd
Deze lang belichte opname toont een zogeheten cluster van verre sterrenstelsels, SMACS 0723 geheten. Op de Webb-foto zijn talloze stelseltjes zichtbaar op nog veel grotere afstanden, tot meer dan 13 miljard lichtjaar. De beeldjes van die extreem verre objecten zijn versterkt, vervormd en uitgerekt tot lange lichtslierten door de zwaartekracht van de sterrenstelsels op de voorgrond. Het licht van de verste stelsels heeft er miljarden jaren over gedaan om op aarde aan te komen. Webb werkt hier dus als een tijdmachine: hij toont het heelal zoals het er miljarden jaren geleden uitzag, kort na de oerknal.
2. Zwaartekrachtdans
Stephans Quintet heet deze groep van vijf sterrenstelsels op 290 miljoen lichtjaar afstand, naar de Franse astronoom Édouard Stephan, die het groepje in 1877 ontdekte. Vier van de vijf stelsels zijn gevangen in een onderlinge zwaartekrachtdans. Getijdenkrachten leiden tot het ontstaan van talloze nieuwe sterren in losgerukte en weggeslingerde slierten van gas en stof, die op de infrarode Webb-foto goed zichtbaar zijn. Uiteindelijk zullen de vier stelsels zich samenvoegen tot één kolossaal reuzenstelsel; de middelste twee zijn al bijna versmolten. Een vijfde sterrenstelsel (linksboven) staat veel dichter bij de aarde en zien we toevallig ongeveer in dezelfde richting.
3. Kosmische kraamkamer
Het lijken oranje-blauwe penseelstreken op een impressionistisch schilderij, maar het zijn wervelende gas- en stofwolken in de Carinanevel, op 7.600 lichtjaar afstand. In de koude, stoffige krochten van dit nevelcomplex ontstaan nieuwe, zware sterren – een geboorteproces dat door Webb in detail bestudeerd kan worden, omdat infrarode straling dwars door de meeste stofwolken heendringt. Net als op de andere Webb-foto’s zijn de kleuren niet echt (het menselijk oog kan geen infrarode straling waarnemen); met verschillende kleuren worden verschillende infrarode golflengten in beeld gebracht.
4. Toekomstbeeld
De ‘zuidelijke Ringnevel’, gefotografeerd door twee Webb-instrumenten (links door Nircam op wat kortere golflengten en rechts door Miri op langere golflengten), is een langzaam uitdijende schil van sterrengas op een afstand van ongeveer 2000 lichtjaar. De nevel is duizenden jaren geleden uitgestoten door de stervende ster in het centrum. In zo’n afkoelende nevel ontstaan minuscule stofdeeltjes en verschillende moleculen, waaronder koolwaterstofverbindingen die aan de basis liggen van het leven. Over een kleine vijf miljard jaar zal ook onze eigen zon opzwellen tot een rode reuzenster en net zo’n uitdijende nevel het heelal in blazen.
5. ‘Vingerafdruk’ van een planeet
Met het Nirspec-instrument legde Webb in ongekend detail het zogeheten spectrum vast van exoplaneet WASP-96b – een reuzenplaneet in een kleine baan rond een ster op 1100 lichtjaar afstand. Voor elke infrarode golflengte is precies gemeten hoeveel straling er geabsorbeerd wordt door de atmosfeer van de planeet. De resulterende grafiek geeft informatie over de samenstelling van de planeetdampkring; zo is de aanwezigheid van waterdamp duidelijk vastgesteld en is voor het eerst aangetoond dat er wolken in de atmosfeer voorkomen. Sterrenkundigen hopen dat Webb op deze manier bij andere exoplaneten aanwijzingen zal kunnen vinden voor het bestaan van buitenaardse micro-organismen.
Het is de ontknoping van tientallen jaren onderzoekswerk van ruim duizend wetenschappers, onder wie ook Nederlanders. De eerste beelden van de ruimtetelescoop James Webb zijn een mijlpaal in ons begrip van het heelal.
\r\nTientallen jaren is er gewerkt aan de bouw van de grootste en duurste ruimtetelescoop in de geschiedenis, en maandenlang keken sterrenkundigen met spanning uit naar de eerste resultaten. Deze week was het eindelijk zo ver: de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie Nasa presenteerde dinsdagmiddag met veel tamtam de eerste kosmische kleurenfoto’s die zijn gemaakt met de gloednieuwe James Webb Space Telescope. Eén foto, van duizenden verre sterrenstelsels, was in de nacht van maandag op dinsdag al onthuld door president Joe Biden, die sprak van een ‘historische dag voor wetenschap en technologie, voor Amerika en voor de gehele mensheid’.
\r\nRuimtetelescoop Webb – een samenwerkingsproject van Nasa, de Europese Esa en het Canadese ruimtevaartagentschap CSA – werd op 25 december vorig jaar gelanceerd met een Europese Ariane-raket. De opvolger van de Hubble Space Telescope (die overigens zelf nog steeds operationeel is) heeft een prijskaartje van een slordige 10 miljard dollar. De komende vijftien à twintig jaar gaat hij nieuw licht werpen op de allereerste sterrenstelsels in het heelal, de geboorte en dood van sterren en planeten, en het bestaan van buitenaards leven.
\r\nDe ‘early release observations’ die nu gepresenteerd zijn, bieden een verleidelijk voorproefje van de resultaten die de komende maanden en jaren verwacht mogen worden. De hoofdspiegel van Webb, die uit achttien vergulde zeshoekige segmenten bestaat, vangt ruim zeven keer zoveel licht op als die van Hubble. De nieuwe ruimtetelescoop kan daardoor veel zwakkere objecten bestuderen en veel dieper in het heelal doordringen.
\r\nWebb richt zich daarbij niet op zichtbaar licht, maar op infrarode straling. Dat maakt het mogelijk de allereerste sterrenstelsels in de geschiedenis van het heelal te bestuderen, waarvan het licht miljarden jaren naar de aarde onderweg is geweest. De foto die Biden onthulde, toonde volgens Nasa duizenden sterrenstelsels in een gebiedje aan de hemel dat niet veel groter is dan een zandkorrel op armlengte afstand.
\r\nKoude stofwolken
Op infrarode golflengten zijn ook koude stofwolken ‘zichtbaar’, en kunnen sterrenkundigen zelfs door absorberend stof heen kijken, om zo een beter beeld te krijgen van het ontstaansproces van sterren. ‘Oud, koud en stoffig’ – dat zijn volgens Ewine van Dishoeck van de Leidse Sterrewacht de sleutelwoorden van het onderzoek dat met Webb wordt gedaan.
Van Dishoeck is de Europese hoofdonderzoeker van Miri, een van de vier grote waarnemingsinstrumenten van de James Webb Space Telescope. Het is grotendeels in Nederland bedacht, ontworpen en gebouwd, en werd in de zomer van 2008 al afgeleverd aan Nasa. Het is een diepgekoelde combinatie van een infraroodcamera en een gevoelige spectrograaf, waarmee de opgevangen straling in detail geanalyseerd kan worden. ‘Miri is honderden malen gevoeliger dan eerdere infraroodinstrumenten,’ aldus Van Dishoeck.
\r\nSommige van de nieuw gepresenteerde foto’s zijn gemaakt met Miri; andere met de Amerikaanse Nircam (Near-InfraRed Camera), die metingen doet op kortere infrarode golflengten. Daarnaast heeft Webb nog een extreem gevoelige Amerikaans-Europese spectrograaf aan boord, Nirspec geheten, en een Canadees instrument dat gebruikt wordt voor het nauwkeurig richten van de ruimtetelescoop, maar waarmee ook waardevolle wetenschappelijke metingen gedaan kunnen worden.
\r\nNaast de indrukwekkende foto’s legde Webb ook het spectrum vast van een verre exoplaneet, WASP-96b – een reuzenplaneet in een baan rond een andere ster, waarvan al bekend was dat hij een wolkeloze dampkring heeft. Zo’n spectrum is in feite een chemische vingerafdruk van een hemellichaam. In de toekomst kunnen zulke metingen mogelijk uitsluitsel geven over het bestaan van buitenaardse micro-organismen.
\r\nVolgens Paul van der Werf van de Leidse Sterrewacht zijn astronomen vooral geïnteresseerd in dit soort spectroscopisch onderzoek, ook als het om andere objecten gaat, zoals nevels en sterrenstelsels. ‘Maar je hebt altijd ook foto’s nodig om de metingen in context te plaatsen,’ zegt hij. ‘En dat dat dan indrukwekkende plaatjes zijn, is mooi meegenomen.’
\r\n1. Terug in de tijd
Deze lang belichte opname toont een zogeheten cluster van verre sterrenstelsels, SMACS 0723 geheten. Op de Webb-foto zijn talloze stelseltjes zichtbaar op nog veel grotere afstanden, tot meer dan 13 miljard lichtjaar. De beeldjes van die extreem verre objecten zijn versterkt, vervormd en uitgerekt tot lange lichtslierten door de zwaartekracht van de sterrenstelsels op de voorgrond. Het licht van de verste stelsels heeft er miljarden jaren over gedaan om op aarde aan te komen. Webb werkt hier dus als een tijdmachine: hij toont het heelal zoals het er miljarden jaren geleden uitzag, kort na de oerknal.
2. Zwaartekrachtdans
Stephans Quintet heet deze groep van vijf sterrenstelsels op 290 miljoen lichtjaar afstand, naar de Franse astronoom Édouard Stephan, die het groepje in 1877 ontdekte. Vier van de vijf stelsels zijn gevangen in een onderlinge zwaartekrachtdans. Getijdenkrachten leiden tot het ontstaan van talloze nieuwe sterren in losgerukte en weggeslingerde slierten van gas en stof, die op de infrarode Webb-foto goed zichtbaar zijn. Uiteindelijk zullen de vier stelsels zich samenvoegen tot één kolossaal reuzenstelsel; de middelste twee zijn al bijna versmolten. Een vijfde sterrenstelsel (linksboven) staat veel dichter bij de aarde en zien we toevallig ongeveer in dezelfde richting.
3. Kosmische kraamkamer
Het lijken oranje-blauwe penseelstreken op een impressionistisch schilderij, maar het zijn wervelende gas- en stofwolken in de Carinanevel, op 7.600 lichtjaar afstand. In de koude, stoffige krochten van dit nevelcomplex ontstaan nieuwe, zware sterren – een geboorteproces dat door Webb in detail bestudeerd kan worden, omdat infrarode straling dwars door de meeste stofwolken heendringt. Net als op de andere Webb-foto’s zijn de kleuren niet echt (het menselijk oog kan geen infrarode straling waarnemen); met verschillende kleuren worden verschillende infrarode golflengten in beeld gebracht.
4. Toekomstbeeld
De ‘zuidelijke Ringnevel’, gefotografeerd door twee Webb-instrumenten (links door Nircam op wat kortere golflengten en rechts door Miri op langere golflengten), is een langzaam uitdijende schil van sterrengas op een afstand van ongeveer 2000 lichtjaar. De nevel is duizenden jaren geleden uitgestoten door de stervende ster in het centrum. In zo’n afkoelende nevel ontstaan minuscule stofdeeltjes en verschillende moleculen, waaronder koolwaterstofverbindingen die aan de basis liggen van het leven. Over een kleine vijf miljard jaar zal ook onze eigen zon opzwellen tot een rode reuzenster en net zo’n uitdijende nevel het heelal in blazen.
5. ‘Vingerafdruk’ van een planeet
Met het Nirspec-instrument legde Webb in ongekend detail het zogeheten spectrum vast van exoplaneet WASP-96b – een reuzenplaneet in een kleine baan rond een ster op 1100 lichtjaar afstand. Voor elke infrarode golflengte is precies gemeten hoeveel straling er geabsorbeerd wordt door de atmosfeer van de planeet. De resulterende grafiek geeft informatie over de samenstelling van de planeetdampkring; zo is de aanwezigheid van waterdamp duidelijk vastgesteld en is voor het eerst aangetoond dat er wolken in de atmosfeer voorkomen. Sterrenkundigen hopen dat Webb op deze manier bij andere exoplaneten aanwijzingen zal kunnen vinden voor het bestaan van buitenaardse micro-organismen.
Onderzoekers van de Universiteit van Keulen (Duitsland) en de Masaryk Universiteit in Brno (Tsjechië) hebben een ster ontdekt die in recordtijd om het zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel beweegt. De ster, S4716, heeft een topsnelheid van ongeveer 8000 kilometer per seconde. Daarbij nadert hij het zwarte gat tot op 100 AE (astronomische eenheden) – een geringe afstand naar astronomische maatstaven. Eén AE komt ongeveer overeen met 150 miljoen kilometer. De ontdekking is op 5 juli gepubliceerd in het vaktijdschrift The Astrophysical Journal.
In de buurt van het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A*, bevindt zich een compacte sterrenhoop. Deze sterrenhoop, ook wel de S-cluster genoemd, bevat meer dan honderd sterren van uiteenlopende helderheden en massa’s.
Door middel van verfijnde analysemethoden, in combinatie met waarnemingen die zich over bijna twintig jaar uitstrekken, heeft een team onder leiding van Florian Peissker van de Universiteit van Keulen nu een S-ster weten op te sporen die in slechts vier jaar om het centrale zwarte gat draait. De ster is waarneembaar met zowel de Europese Very Large Telescope in Chili als de dubbele Keck-telescoop op Hawaï.
Dat een ster een stabiele baan op zo’n geringe afstand van een superzwaar zwart gat kan doorlopen, komt als een verrassing. Bovendien werpt de ontdekking nieuw licht op de oorsprong en evolutie van de banen van de snel bewegende sterren in het hart van ons Melkwegstelsel. In de onmiddellijke nabijheid van Sagittarius A* kunnen zich niet zo gemakkelijk nieuwe sterren vormen. Het lijkt er dus op dat S4716 stapsgewijs naar binnen toe is gemigreerd, bijvoorbeeld door achtereenvolgende scheervluchten langs andere sterren en objecten in de S-cluster. Op die manier zou zijn omloopbaan aanzienlijk zijn ‘gekrompen’. (EE)
Onderzoekers van de Universiteit van Keulen (Duitsland) en de Masaryk Universiteit in Brno (Tsjechië) hebben een ster ontdekt die in recordtijd om het zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel beweegt. De ster, S4716, heeft een topsnelheid van ongeveer 8000 kilometer per seconde. Daarbij nadert hij het zwarte gat tot op 100 AE (astronomische eenheden) – een geringe afstand naar astronomische maatstaven. Eén AE komt ongeveer overeen met 150 miljoen kilometer. De ontdekking is op 5 juli gepubliceerd in het vaktijdschrift The Astrophysical Journal.
In de buurt van het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A*, bevindt zich een compacte sterrenhoop. Deze sterrenhoop, ook wel de S-cluster genoemd, bevat meer dan honderd sterren van uiteenlopende helderheden en massa’s.
Door middel van verfijnde analysemethoden, in combinatie met waarnemingen die zich over bijna twintig jaar uitstrekken, heeft een team onder leiding van Florian Peissker van de Universiteit van Keulen nu een S-ster weten op te sporen die in slechts vier jaar om het centrale zwarte gat draait. De ster is waarneembaar met zowel de Europese Very Large Telescope in Chili als de dubbele Keck-telescoop op Hawaï.
Dat een ster een stabiele baan op zo’n geringe afstand van een superzwaar zwart gat kan doorlopen, komt als een verrassing. Bovendien werpt de ontdekking nieuw licht op de oorsprong en evolutie van de banen van de snel bewegende sterren in het hart van ons Melkwegstelsel. In de onmiddellijke nabijheid van Sagittarius A* kunnen zich niet zo gemakkelijk nieuwe sterren vormen. Het lijkt er dus op dat S4716 stapsgewijs naar binnen toe is gemigreerd, bijvoorbeeld door achtereenvolgende scheervluchten langs andere sterren en objecten in de S-cluster. Op die manier zou zijn omloopbaan aanzienlijk zijn ‘gekrompen’. (EE)
Menigeen heeft het de afgelopen jaren weleens gebruikt: gel om je handen mee te desinfecteren. Een van de bestanddelen van deze handgel, isopropanol, komt niet alleen op aarde voor: een onderzoeksteam onder leiding van Arnaud Belloche van het Max-Planck Institut für Radioastronomie in Bonn (Duitsland) heeft het molecuul nu ook in de interstellaire ruimte gedetecteerd. Het is waargenomen in een ‘kraamkamer’ van sterren, Sagittarius B2 geheten, die zich dicht bij het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt. De ontdekking is gedaan met behulp van de ALMA-radiotelescoop in de Chileense Atacama-woestijn (Astronomy & Astrophysics, 28 juni).
Astronomen speuren al meer dan een halve eeuw naar moleculen in het heelal, en daarbij zijn tot nu toe 276 verschillende soorten geïdentificeerd. Het doel van deze speurtocht is om meer inzicht te krijgen in de manier waarop moleculen zich in de interstellaire ruimte kunnen vormen. Ook willen wetenschappers graag weten hoe complex deze moleculen kunnen zijn.
Isopropanol is de isomeer van propanol – het grootste alcoholmolecuul dat tot op heden in de interstellaire ruimte is ontdekt. Beide varianten zijn in de ALMA-gegevens van Sagittarius B2 terug te vinden. Het is niet alleen voor het eerst dat isopropanol in de interstellaire ruimte is aangetroffen, maar ook dat normale propanol in een stervormingsgebied kon worden aangetoond.
Het herkennen van organische moleculen in de spectra van stervormingsgebieden is bepaald niet eenvoudig. Hoe groter een molecuul is, op des te meer frequenties zendt het straling uit. En in een bron als Sagittarius B2 zitten zoveel verschillende moleculen die aan de waargenomen straling bijdragen, dat hun spectra overlappen. Hierdoor kost het veel moeite om de ‘vingerafdrukken’ van afzonderlijke moleculen te identificeren.
Dankzij zijn grote hoekoplossend vermogen kan de ALMA-telescoop specifieke delen van Sagittarius B2 selecteren die zeer smalle spectraallijnen uitzenden, wat de ‘spectrale warboel’ vermindert. Alleen zo kunnen de beide isomeren van propanol van elkaar worden onderscheiden. Overigens zijn er nog tal van lijnen in het ALMA-spectrum van Sgr B2 die op identificatie wachten. (EE)
Menigeen heeft het de afgelopen jaren weleens gebruikt: gel om je handen mee te desinfecteren. Een van de bestanddelen van deze handgel, isopropanol, komt niet alleen op aarde voor: een onderzoeksteam onder leiding van Arnaud Belloche van het Max-Planck Institut für Radioastronomie in Bonn (Duitsland) heeft het molecuul nu ook in de interstellaire ruimte gedetecteerd. Het is waargenomen in een ‘kraamkamer’ van sterren, Sagittarius B2 geheten, die zich dicht bij het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt. De ontdekking is gedaan met behulp van de ALMA-radiotelescoop in de Chileense Atacama-woestijn (Astronomy & Astrophysics, 28 juni).
Astronomen speuren al meer dan een halve eeuw naar moleculen in het heelal, en daarbij zijn tot nu toe 276 verschillende soorten geïdentificeerd. Het doel van deze speurtocht is om meer inzicht te krijgen in de manier waarop moleculen zich in de interstellaire ruimte kunnen vormen. Ook willen wetenschappers graag weten hoe complex deze moleculen kunnen zijn.
Isopropanol is de isomeer van propanol – het grootste alcoholmolecuul dat tot op heden in de interstellaire ruimte is ontdekt. Beide varianten zijn in de ALMA-gegevens van Sagittarius B2 terug te vinden. Het is niet alleen voor het eerst dat isopropanol in de interstellaire ruimte is aangetroffen, maar ook dat normale propanol in een stervormingsgebied kon worden aangetoond.
Het herkennen van organische moleculen in de spectra van stervormingsgebieden is bepaald niet eenvoudig. Hoe groter een molecuul is, op des te meer frequenties zendt het straling uit. En in een bron als Sagittarius B2 zitten zoveel verschillende moleculen die aan de waargenomen straling bijdragen, dat hun spectra overlappen. Hierdoor kost het veel moeite om de ‘vingerafdrukken’ van afzonderlijke moleculen te identificeren.
Dankzij zijn grote hoekoplossend vermogen kan de ALMA-telescoop specifieke delen van Sagittarius B2 selecteren die zeer smalle spectraallijnen uitzenden, wat de ‘spectrale warboel’ vermindert. Alleen zo kunnen de beide isomeren van propanol van elkaar worden onderscheiden. Overigens zijn er nog tal van lijnen in het ALMA-spectrum van Sgr B2 die op identificatie wachten. (EE)
Vandaag is de derde 'data release' (DR3) van de Europese ruimtetelescoop Gaia vrijgegeven. De Gaia-missie van ESA heeft als doel de meest nauwkeurige en complete multidimensionale kaart van de Melkweg te creëren. Met deze informatie kunnen astronomen de structuur van ons sterrenstelsel en de evolutie in het verleden over miljarden jaren reconstrueren en de levenscyclus van sterren en onze plaats in het heelal beter begrijpen.
\r\nGaia's dataset 3 bevat nieuwe en verbeterde informatie over bijna twee miljard sterren in ons sterrenstelsel. De catalogus bevat nieuwe informatie waaronder chemische samenstellingen, stellaire temperaturen, kleuren, massa's, leeftijden, en de snelheid waarmee sterren naar ons toe of van ons af bewegen (radiële snelheid). Veel van deze informatie kwam aan het licht door nieuwe gegevens, verkregen door middel van spectrografische gegevens, een techniek waarbij het sterrenlicht gesplitst wordt (zoals in een regenboog). Deze gegevens bevatten ook speciale subgroepen van sterren, zoals sterren die in de loop van de tijd van helderheid veranderen.
\r\nOok nieuw in deze dataset is de grootste catalogus tot nu toe van dubbelsterren, duizenden zonnestelselobjecten, zoals planetoïdenen en planeetmanen, en miljoenen sterrenstelsels en quasars buiten de Melkweg.
\r\nSterbevingen
Een van de meest verrassende ontdekkingen die uit de nieuwe gegevens naar voren komt is dat Gaia in staat is om sterbevingen te detecteren, minuscule bewegingen aan het oppervlak van een ster die de vorm van sterren veranderen, iets waar het observatorium oorspronkelijk niet voor gebouwd was.
Eerder ontdekte Gaia al radiële oscillaties die ervoor zorgen dat sterren periodiek zwellen en krimpen, terwijl ze hun bolvorm behouden. Maar Gaia heeft nu ook andere trillingen gespot die meer lijken op grootschalige tsunami's. Deze niet-radiële oscillaties veranderen de vorm van een ster en zijn daarom moeilijker waar te nemen.
\r\nGaia vond sterke niet-radiële sterbevingen bij duizenden sterren. Ook bij sterren die dat eerder zelden vertoonden ontdekte Gaia dergelijke trillingen. Deze sterren zouden volgens de huidige theorie geen bevingen mogen vertonen, terwijl Gaia ze aan hun oppervlak wel vaststelde.
\r\n\"Sterbevingen leren ons veel over sterren, met name over hun inwendige processen. Gaia opent een goudmijn voor de 'asteroseismologie' van massieve sterren,” zegt Conny Aerts van de KU Leuven in België, die deel uitmaakt van de Gaia Collaboration.
\r\nHet DNA van sterren
Waar sterren van gemaakt zijn kan ons iets vertellen over hun ontstaansplek en hun reis daarna, en dus over de geschiedenis van de Melkweg. Met de vandaag vrijgekomen dataset onthult Gaia de grootste chemische kaart van het sterrenstelsel gekoppeld aan 3D-bewegingen; van ons zonnestelsel tot kleinere sterrenstelsels om ons heen.
Sommige sterren bevatten meer “zware metalen” dan andere. Tijdens de oerknal werden alleen lichte elementen gevormd (waterstof en helium). Alle andere zwaardere elementen – door astronomen metalen genoemd – vormen zich binnenin de sterren. Wanneer sterren sterven, komen deze metalen vrij en komen in het interstellaire medium terecht, het gas en stof tussen de sterren waaruit nieuwe sterren ontstaan. Actieve stervorming en sterfte leiden tot een omgeving die rijker is aan metalen. De chemische samenstelling van een ster is dan ook een beetje als zijn DNA, en geeft ons cruciale informatie over de oorsprong ervan.
\r\nDankzij Gaia weten we dat sommige sterren in ons sterrenstelsel zijn gemaakt van oermaterie, terwijl andere, zoals onze zon, gemaakt zijn van materie die is verrijkt door voorgaande generaties sterren. Sterren die dichter bij het centrum en het vlak van ons melkwegstelsel liggen, zijn rijker aan metalen dan sterren op grotere afstanden. Gaia heeft, op basis van hun chemische samenstelling, ook sterren geïdentificeerd die oorspronkelijk uit andere sterrenstelsels kwamen dan het onze.
\r\n“Ons melkwegstelsel is een prachtige smeltkroes van sterren,” zegt Alejandra Recio-Blanco van het Observatoire de la Côte d'Azur in Frankrijk en die lid is van de Gaia Collaboration. \"Deze diversiteit is uiterst belangrijk, want ze vertelt ons het verhaal van de vorming van ons melkwegstelsel. Het toont de migratieprocessen binnen ons sterrenstelsel en de aantrekking vanuit externe sterrenstelsels. Het laat ook duidelijk zien dat onze zon, en wij, allemaal deel uitmaken van een steeds veranderend systeem, gevormd dankzij de samenvoeging van sterren en gas met een verschillende oorsprong.”
\r\nDubbelsterren, planetoïden, quasars, en meer
Andere artikelen die vandaag worden gepubliceerd zijn een weergave van het brede en diepe potentieel van Gaia’s ontdekkingen. Een nieuwe catalogus van dubbelsterren beschrijft de massa en evolutie van meer dan 800 duizend binaire systemen, terwijl een nieuwe survey van planetoïden, die 156 duizend rotsachtige lichamen omvat, dieper graaft naar de oorsprong van ons zonnestelsel. Gaia levert ook informatie over 10 miljoen veranderlijke sterren, mysterieuze macromoleculen tussen sterren, en over quasars en sterrenstelsels buiten onze eigen kosmische omgeving.
“In tegenstelling tot andere missies die specifieke objecten als doel hebben, is Gaia een survey-missie. Dat betekent dat Gaia, terwijl ze de hele hemel met miljarden sterren meerdere malen afspeurt, onvermijdelijk ontdekkingen zal doen die andere, meer specifieke missies zouden missen. Dit is een van de sterke punten, en we kunnen niet wachten tot de astronomische gemeenschap in onze nieuwe gegevens duikt en nog meer over ons sterrenstelsel en zijn omgeving te weten komt dan we ons hadden kunnen voorstellen,” zegt Timo Prusti, wetenschappelijke projectmedewerker voor Gaia bij ESA.
Vandaag is de derde 'data release' (DR3) van de Europese ruimtetelescoop Gaia vrijgegeven. De Gaia-missie van ESA heeft als doel de meest nauwkeurige en complete multidimensionale kaart van de Melkweg te creëren. Met deze informatie kunnen astronomen de structuur van ons sterrenstelsel en de evolutie in het verleden over miljarden jaren reconstrueren en de levenscyclus van sterren en onze plaats in het heelal beter begrijpen.
\r\nGaia's dataset 3 bevat nieuwe en verbeterde informatie over bijna twee miljard sterren in ons sterrenstelsel. De catalogus bevat nieuwe informatie waaronder chemische samenstellingen, stellaire temperaturen, kleuren, massa's, leeftijden, en de snelheid waarmee sterren naar ons toe of van ons af bewegen (radiële snelheid). Veel van deze informatie kwam aan het licht door nieuwe gegevens, verkregen door middel van spectrografische gegevens, een techniek waarbij het sterrenlicht gesplitst wordt (zoals in een regenboog). Deze gegevens bevatten ook speciale subgroepen van sterren, zoals sterren die in de loop van de tijd van helderheid veranderen.
\r\nOok nieuw in deze dataset is de grootste catalogus tot nu toe van dubbelsterren, duizenden zonnestelselobjecten, zoals planetoïdenen en planeetmanen, en miljoenen sterrenstelsels en quasars buiten de Melkweg.
\r\nSterbevingen
Een van de meest verrassende ontdekkingen die uit de nieuwe gegevens naar voren komt is dat Gaia in staat is om sterbevingen te detecteren, minuscule bewegingen aan het oppervlak van een ster die de vorm van sterren veranderen, iets waar het observatorium oorspronkelijk niet voor gebouwd was.
Eerder ontdekte Gaia al radiële oscillaties die ervoor zorgen dat sterren periodiek zwellen en krimpen, terwijl ze hun bolvorm behouden. Maar Gaia heeft nu ook andere trillingen gespot die meer lijken op grootschalige tsunami's. Deze niet-radiële oscillaties veranderen de vorm van een ster en zijn daarom moeilijker waar te nemen.
\r\nGaia vond sterke niet-radiële sterbevingen bij duizenden sterren. Ook bij sterren die dat eerder zelden vertoonden ontdekte Gaia dergelijke trillingen. Deze sterren zouden volgens de huidige theorie geen bevingen mogen vertonen, terwijl Gaia ze aan hun oppervlak wel vaststelde.
\r\n\"Sterbevingen leren ons veel over sterren, met name over hun inwendige processen. Gaia opent een goudmijn voor de 'asteroseismologie' van massieve sterren,” zegt Conny Aerts van de KU Leuven in België, die deel uitmaakt van de Gaia Collaboration.
\r\nHet DNA van sterren
Waar sterren van gemaakt zijn kan ons iets vertellen over hun ontstaansplek en hun reis daarna, en dus over de geschiedenis van de Melkweg. Met de vandaag vrijgekomen dataset onthult Gaia de grootste chemische kaart van het sterrenstelsel gekoppeld aan 3D-bewegingen; van ons zonnestelsel tot kleinere sterrenstelsels om ons heen.
Sommige sterren bevatten meer “zware metalen” dan andere. Tijdens de oerknal werden alleen lichte elementen gevormd (waterstof en helium). Alle andere zwaardere elementen – door astronomen metalen genoemd – vormen zich binnenin de sterren. Wanneer sterren sterven, komen deze metalen vrij en komen in het interstellaire medium terecht, het gas en stof tussen de sterren waaruit nieuwe sterren ontstaan. Actieve stervorming en sterfte leiden tot een omgeving die rijker is aan metalen. De chemische samenstelling van een ster is dan ook een beetje als zijn DNA, en geeft ons cruciale informatie over de oorsprong ervan.
\r\nDankzij Gaia weten we dat sommige sterren in ons sterrenstelsel zijn gemaakt van oermaterie, terwijl andere, zoals onze zon, gemaakt zijn van materie die is verrijkt door voorgaande generaties sterren. Sterren die dichter bij het centrum en het vlak van ons melkwegstelsel liggen, zijn rijker aan metalen dan sterren op grotere afstanden. Gaia heeft, op basis van hun chemische samenstelling, ook sterren geïdentificeerd die oorspronkelijk uit andere sterrenstelsels kwamen dan het onze.
\r\n“Ons melkwegstelsel is een prachtige smeltkroes van sterren,” zegt Alejandra Recio-Blanco van het Observatoire de la Côte d'Azur in Frankrijk en die lid is van de Gaia Collaboration. \"Deze diversiteit is uiterst belangrijk, want ze vertelt ons het verhaal van de vorming van ons melkwegstelsel. Het toont de migratieprocessen binnen ons sterrenstelsel en de aantrekking vanuit externe sterrenstelsels. Het laat ook duidelijk zien dat onze zon, en wij, allemaal deel uitmaken van een steeds veranderend systeem, gevormd dankzij de samenvoeging van sterren en gas met een verschillende oorsprong.”
\r\nDubbelsterren, planetoïden, quasars, en meer
Andere artikelen die vandaag worden gepubliceerd zijn een weergave van het brede en diepe potentieel van Gaia’s ontdekkingen. Een nieuwe catalogus van dubbelsterren beschrijft de massa en evolutie van meer dan 800 duizend binaire systemen, terwijl een nieuwe survey van planetoïden, die 156 duizend rotsachtige lichamen omvat, dieper graaft naar de oorsprong van ons zonnestelsel. Gaia levert ook informatie over 10 miljoen veranderlijke sterren, mysterieuze macromoleculen tussen sterren, en over quasars en sterrenstelsels buiten onze eigen kosmische omgeving.
“In tegenstelling tot andere missies die specifieke objecten als doel hebben, is Gaia een survey-missie. Dat betekent dat Gaia, terwijl ze de hele hemel met miljarden sterren meerdere malen afspeurt, onvermijdelijk ontdekkingen zal doen die andere, meer specifieke missies zouden missen. Dit is een van de sterke punten, en we kunnen niet wachten tot de astronomische gemeenschap in onze nieuwe gegevens duikt en nog meer over ons sterrenstelsel en zijn omgeving te weten komt dan we ons hadden kunnen voorstellen,” zegt Timo Prusti, wetenschappelijke projectmedewerker voor Gaia bij ESA.
Met de Wide Field Camera 3 (WFC3) van de Hubble Space Telescope is een opname gemaakt van de bijzondere bolvormige sterrenhoop Liller 1. Die bevindt zich op een afstand van circa 30.000 lichtjaar, niet ver van het centrum van ons Melkwegstelsel. Met een gewone telescoop is de bolhoop praktisch niet te zien, omdat zichtbaar licht uit dit gebied sterk geabsorbeerd wordt door stofwolken in de schijf van het Melkwegstelsel. De nabij-infrarode straling van de sterren in de bolhoop dringt echter vrijwel ongehinderd door de stofwolken heen. De blauwe sterren op de foto zijn voorgrondsterren in het Melkwegstelsel.
\r\nBolvormige sterrenhopen bevatten normaal gesproken vrijwel uitsluitend extreem oude sterren, maar Liller 1 is een uitzondering op de regel: een deel van de sterren heeft een leeftijd van ongeveer 12 miljard jaar, maar de bolhoop bevat ook sterren die hooguit 2 miljard jaar oud zijn. Dat wijst erop dat er gedurende extreem lange tijd nieuwe sterren zijn ontstaan in de sterrenhoop. Onduidelijk is hoe dat kon gebeuren. (GS)
Met de Wide Field Camera 3 (WFC3) van de Hubble Space Telescope is een opname gemaakt van de bijzondere bolvormige sterrenhoop Liller 1. Die bevindt zich op een afstand van circa 30.000 lichtjaar, niet ver van het centrum van ons Melkwegstelsel. Met een gewone telescoop is de bolhoop praktisch niet te zien, omdat zichtbaar licht uit dit gebied sterk geabsorbeerd wordt door stofwolken in de schijf van het Melkwegstelsel. De nabij-infrarode straling van de sterren in de bolhoop dringt echter vrijwel ongehinderd door de stofwolken heen. De blauwe sterren op de foto zijn voorgrondsterren in het Melkwegstelsel.
\r\nBolvormige sterrenhopen bevatten normaal gesproken vrijwel uitsluitend extreem oude sterren, maar Liller 1 is een uitzondering op de regel: een deel van de sterren heeft een leeftijd van ongeveer 12 miljard jaar, maar de bolhoop bevat ook sterren die hooguit 2 miljard jaar oud zijn. Dat wijst erop dat er gedurende extreem lange tijd nieuwe sterren zijn ontstaan in de sterrenhoop. Onduidelijk is hoe dat kon gebeuren. (GS)
Vandaag hebben astronomen tijdens gelijktijdige persconferenties over de hele wereld de eerste foto gepresenteerd van het superzware zwarte gat in het centrum van ons eigen Melkwegstelsel. De opname levert het overtuigende bewijs dat het object inderdaad een zwart gat is. De afbeelding is gemaakt door een mondiaal onderzoeksteam, de Event Horizon Telescope (EHT) Collaboration, dat gebruik maakt van waarnemingen met een wereldwijd netwerk van radiotelescopen (Astrophysical Journal Letters, 12 mei).
De foto biedt een langverwachte blik op het enorme object dat zich in het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt. Wetenschappers hadden al eerder sterren in een baan om een onzichtbaar, compact en zeer massarijk object in het Melkwegcentrum zien draaien. Dit wekte het sterke vermoeden dat het object, dat bekendstaat als Sagittarius A* (of Sgr A*), een zwart gat is, en de vandaag gepresenteerde opname levert het eerste directe visuele bewijs daarvoor.
Hoewel we het zwarte gat zelf niet kunnen waarnemen, omdat het volkomen donker is, vertoont het gloeiende gas eromheen een karakteristieke signatuur: een donker centraal gebied (de zogeheten schaduw), omgeven door een heldere ringvormige structuur. Deze ring bestaat uit licht dat is afgebogen door de sterke zwaartekracht van het zwarte gat, dat vier miljoen keer zoveel massa heeft als onze zon.
Omdat het zwarte gat ongeveer 27.000 lichtjaar van de aarde verwijderd is, lijkt het aan onze hemel ongeveer zo groot als een donut op de afstand van de maan. Om dit object in beeld te kunnen brengen, heeft het team de krachtige EHT opgezet: een netwerk van acht bestaande radiosterrenwachten, verspreid over de hele wereld, die met elkaar verbonden zijn tot één virtuele telescoop ter grootte van de aarde. De EHT heeft Sgr A* gedurende meerdere nachten in 2017 waargenomen, waarbij vele uren achtereen gegevens werden verzameld.
Het nieuwe resultaat is een vervolg op de in 2019 vrijgegeven eerste afbeelding van het zwarte gat M87*, dat zich in het centrum van het veel verder weg gelegen sterrenstelsel Messier 87 bevindt. De beide zwarte gaten lijken opvallend veel op elkaar, hoewel het zwarte gat in ons Melkwegstelsel meer dan duizend keer zo klein is en minder massa heeft dan M87*.
Ondanks dat Sgr A* veel dichterbij staat, liet dit zwarte gat zich veel moeilijker vastleggen dan M87*. Het gas rond beide zwarte gaten heeft weliswaar dezelfde hoge snelheid, maar waar het gas er dagen tot weken over doet om een rondje om het zwarte gat M87* te draaien, duurt een omloop om het veel kleinere zwarte gat Sgr A* luttele minuten. Dit betekent dat de helderheid en het patroon van het gas rond Sgr A* tijdens de waarnemingen snel veranderden. De nu gepresenteerde foto is dan ook een gemiddelde van een aantal verschillende opnamen. (EE)
Vandaag hebben astronomen tijdens gelijktijdige persconferenties over de hele wereld de eerste foto gepresenteerd van het superzware zwarte gat in het centrum van ons eigen Melkwegstelsel. De opname levert het overtuigende bewijs dat het object inderdaad een zwart gat is. De afbeelding is gemaakt door een mondiaal onderzoeksteam, de Event Horizon Telescope (EHT) Collaboration, dat gebruik maakt van waarnemingen met een wereldwijd netwerk van radiotelescopen (Astrophysical Journal Letters, 12 mei).
De foto biedt een langverwachte blik op het enorme object dat zich in het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt. Wetenschappers hadden al eerder sterren in een baan om een onzichtbaar, compact en zeer massarijk object in het Melkwegcentrum zien draaien. Dit wekte het sterke vermoeden dat het object, dat bekendstaat als Sagittarius A* (of Sgr A*), een zwart gat is, en de vandaag gepresenteerde opname levert het eerste directe visuele bewijs daarvoor.
Hoewel we het zwarte gat zelf niet kunnen waarnemen, omdat het volkomen donker is, vertoont het gloeiende gas eromheen een karakteristieke signatuur: een donker centraal gebied (de zogeheten schaduw), omgeven door een heldere ringvormige structuur. Deze ring bestaat uit licht dat is afgebogen door de sterke zwaartekracht van het zwarte gat, dat vier miljoen keer zoveel massa heeft als onze zon.
Omdat het zwarte gat ongeveer 27.000 lichtjaar van de aarde verwijderd is, lijkt het aan onze hemel ongeveer zo groot als een donut op de afstand van de maan. Om dit object in beeld te kunnen brengen, heeft het team de krachtige EHT opgezet: een netwerk van acht bestaande radiosterrenwachten, verspreid over de hele wereld, die met elkaar verbonden zijn tot één virtuele telescoop ter grootte van de aarde. De EHT heeft Sgr A* gedurende meerdere nachten in 2017 waargenomen, waarbij vele uren achtereen gegevens werden verzameld.
Het nieuwe resultaat is een vervolg op de in 2019 vrijgegeven eerste afbeelding van het zwarte gat M87*, dat zich in het centrum van het veel verder weg gelegen sterrenstelsel Messier 87 bevindt. De beide zwarte gaten lijken opvallend veel op elkaar, hoewel het zwarte gat in ons Melkwegstelsel meer dan duizend keer zo klein is en minder massa heeft dan M87*.
Ondanks dat Sgr A* veel dichterbij staat, liet dit zwarte gat zich veel moeilijker vastleggen dan M87*. Het gas rond beide zwarte gaten heeft weliswaar dezelfde hoge snelheid, maar waar het gas er dagen tot weken over doet om een rondje om het zwarte gat M87* te draaien, duurt een omloop om het veel kleinere zwarte gat Sgr A* luttele minuten. Dit betekent dat de helderheid en het patroon van het gas rond Sgr A* tijdens de waarnemingen snel veranderden. De nu gepresenteerde foto is dan ook een gemiddelde van een aantal verschillende opnamen. (EE)
Onderzoekers van de Australian National University (ANU) hebben een alternatieve verklaring gevonden voor de mysterieuze concentratie van gammastraling die afkomstig is uit het centrum van ons Melkwegstelsel. Sommige astronomen beschouwen deze straling als een signatuur van de hypothetische donkere materie. Maar de ANU-onderzoekers denken nu dat zogeheten millisecondepulsars – extreem snel rondtollende neutronensterren – de bron zijn (Nature Astronomy, 28 april).
Neutronensterren zijn de compacte restanten van sterren die een supernova-explosie hebben ondergaan. Sommige van deze objecten zenden bundels van elektromagnetische straling uit waardoor ze waarneembaar zijn als een pulserend object: een pulsar. Als zo’n pulsar ruwweg honderd keer per seconde om zijn as tolt, wordt hij een millisecondepulsar genoemd.
Van sommige nabije millisecondepulsars is bekend dat ze gammastraling uitzenden. En de Australische onderzoekers hebben nu berekend dat de gezamenlijke emissie van een populatie van deze objecten – ongeveer 100.000 in getal – een hoeveelheid gammastraling zou produceren die overeenkomt met de ‘overtollige’ gammastraling die uit de richting van het galactisch centrum komt. Volgens de wetenschappers zou ook het gamma-signaal van het naburige Andromedastelsel grotendeels aan millisecondepulsars kunnen worden toegeschreven. (EE)
Onderzoekers van de Australian National University (ANU) hebben een alternatieve verklaring gevonden voor de mysterieuze concentratie van gammastraling die afkomstig is uit het centrum van ons Melkwegstelsel. Sommige astronomen beschouwen deze straling als een signatuur van de hypothetische donkere materie. Maar de ANU-onderzoekers denken nu dat zogeheten millisecondepulsars – extreem snel rondtollende neutronensterren – de bron zijn (Nature Astronomy, 28 april).
Neutronensterren zijn de compacte restanten van sterren die een supernova-explosie hebben ondergaan. Sommige van deze objecten zenden bundels van elektromagnetische straling uit waardoor ze waarneembaar zijn als een pulserend object: een pulsar. Als zo’n pulsar ruwweg honderd keer per seconde om zijn as tolt, wordt hij een millisecondepulsar genoemd.
Van sommige nabije millisecondepulsars is bekend dat ze gammastraling uitzenden. En de Australische onderzoekers hebben nu berekend dat de gezamenlijke emissie van een populatie van deze objecten – ongeveer 100.000 in getal – een hoeveelheid gammastraling zou produceren die overeenkomt met de ‘overtollige’ gammastraling die uit de richting van het galactisch centrum komt. Volgens de wetenschappers zou ook het gamma-signaal van het naburige Andromedastelsel grotendeels aan millisecondepulsars kunnen worden toegeschreven. (EE)
Maosheng Xiang en Hans-Walter Rix – beiden van het Max-Planck Institut für Astronomie (Duitsland) – hebben de beste reconstructie tot nu toe gemaakt van de spannende ‘tienerjaren’ van ons Melkwegstelsel: de periode tussen ongeveer 13 en 8 miljard jaar geleden, toen het Melkwegstelsel samensmolt met andere sterrenstelsels en veel waterstof verbruikte om nieuwe sterren te vormen (Nature, 23 maart).
Volgens onze huidige inzichten heeft ons sterrenstelsel verschillende fasen doorlopen. Tijdens zijn ‘babyfase’ smolten kleine, gasrijke oerstelsels samen tot een conglomeraat dat vervolgens uitgroeide tot het Melkwegstelsel. Omdat de kleine sterrenstelsels niet frontaal met elkaar in botsing kwamen, ontstond een draaiende structuur die nu bekendstaat als de ‘dikke schijf’: een 6000 lichtjaar dikke ’pannenkoek’ met een middellijn van 100.000 lichtjaar. De daaropvolgende ‘volwassen jaren’ waren veel rustiger en werden gekenmerkt door een gestage stervormingsactiviteit in de zogeheten dunne schijf, die jonger is en slechts ongeveer 2000 lichtjaar dik.
De nieuwe reconstructie van Xiang en Rix geeft een duidelijker beeld van de productieve tienertijd van het Melkwegstelsel, tussen ongeveer 13 en 8 miljard jaar geleden. Cruciaal voor deze reconstructie was dat de astronomen erin zijn geslaagd om de leeftijden van zo’n 250.000 afzonderlijke sterren nauwkeurig te bepalen. Daarbij hebben ze gebruik gemaakt van een specifiek soort sterren, de zogeheten ‘subreuzen’, waarvan je de leeftijden direct kunt bepalen door naar hun temperaturen en helderheden te kijken. Nadeel is wel dat subreuzen zeldzaam zijn: slechts een paar procent van de sterren in ons Melkwegstelsel verkeert in deze kortstondige levensfase.
Gelukkig hebben recente omvangrijke surveys van de Europese astrometrische satelliet Gaia en de Chinese LAMOST-telescoop nauwkeurige gegevens opgeleverd over vele miljoenen sterren. Dankzij deze gegevens konden Xiang en Rix een groot aantal subreuzen sorteren op leeftijd en chemische samenstelling. En uit deze informatie konden ze afleiden wat zich tijdens de verschillende ontwikkelingsfasen in ons Melkwegstelsel heeft afgespeeld.
De astronomen hebben ontdekt dat zich ongeveer 11 miljard jaar geleden in ons Melkwegstelsel in korte tijd uitzonderlijk veel nieuwe sterren hebben gevormd. Deze piek was zeer waarschijnlijk het gevolg van één specifieke fusie: die met ‘Gaia Enceladus’, een satellietstelsel waarvan de door de samensmelting verstoorde restanten in 2018 zijn ontdekt. Bij de botsing ontstonden schokgolven, waardoor de gaswolken in beide sterrenstelsels zodanig in beroering werden gebracht dat ze samentrokken tot nieuwe sterren.
Het totale aantal sterren dat zich daarbij heeft gevormd suggereert dat de dikke schijf al vanaf het begin indrukwekkende hoeveelheden gas bevatte. Hierdoor liep de vorming van nieuwe sterren op rolletjes. Als nieuwe sterren worden gevormd, produceren met name zware sterren veel elementen die zwaarder zijn dan waterstof en helium – elementen die door astronomen doorgaans ‘metalen’ worden genoemd. Zwaardere elementen hebben de neiging zich te verzamelen in de centrale regionen van het Melkwegstelsel. Aldaar gevormde sterren zullen dus meer metalen bevatten dan sterren die in de buitenwijken zijn geboren.
De door Xiang en Rix onderzochte steekproef van sterren laat echter iets anders zien: vanaf de vroegst mogelijke periode die in de gegevens terug te vinden is - 13 miljard jaar geleden oftewel een kleine 800 miljoen jaar na de oerknal – tot aan de tempoverandering 8 miljard jaar geleden, lijken alle sterren die min of meer gelijktijdig zijn geboren hetzelfde metaalgehalte te hebben gehad.
De eenvoudigste verklaring is dat er gedurende al die tijd een grondige menging van gas in de hele dikke schijf heeft plaatsgevonden. Op die manier ‘erfden’ alle sterren die rond dezelfde tijd zijn geboren dezelfde chemische samenstelling, waarbij het aandeel zware elementen in de loop van de tijd toeneemt, doordat het gas geleidelijk wordt verrijkt met de kernfusieprodukten van voorgaande generaties sterren.
Het onderzoek laat zien dat er ongeveer 8 miljard jaar geleden een einde is gekomen aan de productieve tienerjaren van ons Melkwegstelsel. Vermoedelijk kwam dit doordat de dikke schijf een groot deel van zijn oorspronkelijke voorraad waterstofgas had verbruikt. Klaarblijkelijk was er toen nog steeds sprake van een gestage toevoer van gematigde hoeveelheden vers waterstofgas uit de intergalactische ruimte. En omdat de stervormingsactiviteit in de dikke schijf zo goed als voorbij was, kon dat gas zich geleidelijk in een eigen, veel dunnere, schijf nestelen. (EE)
Maosheng Xiang en Hans-Walter Rix – beiden van het Max-Planck Institut für Astronomie (Duitsland) – hebben de beste reconstructie tot nu toe gemaakt van de spannende ‘tienerjaren’ van ons Melkwegstelsel: de periode tussen ongeveer 13 en 8 miljard jaar geleden, toen het Melkwegstelsel samensmolt met andere sterrenstelsels en veel waterstof verbruikte om nieuwe sterren te vormen (Nature, 23 maart).
Volgens onze huidige inzichten heeft ons sterrenstelsel verschillende fasen doorlopen. Tijdens zijn ‘babyfase’ smolten kleine, gasrijke oerstelsels samen tot een conglomeraat dat vervolgens uitgroeide tot het Melkwegstelsel. Omdat de kleine sterrenstelsels niet frontaal met elkaar in botsing kwamen, ontstond een draaiende structuur die nu bekendstaat als de ‘dikke schijf’: een 6000 lichtjaar dikke ’pannenkoek’ met een middellijn van 100.000 lichtjaar. De daaropvolgende ‘volwassen jaren’ waren veel rustiger en werden gekenmerkt door een gestage stervormingsactiviteit in de zogeheten dunne schijf, die jonger is en slechts ongeveer 2000 lichtjaar dik.
De nieuwe reconstructie van Xiang en Rix geeft een duidelijker beeld van de productieve tienertijd van het Melkwegstelsel, tussen ongeveer 13 en 8 miljard jaar geleden. Cruciaal voor deze reconstructie was dat de astronomen erin zijn geslaagd om de leeftijden van zo’n 250.000 afzonderlijke sterren nauwkeurig te bepalen. Daarbij hebben ze gebruik gemaakt van een specifiek soort sterren, de zogeheten ‘subreuzen’, waarvan je de leeftijden direct kunt bepalen door naar hun temperaturen en helderheden te kijken. Nadeel is wel dat subreuzen zeldzaam zijn: slechts een paar procent van de sterren in ons Melkwegstelsel verkeert in deze kortstondige levensfase.
Gelukkig hebben recente omvangrijke surveys van de Europese astrometrische satelliet Gaia en de Chinese LAMOST-telescoop nauwkeurige gegevens opgeleverd over vele miljoenen sterren. Dankzij deze gegevens konden Xiang en Rix een groot aantal subreuzen sorteren op leeftijd en chemische samenstelling. En uit deze informatie konden ze afleiden wat zich tijdens de verschillende ontwikkelingsfasen in ons Melkwegstelsel heeft afgespeeld.
De astronomen hebben ontdekt dat zich ongeveer 11 miljard jaar geleden in ons Melkwegstelsel in korte tijd uitzonderlijk veel nieuwe sterren hebben gevormd. Deze piek was zeer waarschijnlijk het gevolg van één specifieke fusie: die met ‘Gaia Enceladus’, een satellietstelsel waarvan de door de samensmelting verstoorde restanten in 2018 zijn ontdekt. Bij de botsing ontstonden schokgolven, waardoor de gaswolken in beide sterrenstelsels zodanig in beroering werden gebracht dat ze samentrokken tot nieuwe sterren.
Het totale aantal sterren dat zich daarbij heeft gevormd suggereert dat de dikke schijf al vanaf het begin indrukwekkende hoeveelheden gas bevatte. Hierdoor liep de vorming van nieuwe sterren op rolletjes. Als nieuwe sterren worden gevormd, produceren met name zware sterren veel elementen die zwaarder zijn dan waterstof en helium – elementen die door astronomen doorgaans ‘metalen’ worden genoemd. Zwaardere elementen hebben de neiging zich te verzamelen in de centrale regionen van het Melkwegstelsel. Aldaar gevormde sterren zullen dus meer metalen bevatten dan sterren die in de buitenwijken zijn geboren.
De door Xiang en Rix onderzochte steekproef van sterren laat echter iets anders zien: vanaf de vroegst mogelijke periode die in de gegevens terug te vinden is - 13 miljard jaar geleden oftewel een kleine 800 miljoen jaar na de oerknal – tot aan de tempoverandering 8 miljard jaar geleden, lijken alle sterren die min of meer gelijktijdig zijn geboren hetzelfde metaalgehalte te hebben gehad.
De eenvoudigste verklaring is dat er gedurende al die tijd een grondige menging van gas in de hele dikke schijf heeft plaatsgevonden. Op die manier ‘erfden’ alle sterren die rond dezelfde tijd zijn geboren dezelfde chemische samenstelling, waarbij het aandeel zware elementen in de loop van de tijd toeneemt, doordat het gas geleidelijk wordt verrijkt met de kernfusieprodukten van voorgaande generaties sterren.
Het onderzoek laat zien dat er ongeveer 8 miljard jaar geleden een einde is gekomen aan de productieve tienerjaren van ons Melkwegstelsel. Vermoedelijk kwam dit doordat de dikke schijf een groot deel van zijn oorspronkelijke voorraad waterstofgas had verbruikt. Klaarblijkelijk was er toen nog steeds sprake van een gestage toevoer van gematigde hoeveelheden vers waterstofgas uit de intergalactische ruimte. En omdat de stervormingsactiviteit in de dikke schijf zo goed als voorbij was, kon dat gas zich geleidelijk in een eigen, veel dunnere, schijf nestelen. (EE)
A census of hundreds of thousands of subgiant stars in our galaxy provides a window into the Milky Way’s early history.
\r\nTake a census of your country’s population, and you can draw up its population pyramid: a graph that immediately reveals when powerful baby booms have taken place. Astronomers have now done something similar for the stars in our galaxy.
\r\nThey've found that the star formation rate surged some 11 billion years ago. The work also provided a detailed timeline of the early growth and evolution of the Milky Way during its turbulent “teenage” years.
\r\nJust looking at most stars doesn’t tell you how old they are. That’s why Maosheng Xiang and Hans-Walter Rix (Max Planck Institute for Astronomy, Germany) focused on subgiants, for which there’s a neat relationship between luminosity and age.
\r\nMost stars briefly pass through this subgiant phase in their later stages of evolution. While most of the hydrogen fuel in the star’s center has been converted into helium, hydrogen fusion still takes place in a thick shell around the core. The star’s resulting luminosity depends largely on its mass: Massive subgiants shine more brightly than less massive ones. Low-mass stars can take many billions of years before they reach the brief subgiant phase, while the evolution of stellar heavyweights proceeds much faster. As a result, a census of the current subgiant population tells you their age distribution: The most luminous ones must be young, while the fainter ones are much older.
\r\nXiang and Rix selected some 250,000 subgiants from the still-growing data archive of the European Gaia space observatory, for which detailed information was available on the stars’ positions, distances, and motions. Existing spectroscopic observations from the Large Sky Area Multi-Object Fibre Spectroscopic Telescope (LAMOST) in China also provided the researchers the stars’ chemical composition — in particular, the abundance of elements heavier than hydrogen and helium (called metals in astronomical parlance).
\r\nIn the March 24th issue of Nature, the two astronomers present the results of their detailed analysis: a timeline of the major events in the Milky Way’s early history. In particular, they found that star formation rate peaked around 11 billion years ago, almost certainly a direct result of the merger between our budding galaxy and a smaller intruder nicknamed Gaia Enceladus.
\r\nBut there’s more. The data also shed light on the origin of the Milky Way’s thick disk, the fluffier pancake of older stars that’s some 100,000 light-years in diameter and 6,000 light-years thick. (Newer stars populate the thin disk, which is more like a spiral-shaped crepe only about 1,000 light-years thick).
\r\nFrom their data, Xiang and Rix conclude that the thick disk had already started to form around 13 billion years ago, just 800 million years after the Big Bang — well before the origin of the sparsely populated galactic halo. Two billion years later, gas still filled the thick disk, and when the Milky Way merged with Gaia Enceladus, the merger pushed gas into forming many new stars. Star formation in the thick disk continued for another couple billion years, as primordial gas kept streaming towards the growing galaxy.
\r\nInterestingly, stars that were born in these early stages of the Milky Way’s evolution show an unexpected simple distribution of heavy-element abundance. Since supernova explosions expel heavy elements into the interstellar medium (ISM), younger stars have a higher metallicity than older ones. But for stars of the same age, the metallicity turns out to be independent of their distance from the galactic center — a surprising result, as you would expect heavy elements to slowly “sink” towards the core of the Milky Way. “[This] implies that the ISM must have remained spatially mixed thoroughly during this entire period,” the researchers write. An accompanying press release describes this as a “key result” of the new work.
\r\nAnother important transition took place some 8 billion years ago. Something seems to have depleted the gas in the thick disk, and as a result star formation came to a halt. However, star birth continued in the thin disk, which is home to most of the current spiral arms, molecular clouds, and star-forming regions in the Milky Way. Xiang and Rix were able to distinguish between the thick-disk and thin-disk populations by analyzing the stars’ orbits and composition.
\r\n“It’s a very nice result,” says Amina Helmi (University of Groningen, The Netherlands), whose team in 2018 identified the stellar remains of Gaia Enceladus, also in Gaia data. “By looking at subgiants, [Xiang and Rix] provide a whole new perspective” on the merger event.
\r\nAccording to Helmi, future data releases of Gaia, which will probably be operational until early 2025, may eventually enable astronomers to fully reconstruct the Milky Way’s early history, from its chaotic origins and turbulent youth to its present sedate middle-age. “That would be great,” she says, “and it’s what I’m hoping for.”
A census of hundreds of thousands of subgiant stars in our galaxy provides a window into the Milky Way’s early history.
\r\nTake a census of your country’s population, and you can draw up its population pyramid: a graph that immediately reveals when powerful baby booms have taken place. Astronomers have now done something similar for the stars in our galaxy.
\r\nThey've found that the star formation rate surged some 11 billion years ago. The work also provided a detailed timeline of the early growth and evolution of the Milky Way during its turbulent “teenage” years.
\r\nJust looking at most stars doesn’t tell you how old they are. That’s why Maosheng Xiang and Hans-Walter Rix (Max Planck Institute for Astronomy, Germany) focused on subgiants, for which there’s a neat relationship between luminosity and age.
\r\nMost stars briefly pass through this subgiant phase in their later stages of evolution. While most of the hydrogen fuel in the star’s center has been converted into helium, hydrogen fusion still takes place in a thick shell around the core. The star’s resulting luminosity depends largely on its mass: Massive subgiants shine more brightly than less massive ones. Low-mass stars can take many billions of years before they reach the brief subgiant phase, while the evolution of stellar heavyweights proceeds much faster. As a result, a census of the current subgiant population tells you their age distribution: The most luminous ones must be young, while the fainter ones are much older.
\r\nXiang and Rix selected some 250,000 subgiants from the still-growing data archive of the European Gaia space observatory, for which detailed information was available on the stars’ positions, distances, and motions. Existing spectroscopic observations from the Large Sky Area Multi-Object Fibre Spectroscopic Telescope (LAMOST) in China also provided the researchers the stars’ chemical composition — in particular, the abundance of elements heavier than hydrogen and helium (called metals in astronomical parlance).
\r\nIn the March 24th issue of Nature, the two astronomers present the results of their detailed analysis: a timeline of the major events in the Milky Way’s early history. In particular, they found that star formation rate peaked around 11 billion years ago, almost certainly a direct result of the merger between our budding galaxy and a smaller intruder nicknamed Gaia Enceladus.
\r\nBut there’s more. The data also shed light on the origin of the Milky Way’s thick disk, the fluffier pancake of older stars that’s some 100,000 light-years in diameter and 6,000 light-years thick. (Newer stars populate the thin disk, which is more like a spiral-shaped crepe only about 1,000 light-years thick).
\r\nFrom their data, Xiang and Rix conclude that the thick disk had already started to form around 13 billion years ago, just 800 million years after the Big Bang — well before the origin of the sparsely populated galactic halo. Two billion years later, gas still filled the thick disk, and when the Milky Way merged with Gaia Enceladus, the merger pushed gas into forming many new stars. Star formation in the thick disk continued for another couple billion years, as primordial gas kept streaming towards the growing galaxy.
\r\nInterestingly, stars that were born in these early stages of the Milky Way’s evolution show an unexpected simple distribution of heavy-element abundance. Since supernova explosions expel heavy elements into the interstellar medium (ISM), younger stars have a higher metallicity than older ones. But for stars of the same age, the metallicity turns out to be independent of their distance from the galactic center — a surprising result, as you would expect heavy elements to slowly “sink” towards the core of the Milky Way. “[This] implies that the ISM must have remained spatially mixed thoroughly during this entire period,” the researchers write. An accompanying press release describes this as a “key result” of the new work.
\r\nAnother important transition took place some 8 billion years ago. Something seems to have depleted the gas in the thick disk, and as a result star formation came to a halt. However, star birth continued in the thin disk, which is home to most of the current spiral arms, molecular clouds, and star-forming regions in the Milky Way. Xiang and Rix were able to distinguish between the thick-disk and thin-disk populations by analyzing the stars’ orbits and composition.
\r\n“It’s a very nice result,” says Amina Helmi (University of Groningen, The Netherlands), whose team in 2018 identified the stellar remains of Gaia Enceladus, also in Gaia data. “By looking at subgiants, [Xiang and Rix] provide a whole new perspective” on the merger event.
\r\nAccording to Helmi, future data releases of Gaia, which will probably be operational until early 2025, may eventually enable astronomers to fully reconstruct the Milky Way’s early history, from its chaotic origins and turbulent youth to its present sedate middle-age. “That would be great,” she says, “and it’s what I’m hoping for.”
In 2020 maakte de Duitse röntgentelescoop eRosita opnamen van twee enorme bellen die zich tot ver boven en onder het centrum van ons Melkwegstelsel uitstrekken. Nieuw onderzoek door wetenschappers van de Universiteit van Michigan (VS) wijst erop dat deze bellen zijn veroorzaakt door het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum. Dat zou ongeveer 2,6 miljoen jaar geleden jets (straalstromen) van materie hebben ontwikkeld, die ruwweg 100.000 jaar actief bleven (Nature Astronomy, 7 maart).
Voor het ontstaan van de bellen, die Fermi- en eRosita-bellen worden genoemd (naar de satellieten waarmee ze zijn ontdekt), waren twee modellen in de race. Volgens het eerste model zijn de bellen het gevolg van een supernova-explosie in het Melkwegcentrum. Het tweede model, dat door de nieuwe bevindingen wordt ondersteund, suggereert dat de uitstroom van materie werd aangedreven door het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum.
Zo’n uitstroom komt op gang wanneer materiaal naar het zwarte gat toe stroomt, maar nooit diens waarnemingshorizon – de grens waar voorbij niets kan ontsnappen – passeert. Omdat een deel van deze materie terug de ruimte in wordt geslingerd, groeien zwarte gaten niet oncontroleerbaar. Maar de energie die bij dit proces in de vorm van diverse vormen van hoogenergetische straling vrijkomt zorgt er wel voor dat materiaal uit de omgeving van het zwarte gat wordt weggeblazen. Zo zijn de 36.000 lichtjaar grote Fermi-bellen ontstaan. De eRosita-bellen zijn nog eens tweemaal zo groot en zijn volgens de Amerikaanse onderzoekers gevormd door de expanderende schokgolf van de Fermi-bellen.
De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op een computermodel dat de relatieve afmetingen van de Fermi- en eRosita-bellen goed kan verklaren. Dat model sluit uit dat de bellen door een supernova-explosie zijn veroorzaakt, omdat bij zo’n sterexplosie ongeveer tien miljoen jaar lang energie in de bellen zou worden geïnjecteerd. En dat zou de bellen een heel ander aanzien hebben gegeven dan nu het geval is. (EE)
In 2020 maakte de Duitse röntgentelescoop eRosita opnamen van twee enorme bellen die zich tot ver boven en onder het centrum van ons Melkwegstelsel uitstrekken. Nieuw onderzoek door wetenschappers van de Universiteit van Michigan (VS) wijst erop dat deze bellen zijn veroorzaakt door het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum. Dat zou ongeveer 2,6 miljoen jaar geleden jets (straalstromen) van materie hebben ontwikkeld, die ruwweg 100.000 jaar actief bleven (Nature Astronomy, 7 maart).
Voor het ontstaan van de bellen, die Fermi- en eRosita-bellen worden genoemd (naar de satellieten waarmee ze zijn ontdekt), waren twee modellen in de race. Volgens het eerste model zijn de bellen het gevolg van een supernova-explosie in het Melkwegcentrum. Het tweede model, dat door de nieuwe bevindingen wordt ondersteund, suggereert dat de uitstroom van materie werd aangedreven door het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum.
Zo’n uitstroom komt op gang wanneer materiaal naar het zwarte gat toe stroomt, maar nooit diens waarnemingshorizon – de grens waar voorbij niets kan ontsnappen – passeert. Omdat een deel van deze materie terug de ruimte in wordt geslingerd, groeien zwarte gaten niet oncontroleerbaar. Maar de energie die bij dit proces in de vorm van diverse vormen van hoogenergetische straling vrijkomt zorgt er wel voor dat materiaal uit de omgeving van het zwarte gat wordt weggeblazen. Zo zijn de 36.000 lichtjaar grote Fermi-bellen ontstaan. De eRosita-bellen zijn nog eens tweemaal zo groot en zijn volgens de Amerikaanse onderzoekers gevormd door de expanderende schokgolf van de Fermi-bellen.
De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op een computermodel dat de relatieve afmetingen van de Fermi- en eRosita-bellen goed kan verklaren. Dat model sluit uit dat de bellen door een supernova-explosie zijn veroorzaakt, omdat bij zo’n sterexplosie ongeveer tien miljoen jaar lang energie in de bellen zou worden geïnjecteerd. En dat zou de bellen een heel ander aanzien hebben gegeven dan nu het geval is. (EE)
Wie in de grote stad woont, kan erover meepraten: voor een beetje reuring moet je in het centrum zijn. In het Melkwegstelsel is het net zo: onze zon bevindt zich in een rustige buitenwijk, maar in het centrum, op zo’n 27.000 lichtjaar afstand, vindt de meeste activiteit plaats.
\r\nDeze spectaculaire opname toont de kosmische lichtshow die zich daar afspeelt. Met gewone telescopen is er niet zoveel van te zien: stofwolken blokkeren het zicht op het Melkwegcentrum. In plaats daarvan zien we hier energierijke röntgenstraling (weergegeven in groene, oranje en paarse tinten) en radiostraling (in grijstinten). De foto combineert metingen van NASA’s röntgensatelliet Chandra met waarnemingen van de MeerKAT-radiosterrenwacht in Zuid-Afrika.
\r\nDe meeste röntgenstraling is afkomstig van hete gasbellen, lang geleden uitgeblazen door ontploffende sterren, en van kleine, compacte neutronensterren. Maar ook het exacte centrum van de Melkweg produceert röntgenstraling. Die is afkomstig van heet gas dat zich heeft opgehoopt net buiten de rand van een kolossaal zwart gat. Dat zwarte gat is 4,3 miljoen keer zo zwaar als de zon; er zwieren reunzensterren en gasslierten omheen, en regelmatig slokt het materiaal uit zijn omgeving op.
\r\nDat die röntgenstraling in de loop van een dag snelle flikkeringen vertoont, was al bekend. Maar ook op de langere termijn is er sprake van een sterke variabiliteit. Een team van astronomen onder leiding van de El Salvadoriaanse astronoom Alexis Andrés en Nathalie Degenaar van de Universiteit van Amsterdam heeft nu metingen bestudeerd die in de afgelopen 15 jaar zijn verricht door de Swift-satelliet. Uit hun onderzoek blijkt dat de röntgenlichtshow in het Melkwegcentrum tussen 2008 en 2012 veel minder variabel was dan daarvoor en daarna. Niemand weet nog hoe dat komt.
\r\nEen ander onderzoeksteam, onder leiding van Shuo Zhang van Bard College in de Amerikaanse staat New York, keek naar de reflectie van röntgenlicht door gaswolken op grotere afstand van het zwarte gat. Uit die ‘röntgenecho’s’ leiden Zhang en haar collega’s af dat er aan het begin van de twintigste eeuw, zo’n 110 jaar geleden, een enorm krachtige uitbarsting plaatsgevonden moet hebben.
\r\nHet wachten is nu op een nieuwe explosie. Het röntgenbeeld van het Melkwegcentrum zal er dan compleet anders uitzien. Elk moment kan het gebeuren.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kijk op de kosmos - Lichtshow in het Melkwewgcentrum", "pk_id": 44026, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Wie in de grote stad woont, kan erover meepraten: voor een beetje reuring moet je in het centrum zijn. In het Melkwegstelsel is het net zo: onze zon bevindt zich in een rustige buitenwijk, maar in het centrum, op zo’n 27.000 lichtjaar afstand, vindt de meeste activiteit plaats.
\r\nDeze spectaculaire opname toont de kosmische lichtshow die zich daar afspeelt. Met gewone telescopen is er niet zoveel van te zien: stofwolken blokkeren het zicht op het Melkwegcentrum. In plaats daarvan zien we hier energierijke röntgenstraling (weergegeven in groene, oranje en paarse tinten) en radiostraling (in grijstinten). De foto combineert metingen van NASA’s röntgensatelliet Chandra met waarnemingen van de MeerKAT-radiosterrenwacht in Zuid-Afrika.
\r\nDe meeste röntgenstraling is afkomstig van hete gasbellen, lang geleden uitgeblazen door ontploffende sterren, en van kleine, compacte neutronensterren. Maar ook het exacte centrum van de Melkweg produceert röntgenstraling. Die is afkomstig van heet gas dat zich heeft opgehoopt net buiten de rand van een kolossaal zwart gat. Dat zwarte gat is 4,3 miljoen keer zo zwaar als de zon; er zwieren reunzensterren en gasslierten omheen, en regelmatig slokt het materiaal uit zijn omgeving op.
\r\nDat die röntgenstraling in de loop van een dag snelle flikkeringen vertoont, was al bekend. Maar ook op de langere termijn is er sprake van een sterke variabiliteit. Een team van astronomen onder leiding van de El Salvadoriaanse astronoom Alexis Andrés en Nathalie Degenaar van de Universiteit van Amsterdam heeft nu metingen bestudeerd die in de afgelopen 15 jaar zijn verricht door de Swift-satelliet. Uit hun onderzoek blijkt dat de röntgenlichtshow in het Melkwegcentrum tussen 2008 en 2012 veel minder variabel was dan daarvoor en daarna. Niemand weet nog hoe dat komt.
\r\nEen ander onderzoeksteam, onder leiding van Shuo Zhang van Bard College in de Amerikaanse staat New York, keek naar de reflectie van röntgenlicht door gaswolken op grotere afstand van het zwarte gat. Uit die ‘röntgenecho’s’ leiden Zhang en haar collega’s af dat er aan het begin van de twintigste eeuw, zo’n 110 jaar geleden, een enorm krachtige uitbarsting plaatsgevonden moet hebben.
\r\nHet wachten is nu op een nieuwe explosie. Het röntgenbeeld van het Melkwegcentrum zal er dan compleet anders uitzien. Elk moment kan het gebeuren.
", "slug": "kijk-op-de-kosmos-lichtshow-het-melkwewgcentrum", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2022, 3, 1, 14, 39, 45], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2022-03-01 14:39:45", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Kijk op de kosmos - Lichtshow in het Melkwewgcentrum"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/astronomen-maken-fusie-atlas-van-ons-melkwegstelse/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een groep astronomen onder leiding van Khyati Malhan van het Max-Planck-Institut für Astronomie heeft een atlas gemaakt van de diverse samensmeltingen met kleinere sterrenstelsels die ons Melkwegstelsel heeft ondergaan. Daarbij zijn in totaal zes van deze ‘fusies’ geïdentificeerd, waarvan er één nog onbekend was (Astrophysical Journal, 17 februari).
In artist’s impressions ziet ons Melkwegstelsel eruit als een heldere schijf van sterren, waarvan sommige opvallende spiraalarmen vormen. Minder opvallend, maar niet minder interessant, is de halo van ons sterrenstelsel: een groot bolvormig complex van voornamelijk zeer oude sterren die de complete schijf omhult.
Deze halo is een soort archief van de interacties die ons Melkwegstelsel met zijn omgeving is aangegaan. Zo nu en dan komt een kleiner sterrenstelsel zo dicht bij, dat het door de zwaartekracht van het Melkwegstelsel wordt ingevangen. Het ingevangen stelsel wordt daarbij uit elkaar getrokken tot een langs sliert van sterren en gas die een ‘sterrenstroom’ wordt genoemd. Deze sterrenstroom blijft binnen de halo zijn rondjes om het Melkwegcentrum draaien, waarbij zijn sterren zich in de loop van de miljarden jaren steeds verder verspreiden.
Ook andere componenten van de kleinere stelsels kunnen in de halo van het Melkwegstelsel bewaard blijven. Sterrenstelsels bevatten zogeheten bolvormige sterrenhopen: compacte clusters van doorgaans oudere sterren die door hun eigen onderlinge zwaartekracht bijeen blijven. Ook verkeren sterrenstelsels vaak in het gezelschap van kleine satellietstelsels. Bij een fusie met ons Melkwegstelsel belanden waarschijnlijk ook deze componenten in de halo.
Bij hun nieuwe onderzoek hebben Malhan en zijn collega’s al dit soort ‘brokstukken’ in de Melkwegstelsel in kaart gebracht. Dat heeft geresulteerd in een ‘fusie-atlas’ die laat zien welke van deze objecten bij specifieke fusies hebben gehoord. De analyse is gebaseerd op gegevens van de Europese Gaia-satelliet, die uiterst nauwkeurige metingen doet van de posities en snelheden van sterren.
Door middel van een systematische analyse van 257 sterrenstromen, bolvormige sterrenhopen en satellietstelsels, hebben de astronomen kunnen vaststellen welke objecten in de Melkweghalo oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van een en hetzelfde (opgeslokte) sterrenstelsel, en dus van hetzelfde fusieproces. Uiteindelijk konden zo 62 van de objecten aan zes verschillende fusies worden toegeschreven. Vijf daarvan – aangeduid als Sagittarius, Cetus, Gaia-Enceladus, LMS-1/Wukong en Arjuna/Sequoia/I’itoi – waren al bekend. Maar er zaten ook restanten bij van een nog onbekende fusie, die nu de naam Pontus heeft gekregen.
De analyse leverde tevens nieuwe gegevens op over de LMS-1/Wukong-fusie. Gebleken is dat drie al eerder bekende sterrenstromen deel uitmaken van deze fusie. Interessant is dat dit de meest ‘metaalarme’ stromen zijn in de Melkweghalo. In astronomische context worden alle elementen zwaarder dan waterstof en helium ‘metalen’ genoemd. Als een opgeslokt sterrenstelsel weinig van deze zwaardere elementen bevatte, wijst dat erop dat het heel vroeg in de kosmische geschiedenis is ontstaan.
Over de overige 195 objecten die bij het onderzoek zijn opgespoord is nog weinig concreets bekend, maar het zouden overblijfselen kunnen zijn van zeer kleine opgeslokte sterrenstelsels. Ook staat nog niet vast in welke volgorde de diverse fusies hebben plaatsgevonden. Dat hopen de astronomen te kunnen uitpuzzelen met behulp van computersimulaties. (EE)
Een groep astronomen onder leiding van Khyati Malhan van het Max-Planck-Institut für Astronomie heeft een atlas gemaakt van de diverse samensmeltingen met kleinere sterrenstelsels die ons Melkwegstelsel heeft ondergaan. Daarbij zijn in totaal zes van deze ‘fusies’ geïdentificeerd, waarvan er één nog onbekend was (Astrophysical Journal, 17 februari).
In artist’s impressions ziet ons Melkwegstelsel eruit als een heldere schijf van sterren, waarvan sommige opvallende spiraalarmen vormen. Minder opvallend, maar niet minder interessant, is de halo van ons sterrenstelsel: een groot bolvormig complex van voornamelijk zeer oude sterren die de complete schijf omhult.
Deze halo is een soort archief van de interacties die ons Melkwegstelsel met zijn omgeving is aangegaan. Zo nu en dan komt een kleiner sterrenstelsel zo dicht bij, dat het door de zwaartekracht van het Melkwegstelsel wordt ingevangen. Het ingevangen stelsel wordt daarbij uit elkaar getrokken tot een langs sliert van sterren en gas die een ‘sterrenstroom’ wordt genoemd. Deze sterrenstroom blijft binnen de halo zijn rondjes om het Melkwegcentrum draaien, waarbij zijn sterren zich in de loop van de miljarden jaren steeds verder verspreiden.
Ook andere componenten van de kleinere stelsels kunnen in de halo van het Melkwegstelsel bewaard blijven. Sterrenstelsels bevatten zogeheten bolvormige sterrenhopen: compacte clusters van doorgaans oudere sterren die door hun eigen onderlinge zwaartekracht bijeen blijven. Ook verkeren sterrenstelsels vaak in het gezelschap van kleine satellietstelsels. Bij een fusie met ons Melkwegstelsel belanden waarschijnlijk ook deze componenten in de halo.
Bij hun nieuwe onderzoek hebben Malhan en zijn collega’s al dit soort ‘brokstukken’ in de Melkwegstelsel in kaart gebracht. Dat heeft geresulteerd in een ‘fusie-atlas’ die laat zien welke van deze objecten bij specifieke fusies hebben gehoord. De analyse is gebaseerd op gegevens van de Europese Gaia-satelliet, die uiterst nauwkeurige metingen doet van de posities en snelheden van sterren.
Door middel van een systematische analyse van 257 sterrenstromen, bolvormige sterrenhopen en satellietstelsels, hebben de astronomen kunnen vaststellen welke objecten in de Melkweghalo oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van een en hetzelfde (opgeslokte) sterrenstelsel, en dus van hetzelfde fusieproces. Uiteindelijk konden zo 62 van de objecten aan zes verschillende fusies worden toegeschreven. Vijf daarvan – aangeduid als Sagittarius, Cetus, Gaia-Enceladus, LMS-1/Wukong en Arjuna/Sequoia/I’itoi – waren al bekend. Maar er zaten ook restanten bij van een nog onbekende fusie, die nu de naam Pontus heeft gekregen.
De analyse leverde tevens nieuwe gegevens op over de LMS-1/Wukong-fusie. Gebleken is dat drie al eerder bekende sterrenstromen deel uitmaken van deze fusie. Interessant is dat dit de meest ‘metaalarme’ stromen zijn in de Melkweghalo. In astronomische context worden alle elementen zwaarder dan waterstof en helium ‘metalen’ genoemd. Als een opgeslokt sterrenstelsel weinig van deze zwaardere elementen bevatte, wijst dat erop dat het heel vroeg in de kosmische geschiedenis is ontstaan.
Over de overige 195 objecten die bij het onderzoek zijn opgespoord is nog weinig concreets bekend, maar het zouden overblijfselen kunnen zijn van zeer kleine opgeslokte sterrenstelsels. Ook staat nog niet vast in welke volgorde de diverse fusies hebben plaatsgevonden. Dat hopen de astronomen te kunnen uitpuzzelen met behulp van computersimulaties. (EE)
Astronomen denken voor het eerst een zwart gat te hebben opgespoord dat in zijn eentje door ons Melkwegstelsel ronddwaalt. Zwarte gaten worden doorgaans alleen opgemerkt wanneer ze in het gezelschap zijn van een ander object, zoals een begeleidende ster.
Zwarte gaten hebben zoveel massa dat zelfs licht niet aan hun zwaartekracht kan ontsnappen. Daarom zijn ze van nature onzichtbaar. Zichtbaar worden ze pas als ze materie van een begeleidende ster aantrekken. Ook kunnen zwarte gaten hun bestaan verraden via de zwaartekrachtgolven die ze bij botsingen met soortgenoten opwekken.
Vermoed wordt echter dat veel zwarte gaten in volledige afzondering verkeren. Ze ontstaan wanneer een ster van meer dan twintig zonsmassa’s aan het einde van zijn bestaan onder zijn eigen ‘gewicht’ bezwijkt. Theoretisch zouden er in ons heelal vele miljoenen van deze solitaire zwarte gaten moeten zijn, maar ze laten zich maar heel moeilijk opsporen.
Het nu ontdekte zwarte gat is ‘betrapt’ door een team onder leiding van Kailash Sahu, astronoom aan het Space Telescope Science Institute in Baltimore (VS). Bij hun jacht op solitaire zwarte gaten maken Sahu en zijn medewerkers gebruik van een techniek die ‘microlensing’ wordt genoemd. Bij deze techniek wordt gezocht naar verre sterren die plotseling helderder worden wanneer een nabijer onzichtbaar object voor hen langs schuift. Het licht van de ster wordt dan afgebogen en versterkt door de zwaartekracht van het onzichtbare object op de voorgrond, dat dus als een soort lens fungeert.
Zeer massarijke objecten, zoals zwarte gaten, beïnvloeden een groter gebied in de ruimte en laten de ster dus langer oplichten. Maar ook lichtzwakke, kleinere objecten kunnen het licht van een achtergrondster langdurig versterken. Daarom selecteerde het team acht kandidaat-objecten die zelf geen licht uitzenden, maar wel een achtergrondster gedurende minstens 200 dagen deden oplichten, voor verdere waarnemingen. Daarbij hebben ze nu genoeg gegevens verzameld om te kunnen stellen dat één ervan een zwart gat is.
Verspreid over zes jaar hebben Sahu en collega’s met de Hubble-ruimtetelescoop gemeten hoe het passerende object de positie van een ster aan de hemel een heel klein beetje leek af te buigen. Uit de mate van afbuiging leiden ze af dat het onzichtbare object ongeveer zeven keer zoveel massa heeft als onze zon. Dat is zwaar genoeg om er bijna zeker van te zijn dat het een zwart gat is. In combinatie met waarnemingen vanuit sterrenwachten op aarde konden de astronomen tevens vaststellen dat het object iets meer dan 5000 lichtjaar van ons verwijderd is.
Vooralsnog gaat het om slechts één waarneming van één (vermoedelijk) zwart gat, maar het team heeft nog drie andere veelbelovende kandidaten op het oog. Door meer zwarte gaten met behulp van microlensing op te sporen, hopen astronomen erachter te kunnen komen hoeveel van deze objecten in ons Melkwegstelsel ronddolen. (EE)
Astronomen denken voor het eerst een zwart gat te hebben opgespoord dat in zijn eentje door ons Melkwegstelsel ronddwaalt. Zwarte gaten worden doorgaans alleen opgemerkt wanneer ze in het gezelschap zijn van een ander object, zoals een begeleidende ster.
Zwarte gaten hebben zoveel massa dat zelfs licht niet aan hun zwaartekracht kan ontsnappen. Daarom zijn ze van nature onzichtbaar. Zichtbaar worden ze pas als ze materie van een begeleidende ster aantrekken. Ook kunnen zwarte gaten hun bestaan verraden via de zwaartekrachtgolven die ze bij botsingen met soortgenoten opwekken.
Vermoed wordt echter dat veel zwarte gaten in volledige afzondering verkeren. Ze ontstaan wanneer een ster van meer dan twintig zonsmassa’s aan het einde van zijn bestaan onder zijn eigen ‘gewicht’ bezwijkt. Theoretisch zouden er in ons heelal vele miljoenen van deze solitaire zwarte gaten moeten zijn, maar ze laten zich maar heel moeilijk opsporen.
Het nu ontdekte zwarte gat is ‘betrapt’ door een team onder leiding van Kailash Sahu, astronoom aan het Space Telescope Science Institute in Baltimore (VS). Bij hun jacht op solitaire zwarte gaten maken Sahu en zijn medewerkers gebruik van een techniek die ‘microlensing’ wordt genoemd. Bij deze techniek wordt gezocht naar verre sterren die plotseling helderder worden wanneer een nabijer onzichtbaar object voor hen langs schuift. Het licht van de ster wordt dan afgebogen en versterkt door de zwaartekracht van het onzichtbare object op de voorgrond, dat dus als een soort lens fungeert.
Zeer massarijke objecten, zoals zwarte gaten, beïnvloeden een groter gebied in de ruimte en laten de ster dus langer oplichten. Maar ook lichtzwakke, kleinere objecten kunnen het licht van een achtergrondster langdurig versterken. Daarom selecteerde het team acht kandidaat-objecten die zelf geen licht uitzenden, maar wel een achtergrondster gedurende minstens 200 dagen deden oplichten, voor verdere waarnemingen. Daarbij hebben ze nu genoeg gegevens verzameld om te kunnen stellen dat één ervan een zwart gat is.
Verspreid over zes jaar hebben Sahu en collega’s met de Hubble-ruimtetelescoop gemeten hoe het passerende object de positie van een ster aan de hemel een heel klein beetje leek af te buigen. Uit de mate van afbuiging leiden ze af dat het onzichtbare object ongeveer zeven keer zoveel massa heeft als onze zon. Dat is zwaar genoeg om er bijna zeker van te zijn dat het een zwart gat is. In combinatie met waarnemingen vanuit sterrenwachten op aarde konden de astronomen tevens vaststellen dat het object iets meer dan 5000 lichtjaar van ons verwijderd is.
Vooralsnog gaat het om slechts één waarneming van één (vermoedelijk) zwart gat, maar het team heeft nog drie andere veelbelovende kandidaten op het oog. Door meer zwarte gaten met behulp van microlensing op te sporen, hopen astronomen erachter te kunnen komen hoeveel van deze objecten in ons Melkwegstelsel ronddolen. (EE)
Op een nieuw mozaïek van het turbulente centrum van ons Melkwegstelsel zijn bijna duizend geheimzinnige slierten te zien, die op onverklaarbare wijze in de ruimte ‘bungelen’. Deze eendimensionale ‘filamenten’, die tot 150 lichtjaar lang kunnen zijn, vormen paren en clusters, vaak op gelijke onderlinge afstanden – ongeveer zoals de snaren van een harp. Hun bestaan is al bijna veertig jaar bekend, maar hoe ze zijn ontstaan is nog steeds niet duidelijk. Het nieuwe mozaïek biedt mogelijke aanknopingspunten (The Astrophysical Journal Letters, 3 februari).
Op de nieuwe afbeelding zijn tien keer meer filamenten te zien dan eerder waren ontdekt. Dat gaf Farhad Yusef-Zadeh van Northwestern University de mogelijkheid om de populatie van filamenten aan een statistische analyse te onderwerpen. Yusef-Zadeh is degene die de filamenten begin jaren tachtig als eerste opmerkte.
Hij en zijn team hebben de hemel de afgelopen drie jaar in kaart gebracht met de MeerKAT-radiotelescoop in Zuid-Afrika. Dat heeft een mozaïek opgeleverd van twintig hemelgebieden in de richting van het Melkwegcentrum, dat 25.000 lichtjaar van ons verwijderd is. Het complete resultaat zal binnenkort in The Astrophysical Journal worden gepubliceerd.
Behalve de filamenten zijn op de opnamen ook de radio-emissies van talrijke andere verschijnselen zoals steruitbarstingen, stellaire kraamkamers en nieuwe supernovaresten te zien. In hun recente publicatie hebben de astronomen specifiek gekeken naar de magnetische velden van de filamenten en de rol die kosmische straling speelt bij het oplichten ervan.
Daarbij is vastgesteld dat de variaties in de radiostraling die door de filamenten wordt uitgezonden sterk verschillen van die van een recent ontdekt supernovarestant. Dat suggereert dat er geen relatie bestaat tussen deze verschijnselen. Volgens de onderzoekers is het waarschijnlijker dat de filamenten verband houden met vroegere activiteit van het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg. Een andere mogelijkheid is dat de filamenten te maken hebben met de enorme radiostraling-uitzendende bellen die Yusef-Zadeh en medewerkers in 2019 hebben ontdekt.
Momenteel zijn de onderzoekers van Northwestern University bezig om de eigenschappen van de afzonderlijke filamenten in kaart te brengen. Een van de vragen die de astronomen willen beantwoorden is waarom de filamenten in de clusters zich op gelijke onderlinge afstanden van ongeveer 150 miljoen kilometer bevinden. Ook is nog onduidelijk of de filamenten bewegen en hoe het kan dat ze elektronen versnellen tot bijna de snelheid van het licht. (EE)
Op een nieuw mozaïek van het turbulente centrum van ons Melkwegstelsel zijn bijna duizend geheimzinnige slierten te zien, die op onverklaarbare wijze in de ruimte ‘bungelen’. Deze eendimensionale ‘filamenten’, die tot 150 lichtjaar lang kunnen zijn, vormen paren en clusters, vaak op gelijke onderlinge afstanden – ongeveer zoals de snaren van een harp. Hun bestaan is al bijna veertig jaar bekend, maar hoe ze zijn ontstaan is nog steeds niet duidelijk. Het nieuwe mozaïek biedt mogelijke aanknopingspunten (The Astrophysical Journal Letters, 3 februari).
Op de nieuwe afbeelding zijn tien keer meer filamenten te zien dan eerder waren ontdekt. Dat gaf Farhad Yusef-Zadeh van Northwestern University de mogelijkheid om de populatie van filamenten aan een statistische analyse te onderwerpen. Yusef-Zadeh is degene die de filamenten begin jaren tachtig als eerste opmerkte.
Hij en zijn team hebben de hemel de afgelopen drie jaar in kaart gebracht met de MeerKAT-radiotelescoop in Zuid-Afrika. Dat heeft een mozaïek opgeleverd van twintig hemelgebieden in de richting van het Melkwegcentrum, dat 25.000 lichtjaar van ons verwijderd is. Het complete resultaat zal binnenkort in The Astrophysical Journal worden gepubliceerd.
Behalve de filamenten zijn op de opnamen ook de radio-emissies van talrijke andere verschijnselen zoals steruitbarstingen, stellaire kraamkamers en nieuwe supernovaresten te zien. In hun recente publicatie hebben de astronomen specifiek gekeken naar de magnetische velden van de filamenten en de rol die kosmische straling speelt bij het oplichten ervan.
Daarbij is vastgesteld dat de variaties in de radiostraling die door de filamenten wordt uitgezonden sterk verschillen van die van een recent ontdekt supernovarestant. Dat suggereert dat er geen relatie bestaat tussen deze verschijnselen. Volgens de onderzoekers is het waarschijnlijker dat de filamenten verband houden met vroegere activiteit van het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg. Een andere mogelijkheid is dat de filamenten te maken hebben met de enorme radiostraling-uitzendende bellen die Yusef-Zadeh en medewerkers in 2019 hebben ontdekt.
Momenteel zijn de onderzoekers van Northwestern University bezig om de eigenschappen van de afzonderlijke filamenten in kaart te brengen. Een van de vragen die de astronomen willen beantwoorden is waarom de filamenten in de clusters zich op gelijke onderlinge afstanden van ongeveer 150 miljoen kilometer bevinden. Ook is nog onduidelijk of de filamenten bewegen en hoe het kan dat ze elektronen versnellen tot bijna de snelheid van het licht. (EE)
Sterrenkundigen hebben het zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel nauwkeurig gewogen, en Einsteins algemene relativiteitstheorie opnieuw bevestigd. Bovendien hebben ze een ster zien bewegen met een onvoorstelbaar hoge snelheid van bijna 9000 kilometer per seconde – drie procent van de lichtsnelheid.
\r\nEen team onder leiding van Reinhard Genzel (Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik in Garching, Duitsland) gebruikte de Europese Very Large Telescope (VLT) in Noord-Chili om de sterren in de directe omgeving van het zwarte gat Sagittarius A* in beeld te brengen. Daarbij werkten de vier 8,2-meter telescopen van de VLT samen als één reuzentelescoop.
\r\nUit de bewegingen van die sterren bleek eerder al onomstotelijk dat zich in de kern van de Melkweg een zwaar zwart gat moet bevinden; Genzel en zijn Amerikaanse collega Andrea Ghez ontvingen voor die ontdekking de Nobelprijs Natuurkunde 2020. De nieuwe metingen, tussen maart en juli 2021 uitgevoerd met het GRAVITY-instrument op de VLT, zijn echter nog een stap gevoeliger en nauwkeuriger.
\r\nSter S29 bereikte eind mei de kleinste afstand tot Sagittarius A*: circa 13 miljard kilometer. Als gevolg van de enorme zwaartekracht van het zwarte gat nam de snelheid van de ster daarbij toe tot 8740 kilometer per seconde. Ook de ster S55 verplaatste zich zichtbaar in de loop van een paar maanden, evenals de nooit eerder waargenomen ster S300.
\r\nDe bewegingen van de sterren zijn exact in overeenstemming met de voorspellingen van Einsteins algemene relativiteitstheorie. Uit de metingen kon ook de massa van Sagittarius A* nauwkeurig worden bepaald: 4.300.000 maal de massa van de zon. De nieuwe resultaten zijn op 14 december gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zwierende sterren beter in beeld", "pk_id": 43460, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Sterrenkundigen hebben het zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel nauwkeurig gewogen, en Einsteins algemene relativiteitstheorie opnieuw bevestigd. Bovendien hebben ze een ster zien bewegen met een onvoorstelbaar hoge snelheid van bijna 9000 kilometer per seconde – drie procent van de lichtsnelheid.
\r\nEen team onder leiding van Reinhard Genzel (Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik in Garching, Duitsland) gebruikte de Europese Very Large Telescope (VLT) in Noord-Chili om de sterren in de directe omgeving van het zwarte gat Sagittarius A* in beeld te brengen. Daarbij werkten de vier 8,2-meter telescopen van de VLT samen als één reuzentelescoop.
\r\nUit de bewegingen van die sterren bleek eerder al onomstotelijk dat zich in de kern van de Melkweg een zwaar zwart gat moet bevinden; Genzel en zijn Amerikaanse collega Andrea Ghez ontvingen voor die ontdekking de Nobelprijs Natuurkunde 2020. De nieuwe metingen, tussen maart en juli 2021 uitgevoerd met het GRAVITY-instrument op de VLT, zijn echter nog een stap gevoeliger en nauwkeuriger.
\r\nSter S29 bereikte eind mei de kleinste afstand tot Sagittarius A*: circa 13 miljard kilometer. Als gevolg van de enorme zwaartekracht van het zwarte gat nam de snelheid van de ster daarbij toe tot 8740 kilometer per seconde. Ook de ster S55 verplaatste zich zichtbaar in de loop van een paar maanden, evenals de nooit eerder waargenomen ster S300.
\r\nDe bewegingen van de sterren zijn exact in overeenstemming met de voorspellingen van Einsteins algemene relativiteitstheorie. Uit de metingen kon ook de massa van Sagittarius A* nauwkeurig worden bepaald: 4.300.000 maal de massa van de zon. De nieuwe resultaten zijn op 14 december gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics.
", "slug": "zwierende-sterren-beter-beeld", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2022, 2, 1, 16, 54, 2], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2022-02-01 16:54:02", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Zwierende sterren beter in beeld"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/de-grote-bubbel-om-de-aarde-de-bron-van-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In een artikel dat vandaag (12 januari) in Nature is verschenen, hebben astronomen van het Center | Harvard & Smithsonian (CfA) en het Space Telescope Science Institute (STScI) een reconstructie gemaakt van de evolutionaire geschiedenis van ons deel van de Melkweg. Daarin tonen ze aan hoe een reeks gebeurtenissen die 14 miljoen jaar geleden op gang kwam, heeft geleid tot het ontstaan van een enorme holte. Deze zogeheten Lokale Bel is verantwoordelijk voor de vorming van alle nabije jonge sterren.
Aan de hand van een nieuwe 3D-computeranimatie tonen de astronomen aan dat alle jonge sterren en stervormingsgebieden tot op 500 lichtjaar van de aarde zich op het oppervlak van de Lokale Bel bevinden. Astronomen weten al tientallen jaren van het bestaan van deze holte, maar nu hebben ze ook zichtbaar gemaakt hoe deze is ontstaan en wat de invloed ervan is op het gas eromheen.
De animatie laat zien hoe een reeks van ongeveer vijftien supernova-explosies, waarvan de eerste 14 miljoen jaar geleden plaatsvond, het interstellaire gas naar buiten duwde, waardoor een vreemd gevormde zeepbelachtige structuur ontstond met een oppervlak waar zich sterren konden vormen. Inmiddels zijn aan de randen van deze structuur zeven bekende stervormingsgebieden te vinden.
De Lokale Bel neemt nog steeds in omvang toe, al is de vaart er inmiddels wel een beetje uit: zijn uitdijingssnelheid bedraagt nog maar ongeveer 6,5 kilometer per seconde. Deze snelheid en de vroegere en huidige banen van de jonge sterren die zich langs zijn oppervlak vormen, zijn afgeleid uit gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia.
Ons zonnestelsel heeft zich overigens niet altijd binnen de Lokale Bel bevonden. Pas ongeveer vijf miljoen jaar geleden kruiste onze zon met haar gevolg van planeten en kleiner grut het pad van deze holte. En inmiddels bevinden we ons bij toeval bijna precies in het centrum ervan.
De nieuwe onderzoeksresultaten zijn vanmiddag gepresenteerd tijdens een persconferentie van de American Astronomical Society (AAS). Samen met de bijbehorende interactieve illustraties en video’s zijn ze via een speciale website voor iedereen toegankelijk. (EE)
In een artikel dat vandaag (12 januari) in Nature is verschenen, hebben astronomen van het Center | Harvard & Smithsonian (CfA) en het Space Telescope Science Institute (STScI) een reconstructie gemaakt van de evolutionaire geschiedenis van ons deel van de Melkweg. Daarin tonen ze aan hoe een reeks gebeurtenissen die 14 miljoen jaar geleden op gang kwam, heeft geleid tot het ontstaan van een enorme holte. Deze zogeheten Lokale Bel is verantwoordelijk voor de vorming van alle nabije jonge sterren.
Aan de hand van een nieuwe 3D-computeranimatie tonen de astronomen aan dat alle jonge sterren en stervormingsgebieden tot op 500 lichtjaar van de aarde zich op het oppervlak van de Lokale Bel bevinden. Astronomen weten al tientallen jaren van het bestaan van deze holte, maar nu hebben ze ook zichtbaar gemaakt hoe deze is ontstaan en wat de invloed ervan is op het gas eromheen.
De animatie laat zien hoe een reeks van ongeveer vijftien supernova-explosies, waarvan de eerste 14 miljoen jaar geleden plaatsvond, het interstellaire gas naar buiten duwde, waardoor een vreemd gevormde zeepbelachtige structuur ontstond met een oppervlak waar zich sterren konden vormen. Inmiddels zijn aan de randen van deze structuur zeven bekende stervormingsgebieden te vinden.
De Lokale Bel neemt nog steeds in omvang toe, al is de vaart er inmiddels wel een beetje uit: zijn uitdijingssnelheid bedraagt nog maar ongeveer 6,5 kilometer per seconde. Deze snelheid en de vroegere en huidige banen van de jonge sterren die zich langs zijn oppervlak vormen, zijn afgeleid uit gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia.
Ons zonnestelsel heeft zich overigens niet altijd binnen de Lokale Bel bevonden. Pas ongeveer vijf miljoen jaar geleden kruiste onze zon met haar gevolg van planeten en kleiner grut het pad van deze holte. En inmiddels bevinden we ons bij toeval bijna precies in het centrum ervan.
De nieuwe onderzoeksresultaten zijn vanmiddag gepresenteerd tijdens een persconferentie van de American Astronomical Society (AAS). Samen met de bijbehorende interactieve illustraties en video’s zijn ze via een speciale website voor iedereen toegankelijk. (EE)
A detailed study of 12 streams of stars swirling in and around the Milky Way will ultimately help shed light on our galaxy’s dark matter halo.
\r\nAstronomers have precisely mapped out 12 stellar streams in and around the Milky Way. These ribbon-like structures of stars moving in a coherent fashion are the remains of satellite galaxies or globular clusters ripped apart by our galaxy’s tidal forces. Tracking their 3D positions and motions will eventually help to chart the distribution of dark matter in the Milky Way.
\r\nStellar streams were first discovered in the 1970s, but the number of known systems has increased spectacularly over the past years, thanks to programs like the Pan-STARRS 1 Survey on Haleakalā, Hawai‘i, and the Dark Energy Survey in the Chilean Andes. At present, astronomers know of almost 70 streams.
\r\nIn a paper to appear in The Astrophysical Journal, a team led by Ting Li (University of Toronto) presents a detailed analysis of 12 of these streams. Using a fiber-optics spectrograph on the 3.9-meter Anglo-Australian Telescope in New South Wales, Li and her colleagues measured the radial velocities and chemical compositions of dozens or even many hundreds of member stars in each stream.
\r\nThe team combined this information with data from the European Space Agency’s Gaia mission, which provides distance estimates and measurements of stars’ motions on the sky to yield a complete three-dimensional picture of where the streams are located and how they are orbiting the Milky Way. Li expects many more similar results for other stellar streams in the near future.
\r\nIn an American Astronomical Society press conference on Tuesday, Li explained how the team’s Southern Stellar Stream Spectroscopic Survey project (S5) was able to distinguish whether a stream of stars came from a dwarf galaxy or a globular cluster.
\r\nDwarf galaxies can experience multiple bursts of star formation, so their stars exhibit a larger spread in age and chemical composition. In contrast, the stars in a globular cluster were all born around the same time, so they have similar compositions. Since globulars are less massive than dwarf galaxies, they also have a smaller velocity spread.
\r\nSix of the 12 streams (ATLAS-Aliqua Uma, Jet, Ophiuchus, Phoenix, Willka Yaku, and 300S) turn out to be shredded globulars, while the other six (Elqui, Indus, Jhelum, Orphan-Chenab, Palca, and Turranburra) are the remains of satellite galaxies.
\r\nMost of the streams are on prograde orbits, meaning they orbit in the same direction as the Milky Way’s rotation. Three are on near-polar orbits, and only two (both globular cluster streams) have retrograde orbits.
\r\n“This is a tremendous effort to understand the stellar streams of the Milky Way,” says Lina Necib (MIT), who was not involved in the study. “Mapping out the streams is critical in a set of different fields.”
\r\nFor one, such detailed observations will eventually shed light on our home galaxy’s feeding habits. Over billions of years, the Milky Way has grown fatter by gobbling up smaller systems. Galactic archaeology may reveal the details of this process, for instance whether or not our galaxy has gobbled up groups of galaxies at once.
\r\nMoreover, since the locations and motions of the stellar streams are fully determined by our home galaxy’s gravitational field, astronomers can use their motions to derive the distribution of dark matter in the Milky Way’s halo. Earlier work by Li and colleagues has already suggested that at least one stellar stream may have been perturbed by the gravity of nearby clumps of dark matter.
\r\nAccording to Necib, many stream properties are correlated with dark matter. “A lot of work still needs to be done in this area to understand such correlations,” she says. “This work provides the observations needed for a comparative study.”
\r\nHowever, Li warns that firm conclusions about dark matter probably won’t be possible before many more stellar streams have been analyzed, hopefully in even greater detail. “We are trail-blazers and pathfinders on this journey,” she said in a press statement. “It is going to be very exciting.”
A detailed study of 12 streams of stars swirling in and around the Milky Way will ultimately help shed light on our galaxy’s dark matter halo.
\r\nAstronomers have precisely mapped out 12 stellar streams in and around the Milky Way. These ribbon-like structures of stars moving in a coherent fashion are the remains of satellite galaxies or globular clusters ripped apart by our galaxy’s tidal forces. Tracking their 3D positions and motions will eventually help to chart the distribution of dark matter in the Milky Way.
\r\nStellar streams were first discovered in the 1970s, but the number of known systems has increased spectacularly over the past years, thanks to programs like the Pan-STARRS 1 Survey on Haleakalā, Hawai‘i, and the Dark Energy Survey in the Chilean Andes. At present, astronomers know of almost 70 streams.
\r\nIn a paper to appear in The Astrophysical Journal, a team led by Ting Li (University of Toronto) presents a detailed analysis of 12 of these streams. Using a fiber-optics spectrograph on the 3.9-meter Anglo-Australian Telescope in New South Wales, Li and her colleagues measured the radial velocities and chemical compositions of dozens or even many hundreds of member stars in each stream.
\r\nThe team combined this information with data from the European Space Agency’s Gaia mission, which provides distance estimates and measurements of stars’ motions on the sky to yield a complete three-dimensional picture of where the streams are located and how they are orbiting the Milky Way. Li expects many more similar results for other stellar streams in the near future.
\r\nIn an American Astronomical Society press conference on Tuesday, Li explained how the team’s Southern Stellar Stream Spectroscopic Survey project (S5) was able to distinguish whether a stream of stars came from a dwarf galaxy or a globular cluster.
\r\nDwarf galaxies can experience multiple bursts of star formation, so their stars exhibit a larger spread in age and chemical composition. In contrast, the stars in a globular cluster were all born around the same time, so they have similar compositions. Since globulars are less massive than dwarf galaxies, they also have a smaller velocity spread.
\r\nSix of the 12 streams (ATLAS-Aliqua Uma, Jet, Ophiuchus, Phoenix, Willka Yaku, and 300S) turn out to be shredded globulars, while the other six (Elqui, Indus, Jhelum, Orphan-Chenab, Palca, and Turranburra) are the remains of satellite galaxies.
\r\nMost of the streams are on prograde orbits, meaning they orbit in the same direction as the Milky Way’s rotation. Three are on near-polar orbits, and only two (both globular cluster streams) have retrograde orbits.
\r\n“This is a tremendous effort to understand the stellar streams of the Milky Way,” says Lina Necib (MIT), who was not involved in the study. “Mapping out the streams is critical in a set of different fields.”
\r\nFor one, such detailed observations will eventually shed light on our home galaxy’s feeding habits. Over billions of years, the Milky Way has grown fatter by gobbling up smaller systems. Galactic archaeology may reveal the details of this process, for instance whether or not our galaxy has gobbled up groups of galaxies at once.
\r\nMoreover, since the locations and motions of the stellar streams are fully determined by our home galaxy’s gravitational field, astronomers can use their motions to derive the distribution of dark matter in the Milky Way’s halo. Earlier work by Li and colleagues has already suggested that at least one stellar stream may have been perturbed by the gravity of nearby clumps of dark matter.
\r\nAccording to Necib, many stream properties are correlated with dark matter. “A lot of work still needs to be done in this area to understand such correlations,” she says. “This work provides the observations needed for a comparative study.”
\r\nHowever, Li warns that firm conclusions about dark matter probably won’t be possible before many more stellar streams have been analyzed, hopefully in even greater detail. “We are trail-blazers and pathfinders on this journey,” she said in a press statement. “It is going to be very exciting.”
Het zwarte gat in het centrum van onze Melkweg flikkert niet alleen van dag tot dag onregelmatig, maar ook op de lange termijn. Dat blijkt uit een analyse van vijftien jaar aan gegevens door een internationaal team van onderzoekers onder leiding van Alexis Andres uit El Salvador. Andres startte zijn onderzoek in 2019 als zomerstudent aan de Universiteit van Amsterdam en beet zich in de jaren daarna erin vast. Het onderzoek wordt gepubliceerd in het vakblad Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
Sterrenkundigen weten al decennia lang dat Sagittarius A*, het zwarte gat in onze Melkweg, iedere dag flikkert en soms tien tot honderd keer zo helder wordt als normaal. Om meer te weten te komen over het geflikker of de flares van Sagittarius A* zocht een internationaal team van astronomen naar patronen in vijftien jaar aan gegevens. Die lange meetreeks is beschikbaar omdat de Swift-satelliet van NASA sinds 2006 elke drie dagen een blik werpt op het centrale zwarte gat.
Het blijkt dat de omgeving van het zwarte gat van 2006 tot 2008 behoorlijk flikkerde. Maar tussen 2008 en 2012 was het vrij stil. En na 2012 nam het flikkeren weer toe.
De onderzoekers konden niet echt een patroon ontwaren. ‘Hoe de flares precies ontstaan, blijft dus onduidelijk,’ zegt medeauteur Jakob van den Eijnden (nu University of Oxford, voorheen Universiteit van Amsterdam). ‘Eerder werd gedacht dat er meer flikkeringen volgen nadat er gaswolken of sterren langs het zwarte gat trekken, maar daar is nog geen bewijs voor. En het vermoeden dat de magnetische eigenschappen van het omringende gas een rol spelen, kunnen we ook nog niet hard maken.’
De komende jaren denken de sterrenkundigen genoeg gegevens te kunnen verzamelen om wel uit te sluiten of de variaties in het geflikker bij Sagittarius A* door voorbijtrekkende gaswolken of sterren worden veroorzaakt, of dat er iets anders aan de hand is.
Het zwarte gat in het centrum van onze Melkweg flikkert niet alleen van dag tot dag onregelmatig, maar ook op de lange termijn. Dat blijkt uit een analyse van vijftien jaar aan gegevens door een internationaal team van onderzoekers onder leiding van Alexis Andres uit El Salvador. Andres startte zijn onderzoek in 2019 als zomerstudent aan de Universiteit van Amsterdam en beet zich in de jaren daarna erin vast. Het onderzoek wordt gepubliceerd in het vakblad Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
Sterrenkundigen weten al decennia lang dat Sagittarius A*, het zwarte gat in onze Melkweg, iedere dag flikkert en soms tien tot honderd keer zo helder wordt als normaal. Om meer te weten te komen over het geflikker of de flares van Sagittarius A* zocht een internationaal team van astronomen naar patronen in vijftien jaar aan gegevens. Die lange meetreeks is beschikbaar omdat de Swift-satelliet van NASA sinds 2006 elke drie dagen een blik werpt op het centrale zwarte gat.
Het blijkt dat de omgeving van het zwarte gat van 2006 tot 2008 behoorlijk flikkerde. Maar tussen 2008 en 2012 was het vrij stil. En na 2012 nam het flikkeren weer toe.
De onderzoekers konden niet echt een patroon ontwaren. ‘Hoe de flares precies ontstaan, blijft dus onduidelijk,’ zegt medeauteur Jakob van den Eijnden (nu University of Oxford, voorheen Universiteit van Amsterdam). ‘Eerder werd gedacht dat er meer flikkeringen volgen nadat er gaswolken of sterren langs het zwarte gat trekken, maar daar is nog geen bewijs voor. En het vermoeden dat de magnetische eigenschappen van het omringende gas een rol spelen, kunnen we ook nog niet hard maken.’
De komende jaren denken de sterrenkundigen genoeg gegevens te kunnen verzamelen om wel uit te sluiten of de variaties in het geflikker bij Sagittarius A* door voorbijtrekkende gaswolken of sterren worden veroorzaakt, of dat er iets anders aan de hand is.
Astronomen hebben een nieuwe kaart gemaakt van twaalf sterrenstromen in de halo van ons Melkwegstelsel. Onderzoek van deze structuren geeft niet alleen informatie over de donkere materie die de sterren in hun omloopbanen om het Melkwegcentrum houdt, maar vertelt ons ook over de ontstaansgeschiedenis van ons sterrenstelsel. Ze laten zien dat het Melkwegstelsel gestaag is gegroeid door kleinere stelsels uiteen te trekken en op te slokken. Het nieuwe onderzoek, onder leiding van Ting Li van de Universiteit van Toronto (Canada), geeft een momentopname van dit proces.
Li en haar internationale team van medewerkers hebben een speciaal programma opgezet – de Southern Stellar Stream Spectroscopic Survey (S5) – om de eigenschappen van sterrenstromen te meten. Daarbij maken ze gebruik van de Anglo-Australian Telescope, een 4-meter telescoop die in Australië staat opgesteld. Met deze telescoop meten ze, via de dopplerverschuiving van licht, de snelheden van afzonderlijke sterren.
Behalve voor het meten van snelheden kunnen astronomen deze waarnemingen ook gebruiken om de chemische samenstelling van de sterren te achterhalen. Dat geeft inzicht in de plek waar ze geboren zijn. Sterrenstromen kunnen niet alleen afkomstig zijn van ‘gesloopte’ sterrenstelsels, maar ook van bolvormige sterrenhopen.
Een cruciaal ingrediënt voor het slagen van S5 zijn de waarnemingen van de Europese Gaia-satelliet. Gaia voorziet astronomen van nauwkeurige metingen van de posities en bewegingen van sterren. Deze metingen zijn essentieel voor het opsporen van de leden van de afzonderlijke sterrenstromen.
De nieuwe onderzoeksresultaten zijn geaccepteerd voor publicatie in The Astrophysical Journal. Een voorpublicatie van de geaccepteerde versie is hier te vinden.
Astronomen hebben een nieuwe kaart gemaakt van twaalf sterrenstromen in de halo van ons Melkwegstelsel. Onderzoek van deze structuren geeft niet alleen informatie over de donkere materie die de sterren in hun omloopbanen om het Melkwegcentrum houdt, maar vertelt ons ook over de ontstaansgeschiedenis van ons sterrenstelsel. Ze laten zien dat het Melkwegstelsel gestaag is gegroeid door kleinere stelsels uiteen te trekken en op te slokken. Het nieuwe onderzoek, onder leiding van Ting Li van de Universiteit van Toronto (Canada), geeft een momentopname van dit proces.
Li en haar internationale team van medewerkers hebben een speciaal programma opgezet – de Southern Stellar Stream Spectroscopic Survey (S5) – om de eigenschappen van sterrenstromen te meten. Daarbij maken ze gebruik van de Anglo-Australian Telescope, een 4-meter telescoop die in Australië staat opgesteld. Met deze telescoop meten ze, via de dopplerverschuiving van licht, de snelheden van afzonderlijke sterren.
Behalve voor het meten van snelheden kunnen astronomen deze waarnemingen ook gebruiken om de chemische samenstelling van de sterren te achterhalen. Dat geeft inzicht in de plek waar ze geboren zijn. Sterrenstromen kunnen niet alleen afkomstig zijn van ‘gesloopte’ sterrenstelsels, maar ook van bolvormige sterrenhopen.
Een cruciaal ingrediënt voor het slagen van S5 zijn de waarnemingen van de Europese Gaia-satelliet. Gaia voorziet astronomen van nauwkeurige metingen van de posities en bewegingen van sterren. Deze metingen zijn essentieel voor het opsporen van de leden van de afzonderlijke sterrenstromen.
De nieuwe onderzoeksresultaten zijn geaccepteerd voor publicatie in The Astrophysical Journal. Een voorpublicatie van de geaccepteerde versie is hier te vinden.
Een internationaal onderzoeksteam, met onder anderen Else Starkenburg van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft de overblijfselen ontdekt van een sterrenhoop met sterren die uitzonderlijk weinig zware elementen bevatten. Het is voor het eerst dat een sterrenhoop met zo’n laag metaalgehalte is ontdekt. Volgens sommige theorieën zouden zulke sterrenhopen helemaal niet kunnen zijn gevormd, volgens andere zouden ze allemaal al verdwenen moeten zijn (Nature, 6 januari).
Opeenvolgende generaties sterren verrijken hun omgeving met zware elementen (in de sterrenkunde ook wel ‘metalen’ genoemd). De nu ontdekte sterrenhoop is waarschijnlijk in het zeer vroege heelal gevormd uit sterren van een heel oude generatie. De sterrenhoop is daarmee een opmerkelijk reliek uit de tijd dat de allereerste sterstructuren zich hebben gevormd.
Om die vroegste structuren in het heelal te bestuderen, kunnen astronomen naar de verste sterrenstelsels kijken. Maar sterrenkundigen kijken ook naar de oudste structuren in de buitenste delen van onze eigen Melkweg, die daar vanuit kleinere sterrenstelsels zijn terechtgekomen. Ook de nieuw ontdekte sterrenhoop is op die manier binnengekomen, maar heeft zijn sterren langzaam verloren tijdens zijn reis door de Melkweg, waardoor alleen een sterrenstroom aan de hemel is achtergebleven.
Het onderzoeksteam heeft onder meer gebruik gemaakt van de ongekend gedetailleerde kaart van de posities en bewegingen van sterren, die is gebaseerd op data van de Europese Gaia-satelliet. Met behulp van een nieuw algoritme om groepen sterren op te sporen die gezamenlijk door de Melkweg bewegen, hebben de astronomen een nieuwe kandidaat-sterrenstroom ontdekt, die de aanduiding ‘C-19’ heeft gekregen.
Aanvullende informatie kwam vanuit de Pristine-survey, geïnitieerd door Starkenburg en uitgevoerd met de Canada-France-Hawaii-telescoop op Hawaï. Pristine brengt de hemel in kaart om systematisch de relatieve hoeveelheid zware elementen in miljoenen sterren te meten. De combinatie van deze twee onderzoeken bracht het verrassende nieuws dat C-19 uitsluitend sterren bevat met een extreem lage fractie zware elementen.
Vervolgwaarnemingen met de Gemini-North-telescoop op Hawaï en de Gran Telescopio Canarias op La Palma onthulden een nog gedetailleerder beeld van de zware elementen in deze sterren. Ze bevestigden de classificatie van de (uit elkaar getrokken) sterrenhoop, en leverden de bevestiging op dat fractie aan zware elementen in zijn sterren uitzonderlijk laag is: slechts 0,04% van het metaalgehalte van onze zon – veel minder dan alle andere groepen sterren in het heelal.
Een internationaal onderzoeksteam, met onder anderen Else Starkenburg van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft de overblijfselen ontdekt van een sterrenhoop met sterren die uitzonderlijk weinig zware elementen bevatten. Het is voor het eerst dat een sterrenhoop met zo’n laag metaalgehalte is ontdekt. Volgens sommige theorieën zouden zulke sterrenhopen helemaal niet kunnen zijn gevormd, volgens andere zouden ze allemaal al verdwenen moeten zijn (Nature, 6 januari).
Opeenvolgende generaties sterren verrijken hun omgeving met zware elementen (in de sterrenkunde ook wel ‘metalen’ genoemd). De nu ontdekte sterrenhoop is waarschijnlijk in het zeer vroege heelal gevormd uit sterren van een heel oude generatie. De sterrenhoop is daarmee een opmerkelijk reliek uit de tijd dat de allereerste sterstructuren zich hebben gevormd.
Om die vroegste structuren in het heelal te bestuderen, kunnen astronomen naar de verste sterrenstelsels kijken. Maar sterrenkundigen kijken ook naar de oudste structuren in de buitenste delen van onze eigen Melkweg, die daar vanuit kleinere sterrenstelsels zijn terechtgekomen. Ook de nieuw ontdekte sterrenhoop is op die manier binnengekomen, maar heeft zijn sterren langzaam verloren tijdens zijn reis door de Melkweg, waardoor alleen een sterrenstroom aan de hemel is achtergebleven.
Het onderzoeksteam heeft onder meer gebruik gemaakt van de ongekend gedetailleerde kaart van de posities en bewegingen van sterren, die is gebaseerd op data van de Europese Gaia-satelliet. Met behulp van een nieuw algoritme om groepen sterren op te sporen die gezamenlijk door de Melkweg bewegen, hebben de astronomen een nieuwe kandidaat-sterrenstroom ontdekt, die de aanduiding ‘C-19’ heeft gekregen.
Aanvullende informatie kwam vanuit de Pristine-survey, geïnitieerd door Starkenburg en uitgevoerd met de Canada-France-Hawaii-telescoop op Hawaï. Pristine brengt de hemel in kaart om systematisch de relatieve hoeveelheid zware elementen in miljoenen sterren te meten. De combinatie van deze twee onderzoeken bracht het verrassende nieuws dat C-19 uitsluitend sterren bevat met een extreem lage fractie zware elementen.
Vervolgwaarnemingen met de Gemini-North-telescoop op Hawaï en de Gran Telescopio Canarias op La Palma onthulden een nog gedetailleerder beeld van de zware elementen in deze sterren. Ze bevestigden de classificatie van de (uit elkaar getrokken) sterrenhoop, en leverden de bevestiging op dat fractie aan zware elementen in zijn sterren uitzonderlijk laag is: slechts 0,04% van het metaalgehalte van onze zon – veel minder dan alle andere groepen sterren in het heelal.
Solitaire planeten zijn moeilijk vindbare kosmische objecten met massa’s die vergelijkbaar zijn met die van de planeten in ons zonnestelsel, maar die niet in een baan om een ster draaien: ze zwerven vrij rond. Tot nu toe waren er niet veel bekend, maar een team van astronomen heeft, met behulp van gegevens van verschillende telescopen van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) en andere faciliteiten, minstens zeventig nieuwe solitaire planeten in ons Melkwegstelsel ontdekt (Nature Astronomy, 23 december).
Solitaire planeten hebben geen ster in hun omgeving, en laten zich normaal gesproken niet in beeld brengen. Een team onder leiding van Núria Miret-Roig van het Laboratoire d’Astrophysique de Bordeaux, Frankrijk, is het nu echter toch gelukt. Miret-Roig en haar team hebben gebruikgemaakt van het feit dat deze planeten de eerste paar miljoen jaar na hun ontstaan nog heet genoeg zijn om te gloeien, waardoor ze rechtstreeks waarneembaar zijn met de gevoelige (infrarood)camera’s van grote telescopen.
In een nabij stervormingsgebied in de sterrenbeelden Schorpioen en Slangendrager hebben ze daarmee minstens zeventig nieuwe solitaire planeten opgespoord met massa’s die vergelijkbaar zijn met die van Jupiter. Volgens de astronomen is dat nog maar het topje van de ijsberg: er zouden miljarden reuzenplaneten in ons Melkwegstelsel kunnen rondzwerven.
Bij de opsporing van deze solitaire planeten hebben de astronomen gegevens uitgeplozen die verspreid over een periode van ongeveer twintig jaar met een aantal telescopen op de grond en in de ruimte zijn verzameld. Daarnaast zijn ook gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia gebruikt.
Door de nu ontdekte solitaire planeten te bestuderen, kunnen astronomen wellicht aanwijzingen vinden over hoe deze mysterieuze objecten ontstaan. Sommige wetenschappers denken dat solitaire planeten zijn gevormd door het samentrekken van een gaswolk die te klein was om tot de vorming van een ster te leiden. Een andere mogelijkheid is dat ze vanuit planetenstelsels weggeslingerd zijn. Maar welk mechanisme waarschijnlijker is, blijft onduidelijk. (EE)
Solitaire planeten zijn moeilijk vindbare kosmische objecten met massa’s die vergelijkbaar zijn met die van de planeten in ons zonnestelsel, maar die niet in een baan om een ster draaien: ze zwerven vrij rond. Tot nu toe waren er niet veel bekend, maar een team van astronomen heeft, met behulp van gegevens van verschillende telescopen van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) en andere faciliteiten, minstens zeventig nieuwe solitaire planeten in ons Melkwegstelsel ontdekt (Nature Astronomy, 23 december).
Solitaire planeten hebben geen ster in hun omgeving, en laten zich normaal gesproken niet in beeld brengen. Een team onder leiding van Núria Miret-Roig van het Laboratoire d’Astrophysique de Bordeaux, Frankrijk, is het nu echter toch gelukt. Miret-Roig en haar team hebben gebruikgemaakt van het feit dat deze planeten de eerste paar miljoen jaar na hun ontstaan nog heet genoeg zijn om te gloeien, waardoor ze rechtstreeks waarneembaar zijn met de gevoelige (infrarood)camera’s van grote telescopen.
In een nabij stervormingsgebied in de sterrenbeelden Schorpioen en Slangendrager hebben ze daarmee minstens zeventig nieuwe solitaire planeten opgespoord met massa’s die vergelijkbaar zijn met die van Jupiter. Volgens de astronomen is dat nog maar het topje van de ijsberg: er zouden miljarden reuzenplaneten in ons Melkwegstelsel kunnen rondzwerven.
Bij de opsporing van deze solitaire planeten hebben de astronomen gegevens uitgeplozen die verspreid over een periode van ongeveer twintig jaar met een aantal telescopen op de grond en in de ruimte zijn verzameld. Daarnaast zijn ook gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia gebruikt.
Door de nu ontdekte solitaire planeten te bestuderen, kunnen astronomen wellicht aanwijzingen vinden over hoe deze mysterieuze objecten ontstaan. Sommige wetenschappers denken dat solitaire planeten zijn gevormd door het samentrekken van een gaswolk die te klein was om tot de vorming van een ster te leiden. Een andere mogelijkheid is dat ze vanuit planetenstelsels weggeslingerd zijn. Maar welk mechanisme waarschijnlijker is, blijft onduidelijk. (EE)
Een groep astronomen, onder leiding van promovendus Jonas Syed van het Max-Planck-Institut für Astronomie, heeft een ongekend lange structuur in de Melkweg ontdekt. Hij is ongeveer 3900 lichtjaar lang, 130 lichtjaar breed en bestaat bijna volledig uit atomair waterstofgas. Uit analyse van de metingen blijkt dat het filament plaatselijk samenkomt om moleculaire waterstof te vormen – de grondstof waaruit uiteindelijk sterren kunnen ontstaan (Astronomy & Astrophysics, 20 december).
Waterstof is het meestvoorkomende element in het heelal en het belangrijkste ingrediënt voor de vorming van sterren. Jammer genoeg is het opsporen van afzonderlijke wolken van waterstofgas een veeleisende taak, wat het onderzoek naar de vroegste levensfasen van sterren tot een uitdaging maakt. Daarom is de ontdekking van een uitgestrekt filament van atomair waterstofgas een opvallende gebeurtenis.
Het filament strekt zich tot ongeveer 1600 lichtjaar onder het Melkwegvlak uit, waardoor de (radio)straling van het waterstof, die op een golflengte van 21 centimeter wordt uitgezonden, duidelijk afsteekt tegen de achtergrond. Hij is opgespoord in het kader van de THOR-survey, die met radiotelescopen in de VS is uitgevoerd.
De structuur bevindt zich op een afstand van 55.000 lichtjaar aan de andere kant van de Melkweg. Maar waar het gas vandaan is gekomen, is onduidelijk. Vast staat wel dat het filament een samenhangend geheel is, vele malen groter dan alle bekende wolken van moleculair gas. Deze laatste hebben zijn niet groter dan 800 lichtjaar.
Waterstof komt in het heelal in verschillende vormen voor: als afzonderlijke atomen of als moleculen, waarin twee atomen met elkaar verbonden zijn. Alleen moleculair waterstofgas condenseert tot relatief compacte wolken waarin uiteindelijk nieuwe sterren kunnen ontstaan. Maar hoe de overgang van atomair naar moleculair waterstof precies verloopt, is nog grotendeels onbekend. Dat maakt het onderzoek van dit buitengewoon lange filament des te interessanter.
Bij nadere inspectie zagen de astronomen dat het gas op sommige plekken langs het filament samenkomt. Zij concluderen daaruit dat het waterstofgas zich daar ophoopt en tot grote wolken condenseert. Volgens de onderzoekers zouden dat weleens de plekken kunnen zijn waar atomair waterstofgas geleidelijk tot moleculair waterstofgas wordt getransformeerd. Mogelijk hebben we hier dus te maken met een gebied in de Melkweg waar de grondstof voor nieuwe sterren wordt aangemaakt. (EE)
Een groep astronomen, onder leiding van promovendus Jonas Syed van het Max-Planck-Institut für Astronomie, heeft een ongekend lange structuur in de Melkweg ontdekt. Hij is ongeveer 3900 lichtjaar lang, 130 lichtjaar breed en bestaat bijna volledig uit atomair waterstofgas. Uit analyse van de metingen blijkt dat het filament plaatselijk samenkomt om moleculaire waterstof te vormen – de grondstof waaruit uiteindelijk sterren kunnen ontstaan (Astronomy & Astrophysics, 20 december).
Waterstof is het meestvoorkomende element in het heelal en het belangrijkste ingrediënt voor de vorming van sterren. Jammer genoeg is het opsporen van afzonderlijke wolken van waterstofgas een veeleisende taak, wat het onderzoek naar de vroegste levensfasen van sterren tot een uitdaging maakt. Daarom is de ontdekking van een uitgestrekt filament van atomair waterstofgas een opvallende gebeurtenis.
Het filament strekt zich tot ongeveer 1600 lichtjaar onder het Melkwegvlak uit, waardoor de (radio)straling van het waterstof, die op een golflengte van 21 centimeter wordt uitgezonden, duidelijk afsteekt tegen de achtergrond. Hij is opgespoord in het kader van de THOR-survey, die met radiotelescopen in de VS is uitgevoerd.
De structuur bevindt zich op een afstand van 55.000 lichtjaar aan de andere kant van de Melkweg. Maar waar het gas vandaan is gekomen, is onduidelijk. Vast staat wel dat het filament een samenhangend geheel is, vele malen groter dan alle bekende wolken van moleculair gas. Deze laatste hebben zijn niet groter dan 800 lichtjaar.
Waterstof komt in het heelal in verschillende vormen voor: als afzonderlijke atomen of als moleculen, waarin twee atomen met elkaar verbonden zijn. Alleen moleculair waterstofgas condenseert tot relatief compacte wolken waarin uiteindelijk nieuwe sterren kunnen ontstaan. Maar hoe de overgang van atomair naar moleculair waterstof precies verloopt, is nog grotendeels onbekend. Dat maakt het onderzoek van dit buitengewoon lange filament des te interessanter.
Bij nadere inspectie zagen de astronomen dat het gas op sommige plekken langs het filament samenkomt. Zij concluderen daaruit dat het waterstofgas zich daar ophoopt en tot grote wolken condenseert. Volgens de onderzoekers zouden dat weleens de plekken kunnen zijn waar atomair waterstofgas geleidelijk tot moleculair waterstofgas wordt getransformeerd. Mogelijk hebben we hier dus te maken met een gebied in de Melkweg waar de grondstof voor nieuwe sterren wordt aangemaakt. (EE)
Een groep astronomen heeft aanwijzingen gevonden dat zich een in een donkere wolk nabij het Melkwegcentrum een jonge sterrenhoop verschuilt. Deze compacte wolk van stof en gas, die de Brick (het Blok) wordt genoemd, leek tot nu toe ongewoon rustig als het om stervorming gaat. Maar nu is een boogvormige structuur in de Brick ontdekt die de eigenschappen van een uitdijende schil vertoont. De astronomen vermoeden dat dit een bel van heet gas is, die door een jonge, zware ster is uitgestoten. En waarschijnlijk is het niet de enige jonge ster ter plaatse (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 17 december).
Sterren ontstaan uit samentrekkende wolken van gas en stof. Doorgaans geldt dat wanneer de dichtheid van zo’n wolk maar hoog genoeg is, er uiteindelijk stervorming zal optreden. Maar deze vuistregel lijkt voor het gebied rond het Melkwegcentrum niet helemaal op te gaan. De Centrale Moleculaire Zone, een gascomplex met een diameter van 1000 tot 2000 lichtjaar rond het Melkwegcentrum, bevat enkele van de dichtste en zwaarste gaswolken in ons Melkwegstelsel. Maar afgezien van enkele buitengewoon massarijke sterrenhopen vertonen veel van deze wolken verrassend weinig stervormingsactiviteit.
Om deze schijnbare tegenstrijdigheid te onderzoeken heeft een groep astronomen onder leiding van Jonathan Henshaw van het Max-Planck-Institut für Astronomie in Heidelberg, Duitsland, een van deze raadselachtige wolken – de Brick dus – onderzocht. De Brick staat bekend om zijn hoge dichtheid en massa, maar veel sterren zijn daar tot nu toe niet aangetroffen.
De meest opvallende ontdekking die Henshaw en zijn medewerkers hebben gedaan is een structuur die aan een sikkelvormige boog doet denken. Zulke bogen zijn wel vaker te zien in massarijke stervormingsgebieden, en vermoed wordt dat ze ontstaan doordat materiaal bijeen wordt geveegd door een uitdijende gasschil. Volgens de astronomen is de boog in de Brick mogelijk veroorzaakt door de sterrenwind van een jonge ster met ongeveer twintig keer zoveel massa als onze zon.
Omdat zware sterren als deze maar zelden in hun eentje ontstaan, kan de ontdekking erop wijzen dat er in de Brick een complete jonge sterrenhoop schuilgaat, bestaande uit misschien wel honderden sterren van uiteenlopende massa’s. De mysterieuze gaswolk zou dus wel eens minder sereen kunnen zijn dan tot nu toe werd gedacht. (EE)
Een groep astronomen heeft aanwijzingen gevonden dat zich een in een donkere wolk nabij het Melkwegcentrum een jonge sterrenhoop verschuilt. Deze compacte wolk van stof en gas, die de Brick (het Blok) wordt genoemd, leek tot nu toe ongewoon rustig als het om stervorming gaat. Maar nu is een boogvormige structuur in de Brick ontdekt die de eigenschappen van een uitdijende schil vertoont. De astronomen vermoeden dat dit een bel van heet gas is, die door een jonge, zware ster is uitgestoten. En waarschijnlijk is het niet de enige jonge ster ter plaatse (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 17 december).
Sterren ontstaan uit samentrekkende wolken van gas en stof. Doorgaans geldt dat wanneer de dichtheid van zo’n wolk maar hoog genoeg is, er uiteindelijk stervorming zal optreden. Maar deze vuistregel lijkt voor het gebied rond het Melkwegcentrum niet helemaal op te gaan. De Centrale Moleculaire Zone, een gascomplex met een diameter van 1000 tot 2000 lichtjaar rond het Melkwegcentrum, bevat enkele van de dichtste en zwaarste gaswolken in ons Melkwegstelsel. Maar afgezien van enkele buitengewoon massarijke sterrenhopen vertonen veel van deze wolken verrassend weinig stervormingsactiviteit.
Om deze schijnbare tegenstrijdigheid te onderzoeken heeft een groep astronomen onder leiding van Jonathan Henshaw van het Max-Planck-Institut für Astronomie in Heidelberg, Duitsland, een van deze raadselachtige wolken – de Brick dus – onderzocht. De Brick staat bekend om zijn hoge dichtheid en massa, maar veel sterren zijn daar tot nu toe niet aangetroffen.
De meest opvallende ontdekking die Henshaw en zijn medewerkers hebben gedaan is een structuur die aan een sikkelvormige boog doet denken. Zulke bogen zijn wel vaker te zien in massarijke stervormingsgebieden, en vermoed wordt dat ze ontstaan doordat materiaal bijeen wordt geveegd door een uitdijende gasschil. Volgens de astronomen is de boog in de Brick mogelijk veroorzaakt door de sterrenwind van een jonge ster met ongeveer twintig keer zoveel massa als onze zon.
Omdat zware sterren als deze maar zelden in hun eentje ontstaan, kan de ontdekking erop wijzen dat er in de Brick een complete jonge sterrenhoop schuilgaat, bestaande uit misschien wel honderden sterren van uiteenlopende massa’s. De mysterieuze gaswolk zou dus wel eens minder sereen kunnen zijn dan tot nu toe werd gedacht. (EE)
De Very Large Telescope Interferometer (VLTI) van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) heeft de ‘diepste’ en scherpste beelden tot nu toe gemaakt van de omgeving van het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel. Daarbij is een tot nog toe onbekende ster opgespoord en hebben astronomen een nieuwe nauwkeurige meting kunnen doen van de massa van het centrale zwarte gat (Astronomy & Astrophysics, 14 december).
Bij de waarnemingen heeft een team van astronomen, onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik (MPE) in Garching, Duitsland, gebruik gemaakt van GRAVITY – een uniek instrument dat speciaal voor de VLTI in Chili is ontwikkeld. GRAVITY combineert het licht van alle vier de 8,2-meter telescopen van ESO’s Very Large Telescope (VLT) met behulp van een techniek die interferometrie wordt genoemd. Deze complexe techniek levert beelden op die twintig keer scherper zijn dan die van de afzonderlijke VLT-telescopen.
Met GRAVITY zijn tussen maart en juli 2021 de sterren rond het Melkwegcentrum onder de loep genomen, op het moment dat ze het daar aanwezige zwarte gat, Sagittarius A* geheten, naderden. Hiertoe behoorde ook de recordhouder S29, die eind mei 2021 zijn kleinste afstand tot het zwarte gat bereikte. De ster passeerde Sagittarius A* op een afstand van slechts 13 miljard kilometer – ongeveer negentig keer de afstand zon-aarde – met een verbluffende snelheid van 8740 kilometer per seconde. Nooit eerder werd een ster waargenomen die zo dicht bij het zwarte gat komt, of er zo snel omheen beweegt.
In combinatie met gegevens die eerder door het onderzoeksteam waren verzameld, bevestigen de nieuwe waarnemingen dat de sterren precies de paden volgen zoals de algemene relativiteitstheorie die voorspelt voor objecten die om een zwart gat van 4,30 miljoen zonsmassa’s wentelen. Dit is de meest nauwkeurige schatting van de massa van het centrale zwarte gat van ons Melkwegstelsel tot nu toe. De onderzoekers zijn er ook in geslaagd om de afstand van Sagittarius A* nauwkeuriger te bepalen: deze bedraagt 27.000 lichtjaar.
Bij het maken van de nieuwe opnamen hebben de astronomen gebruik gemaakt van een machine-learningtechniek, die Information Field Theory heet. Ze maakten een model van hoe de echte bronnen eruit zouden kunnen zien, simuleerden hoe GRAVITY deze zou waarnemen, en vergeleken de uitkomsten van deze simulatie met GRAVITY-waarnemingen. Zo konden zij sterren rond Sagittarius A* met een ongeëvenaarde nauwkeurigheid opsporen en volgen. Tot hun verrassing ontdekten ze daarbij een nog niet eerder waargenomen ster, die de aanduiding S300 heeft gekregen.
GRAVITY zal later dit decennium worden geüpdatet tot GRAVITY+, dat ook op ESO’s VLTI zal worden geïnstalleerd en de gevoeligheid verder zal opvoeren, om nog zwakkere sterren dichter bij het zwarte gat te kunnen opsporen. Het team wil uiteindelijk sterren vinden die er zo dichtbij staan dat hun banen de zwaartekrachtseffecten van de rotatie van het zwarte gat ondervinden. (EE)
De Very Large Telescope Interferometer (VLTI) van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) heeft de ‘diepste’ en scherpste beelden tot nu toe gemaakt van de omgeving van het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel. Daarbij is een tot nog toe onbekende ster opgespoord en hebben astronomen een nieuwe nauwkeurige meting kunnen doen van de massa van het centrale zwarte gat (Astronomy & Astrophysics, 14 december).
Bij de waarnemingen heeft een team van astronomen, onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik (MPE) in Garching, Duitsland, gebruik gemaakt van GRAVITY – een uniek instrument dat speciaal voor de VLTI in Chili is ontwikkeld. GRAVITY combineert het licht van alle vier de 8,2-meter telescopen van ESO’s Very Large Telescope (VLT) met behulp van een techniek die interferometrie wordt genoemd. Deze complexe techniek levert beelden op die twintig keer scherper zijn dan die van de afzonderlijke VLT-telescopen.
Met GRAVITY zijn tussen maart en juli 2021 de sterren rond het Melkwegcentrum onder de loep genomen, op het moment dat ze het daar aanwezige zwarte gat, Sagittarius A* geheten, naderden. Hiertoe behoorde ook de recordhouder S29, die eind mei 2021 zijn kleinste afstand tot het zwarte gat bereikte. De ster passeerde Sagittarius A* op een afstand van slechts 13 miljard kilometer – ongeveer negentig keer de afstand zon-aarde – met een verbluffende snelheid van 8740 kilometer per seconde. Nooit eerder werd een ster waargenomen die zo dicht bij het zwarte gat komt, of er zo snel omheen beweegt.
In combinatie met gegevens die eerder door het onderzoeksteam waren verzameld, bevestigen de nieuwe waarnemingen dat de sterren precies de paden volgen zoals de algemene relativiteitstheorie die voorspelt voor objecten die om een zwart gat van 4,30 miljoen zonsmassa’s wentelen. Dit is de meest nauwkeurige schatting van de massa van het centrale zwarte gat van ons Melkwegstelsel tot nu toe. De onderzoekers zijn er ook in geslaagd om de afstand van Sagittarius A* nauwkeuriger te bepalen: deze bedraagt 27.000 lichtjaar.
Bij het maken van de nieuwe opnamen hebben de astronomen gebruik gemaakt van een machine-learningtechniek, die Information Field Theory heet. Ze maakten een model van hoe de echte bronnen eruit zouden kunnen zien, simuleerden hoe GRAVITY deze zou waarnemen, en vergeleken de uitkomsten van deze simulatie met GRAVITY-waarnemingen. Zo konden zij sterren rond Sagittarius A* met een ongeëvenaarde nauwkeurigheid opsporen en volgen. Tot hun verrassing ontdekten ze daarbij een nog niet eerder waargenomen ster, die de aanduiding S300 heeft gekregen.
GRAVITY zal later dit decennium worden geüpdatet tot GRAVITY+, dat ook op ESO’s VLTI zal worden geïnstalleerd en de gevoeligheid verder zal opvoeren, om nog zwakkere sterren dichter bij het zwarte gat te kunnen opsporen. Het team wil uiteindelijk sterren vinden die er zo dichtbij staan dat hun banen de zwaartekrachtseffecten van de rotatie van het zwarte gat ondervinden. (EE)
Onder leiding van onderzoeker Chervin Laporte van de Universiteit van Barcelona is een nieuwe kaart gemaakt van het buitenste deel van de schijf van ons Melkwegstelsel. Daarbij zijn mogelijke ‘fossiele overblijfselen’ gevonden van vroegere spiraalarmen (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society: Letters, 18 oktober).
Laporte en zijn team hebben gebruikgemaakt van gegevens van de Europese astrometrische satelliet, die sinds december 2020 beschikbaar zijn. Dat heeft geresulteerd in een kaart waarop tal van voorheen onbekende draderige structuren aan de rand van de Melkwegschijf te zien zijn. Computersimulaties hadden het bestaan van zulke filamenten, die het gevolg zijn van interacties met kleine satellietstelsels, al voorspeld, maar niet in zulke grote aantallen.
Een mogelijke verklaring is dat de filamenten overblijfselen van getijdenstaarten – in feite uitgerekte spiraalarmen – die op verschillende momenten bij zwaartekrachtsinteracties met verschillende satellietstelsels zijn ontstaan. Om ons Melkwegstelsel zwermen momenteel een stuk of vijftig van deze satellieten, maar in het verleden zijn ook diverse kleine sterrenstelsels door de Melkweg verzwolgen.
Een andere mogelijkheid is dat niet alle filamenten fossiele spiraalarmen zijn, maar de ‘kammen’ van grootschalige verticale vervormingen van de Melkwegschijf. Zulke vervormingen ontstaan wanneer satellietstelsels in botsing komen met de Melkwegschijf. Dat resulteert in verticale golven die zich voortplanten als de rimpelingen op een vijver waarin een steen is gegooid.
Om te kunnen nagaan welke van de twee verklaringen de juiste is, hebben de astronomen vervolgonderzoek ingepland met de William Herschel Telescope op het Canarische eiland La Palma, om de eigenschappen van de stellaire populaties van elk filament in kaart te kunnen brengen. (EE)
Onder leiding van onderzoeker Chervin Laporte van de Universiteit van Barcelona is een nieuwe kaart gemaakt van het buitenste deel van de schijf van ons Melkwegstelsel. Daarbij zijn mogelijke ‘fossiele overblijfselen’ gevonden van vroegere spiraalarmen (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society: Letters, 18 oktober).
Laporte en zijn team hebben gebruikgemaakt van gegevens van de Europese astrometrische satelliet, die sinds december 2020 beschikbaar zijn. Dat heeft geresulteerd in een kaart waarop tal van voorheen onbekende draderige structuren aan de rand van de Melkwegschijf te zien zijn. Computersimulaties hadden het bestaan van zulke filamenten, die het gevolg zijn van interacties met kleine satellietstelsels, al voorspeld, maar niet in zulke grote aantallen.
Een mogelijke verklaring is dat de filamenten overblijfselen van getijdenstaarten – in feite uitgerekte spiraalarmen – die op verschillende momenten bij zwaartekrachtsinteracties met verschillende satellietstelsels zijn ontstaan. Om ons Melkwegstelsel zwermen momenteel een stuk of vijftig van deze satellieten, maar in het verleden zijn ook diverse kleine sterrenstelsels door de Melkweg verzwolgen.
Een andere mogelijkheid is dat niet alle filamenten fossiele spiraalarmen zijn, maar de ‘kammen’ van grootschalige verticale vervormingen van de Melkwegschijf. Zulke vervormingen ontstaan wanneer satellietstelsels in botsing komen met de Melkwegschijf. Dat resulteert in verticale golven die zich voortplanten als de rimpelingen op een vijver waarin een steen is gegooid.
Om te kunnen nagaan welke van de twee verklaringen de juiste is, hebben de astronomen vervolgonderzoek ingepland met de William Herschel Telescope op het Canarische eiland La Palma, om de eigenschappen van de stellaire populaties van elk filament in kaart te kunnen brengen. (EE)
Het centrale zwarte gat van onze Melkweg ‘lekt’. Nabij dit superzware zwarte object zijn nog steeds sporen te zien van een uitstroom van materie die enkele duizenden jaren geleden op gang kwam. Op opnamen van de Hubble-ruimtetelescoop van NASA en ESA is deze ‘spookstraal’ weliswaar niet rechtstreeks te zien, maar is wel indirect bewijs gevonden voor zijn bestaan: hij botst zwakjes tegen een enorme wolk waterstofgas aan en spat daar uiteen, zoals de waterstraal van een tuinslang die op een zandhoop is gericht. De ontdekking bevestigt dat Sagittarius A*, zoals het 4,1 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het Melkwegcentrum officieel heet, geen slapend monster is, maar nog af en toe opleeft (Astrophysical Journal, 9 december).
Een deel van de materie die door een zwart gat wordt aangetrokken, hoopt zich op in een kolkende accretieschijf, van waaruit een deel van de materie onder invloed van krachtige magnetische velden terug de ruimte in wordt geblazen. De aldus ontstane zoeklichtachtige ‘jets’ gaan gepaard met een vloedgolf van dodelijke ioniserende straling.
Al in 2013 werd aan de zuidkant van Sagittarius A* een jet ontdekt met de röntgen-ruimtetelescoop Chandra en de Very Large Array-radiotelescoop. Ook deze jet spat uiteen op gas in de buurt van het zwarte gat. Astronoom Gerald Cecil van de Universiteit van North Carolina (VS) was benieuwd of er ook een noordelijke tegenhanger van deze straal zou zijn. Daartoe hebben hij en zijn team archiefgegevens van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in het noorden van Chili onder de loep genomen.
Bij dit onderzoek zijn aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een 15 lichtjaar lang spoor van moleculair gas ontdekt, dat uit de richting van het zwarte gat lijkt te komen. Nog eens 20 lichtjaar verderop is op infrarode Hubble-beelden een bel van heet gas te zien, die in het verlengde van de jet ligt. De onderzoekers vermoeden dat de jet van het zwarte gat door dit gas heen is geploegd en het heeft ‘opgeblazen’.
Samen met Alex Wagner van de Tsukuba-universiteit in Japan heeft Cecil vervolgens computermodellen van jets gemaakt die de waarnemingen konden nabootsen. Daaruit concluderen ze onder meer dat het zwarte gat in het Melkwegcentrum de afgelopen miljoen jaar minstens een miljoen keer zo helder is geworden.
Eerdere waarnemingen met Hubble en andere telescopen hadden al bewijs opgeleverd dat het zwarte gat van de Melkweg zo’n twee tot vier miljoen jaar geleden ook een grote uitbarsting heeft geproduceerd. Die uitbarsting was krachtig genoeg om twee enorme bellen van hete materie te vormen die boven en onder de Melkwegschijf uittorenen: de zogeheten Fermi-bellen. Het is denkbaar dat de nu ontdekte mini-jets in de verre toekomst de Fermi-bellen zullen bereiken. (EE)
Het centrale zwarte gat van onze Melkweg ‘lekt’. Nabij dit superzware zwarte object zijn nog steeds sporen te zien van een uitstroom van materie die enkele duizenden jaren geleden op gang kwam. Op opnamen van de Hubble-ruimtetelescoop van NASA en ESA is deze ‘spookstraal’ weliswaar niet rechtstreeks te zien, maar is wel indirect bewijs gevonden voor zijn bestaan: hij botst zwakjes tegen een enorme wolk waterstofgas aan en spat daar uiteen, zoals de waterstraal van een tuinslang die op een zandhoop is gericht. De ontdekking bevestigt dat Sagittarius A*, zoals het 4,1 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het Melkwegcentrum officieel heet, geen slapend monster is, maar nog af en toe opleeft (Astrophysical Journal, 9 december).
Een deel van de materie die door een zwart gat wordt aangetrokken, hoopt zich op in een kolkende accretieschijf, van waaruit een deel van de materie onder invloed van krachtige magnetische velden terug de ruimte in wordt geblazen. De aldus ontstane zoeklichtachtige ‘jets’ gaan gepaard met een vloedgolf van dodelijke ioniserende straling.
Al in 2013 werd aan de zuidkant van Sagittarius A* een jet ontdekt met de röntgen-ruimtetelescoop Chandra en de Very Large Array-radiotelescoop. Ook deze jet spat uiteen op gas in de buurt van het zwarte gat. Astronoom Gerald Cecil van de Universiteit van North Carolina (VS) was benieuwd of er ook een noordelijke tegenhanger van deze straal zou zijn. Daartoe hebben hij en zijn team archiefgegevens van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in het noorden van Chili onder de loep genomen.
Bij dit onderzoek zijn aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een 15 lichtjaar lang spoor van moleculair gas ontdekt, dat uit de richting van het zwarte gat lijkt te komen. Nog eens 20 lichtjaar verderop is op infrarode Hubble-beelden een bel van heet gas te zien, die in het verlengde van de jet ligt. De onderzoekers vermoeden dat de jet van het zwarte gat door dit gas heen is geploegd en het heeft ‘opgeblazen’.
Samen met Alex Wagner van de Tsukuba-universiteit in Japan heeft Cecil vervolgens computermodellen van jets gemaakt die de waarnemingen konden nabootsen. Daaruit concluderen ze onder meer dat het zwarte gat in het Melkwegcentrum de afgelopen miljoen jaar minstens een miljoen keer zo helder is geworden.
Eerdere waarnemingen met Hubble en andere telescopen hadden al bewijs opgeleverd dat het zwarte gat van de Melkweg zo’n twee tot vier miljoen jaar geleden ook een grote uitbarsting heeft geproduceerd. Die uitbarsting was krachtig genoeg om twee enorme bellen van hete materie te vormen die boven en onder de Melkwegschijf uittorenen: de zogeheten Fermi-bellen. Het is denkbaar dat de nu ontdekte mini-jets in de verre toekomst de Fermi-bellen zullen bereiken. (EE)
Astronomen van de McDonald-sterrenwacht van de Universiteit van Texas in Austin (UT Austin) en het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik hebben een ongewoon massarijk zwart gat ontdekt in het hart van Leo I, een van de kleine satellietstelsels van de Melkweg. Opmerkelijk genoeg is dit zwarte gat bijna net zo zwaar als het zwarte gat in het centrum van ons eigen sterrenstelsel, dat dertig keer zo groot is als Leo I.
De astronomen besloten Leo I onder de loep te nemen, omdat hij – anders dan de meeste andere kleine satellietstelsels die om het Melkwegstelsel draaien – niet veel donkere materie lijkt bevatten. Bij hun onderzoek hebben de astronomen het donkere-materieprofiel van Leo I gemeten – dat wil zeggen: de wijze waarop de dichtheid van de donkere materie van buiten naar binnen verandert. Zij deden dit door de zwaartekrachtsaantrekking die de sterren van Leo I ondervinden te bepalen: hoe sneller deze sterren bewegen, des te meer materie moet zich binnen hun omloopbanen bevinden.
Het onderzoeksteam wilde met name weten of de dichtheid van donkere materie toeneemt naar het centrum van het dwergsterrenstelsel toe, en of hun profielmeting zou overeenkomen met eerdere metingen die zijn gedaan met behulp van oudere waarnemingen in combinatie met computermodellen.
Toen de astronomen hun verbeterde gegevens en geavanceerde modellen invoerden in een supercomputer, kwam daar een ongekend resultaat uit. Alles wijst erop dat Leo I inderdaad heel weinig donkere materie bevat, maar wel een ‘overdreven groot’ zwart gat in zijn centrum heeft.
‘Als de massa van het zwarte gat van Leo I groot is, kan dat verklaren hoe de zwarte gaten in grote sterrenstelsels zijn gegroeid’, aldus Karl Gebhardt van UT Austin. Dat komt doordat kleine sterrenstelsels zoals Leo I mettertijd worden opgeslokt door grote soortgenoten. Daarbij smelt het zwarte gat van het kleinere sterrenstelsel samen met dat van het grotere sterrenstelsel, waardoor zijn massa toeneemt. (EE)
Astronomen van de McDonald-sterrenwacht van de Universiteit van Texas in Austin (UT Austin) en het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik hebben een ongewoon massarijk zwart gat ontdekt in het hart van Leo I, een van de kleine satellietstelsels van de Melkweg. Opmerkelijk genoeg is dit zwarte gat bijna net zo zwaar als het zwarte gat in het centrum van ons eigen sterrenstelsel, dat dertig keer zo groot is als Leo I.
De astronomen besloten Leo I onder de loep te nemen, omdat hij – anders dan de meeste andere kleine satellietstelsels die om het Melkwegstelsel draaien – niet veel donkere materie lijkt bevatten. Bij hun onderzoek hebben de astronomen het donkere-materieprofiel van Leo I gemeten – dat wil zeggen: de wijze waarop de dichtheid van de donkere materie van buiten naar binnen verandert. Zij deden dit door de zwaartekrachtsaantrekking die de sterren van Leo I ondervinden te bepalen: hoe sneller deze sterren bewegen, des te meer materie moet zich binnen hun omloopbanen bevinden.
Het onderzoeksteam wilde met name weten of de dichtheid van donkere materie toeneemt naar het centrum van het dwergsterrenstelsel toe, en of hun profielmeting zou overeenkomen met eerdere metingen die zijn gedaan met behulp van oudere waarnemingen in combinatie met computermodellen.
Toen de astronomen hun verbeterde gegevens en geavanceerde modellen invoerden in een supercomputer, kwam daar een ongekend resultaat uit. Alles wijst erop dat Leo I inderdaad heel weinig donkere materie bevat, maar wel een ‘overdreven groot’ zwart gat in zijn centrum heeft.
‘Als de massa van het zwarte gat van Leo I groot is, kan dat verklaren hoe de zwarte gaten in grote sterrenstelsels zijn gegroeid’, aldus Karl Gebhardt van UT Austin. Dat komt doordat kleine sterrenstelsels zoals Leo I mettertijd worden opgeslokt door grote soortgenoten. Daarbij smelt het zwarte gat van het kleinere sterrenstelsel samen met dat van het grotere sterrenstelsel, waardoor zijn massa toeneemt. (EE)
Gegevens van de Europese Gaia-satelliet herschrijven de geschiedenis van ons sterrenstelsel, de Melkweg. Wat lang voor satellietstelsels van het Melkwegstelsel werd aangezien, blijken nu veelal relatieve nieuwkomers te zijn in onze galactische omgeving (The Astrophysical Journal, 24 november).
Een dwergsterrenstelsel is een verzameling van tussen de duizend en enkele miljarden sterren. Decennialang werd algemeen aangenomen dat deze dwergstelsels al vele miljarden jaren satellieten van ons Melkwegstelsel zijn. Maar dankzij de nieuwste Gaia-gegevens heeft een internationaal onderzoeksteam, onder leiding van François Hammer van het Observatoire de Paris-Université Paris Sciences et Lettres (Frankrijk) nu de bewegingen van de dwergstelsels heel precies kunnen uitrekenen, en de resultaten zijn nogal verrassend.
Hammer en zijn collega’s hebben ontdekt dat de vermeende satellietstelsels veel sneller bewegen dan de reuzensterren en sterrenhopen waarvan vaststaat dat zij in banen om het Melkwegstelsel draaien. De dwergstelsels hebben zoveel snelheid dat zij nog niet per se door de Melkweg ‘ingevangen’ hoeven te zijn. Ze zijn waarschijnlijk pas een paar miljard jaar geleden in onze omgeving beland.
De nieuwe bevindingen stemmen overeen met de eerdere ontdekking dat de Grote Magelhaense Wolk, een fors nabij dwergstelsel, eveneens teveel snelheid heeft om door de zwaartekracht aan de Melkweg gebonden te zijn, terwijl lang werd aangenomen dat hij als een satelliet om ons sterrenstelsel draaide. Datzelfde lijkt nu dus ook voor veel kleine ‘satellietstelsels’ te gelden.
Of de nieuwkomers uiteindelijk door het Melkwegstelsel zullen worden ingevangen of ons gewoon zullen passeren, is nog onduidelijk. Sommige misschien wel, maar andere niet. Dit hangt af van de exacte massa van het Melkwegstelsel, en die is niet goed bekend: de bestaande schattingen lopen met een factor twee uiteen.
De ontdekking heeft belangrijke implicaties voor de aard van de dwergsterrenstelsels. Stelsels die in banen om het Melkwegstelsel draaien staan bloot aan sterke getijdenkrachten: ze zouden op den duur dus uit elkaar getrokken moeten worden. Dat dit bij de vermeende satellieten van de Melkweg niet is gebeurd, bracht astronomen tot de conclusie dat zij veel donkere materie bevatten – materie die niet waarneembaar is, maar wel zwaartekracht uitoefent.
Maar het feit dat Gaia heeft aangetoond dat de meeste dwergstelsels pas ‘sinds kort’ om het Melkwegstelsel cirkelen, betekent dat zij helemaal geen donkere materie hoeven te bevatten, en dat het nog wel even kan duren voordat ze gesloopt worden. (EE)
Gegevens van de Europese Gaia-satelliet herschrijven de geschiedenis van ons sterrenstelsel, de Melkweg. Wat lang voor satellietstelsels van het Melkwegstelsel werd aangezien, blijken nu veelal relatieve nieuwkomers te zijn in onze galactische omgeving (The Astrophysical Journal, 24 november).
Een dwergsterrenstelsel is een verzameling van tussen de duizend en enkele miljarden sterren. Decennialang werd algemeen aangenomen dat deze dwergstelsels al vele miljarden jaren satellieten van ons Melkwegstelsel zijn. Maar dankzij de nieuwste Gaia-gegevens heeft een internationaal onderzoeksteam, onder leiding van François Hammer van het Observatoire de Paris-Université Paris Sciences et Lettres (Frankrijk) nu de bewegingen van de dwergstelsels heel precies kunnen uitrekenen, en de resultaten zijn nogal verrassend.
Hammer en zijn collega’s hebben ontdekt dat de vermeende satellietstelsels veel sneller bewegen dan de reuzensterren en sterrenhopen waarvan vaststaat dat zij in banen om het Melkwegstelsel draaien. De dwergstelsels hebben zoveel snelheid dat zij nog niet per se door de Melkweg ‘ingevangen’ hoeven te zijn. Ze zijn waarschijnlijk pas een paar miljard jaar geleden in onze omgeving beland.
De nieuwe bevindingen stemmen overeen met de eerdere ontdekking dat de Grote Magelhaense Wolk, een fors nabij dwergstelsel, eveneens teveel snelheid heeft om door de zwaartekracht aan de Melkweg gebonden te zijn, terwijl lang werd aangenomen dat hij als een satelliet om ons sterrenstelsel draaide. Datzelfde lijkt nu dus ook voor veel kleine ‘satellietstelsels’ te gelden.
Of de nieuwkomers uiteindelijk door het Melkwegstelsel zullen worden ingevangen of ons gewoon zullen passeren, is nog onduidelijk. Sommige misschien wel, maar andere niet. Dit hangt af van de exacte massa van het Melkwegstelsel, en die is niet goed bekend: de bestaande schattingen lopen met een factor twee uiteen.
De ontdekking heeft belangrijke implicaties voor de aard van de dwergsterrenstelsels. Stelsels die in banen om het Melkwegstelsel draaien staan bloot aan sterke getijdenkrachten: ze zouden op den duur dus uit elkaar getrokken moeten worden. Dat dit bij de vermeende satellieten van de Melkweg niet is gebeurd, bracht astronomen tot de conclusie dat zij veel donkere materie bevatten – materie die niet waarneembaar is, maar wel zwaartekracht uitoefent.
Maar het feit dat Gaia heeft aangetoond dat de meeste dwergstelsels pas ‘sinds kort’ om het Melkwegstelsel cirkelen, betekent dat zij helemaal geen donkere materie hoeven te bevatten, en dat het nog wel even kan duren voordat ze gesloopt worden. (EE)
Onze telescopen hebben nog nooit een zwart gat waargenomen zwaarder dan twintig zonsmassa’s. Toch weten we dat ze bestaan, getuige de tientallen detecties van zwaartekrachtgolven. Een team van astronomen onder leiding van Peter Jonker (SRON/Radboud) heeft nu ontdekt dat telescopen een handicap hebben als het om het opsporen van zware zwarte gaten gaat (The Astrophysical Journal, 9 november).
In 2015 registreerde de zwaartekrachtgolvendetector LIGO voor het eerst een zwaartekrachtgolf afkomstig van twee zwarte gaten van tientallen zonsmassa’s die op elkaar knalden en het heelal deden schudden op zijn grondvesten. Vooraf hadden weinig astronomen verwacht dat zulke zware stellaire zwarte gaten überhaupt bestaan. Ze waren met conventionele telescopen namelijk nog nooit waargenomen, terwijl er wel al een stuk twintig lichtere stellaire zwarte gaten bekend waren.
Inmiddels zijn er al negentig detecties van zwaartekrachtgolven gedaan, waarvan de meeste eveneens door zware stellaire zwarte gaten zijn veroorzaakt. Toch is er nog steeds niet één zwaar stellair zwart gat met telescopen opgespoord. Deze discrepantie is deels te verklaren doordat astronomen middels zwaartekrachtgolven een groter volume van het heelal kunnen afspeuren. Detectoren als LIGO kunnen de zwaardere zwarte gaten makkelijker ‘zien’, omdat ze sterkere golven produceren. Maar dan nog zou je minstens een paar zware zwarte gaten verwachten die zich binnen het bereik van onze telescopen bevinden.
Telescopen kunnen zwarte gaten zien als deze een normale ster als begeleider hebben. Wanneer het zwarte gat hapjes materiaal van die ster afsnoept zendt hij namelijk elektromagnetische straling uit. De baan van de ster verraadt vervolgens de massa. Op die manier zijn, zoals gezegd, ook daadwerkelijk tientallen stellaire zwarte gaten opgespoord, maar die zijn allemaal relatief licht.
Jonker en zijn collega’s denken daar nu een verklaring voor te hebben. Zware stellaire zwarte gaten ontstaan uit sterren die imploderen in plaats van exploderen. Zij blijven daardoor in het stofrijke vlak van de Melkweg zitten, waar ze onzichtbaar blijven voor onze telescopen. Lichtere zwarte gaten zijn wel uit supernova-explosies ontstaan, en krijgen daarbij een ‘recoil kick’: ze worden als het ware uit het Melkwegvlak weggeschopt – weg van al het stof.
Bovendien, zo redeneren Jonker en zijn team, zijn stellaire voorlopers van zware zwarte gaten dermate groot dat een begeleidende ster per definitie ver weg staat, wat het afsnoepen van materie bemoeilijkt. Daardoor zijn ze sowieso al moeilijker waarneembaar met telescopen.
Binnenkort hopen de onderzoekers hun theorie te kunnen testen met de Webb-ruimtetelescoop, die op 18 december wordt gelanceerd. Deze zal namelijk wél in staat zijn om zware zwarte gaten op te sporen, omdat hij via infrarood licht dwars door het stof in de Melkwegschijf heen kijkt. (EE)
Onze telescopen hebben nog nooit een zwart gat waargenomen zwaarder dan twintig zonsmassa’s. Toch weten we dat ze bestaan, getuige de tientallen detecties van zwaartekrachtgolven. Een team van astronomen onder leiding van Peter Jonker (SRON/Radboud) heeft nu ontdekt dat telescopen een handicap hebben als het om het opsporen van zware zwarte gaten gaat (The Astrophysical Journal, 9 november).
In 2015 registreerde de zwaartekrachtgolvendetector LIGO voor het eerst een zwaartekrachtgolf afkomstig van twee zwarte gaten van tientallen zonsmassa’s die op elkaar knalden en het heelal deden schudden op zijn grondvesten. Vooraf hadden weinig astronomen verwacht dat zulke zware stellaire zwarte gaten überhaupt bestaan. Ze waren met conventionele telescopen namelijk nog nooit waargenomen, terwijl er wel al een stuk twintig lichtere stellaire zwarte gaten bekend waren.
Inmiddels zijn er al negentig detecties van zwaartekrachtgolven gedaan, waarvan de meeste eveneens door zware stellaire zwarte gaten zijn veroorzaakt. Toch is er nog steeds niet één zwaar stellair zwart gat met telescopen opgespoord. Deze discrepantie is deels te verklaren doordat astronomen middels zwaartekrachtgolven een groter volume van het heelal kunnen afspeuren. Detectoren als LIGO kunnen de zwaardere zwarte gaten makkelijker ‘zien’, omdat ze sterkere golven produceren. Maar dan nog zou je minstens een paar zware zwarte gaten verwachten die zich binnen het bereik van onze telescopen bevinden.
Telescopen kunnen zwarte gaten zien als deze een normale ster als begeleider hebben. Wanneer het zwarte gat hapjes materiaal van die ster afsnoept zendt hij namelijk elektromagnetische straling uit. De baan van de ster verraadt vervolgens de massa. Op die manier zijn, zoals gezegd, ook daadwerkelijk tientallen stellaire zwarte gaten opgespoord, maar die zijn allemaal relatief licht.
Jonker en zijn collega’s denken daar nu een verklaring voor te hebben. Zware stellaire zwarte gaten ontstaan uit sterren die imploderen in plaats van exploderen. Zij blijven daardoor in het stofrijke vlak van de Melkweg zitten, waar ze onzichtbaar blijven voor onze telescopen. Lichtere zwarte gaten zijn wel uit supernova-explosies ontstaan, en krijgen daarbij een ‘recoil kick’: ze worden als het ware uit het Melkwegvlak weggeschopt – weg van al het stof.
Bovendien, zo redeneren Jonker en zijn team, zijn stellaire voorlopers van zware zwarte gaten dermate groot dat een begeleidende ster per definitie ver weg staat, wat het afsnoepen van materie bemoeilijkt. Daardoor zijn ze sowieso al moeilijker waarneembaar met telescopen.
Binnenkort hopen de onderzoekers hun theorie te kunnen testen met de Webb-ruimtetelescoop, die op 18 december wordt gelanceerd. Deze zal namelijk wél in staat zijn om zware zwarte gaten op te sporen, omdat hij via infrarood licht dwars door het stof in de Melkwegschijf heen kijkt. (EE)
Het Amerikaanse ruimteagentschap NASA heeft een nieuwe ruimtetelescoop geselecteerd die de recente geschiedenis van het ontstaan en vergaan van sterren, en de vorming van chemische elementen in het Melkwegstelsel zal bestuderen. De Compton Spectrometer and Imager (COSI) wordt naar verwachting in 2025 gelanceerd en kost ongeveer 145 miljoen dollar, exclusief lanceringskosten.
COSI zal vanuit een lage aardbaan gammastraling detecteren die afkomstig is van de radioactieve atomen die ontstaan bij de explosies van zware sterren, om in kaart te brengen waar in ons Melkwegstelsel chemische elementen zijn gevormd. De ruimtetelescoop zal ook de mysterieuze oorsprong onderzoeken van de positronen oftewel anti-elektronen in ons Melkwegstelsel - subatomaire deeltjes die dezelfde massa hebben als een elektron, maar een positieve lading hebben in plaats van een negatieve.
Hoofdonderzoeker van de COSI-missie is John Tomsick van de Universiteit van Californië te Berkeley. Het COSI-team heeft tientallen jaren besteed aan de ontwikkeling van hun technologie door middel van vluchten met wetenschappelijke ballonnen die tot in de stratosfeer van de aarde opstegen. In 2016 lieten ze een eerdere versie van de gammastralingsdetector op met een speciale NASA-ballon die ontworpen is voor lange vluchten met zware apparatuur.
De COSI-missie maakt deel uit van NASA’s Explorers Program, dat is gericht op het frequent lanceren van relatief goedkope missies op het gebied van de astrofysica en heliofysica. Sinds de lancering in 1958 van Explorer 1, die de stralingsgordels van de aarde ontdekte, heeft het programma meer dan negentig missies afgeleverd. (EE)
Het Amerikaanse ruimteagentschap NASA heeft een nieuwe ruimtetelescoop geselecteerd die de recente geschiedenis van het ontstaan en vergaan van sterren, en de vorming van chemische elementen in het Melkwegstelsel zal bestuderen. De Compton Spectrometer and Imager (COSI) wordt naar verwachting in 2025 gelanceerd en kost ongeveer 145 miljoen dollar, exclusief lanceringskosten.
COSI zal vanuit een lage aardbaan gammastraling detecteren die afkomstig is van de radioactieve atomen die ontstaan bij de explosies van zware sterren, om in kaart te brengen waar in ons Melkwegstelsel chemische elementen zijn gevormd. De ruimtetelescoop zal ook de mysterieuze oorsprong onderzoeken van de positronen oftewel anti-elektronen in ons Melkwegstelsel - subatomaire deeltjes die dezelfde massa hebben als een elektron, maar een positieve lading hebben in plaats van een negatieve.
Hoofdonderzoeker van de COSI-missie is John Tomsick van de Universiteit van Californië te Berkeley. Het COSI-team heeft tientallen jaren besteed aan de ontwikkeling van hun technologie door middel van vluchten met wetenschappelijke ballonnen die tot in de stratosfeer van de aarde opstegen. In 2016 lieten ze een eerdere versie van de gammastralingsdetector op met een speciale NASA-ballon die ontworpen is voor lange vluchten met zware apparatuur.
De COSI-missie maakt deel uit van NASA’s Explorers Program, dat is gericht op het frequent lanceren van relatief goedkope missies op het gebied van de astrofysica en heliofysica. Sinds de lancering in 1958 van Explorer 1, die de stralingsgordels van de aarde ontdekte, heeft het programma meer dan negentig missies afgeleverd. (EE)
Een van de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel is ‘gebroken’. Dat blijkt uit waarnemingen van NASA’s Spitzer Space Telescope, gecombineerd met metingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia.
\r\nNet als veel andere sterrenstelsels vertoont het sterk afgeplatte Melkwegstelsel een statige spiraalstructuur. De spiraalarmen, die vooral veel gaswolken en jonge sterren bevatten, zijn in de afgelopen zestig jaar in kaart gebracht, vooral op basis van waarnemingen met radiotelescopen.
\r\nEen van de relatief nabijgelegen armen, de Sagittarius-arm, blijkt nu een opvallende knik te vertonen, onder een hoek van ongeveer 50 graden. Ook andere sterrenstelsels vertonen af en toe zulke geknakte structuren, maar het is voor het eerst dat dit nu ook in ons eigen Melkwegstelsel is gezien.
\r\nEen team van sterrenkundigen onder leiding van Michael Kuhn van het California Institute of Technology ontdekte de gebroken arm door in meetgegevens van de Spitzer-telescoop op zoek te gaan naar pasgeboren sterren. Vervolgens gebruikten ze data van Gaia om de afstanden van die sterren nauwkeurig te achterhalen. Op die manier is een driedimensionale kaart gereconstrueerd, waarin het scheef liggende deel van de Sagittarius-arm duidelijk zichtbaar is.
\r\nHet nieuw ontdekte ‘uitsteeksel’ van de Sagittarius-arm bevat een groot aantal stervormingsgebieden, waaronder vier beroemde nevels die al met een verrekijker aan de nachtelijke hemel zichtbaar zijn: de Lagunenevel, de Trifidnevel, de Omeganevel en de Adelaarnevel.
\r\nWaardoor het Melkwegstelsel een gebroken arm heeft opgelopen, is vooralsnog onduidelijk. De nieuwe resultaten zijn afgelopen zomer gepubliceerd in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel heeft gebroken arm", "pk_id": 43310, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een van de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel is ‘gebroken’. Dat blijkt uit waarnemingen van NASA’s Spitzer Space Telescope, gecombineerd met metingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia.
\r\nNet als veel andere sterrenstelsels vertoont het sterk afgeplatte Melkwegstelsel een statige spiraalstructuur. De spiraalarmen, die vooral veel gaswolken en jonge sterren bevatten, zijn in de afgelopen zestig jaar in kaart gebracht, vooral op basis van waarnemingen met radiotelescopen.
\r\nEen van de relatief nabijgelegen armen, de Sagittarius-arm, blijkt nu een opvallende knik te vertonen, onder een hoek van ongeveer 50 graden. Ook andere sterrenstelsels vertonen af en toe zulke geknakte structuren, maar het is voor het eerst dat dit nu ook in ons eigen Melkwegstelsel is gezien.
\r\nEen team van sterrenkundigen onder leiding van Michael Kuhn van het California Institute of Technology ontdekte de gebroken arm door in meetgegevens van de Spitzer-telescoop op zoek te gaan naar pasgeboren sterren. Vervolgens gebruikten ze data van Gaia om de afstanden van die sterren nauwkeurig te achterhalen. Op die manier is een driedimensionale kaart gereconstrueerd, waarin het scheef liggende deel van de Sagittarius-arm duidelijk zichtbaar is.
\r\nHet nieuw ontdekte ‘uitsteeksel’ van de Sagittarius-arm bevat een groot aantal stervormingsgebieden, waaronder vier beroemde nevels die al met een verrekijker aan de nachtelijke hemel zichtbaar zijn: de Lagunenevel, de Trifidnevel, de Omeganevel en de Adelaarnevel.
\r\nWaardoor het Melkwegstelsel een gebroken arm heeft opgelopen, is vooralsnog onduidelijk. De nieuwe resultaten zijn afgelopen zomer gepubliceerd in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics.
", "slug": "melkwegstelsel-heeft-gebroken-arm", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2021, 10, 1, 17, 7, 11], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2021-10-01 17:07:11", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Melkwegstelsel heeft gebroken arm"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/zelfs-het-drukke-melkwegcentrum-kunnen-koude-plane/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Van de duizenden exoplaneten die in ons Melkwegstelsel zijn ontdekt, bevinden de meeste zich op minder dan een paar duizend lichtjaar van de aarde. Ons sterrenstelsel is echter meer dan 100.000 lichtjaar groot, waardoor het moeilijk is om de verspreiding van planeten hierbinnen te onderzoeken. Maar nu heeft een onderzoeksteam een manier gevonden om deze hindernis te overwinnen.
Bij het onderzoek, waarvan de resultaten in de Astrophysical Journal Letters zijn gepubliceerd, hebben astronomen van de Universiteit van Osaka en NASA een combinatie van waarnemingen en modellen gebruikt om te bepalen hoe de kans op het voorkomen van planeten varieert met de afstand tot het Melkwegcentrum.
De gebruikte waarnemingen zijn gebaseerd op een verschijnsel dat gravitationele microlensing wordt genoemd. Daarbij fungeren objecten zoals planeten als ‘lenzen’, die het licht van verre sterren afbuigen en versterken. Dit effect kan worden gebruikt om koude Jupiter- en Neptunus-achtige planeten door het hele Melkwegstelsel – van de galactische schijf tot in het centrale deel van ons sterrenstelsel – op te sporen.
Gravitationele microlensing is momenteel de enige manier om de verspreiding van planeten in het Melkwegstelsel te onderzoeken. Maar tot nu toe is er weinig over bekend, vooral omdat het problematisch is om de afstanden te meten van planeten die meer dan 10.000 lichtjaar van ons verwijderd zijn.
Om dit probleem te omzeilen, hebben de onderzoekers in plaats daarvan gekeken naar de verdeling van een grootheid die de relatieve beweging van de lens en de verre lichtbron bij planetaire microlensing beschrijft. Door de waargenomen verdeling te vergelijken met de verdeling die is voorspeld door een galactisch model, kon het onderzoeksteam afleiden hoe de exoplaneten over ons Melkwegstelsel verdeeld moet zijn.
De resultaten laten zien dat de verdeling van planeten niet sterk afhankelijk is van de afstand tot het Melkwegcentrum. Koude planeten die in wijde banen om hun sterren draaien lijken overal in ons sterrenstelsel voor te komen – ook in het ‘dichtbevolkte’ centrum, waarvan lang is gedacht dat planeten daar schaars zouden zijn. (EE)
Van de duizenden exoplaneten die in ons Melkwegstelsel zijn ontdekt, bevinden de meeste zich op minder dan een paar duizend lichtjaar van de aarde. Ons sterrenstelsel is echter meer dan 100.000 lichtjaar groot, waardoor het moeilijk is om de verspreiding van planeten hierbinnen te onderzoeken. Maar nu heeft een onderzoeksteam een manier gevonden om deze hindernis te overwinnen.
Bij het onderzoek, waarvan de resultaten in de Astrophysical Journal Letters zijn gepubliceerd, hebben astronomen van de Universiteit van Osaka en NASA een combinatie van waarnemingen en modellen gebruikt om te bepalen hoe de kans op het voorkomen van planeten varieert met de afstand tot het Melkwegcentrum.
De gebruikte waarnemingen zijn gebaseerd op een verschijnsel dat gravitationele microlensing wordt genoemd. Daarbij fungeren objecten zoals planeten als ‘lenzen’, die het licht van verre sterren afbuigen en versterken. Dit effect kan worden gebruikt om koude Jupiter- en Neptunus-achtige planeten door het hele Melkwegstelsel – van de galactische schijf tot in het centrale deel van ons sterrenstelsel – op te sporen.
Gravitationele microlensing is momenteel de enige manier om de verspreiding van planeten in het Melkwegstelsel te onderzoeken. Maar tot nu toe is er weinig over bekend, vooral omdat het problematisch is om de afstanden te meten van planeten die meer dan 10.000 lichtjaar van ons verwijderd zijn.
Om dit probleem te omzeilen, hebben de onderzoekers in plaats daarvan gekeken naar de verdeling van een grootheid die de relatieve beweging van de lens en de verre lichtbron bij planetaire microlensing beschrijft. Door de waargenomen verdeling te vergelijken met de verdeling die is voorspeld door een galactisch model, kon het onderzoeksteam afleiden hoe de exoplaneten over ons Melkwegstelsel verdeeld moet zijn.
De resultaten laten zien dat de verdeling van planeten niet sterk afhankelijk is van de afstand tot het Melkwegcentrum. Koude planeten die in wijde banen om hun sterren draaien lijken overal in ons sterrenstelsel voor te komen – ook in het ‘dichtbevolkte’ centrum, waarvan lang is gedacht dat planeten daar schaars zouden zijn. (EE)
Wetenschappers hebben een nog niet eerder opgemerkt onderdeel van ons Melkwegstelsel ontdekt: een van de spiraalarmen vertoont een uitsteeksel bestaande uit een verzameling jonge sterren en sterren-vormende gaswolken. Deze 3000 lichtjaar lange structuur is de eerste waarvan de oriëntatie zo drastisch afwijkt van die van de spiraalarm.
Astronomen weten zo ongeveer hoe groot ons Melkwegstelsel is en welke vormen zijn spiraalarmen hebben, maar veel is nog onbekend. We kunnen vanaf de aarde nu eenmaal niet de volledige structuur van het stelsel overzien.
Om toch meer te weten te komen over ons sterrenstelsel, heeft het onderzoeksteam, onder leiding van Michael Kuhn van het California Institute of Technology, zich gericht op een nabijgelegen deel van een zijn spiraalarmen: de zogeheten Sagittariusarm. Daarbij hebben ze gebruik gemaakt van gegevens die zijn verzameld door NASA-ruimtetelescoop Spitzer, voordat deze in januari 2020 werd uitgeschakeld. Spitzer nam het heelal waar op infraroodgolflengten – een soort straling die door wolken van gas en stof heen gaat, terwijl gewoon licht wordt tegengehouden.
Om een driedimensionaal beeld te krijgen het betreffende deel van de Sagittariusarm, hebben Kuhn en zijn collega’s daarnaast ook de meest recente gegevens van de Europese Gaia-satelliet gebruikt. Deze satelliet doet nauwkeurige metingen van de afstanden en snelheden van sterren.
Uit de Gaia-gegevens bleek dat de lange, dunne ‘zijtak’ van de Sagittariusarm uit jonge sterren bestaat die met bijna dezelfde snelheid en in dezelfde richting door de ruimte bewegen. Normaal gesproken voegen jonge sterren en gasnevels zich keurig naar de spiraalarm waar ze deel van uitmaken. Maar daar trekt het onderzochte deel van de Sagittariusarm zich niks van aan: de structuur staat duidelijk schuin op de rest van de arm. Het uitsteeksel omvat een aantal bekende gasnevels, waaronder de Adelaarsnevel (beroemd vanwege zijn ‘Zuilen der Schepping’) en de Lagunenevel.
Vergelijkbare structuren, die ook wel hanensporen of veren worden genoemd, zijn ook in de armen van andere spiraalstelsels aangetroffen. Wetenschappers vroegen zich dan ook al tientallen jaren af of de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel ook van die uitsteeksels zouden vertonen. En dat lijkt dus inderdaad het geval te zijn. (EE)
Wetenschappers hebben een nog niet eerder opgemerkt onderdeel van ons Melkwegstelsel ontdekt: een van de spiraalarmen vertoont een uitsteeksel bestaande uit een verzameling jonge sterren en sterren-vormende gaswolken. Deze 3000 lichtjaar lange structuur is de eerste waarvan de oriëntatie zo drastisch afwijkt van die van de spiraalarm.
Astronomen weten zo ongeveer hoe groot ons Melkwegstelsel is en welke vormen zijn spiraalarmen hebben, maar veel is nog onbekend. We kunnen vanaf de aarde nu eenmaal niet de volledige structuur van het stelsel overzien.
Om toch meer te weten te komen over ons sterrenstelsel, heeft het onderzoeksteam, onder leiding van Michael Kuhn van het California Institute of Technology, zich gericht op een nabijgelegen deel van een zijn spiraalarmen: de zogeheten Sagittariusarm. Daarbij hebben ze gebruik gemaakt van gegevens die zijn verzameld door NASA-ruimtetelescoop Spitzer, voordat deze in januari 2020 werd uitgeschakeld. Spitzer nam het heelal waar op infraroodgolflengten – een soort straling die door wolken van gas en stof heen gaat, terwijl gewoon licht wordt tegengehouden.
Om een driedimensionaal beeld te krijgen het betreffende deel van de Sagittariusarm, hebben Kuhn en zijn collega’s daarnaast ook de meest recente gegevens van de Europese Gaia-satelliet gebruikt. Deze satelliet doet nauwkeurige metingen van de afstanden en snelheden van sterren.
Uit de Gaia-gegevens bleek dat de lange, dunne ‘zijtak’ van de Sagittariusarm uit jonge sterren bestaat die met bijna dezelfde snelheid en in dezelfde richting door de ruimte bewegen. Normaal gesproken voegen jonge sterren en gasnevels zich keurig naar de spiraalarm waar ze deel van uitmaken. Maar daar trekt het onderzochte deel van de Sagittariusarm zich niks van aan: de structuur staat duidelijk schuin op de rest van de arm. Het uitsteeksel omvat een aantal bekende gasnevels, waaronder de Adelaarsnevel (beroemd vanwege zijn ‘Zuilen der Schepping’) en de Lagunenevel.
Vergelijkbare structuren, die ook wel hanensporen of veren worden genoemd, zijn ook in de armen van andere spiraalstelsels aangetroffen. Wetenschappers vroegen zich dan ook al tientallen jaren af of de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel ook van die uitsteeksels zouden vertonen. En dat lijkt dus inderdaad het geval te zijn. (EE)
De bolvormige sterrenhoop Palomar 5 bevat ruwweg drie keer zoveel zwarte gaten als op grond van het aantal sterren in de sterrenhoop werd verwacht. Dat betekent dat meer dan twintig procent van de massa van Palomar 5 uit zwarte gaten bestaat. En deze objecten hebben elk ongeveer twintig keer zoveel massa als onze zon. Tot die conclusie komt een onderzoeksteam onder leiding van de Nederlandse astronoom Mark Gieles van de Universiteit van Barcelona (Nature Astronomy, 5 juli).
Palomar 5 is een bolvormige sterrenhoop in het sterrenbeeld Slang, op ongeveer 80.000 lichtjaar afstand. Hij is een van de ruwweg 150 bolvormige sterrenhopen die om ons Melkwegstelsel draaien. Net als de meeste van zijn soortgenoten is Palomar ongeveer 10 miljard jaar oud, wat betekent dat hij tijdens de vroege ontstaansfase van de Melkweg is gevormd. Hij heeft ongeveer tien keer minder massa en is vijf keer zo groot als de gemiddelde bolvormige sterrenhoop en is bezig om uit elkaar te vallen.
Sterrenhopen als Palomar 5 worden in verband gebracht met de zogeheten sterrenstromen die de afgelopen jaren in het buitengebied van ons Melkwegstelsel zijn ontdekt. Het vermoeden bestaat dat deze lange linten van sterren de overblijfselen zijn van sterrenhopen die uiteen zijn gevallen. Palomar 5 is tot nu toe de enige sterrenhoop die rechtstreeks aan zo’n sterrenstroom kan worden gelinkt.
Aan de hand van computersimulaties hebben Gieles en zijn medewerkers de banen en de evolutie van elke ster van Palomar 5 nagebootst. Ze varieerden de initiële eigenschappen van de sterrenhoop totdat een duidelijke overeenkomst werd gevonden met de waarnemingen van de sterrenhoop en de bijbehorende sterrenstroom.
De zwarte gaten in Palomar 5 zijn ontstaan bij supernova-explosies van zware sterren. Aanvankelijk was hun aandeel kleiner dan nu, maar doordat sterren gemakkelijker uit de sterrenhoop konden ontsnappen, is het relatieve aantal zwarte gaten mettertijd toegenomen. De computersimulaties laten zien dat de sterrenhoop kort voordat hij over ruwweg een miljard jaar helemaal uit elkaar valt volledig uit zwarte gaten zal bestaan. (EE)
De bolvormige sterrenhoop Palomar 5 bevat ruwweg drie keer zoveel zwarte gaten als op grond van het aantal sterren in de sterrenhoop werd verwacht. Dat betekent dat meer dan twintig procent van de massa van Palomar 5 uit zwarte gaten bestaat. En deze objecten hebben elk ongeveer twintig keer zoveel massa als onze zon. Tot die conclusie komt een onderzoeksteam onder leiding van de Nederlandse astronoom Mark Gieles van de Universiteit van Barcelona (Nature Astronomy, 5 juli).
Palomar 5 is een bolvormige sterrenhoop in het sterrenbeeld Slang, op ongeveer 80.000 lichtjaar afstand. Hij is een van de ruwweg 150 bolvormige sterrenhopen die om ons Melkwegstelsel draaien. Net als de meeste van zijn soortgenoten is Palomar ongeveer 10 miljard jaar oud, wat betekent dat hij tijdens de vroege ontstaansfase van de Melkweg is gevormd. Hij heeft ongeveer tien keer minder massa en is vijf keer zo groot als de gemiddelde bolvormige sterrenhoop en is bezig om uit elkaar te vallen.
Sterrenhopen als Palomar 5 worden in verband gebracht met de zogeheten sterrenstromen die de afgelopen jaren in het buitengebied van ons Melkwegstelsel zijn ontdekt. Het vermoeden bestaat dat deze lange linten van sterren de overblijfselen zijn van sterrenhopen die uiteen zijn gevallen. Palomar 5 is tot nu toe de enige sterrenhoop die rechtstreeks aan zo’n sterrenstroom kan worden gelinkt.
Aan de hand van computersimulaties hebben Gieles en zijn medewerkers de banen en de evolutie van elke ster van Palomar 5 nagebootst. Ze varieerden de initiële eigenschappen van de sterrenhoop totdat een duidelijke overeenkomst werd gevonden met de waarnemingen van de sterrenhoop en de bijbehorende sterrenstroom.
De zwarte gaten in Palomar 5 zijn ontstaan bij supernova-explosies van zware sterren. Aanvankelijk was hun aandeel kleiner dan nu, maar doordat sterren gemakkelijker uit de sterrenhoop konden ontsnappen, is het relatieve aantal zwarte gaten mettertijd toegenomen. De computersimulaties laten zien dat de sterrenhoop kort voordat hij over ruwweg een miljard jaar helemaal uit elkaar valt volledig uit zwarte gaten zal bestaan. (EE)
De draaiing van de centrale balk van ons Melkwegstelsel, die uit miljarden opeengehoopte sterren bestaat, is sinds zijn ontstaan met ongeveer een kwart vertraagd. Deze afremming werd al dertig jaar geleden voorspeld, en is nu voor het eerst ook gemeten.
De meting, verricht door een team van Britse onderzoekers, is gebaseerd op gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia. Bij hun onderzoek hebben de astronomen de Gaia-gegevens geanalyseerd van de zogeheten Hercules-stroom – een grote opeenhoping van sterren die in hetzelfde tempo om het Melkwegcentrum draait als de centrale balk.
Deze sterren zijn in de greep van de zwaartekracht van de draaiende balk. Als de draaiing van de balk afneemt, zouden de sterren zich naar verwachting verder naar buiten verplaatsen, zodat hun omlooptijden synchroon blijven lopen met de rotatietijd van de balk.
De Britse astronomen hebben ontdekt dat de sterren in de Hercules-stroom een specifieke chemische vingerafdruk vertonen. Ze bevatten relatief veel elementen zwaarder dan helium, wat bewijst dat ze zich oorspronkelijk dichter bij het Melkwegcentrum hebben bevonden, waar de sterren tien keer zoveel zware elementen bevatten als die elders in het Melkwegstelsel.
Uit dit gegeven leiden astronomen af dat de balk, die biljoenen zonsmassa’s aan materie bevat, sinds zijn ontstaan minstens 24 procent langzamer is gaan draaien. De oorzaak zou volgens hen liggen bij afremmende werking van de donkere materie in de halo (het buitenste omhulsel) van ons Melkwegstelsel. (EE)
De draaiing van de centrale balk van ons Melkwegstelsel, die uit miljarden opeengehoopte sterren bestaat, is sinds zijn ontstaan met ongeveer een kwart vertraagd. Deze afremming werd al dertig jaar geleden voorspeld, en is nu voor het eerst ook gemeten.
De meting, verricht door een team van Britse onderzoekers, is gebaseerd op gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia. Bij hun onderzoek hebben de astronomen de Gaia-gegevens geanalyseerd van de zogeheten Hercules-stroom – een grote opeenhoping van sterren die in hetzelfde tempo om het Melkwegcentrum draait als de centrale balk.
Deze sterren zijn in de greep van de zwaartekracht van de draaiende balk. Als de draaiing van de balk afneemt, zouden de sterren zich naar verwachting verder naar buiten verplaatsen, zodat hun omlooptijden synchroon blijven lopen met de rotatietijd van de balk.
De Britse astronomen hebben ontdekt dat de sterren in de Hercules-stroom een specifieke chemische vingerafdruk vertonen. Ze bevatten relatief veel elementen zwaarder dan helium, wat bewijst dat ze zich oorspronkelijk dichter bij het Melkwegcentrum hebben bevonden, waar de sterren tien keer zoveel zware elementen bevatten als die elders in het Melkwegstelsel.
Uit dit gegeven leiden astronomen af dat de balk, die biljoenen zonsmassa’s aan materie bevat, sinds zijn ontstaan minstens 24 procent langzamer is gaan draaien. De oorzaak zou volgens hen liggen bij afremmende werking van de donkere materie in de halo (het buitenste omhulsel) van ons Melkwegstelsel. (EE)
Een team onder leiding van Lucy Ziurys van de Universiteit van Arizona heeft ongekend gedetailleerde waarnemingen gedaan van zogeheten planetaire nevels. Met behulp van de Atacama Large Millimeter Array (ALMA) registreerden Ziurys en haar team in vijf van deze gasnevels radio-emissies van waterstofcyanide (HCN), formylion (HCO+) en koolmonoxide (CO).
Planetaire nevels zijn heldere gasnevels die ontstaan wanneer relatief lichte sterren het einde van hun bestaan naderen. Naar verwachting zullen de meeste sterren in ons Melkwegstelsel, waaronder ook de zon, hun bestaan afsluiten met het uitstoten van een planetaire nevel.
Nadat de stervende ster grote hoeveelheden gas heeft weggeblazen en in een witte dwerg is veranderd, zendt hij gewoonlijk intense ultraviolette straling uit. Lang is gedacht dat deze straling de uitgestoten moleculen tot atomen zou afbreken. De afgelopen jaren zijn echter allerlei organische moleculen in planetaire nevels aangetoond, wat erop wijst dat het wel meevalt met de ‘sloop’ van deze moleculen.
De nieuwe waarneemresultaten die vandaag zijn gepresenteerd tijdens de 238ste (virtuele) bijeenkomst van de American Astronomical Society ondersteunen het idee dat planetaire nevels belangrijke bronnen van moleculair materiaal zijn – materiaal dat weer als grondstof dient voor de vorming van nieuwe sterren en planeten. Tot voor kort gingen astronomen ervan uit dat wolken van moleculair gas – ook wel ‘stellaire kraamkamers’ genoemd – helemaal opnieuw zouden moeten beginnen met het samenvoegen van atomen tot moleculen. Maar het lijkt er nu dus op dat ze van meet af aan al van moleculen zijn voorzien. Als dat inderdaad zo is, zou dat de chemische evolutie van pas gevormden stersystemen sterk versnellen.
Volgens Ziurys zijn veel planetaire nevels enigszins een raadsel, omdat ze allerlei vreemde vormen vertonen terwijl ze door bolvormige sterren zijn uitgestoten. Volgens haar wordt de complexe geometrie van de nevels veroorzaakt door bepaalde processen die samenhangen met de nucleosynthese – de vorming van nieuwe elementen – in de ster.
Een mogelijk verklaring zouden de zogeheten heliumflitsen in de ster kunnen zijn – de uiterst korte, maar zeer explosieve kernreacties die zich buiten de kern van de stervende ster afspelen. Bij zo’n heliumflits kan stermaterie via de polen van de ster worden weggeblazen en door magnetische velden worden weggeleid. En dit zal gevolgen hebben voor de vorm van de nevel die zich om de ster vormt.
In een tweede presentatie doet Lilia Koelemay, een promovendus in de onderzoeksgroep van Ziurys, verslag van de ontdekking van organische moleculen in de buitenwijken van ons Melkwegstelsel, ver buiten de zogeheten galactische leefbare zone.
Deze zone, waarbinnen ook ons zonnestelsel zich bevindt, wordt beschouwd als een gebied waar de omstandigheden gunstig zijn voor het ontstaan van leven. Aangenomen wordt dat dit gebied zich uitstrekt tot ongeveer 32.600 lichtjaar van het centrum van het Melkwegstelsel.
Met behulp van de ARO-telescoop van de Universiteit van Arizona hebben Koelemay en haar team nu echter de signatuur van methanol ontdekt in zeer koude moleculaire wolken op meer dan tweemaal zo grote afstand van het Melkwegcentrum. De aanwezigheid daar van dit eenvoudige organische molecuul doet vermoeden dat de leefbare zone van het Melkwegstelsel veel omvangrijker is dan tot nog toe werd aangenomen. (EE)
Een team onder leiding van Lucy Ziurys van de Universiteit van Arizona heeft ongekend gedetailleerde waarnemingen gedaan van zogeheten planetaire nevels. Met behulp van de Atacama Large Millimeter Array (ALMA) registreerden Ziurys en haar team in vijf van deze gasnevels radio-emissies van waterstofcyanide (HCN), formylion (HCO+) en koolmonoxide (CO).
Planetaire nevels zijn heldere gasnevels die ontstaan wanneer relatief lichte sterren het einde van hun bestaan naderen. Naar verwachting zullen de meeste sterren in ons Melkwegstelsel, waaronder ook de zon, hun bestaan afsluiten met het uitstoten van een planetaire nevel.
Nadat de stervende ster grote hoeveelheden gas heeft weggeblazen en in een witte dwerg is veranderd, zendt hij gewoonlijk intense ultraviolette straling uit. Lang is gedacht dat deze straling de uitgestoten moleculen tot atomen zou afbreken. De afgelopen jaren zijn echter allerlei organische moleculen in planetaire nevels aangetoond, wat erop wijst dat het wel meevalt met de ‘sloop’ van deze moleculen.
De nieuwe waarneemresultaten die vandaag zijn gepresenteerd tijdens de 238ste (virtuele) bijeenkomst van de American Astronomical Society ondersteunen het idee dat planetaire nevels belangrijke bronnen van moleculair materiaal zijn – materiaal dat weer als grondstof dient voor de vorming van nieuwe sterren en planeten. Tot voor kort gingen astronomen ervan uit dat wolken van moleculair gas – ook wel ‘stellaire kraamkamers’ genoemd – helemaal opnieuw zouden moeten beginnen met het samenvoegen van atomen tot moleculen. Maar het lijkt er nu dus op dat ze van meet af aan al van moleculen zijn voorzien. Als dat inderdaad zo is, zou dat de chemische evolutie van pas gevormden stersystemen sterk versnellen.
Volgens Ziurys zijn veel planetaire nevels enigszins een raadsel, omdat ze allerlei vreemde vormen vertonen terwijl ze door bolvormige sterren zijn uitgestoten. Volgens haar wordt de complexe geometrie van de nevels veroorzaakt door bepaalde processen die samenhangen met de nucleosynthese – de vorming van nieuwe elementen – in de ster.
Een mogelijk verklaring zouden de zogeheten heliumflitsen in de ster kunnen zijn – de uiterst korte, maar zeer explosieve kernreacties die zich buiten de kern van de stervende ster afspelen. Bij zo’n heliumflits kan stermaterie via de polen van de ster worden weggeblazen en door magnetische velden worden weggeleid. En dit zal gevolgen hebben voor de vorm van de nevel die zich om de ster vormt.
In een tweede presentatie doet Lilia Koelemay, een promovendus in de onderzoeksgroep van Ziurys, verslag van de ontdekking van organische moleculen in de buitenwijken van ons Melkwegstelsel, ver buiten de zogeheten galactische leefbare zone.
Deze zone, waarbinnen ook ons zonnestelsel zich bevindt, wordt beschouwd als een gebied waar de omstandigheden gunstig zijn voor het ontstaan van leven. Aangenomen wordt dat dit gebied zich uitstrekt tot ongeveer 32.600 lichtjaar van het centrum van het Melkwegstelsel.
Met behulp van de ARO-telescoop van de Universiteit van Arizona hebben Koelemay en haar team nu echter de signatuur van methanol ontdekt in zeer koude moleculaire wolken op meer dan tweemaal zo grote afstand van het Melkwegcentrum. De aanwezigheid daar van dit eenvoudige organische molecuul doet vermoeden dat de leefbare zone van het Melkwegstelsel veel omvangrijker is dan tot nog toe werd aangenomen. (EE)
Onderzoek door wetenschappers van het Instituto de Astrofísica de Canarias (IAC) zetten vraagtekens bij de schommelbeweging die de vervormde schijf van ons Melkwegstelsel zou vertonen (zie video). Het lijkt erop dat deze schommelbeweging of precessie niet bestaat of op z’n minst veel trager is dan werd aangenomen.
Al sinds eind jaren 50 weten astronomen dat de schijf van ons Melkwegstelsel, waar het leeuwendeel van zijn honderden miljarden sterren verblijft, niet plat is, maar aan de ene kant wat omhoog, en aan de andere kant wat omlaag is gekromd. Hierdoor bevinden de sterren, het gas en het stof in het buitengebied van het Melkwegstelsel zich niet in hetzelfde vlak als de centrale schijf.
Op basis van een analyse van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia, kwamen onderzoekers in 2020 tot de conclusie dat de vervorming van de Melkwegschijf niet statisch is, maar met een periode van ongeveer 600 miljoen jaar van oriëntatie verandert, net als een schommelende draaitol.
Bij hun nieuwe onderzoek hebben Žofia Chrobáková en Martín López Corredoira van het IAC vastgesteld dat de vermeende schommelbeweging bijna verdwijnt als er – anders dan bij het onderzoek uit 2020 – naar de omvangrijke populatie van miljarden jaren oude sterren wordt gekeken. De verdeling van deze populatie blijkt een veel geringere vervorming te vertonen dan die van de slechts enkele tientallen miljoenen jaren oude sterren die bij het eerdere onderzoek waren gebruikt.
Volgens Chrobáková en Corredoira hoeft dat niet per se te betekenen dat de vervorming van de Melkwegschijf géén schommelbeweging maakt, maar die beweging is in elk geval veel trager dan verondersteld. (EE)
Onderzoek door wetenschappers van het Instituto de Astrofísica de Canarias (IAC) zetten vraagtekens bij de schommelbeweging die de vervormde schijf van ons Melkwegstelsel zou vertonen (zie video). Het lijkt erop dat deze schommelbeweging of precessie niet bestaat of op z’n minst veel trager is dan werd aangenomen.
Al sinds eind jaren 50 weten astronomen dat de schijf van ons Melkwegstelsel, waar het leeuwendeel van zijn honderden miljarden sterren verblijft, niet plat is, maar aan de ene kant wat omhoog, en aan de andere kant wat omlaag is gekromd. Hierdoor bevinden de sterren, het gas en het stof in het buitengebied van het Melkwegstelsel zich niet in hetzelfde vlak als de centrale schijf.
Op basis van een analyse van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia, kwamen onderzoekers in 2020 tot de conclusie dat de vervorming van de Melkwegschijf niet statisch is, maar met een periode van ongeveer 600 miljoen jaar van oriëntatie verandert, net als een schommelende draaitol.
Bij hun nieuwe onderzoek hebben Žofia Chrobáková en Martín López Corredoira van het IAC vastgesteld dat de vermeende schommelbeweging bijna verdwijnt als er – anders dan bij het onderzoek uit 2020 – naar de omvangrijke populatie van miljarden jaren oude sterren wordt gekeken. De verdeling van deze populatie blijkt een veel geringere vervorming te vertonen dan die van de slechts enkele tientallen miljoenen jaren oude sterren die bij het eerdere onderzoek waren gebruikt.
Volgens Chrobáková en Corredoira hoeft dat niet per se te betekenen dat de vervorming van de Melkwegschijf géén schommelbeweging maakt, maar die beweging is in elk geval veel trager dan verondersteld. (EE)
De eerste gedetailleerde dwarsdoorsnede van een sterrenstelsel dat duidelijke overeenkomsten vertoont met ons Melkwegstelsel, doet vermoeden dat laatstgenoemde geleidelijk is ontstaan en niet – zoals lang werd vermoed – het resultaat is van een grote botsing (The Astrophysical Journal Letters, 24 mei).
Het sterrenstelsel, met de aanduiding UGC 10738, blijkt net zo’n duidelijke ‘dikke’ en ‘dunne’ schijf te vertonen als het Melkwegstelsel. Dit suggereert dat dergelijke structuren niet het resultaat zijn van een zeldzame botsing met een kleiner sterrenstelsel die in het verre verleden heeft plaatsgevonden. Ze lijken het gevolg te zijn van een geleidelijker proces. Een en ander doet vermoeden dat ook ons eigen spiraalstelsel niet het product is van een bizar ongeluk: het is heel normaal.
Tot deze conclusie komt een team onder leiding van Nicholas Scott en Jesse van de Sande van het Australische ASTRO 3D-project en de Universiteit van Sydney. Hun onderzoek laat zien dat de dikke schijf van UGC 10738, net als die van het Melkwegstelsel, voornamelijk uit zeer oude sterren bestaat. Zulke sterren zijn herkenbaar aan hun lage ijzergehalte. De sterren in het dunne deel van zijn schijf zijn van recentere datum en bevatten meer metalen.
Hoewel eerder al de schijven van andere sterrenstelsels waren waargenomen, kon daarbij niet worden vastgesteld of deze dezelfde verdeling van sterren vertonen. Scott en Van de Sande en hun collega’s hebben dit probleem opgelost door het stelsel UGC 10738, dat 320 miljoen lichtjaar van ons verwijderd is, onder de loep te nemen met de MUSE-spectroscoop van de Europese Very Large Telescope.
Omdat we vanaf de aarde vrijwel precies tegen de zijkant van UGC 10738 aankijken, laat zich relatief gemakkelijk vaststellen uit welk soort sterren de beide componenten van diens schijf bestaan. De waargenomen verdeling van jonge en oude sterren in UGC 10738 lijkt sterk op die in de Melkweg, en dat duidt erop dat de beide sterrenstelsels ongeveer dezelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt. (EE)
De eerste gedetailleerde dwarsdoorsnede van een sterrenstelsel dat duidelijke overeenkomsten vertoont met ons Melkwegstelsel, doet vermoeden dat laatstgenoemde geleidelijk is ontstaan en niet – zoals lang werd vermoed – het resultaat is van een grote botsing (The Astrophysical Journal Letters, 24 mei).
Het sterrenstelsel, met de aanduiding UGC 10738, blijkt net zo’n duidelijke ‘dikke’ en ‘dunne’ schijf te vertonen als het Melkwegstelsel. Dit suggereert dat dergelijke structuren niet het resultaat zijn van een zeldzame botsing met een kleiner sterrenstelsel die in het verre verleden heeft plaatsgevonden. Ze lijken het gevolg te zijn van een geleidelijker proces. Een en ander doet vermoeden dat ook ons eigen spiraalstelsel niet het product is van een bizar ongeluk: het is heel normaal.
Tot deze conclusie komt een team onder leiding van Nicholas Scott en Jesse van de Sande van het Australische ASTRO 3D-project en de Universiteit van Sydney. Hun onderzoek laat zien dat de dikke schijf van UGC 10738, net als die van het Melkwegstelsel, voornamelijk uit zeer oude sterren bestaat. Zulke sterren zijn herkenbaar aan hun lage ijzergehalte. De sterren in het dunne deel van zijn schijf zijn van recentere datum en bevatten meer metalen.
Hoewel eerder al de schijven van andere sterrenstelsels waren waargenomen, kon daarbij niet worden vastgesteld of deze dezelfde verdeling van sterren vertonen. Scott en Van de Sande en hun collega’s hebben dit probleem opgelost door het stelsel UGC 10738, dat 320 miljoen lichtjaar van ons verwijderd is, onder de loep te nemen met de MUSE-spectroscoop van de Europese Very Large Telescope.
Omdat we vanaf de aarde vrijwel precies tegen de zijkant van UGC 10738 aankijken, laat zich relatief gemakkelijk vaststellen uit welk soort sterren de beide componenten van diens schijf bestaan. De waargenomen verdeling van jonge en oude sterren in UGC 10738 lijkt sterk op die in de Melkweg, en dat duidt erop dat de beide sterrenstelsels ongeveer dezelfde ontwikkeling hebben doorgemaakt. (EE)
Astronomen zijn erin geslaagd om de leeftijden bepalen van enkele van de oudste sterren in ons Melkwegstelsel. Door gegevens van ‘stertrillingen’ en informatie over de chemische samenstelling van de sterren met elkaar te combineren is daarbij een ongekende precisie bereikt (Nature Astronomy, 17 mei).
Het onderzoeksteam, onder leiding van wetenschappers van de Universiteit van Birmingham, onderzocht ongeveer honderd rode reuzensterren en heeft daarbij ontdekt dat sommige daarvan oorspronkelijk hebben behoord tot het kleine sterrenstelsel Gaia-Enceladus, dat 8 tot 11 miljard jaar geleden door het Melkwegstelsel is ‘opgeslokt’.
De resultaten laten zien dat de groep onderzochte sterren allemaal een vergelijkbare leeftijd hebben, of iets jonger zijn dan de meerderheid van de sterren waarvan bekend is dat ze hun leven in de Melkweg zijn begonnen. Dit bevestigt bestaande theorieën die suggereren dat het Melkwegstelsel al grote aantallen sterren had gevormd vóórdat de fusie met Gaia-Enceladus plaatsvond. De meeste van deze sterren bevinden zich nu duizenden lichtjaren boven en onder het Melkwegvlak.
Bij hun berekeningen hebben de astronomen gebruik gemaakt van asteroseismologische gegevens van de Kepler-satelliet, en deze gecombineerd met gegevens van de Europese Gaia-ruimtetelescoop en de spectroscopisch APOGEE-survey. Alledrie leveren informatie op over de eigenschappen van sterren in ons Melkwegstelsel.
Asteroseismologie is een relatief nieuwe techniek waarbij de relatieve frequenties en amplitudes van de natuurlijke trillingen van sterren worden gemeten. Op die manier kunnen astronomen informatie verzamelen over de grootte en de inwendige structuur van een ster. En aan de hand daarvan kan een nauwkeurige schatting worden gemaakt van diens leeftijd. (EE)
Astronomen zijn erin geslaagd om de leeftijden bepalen van enkele van de oudste sterren in ons Melkwegstelsel. Door gegevens van ‘stertrillingen’ en informatie over de chemische samenstelling van de sterren met elkaar te combineren is daarbij een ongekende precisie bereikt (Nature Astronomy, 17 mei).
Het onderzoeksteam, onder leiding van wetenschappers van de Universiteit van Birmingham, onderzocht ongeveer honderd rode reuzensterren en heeft daarbij ontdekt dat sommige daarvan oorspronkelijk hebben behoord tot het kleine sterrenstelsel Gaia-Enceladus, dat 8 tot 11 miljard jaar geleden door het Melkwegstelsel is ‘opgeslokt’.
De resultaten laten zien dat de groep onderzochte sterren allemaal een vergelijkbare leeftijd hebben, of iets jonger zijn dan de meerderheid van de sterren waarvan bekend is dat ze hun leven in de Melkweg zijn begonnen. Dit bevestigt bestaande theorieën die suggereren dat het Melkwegstelsel al grote aantallen sterren had gevormd vóórdat de fusie met Gaia-Enceladus plaatsvond. De meeste van deze sterren bevinden zich nu duizenden lichtjaren boven en onder het Melkwegvlak.
Bij hun berekeningen hebben de astronomen gebruik gemaakt van asteroseismologische gegevens van de Kepler-satelliet, en deze gecombineerd met gegevens van de Europese Gaia-ruimtetelescoop en de spectroscopisch APOGEE-survey. Alledrie leveren informatie op over de eigenschappen van sterren in ons Melkwegstelsel.
Asteroseismologie is een relatief nieuwe techniek waarbij de relatieve frequenties en amplitudes van de natuurlijke trillingen van sterren worden gemeten. Op die manier kunnen astronomen informatie verzamelen over de grootte en de inwendige structuur van een ster. En aan de hand daarvan kan een nauwkeurige schatting worden gemaakt van diens leeftijd. (EE)
In het ijle plasma (geladen gas) dat de interstellaire ruimte vult heeft de Amerikaanse ruimtesonde Voyager 1 een langdurige reeks golven gemeten, waar zij voorheen alleen sporadische uitbarstingen detecteerde (Nature Astronomy, 10 mei).
Voyager 1 heeft in augustus 2012 de heliosfeer – de magnetische invloedssfeer van onze zon – verlaten, en bevindt zich sindsdien in de interstellaire ruimte. De ruimtesonde seint nog steeds meetgegevens over naar de aarde.
Op dit moment bevindt Voyager 1 zich nog in een turbulent overgangsgebied in het ‘kielzog’ van de heliosfeer, die zich een weg baant door de interstellaire ruimte. De verwachting is dat zij uiteindelijk in rustiger ‘vaarwater’ terecht zal komen, maar op dit moment is de aanwezigheid van de heliosfeer nog steeds voelbaar.
Op basis van de Voyager-gegevens heeft promovendus Stella Ocker van de Cornell-universiteit in Ithaca, New York, kunnen vaststellen dat het materiaal waar Voyager 1 doorheen gaat – een ijl mengsel van deeltjes en straling – niet overal dezelfde dichtheid heeft. Het vertoont golven, veroorzaakt door een combinatie van de draaiing van ons Melkwegstelsel, supernova-explosies en uitbarstingen van onze eigen zon.
Deze golven brengen op hun beurt de rijkelijk aanwezige elektronen in hun omgeving aan het trillen. In reactie daarop produceren deze deeltjes signalen op een frequentie die afhankelijk is van hoe dicht ze opeengepakt zijn. Hoe hoger de frequentie of ‘toonhoogte’ van het signaal, dat met twee antennes van Voyager 1 wordt geregistreerd, des te hoger is de elektronendichtheid.
Al kort nadat de ruimtesonde de heliosfeer verliet zijn duidelijke variaties in de ‘fluittoon’ van de elektronen gemeten. Deze worden veroorzaakt door schokgolven die van onze zon afkomstig zijn en treden met tussenpozen van ruwweg een jaar op. Daardoor geven deze variaties slechts een ruwe indicatie van de dichtheidsverschillen in het interstellaire medium.
Bij nauwkeurig onderzoek van de Voyager-gegevens heeft Ocker nu echter nog een tweede zwakker signaal ontdekt dat óók de dichtheid van het interstellaire medium blijkt te volgen. Het gaat om een vrijwel constant signaal dat kleine frequentie-fluctuaties vertoont.
Op basis van dit signaal heeft zij kunnen vaststellen dat de elektronendichtheid rond Voyager 1 in 2013 begon te stijgen en medio 2015 zijn huidige, ruwweg veertig keer zo hoge niveau bereikte. Sindsdien lijkt de gemiddelde dichtheid van het interstellaire medium waar de ruimtesonde doorheen beweegt nauwelijks meer te zijn veranderd. (EE)
In het ijle plasma (geladen gas) dat de interstellaire ruimte vult heeft de Amerikaanse ruimtesonde Voyager 1 een langdurige reeks golven gemeten, waar zij voorheen alleen sporadische uitbarstingen detecteerde (Nature Astronomy, 10 mei).
Voyager 1 heeft in augustus 2012 de heliosfeer – de magnetische invloedssfeer van onze zon – verlaten, en bevindt zich sindsdien in de interstellaire ruimte. De ruimtesonde seint nog steeds meetgegevens over naar de aarde.
Op dit moment bevindt Voyager 1 zich nog in een turbulent overgangsgebied in het ‘kielzog’ van de heliosfeer, die zich een weg baant door de interstellaire ruimte. De verwachting is dat zij uiteindelijk in rustiger ‘vaarwater’ terecht zal komen, maar op dit moment is de aanwezigheid van de heliosfeer nog steeds voelbaar.
Op basis van de Voyager-gegevens heeft promovendus Stella Ocker van de Cornell-universiteit in Ithaca, New York, kunnen vaststellen dat het materiaal waar Voyager 1 doorheen gaat – een ijl mengsel van deeltjes en straling – niet overal dezelfde dichtheid heeft. Het vertoont golven, veroorzaakt door een combinatie van de draaiing van ons Melkwegstelsel, supernova-explosies en uitbarstingen van onze eigen zon.
Deze golven brengen op hun beurt de rijkelijk aanwezige elektronen in hun omgeving aan het trillen. In reactie daarop produceren deze deeltjes signalen op een frequentie die afhankelijk is van hoe dicht ze opeengepakt zijn. Hoe hoger de frequentie of ‘toonhoogte’ van het signaal, dat met twee antennes van Voyager 1 wordt geregistreerd, des te hoger is de elektronendichtheid.
Al kort nadat de ruimtesonde de heliosfeer verliet zijn duidelijke variaties in de ‘fluittoon’ van de elektronen gemeten. Deze worden veroorzaakt door schokgolven die van onze zon afkomstig zijn en treden met tussenpozen van ruwweg een jaar op. Daardoor geven deze variaties slechts een ruwe indicatie van de dichtheidsverschillen in het interstellaire medium.
Bij nauwkeurig onderzoek van de Voyager-gegevens heeft Ocker nu echter nog een tweede zwakker signaal ontdekt dat óók de dichtheid van het interstellaire medium blijkt te volgen. Het gaat om een vrijwel constant signaal dat kleine frequentie-fluctuaties vertoont.
Op basis van dit signaal heeft zij kunnen vaststellen dat de elektronendichtheid rond Voyager 1 in 2013 begon te stijgen en medio 2015 zijn huidige, ruwweg veertig keer zo hoge niveau bereikte. Sindsdien lijkt de gemiddelde dichtheid van het interstellaire medium waar de ruimtesonde doorheen beweegt nauwelijks meer te zijn veranderd. (EE)
A Tibetan cosmic-ray observatory has discovered high-energy particle accelerators within our galaxy.
\r\nMove over, CERN. Unknown sources in the Milky Way dubbed “PeVatrons” accelerate protons to energies of a few peta-electronvolts – dozens of times higher than the yield of the Large Hadron Collider. Now, new data from a high-altitude experiment in Tibet confirm that such very-high-energy cosmic rays are indeed produced in our own galaxy.
\r\n“The results paint a much fuller picture of the PeVatron population in the Milky Way,” says Pat Harding (Los Alamos National Laboratory), who was not involved in the study.
\r\nThe distribution of cosmic rays by energy suggests these particles come in two varieties. The most extreme ultra-high-energy cosmic rays (UHECRs) are believed to come from remote galaxies (see the May 2021 issue of Sky & Telescope to learn more about these harbingers). But the majority of cosmic rays, with energies below 4 PeV, are thought to originate in the Milky Way. However, the true nature of the PeVatron particle accelerators has remained unknown, largely because the paths of cosmic rays are bent by galactic magnetic fields, so they do not “point back” to their origin.
\r\nA large team of Chinese and Japanese scientists known as the Tibet ASγ Collaboration has now detected a few dozen very-high-energy (VHE) gamma rays from the Milky Way that aren’t associated with known sources. These gamma rays, collected between 2014 and 2017, are thought to be produced when cosmic rays slam into photons of the cosmic microwave background. Theory says the resulting gamma rays carry about 10% of the original cosmic-ray energy. The most energetic one detected by the Tibet ASγ team packs a punch of 0.957 PeV – an all-time record.
\r\nUnlike cosmic rays, gamma ray photons do point back to their origin. So the fact that they’re concentrated toward the band of the Milky Way provides “strong evidence that cosmic rays are accelerated beyond PeV energies in our Galaxy and spread over the galactic disk,” the team wrote April 5th in Physical Review Letters.
\r\n“It’s a tantalizing detection,” says Petra Hüntemeyer (Michigan Tech). Both Hüntemeyer and Harding helped detect slightly less energetic (0.1 PeV) gamma rays from the Cygnus Cocoon – a superbubble surrounding a massive star-forming region. But according to Hüntemeyer, this new result is the first time that photons at even higher energies have been found not from a single source but throughout the Milky Way.
\r\nThe 30-year-old and ever-expanding Tibet ASγ experiment currently consists of some 700 scintillators spread over an area of 65,700 square meters (707,000 square feet) at an altitude of 4,300 meters (14,000 feet) near Yangbajing in Tibet. These air shower detectors register secondary particles that rain down when an energetic gamma ray smashes into a nitrogen or oxygen nucleus in Earth’s atmosphere. The data reveal both the energy and direction of the original gamma ray.
\r\nTo distinguish gamma-ray-induced air showers from similar events produced by cosmic rays, the observatory also contains an underground array of 64 muon detectors. Because of a different decay process, gamma-ray-induced events contain far fewer muons, the heavy, short-lived cousins of electrons. The team sorts through and eventually dismisses 99.9999% of all detected air showers, leaving the very high-energy gamma-ray showers for analysis.
\r\n“This is really like looking for a needle in a haystack,” according to team member Kazumasa Kawata (University of Tokyo). At an American Physical Society press conference, Kawata added that the new observations support the idea that very-high-energy cosmic rays suffuse the galaxy. Produced over millions of years, these particles might even come from sources that aren’t active anymore.
\r\n“The sub-PeV gamma-ray photons that we detect may be like the fossil footprints of extinct dinosaurs,” says Masato Takita, another member of the Tibet ASγ group.
\r\nThe Tibet results confirm that PeVatrons exist in our galaxy. But what are they? Supernova remnants have always been a popular candidate, but giant star-forming regions like the Cygnus Cocoon, the black hole at the galactic center, and energetic pulsars are other viable options. “It’s still possible that there are different PeVatron types,” says Hüntemeyer.
\r\nScientists look forward to corroborating results from other facilities, like the Large High Altitude Air Shower Observatory (to be completed later this year in China), the future Cherenkov Telescope Array (with more than 100 telescopes at La Palma and in northern Chile), and the Southern Wide-field Gamma-ray Observatory (SWGO) that physicists hope to construct in South America.
\r\n“If we combine data from all of these experiments, we are beginning to get a comprehensive view of what our Galaxy looks like at the highest energies – in an energy range that was completely inaccessible prior to 2016 or so,” says Kelly Malone (Los Alamos National Laboratory). Harding agrees. “Upcoming facilities will have no shortage of interesting targets,” he says. “The high-energy sky still has many things to teach us about our Galaxy.”
A Tibetan cosmic-ray observatory has discovered high-energy particle accelerators within our galaxy.
\r\nMove over, CERN. Unknown sources in the Milky Way dubbed “PeVatrons” accelerate protons to energies of a few peta-electronvolts – dozens of times higher than the yield of the Large Hadron Collider. Now, new data from a high-altitude experiment in Tibet confirm that such very-high-energy cosmic rays are indeed produced in our own galaxy.
\r\n“The results paint a much fuller picture of the PeVatron population in the Milky Way,” says Pat Harding (Los Alamos National Laboratory), who was not involved in the study.
\r\nThe distribution of cosmic rays by energy suggests these particles come in two varieties. The most extreme ultra-high-energy cosmic rays (UHECRs) are believed to come from remote galaxies (see the May 2021 issue of Sky & Telescope to learn more about these harbingers). But the majority of cosmic rays, with energies below 4 PeV, are thought to originate in the Milky Way. However, the true nature of the PeVatron particle accelerators has remained unknown, largely because the paths of cosmic rays are bent by galactic magnetic fields, so they do not “point back” to their origin.
\r\nA large team of Chinese and Japanese scientists known as the Tibet ASγ Collaboration has now detected a few dozen very-high-energy (VHE) gamma rays from the Milky Way that aren’t associated with known sources. These gamma rays, collected between 2014 and 2017, are thought to be produced when cosmic rays slam into photons of the cosmic microwave background. Theory says the resulting gamma rays carry about 10% of the original cosmic-ray energy. The most energetic one detected by the Tibet ASγ team packs a punch of 0.957 PeV – an all-time record.
\r\nUnlike cosmic rays, gamma ray photons do point back to their origin. So the fact that they’re concentrated toward the band of the Milky Way provides “strong evidence that cosmic rays are accelerated beyond PeV energies in our Galaxy and spread over the galactic disk,” the team wrote April 5th in Physical Review Letters.
\r\n“It’s a tantalizing detection,” says Petra Hüntemeyer (Michigan Tech). Both Hüntemeyer and Harding helped detect slightly less energetic (0.1 PeV) gamma rays from the Cygnus Cocoon – a superbubble surrounding a massive star-forming region. But according to Hüntemeyer, this new result is the first time that photons at even higher energies have been found not from a single source but throughout the Milky Way.
\r\nThe 30-year-old and ever-expanding Tibet ASγ experiment currently consists of some 700 scintillators spread over an area of 65,700 square meters (707,000 square feet) at an altitude of 4,300 meters (14,000 feet) near Yangbajing in Tibet. These air shower detectors register secondary particles that rain down when an energetic gamma ray smashes into a nitrogen or oxygen nucleus in Earth’s atmosphere. The data reveal both the energy and direction of the original gamma ray.
\r\nTo distinguish gamma-ray-induced air showers from similar events produced by cosmic rays, the observatory also contains an underground array of 64 muon detectors. Because of a different decay process, gamma-ray-induced events contain far fewer muons, the heavy, short-lived cousins of electrons. The team sorts through and eventually dismisses 99.9999% of all detected air showers, leaving the very high-energy gamma-ray showers for analysis.
\r\n“This is really like looking for a needle in a haystack,” according to team member Kazumasa Kawata (University of Tokyo). At an American Physical Society press conference, Kawata added that the new observations support the idea that very-high-energy cosmic rays suffuse the galaxy. Produced over millions of years, these particles might even come from sources that aren’t active anymore.
\r\n“The sub-PeV gamma-ray photons that we detect may be like the fossil footprints of extinct dinosaurs,” says Masato Takita, another member of the Tibet ASγ group.
\r\nThe Tibet results confirm that PeVatrons exist in our galaxy. But what are they? Supernova remnants have always been a popular candidate, but giant star-forming regions like the Cygnus Cocoon, the black hole at the galactic center, and energetic pulsars are other viable options. “It’s still possible that there are different PeVatron types,” says Hüntemeyer.
\r\nScientists look forward to corroborating results from other facilities, like the Large High Altitude Air Shower Observatory (to be completed later this year in China), the future Cherenkov Telescope Array (with more than 100 telescopes at La Palma and in northern Chile), and the Southern Wide-field Gamma-ray Observatory (SWGO) that physicists hope to construct in South America.
\r\n“If we combine data from all of these experiments, we are beginning to get a comprehensive view of what our Galaxy looks like at the highest energies – in an energy range that was completely inaccessible prior to 2016 or so,” says Kelly Malone (Los Alamos National Laboratory). Harding agrees. “Upcoming facilities will have no shortage of interesting targets,” he says. “The high-energy sky still has many things to teach us about our Galaxy.”
Astronomen hebben, met behulp van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA), een aantal ‘babysterren’ ontdekt in het centrum van ons Melkwegstelsel. Dat is verrassend omdat eerdere onderzoeken erop leken te wijzen dat deze omgeving niet geschikt is voor de vorming van nieuwe sterren.
Sterren ontstaan uit wolken van gas en stof die onder invloed van hun eigen zwaartekracht samentrekken. Als deze samentrekking door invloeden van buitenaf wordt verstoord, kan het stervormingsproces verstoord raken.
Rond het Melkwegcentrum zijn allerlei mogelijke storingsbronnen aanwezig. Sterke turbulenties kunnen de gaswolken in beroering brengen en hun samentrekking verhinderen, en sterke magnetische velden kunnen het gas bijstaan tegen zijn strijd tegen de zwaartekracht.
Om meer inzicht te krijgen in de effecten die de stervorming verstoren, heeft een team onder leiding van Xing LU, een astronoom van de Nationale Sterrenwacht van Japan, met ALMA naar gebieden rond het Melkwegcentrum gekeken waar ruimschoots voldoende gas aanwezig is, maar voor zover bekend geen stervorming plaatsvindt. Tot hun verrassing ontdekten de astronomen daarbij meer dan achthonderd compacte concentraties van gas en stof.
Aanvankelijk was niet duidelijk of in deze concentraties daadwerkelijk sterren worden gevormd. Daarom hebben Lu en zijn collega’s (weer met ALMA) gezocht naar de energetische uitstromen van gas die kenmerkend zijn voor sterren-in-wording. Daarbij ontdekten ze 43 kleine, zwakke ‘gasjets’. En dat bewijst dat zich ook nabij het Melkwegcentrum babysterren kunnen vormen. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA), een aantal ‘babysterren’ ontdekt in het centrum van ons Melkwegstelsel. Dat is verrassend omdat eerdere onderzoeken erop leken te wijzen dat deze omgeving niet geschikt is voor de vorming van nieuwe sterren.
Sterren ontstaan uit wolken van gas en stof die onder invloed van hun eigen zwaartekracht samentrekken. Als deze samentrekking door invloeden van buitenaf wordt verstoord, kan het stervormingsproces verstoord raken.
Rond het Melkwegcentrum zijn allerlei mogelijke storingsbronnen aanwezig. Sterke turbulenties kunnen de gaswolken in beroering brengen en hun samentrekking verhinderen, en sterke magnetische velden kunnen het gas bijstaan tegen zijn strijd tegen de zwaartekracht.
Om meer inzicht te krijgen in de effecten die de stervorming verstoren, heeft een team onder leiding van Xing LU, een astronoom van de Nationale Sterrenwacht van Japan, met ALMA naar gebieden rond het Melkwegcentrum gekeken waar ruimschoots voldoende gas aanwezig is, maar voor zover bekend geen stervorming plaatsvindt. Tot hun verrassing ontdekten de astronomen daarbij meer dan achthonderd compacte concentraties van gas en stof.
Aanvankelijk was niet duidelijk of in deze concentraties daadwerkelijk sterren worden gevormd. Daarom hebben Lu en zijn collega’s (weer met ALMA) gezocht naar de energetische uitstromen van gas die kenmerkend zijn voor sterren-in-wording. Daarbij ontdekten ze 43 kleine, zwakke ‘gasjets’. En dat bewijst dat zich ook nabij het Melkwegcentrum babysterren kunnen vormen. (EE)
Gegevens van de Europese ruimtetelescoop Gaia suggereren dat de meest nabije sterrenhoop, de 153 lichtjaar verre Hyaden, uiteenvalt onder invloed van de zwaartekracht van een omvangrijke, maar niet waarneembare structuur in ons Melkwegstelsel. Als dat klopt, zou dat een aanwijzing kunnen zijn voor het bestaan van een populatie van ‘subhalo’s’ van donkere materie – onzichtbare wolken van deeltjes die overblijfselen zijn van de vorming van de Melkweg.
De subhalo’s zouden zich inmiddels over het hele Melkwegstelsel hebben verspreid en een onzichtbare substructuur hebben gevormd. De zwaartekracht van zo’n substructuur zou een waarneembare invloed uitoefenen op alles wat te dicht in zijn buurt komt.
De ontdekking van de (vermeende) substructuur is gebaseerd op waarnemingen van het gedrag van sterren die zich hebben losgemaakt van de Hyaden. Net als bij andere sterrenhopen leiden de onderlinge wisselwerkingen tussen de sterren van de Hyaden tot ontsnappingen. Hierdoor valt de sterrenhoop geleidelijk uit elkaar.
Bekend was al dat een stuk of honderd Hyaden zich inmiddels hebben verspreid over een gebied met een middellijn van zestig lichtjaar. De nieuwste meetgegevens van Gaia wijzen er echter op dat er nog veel meer ontsnappingen hebben plaatsgevonden. Een onderzoeksteam onder leiding van ESA-astronoom Tereza Jerabkova heeft met behulp van een computermodel duizenden sterren opgespoord die ooit tot de Hyaden hebben behoord.
De ontsnapte sterren vormen nu twee duizenden lichtjaren lange linten: zogeheten getijdenstaarten. De ene ‘staart’ beweegt voor de Hyaden uit, de andere sukkelt erachteraan. En daarbij valt op dat laatstgenoemde minder sterren bevat dan het computermodel vooraf voorspelde.
Met behulp van aanvullende computersimulaties heeft Jerabkova nu aangetoond dat het waargenomen tekort aan sterren verklaarbaar is als de betreffende getijdenstaart in botsing is gekomen met een wolk van materie van ongeveer 10 miljoen zonsmassa’s. In de omgeving van de getijdenstaart is echter geen massarijke gaswolk of sterrenhoop te bekennen.
Jerabkova suggereert daarom dat de verstoring door een subhalo van donkere materie kan zijn veroorzaakt, maar helemaal zeker is dat nog niet. Het is denkbaar dat bij toekomstig gericht onderzoek alsnog normale massarijke structuren in de buurt van de getijdenstaart worden opgespoord. Maar ondertussen willen zij en haar team ook andere sterrenhopen op raadselachtige verstoringen gaan onderzoeken. (EE)
Gegevens van de Europese ruimtetelescoop Gaia suggereren dat de meest nabije sterrenhoop, de 153 lichtjaar verre Hyaden, uiteenvalt onder invloed van de zwaartekracht van een omvangrijke, maar niet waarneembare structuur in ons Melkwegstelsel. Als dat klopt, zou dat een aanwijzing kunnen zijn voor het bestaan van een populatie van ‘subhalo’s’ van donkere materie – onzichtbare wolken van deeltjes die overblijfselen zijn van de vorming van de Melkweg.
De subhalo’s zouden zich inmiddels over het hele Melkwegstelsel hebben verspreid en een onzichtbare substructuur hebben gevormd. De zwaartekracht van zo’n substructuur zou een waarneembare invloed uitoefenen op alles wat te dicht in zijn buurt komt.
De ontdekking van de (vermeende) substructuur is gebaseerd op waarnemingen van het gedrag van sterren die zich hebben losgemaakt van de Hyaden. Net als bij andere sterrenhopen leiden de onderlinge wisselwerkingen tussen de sterren van de Hyaden tot ontsnappingen. Hierdoor valt de sterrenhoop geleidelijk uit elkaar.
Bekend was al dat een stuk of honderd Hyaden zich inmiddels hebben verspreid over een gebied met een middellijn van zestig lichtjaar. De nieuwste meetgegevens van Gaia wijzen er echter op dat er nog veel meer ontsnappingen hebben plaatsgevonden. Een onderzoeksteam onder leiding van ESA-astronoom Tereza Jerabkova heeft met behulp van een computermodel duizenden sterren opgespoord die ooit tot de Hyaden hebben behoord.
De ontsnapte sterren vormen nu twee duizenden lichtjaren lange linten: zogeheten getijdenstaarten. De ene ‘staart’ beweegt voor de Hyaden uit, de andere sukkelt erachteraan. En daarbij valt op dat laatstgenoemde minder sterren bevat dan het computermodel vooraf voorspelde.
Met behulp van aanvullende computersimulaties heeft Jerabkova nu aangetoond dat het waargenomen tekort aan sterren verklaarbaar is als de betreffende getijdenstaart in botsing is gekomen met een wolk van materie van ongeveer 10 miljoen zonsmassa’s. In de omgeving van de getijdenstaart is echter geen massarijke gaswolk of sterrenhoop te bekennen.
Jerabkova suggereert daarom dat de verstoring door een subhalo van donkere materie kan zijn veroorzaakt, maar helemaal zeker is dat nog niet. Het is denkbaar dat bij toekomstig gericht onderzoek alsnog normale massarijke structuren in de buurt van de getijdenstaart worden opgespoord. Maar ondertussen willen zij en haar team ook andere sterrenhopen op raadselachtige verstoringen gaan onderzoeken. (EE)
Astronomen hebben een omvangrijk, voorheen onbekend reservoir van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) ontdekt in een donkere, koude wolk van moleculen. Tot nu toe namen astronomen aan dat organische verbindingen van dit type voornamelijk werden geproduceerd in de atmosferen van stervende sterren. Maar ze blijken dus ook voor te komen in koude, donkere wolken waarin nog geen stervorming optreedt. Geschat wordt dat paks tot wel een kwart van alle koolstof in het heelal bevatten.
Bij hun speurtocht naar paks hebben de astronomen gebruik gemaakt van de Green Bank Telescope, de grootste ‘stuurbare’ radiotelescoop ter wereld, in Virginia (VS). Dit instrument werd gericht op de Taurus Molecular Cloud (TMC-1) – een grote wolk van stof en gas op ruwweg 450 lichtjaar van de aarde, die ooit zal samentrekken en nieuwe sterren zal gaan vormen.
Dat er in zulke wolken paks te vinden zouden zijn, werd al vermoed sinds de jaren 80, maar de aangetroffen hoeveelheden zijn vele malen groter dan gedacht. Ook blijkt het om verrassend veel soorten te gaan: meer dan tien zijn er geïdentificeerd. Vermoed wordt dat deze moleculen uiteindelijk zullen samenklonteren tot interstellaire stofdeeltjes, die uiteindelijk in planetoïden, kometen en planeten belanden. (EE)
Astronomen hebben een omvangrijk, voorheen onbekend reservoir van polycyclische aromatische koolwaterstoffen (paks) ontdekt in een donkere, koude wolk van moleculen. Tot nu toe namen astronomen aan dat organische verbindingen van dit type voornamelijk werden geproduceerd in de atmosferen van stervende sterren. Maar ze blijken dus ook voor te komen in koude, donkere wolken waarin nog geen stervorming optreedt. Geschat wordt dat paks tot wel een kwart van alle koolstof in het heelal bevatten.
Bij hun speurtocht naar paks hebben de astronomen gebruik gemaakt van de Green Bank Telescope, de grootste ‘stuurbare’ radiotelescoop ter wereld, in Virginia (VS). Dit instrument werd gericht op de Taurus Molecular Cloud (TMC-1) – een grote wolk van stof en gas op ruwweg 450 lichtjaar van de aarde, die ooit zal samentrekken en nieuwe sterren zal gaan vormen.
Dat er in zulke wolken paks te vinden zouden zijn, werd al vermoed sinds de jaren 80, maar de aangetroffen hoeveelheden zijn vele malen groter dan gedacht. Ook blijkt het om verrassend veel soorten te gaan: meer dan tien zijn er geïdentificeerd. Vermoed wordt dat deze moleculen uiteindelijk zullen samenklonteren tot interstellaire stofdeeltjes, die uiteindelijk in planetoïden, kometen en planeten belanden. (EE)
Bij de eerste complete hemelsurvey met de röntgentelescoop eROSITA aan boord van de Russisch-Duitse Spektr-RG-missie hebben astronomen van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik een eerder onbekende supernovarest ontdekt. Het object, dat Hoinga wordt genoemd, bevindt zich verrassend genoeg ver van het vlak van de Melkweg, waar het overgrote deel van de sterren te vinden is.
Zware sterren sluiten hun bestaan af met een enorme explosie die ‘supernova’ wordt genoemd. Geschat wordt dat er gemiddeld eens in de dertig tot vijftig jaar ergens in de Melkweg een supernova-explosie plaatsvindt. Het eigenlijke verschijnsel is maar gedurende enkele maanden waarneembaar, en gaat bovendien vaak schuil achter verduisterende wolken van stof. Het is dan ook ruim 400 jaar geleden dat astronomen getuige zijn geweest van een supernova in de Melkweg.
Een supernova mag dan kort duren, het nagloeiende restant ervan kan nog 100.000 jaar waarneembaar blijven. Zo’n restant bestaat uit materiaal dat met grote snelheid door de ontploffende ster is weggeblazen en zich een weg baant door het interstellaire medium. Ongeveer driehonderd van zulke supernovaresten zijn tot nu toe opgespoord – veel minder dan de naar schatting 1200 die in onze Melkweg te vinden zouden moeten zijn. Dat kan betekenen dat er veel minder supernova-explosies plaatsvinden dan gedacht of dat er veel supernovaresten over het hoofd zijn gezien.
Vandaar dat astronomen op allerlei golflengten naar supernova-resten aan het speuren zijn – in dit geval dus met een röntgentelescoop. Het ‘puin’ van een supernova-explosie heeft temperaturen van miljoenen graden en is daardoor een krachtige bron van energierijke röntgenstraling.
Supernovarest Hoinga liet zich verrassend makkelijk opsporen. Met een middellijn van 4,4 graden – ongeveer negentig keer de schijnbare diameter van de vollemaan – is hij de grootste supernovarest die ooit op röntgengolflengten is ontdekt. Maar het is vooral zijn ligging ver van het Melkwegvlak die opzien baart.
Alles bij elkaar zal eROSITA de komende jaren acht complete hemelsurveys gaan doen. Dat daarbij nieuwe supernovaresten zouden worden ontdekt, werd al verwacht. Maar dat de eerste al zo vroeg zou worden opgemerkt, is verrassend. Het zou inderdaad weleens kunnen betekenen dat de gebruikelijke zoekstrategie – het Melkwegvlak afspeuren – tekortschiet. (EE)
Bij de eerste complete hemelsurvey met de röntgentelescoop eROSITA aan boord van de Russisch-Duitse Spektr-RG-missie hebben astronomen van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik een eerder onbekende supernovarest ontdekt. Het object, dat Hoinga wordt genoemd, bevindt zich verrassend genoeg ver van het vlak van de Melkweg, waar het overgrote deel van de sterren te vinden is.
Zware sterren sluiten hun bestaan af met een enorme explosie die ‘supernova’ wordt genoemd. Geschat wordt dat er gemiddeld eens in de dertig tot vijftig jaar ergens in de Melkweg een supernova-explosie plaatsvindt. Het eigenlijke verschijnsel is maar gedurende enkele maanden waarneembaar, en gaat bovendien vaak schuil achter verduisterende wolken van stof. Het is dan ook ruim 400 jaar geleden dat astronomen getuige zijn geweest van een supernova in de Melkweg.
Een supernova mag dan kort duren, het nagloeiende restant ervan kan nog 100.000 jaar waarneembaar blijven. Zo’n restant bestaat uit materiaal dat met grote snelheid door de ontploffende ster is weggeblazen en zich een weg baant door het interstellaire medium. Ongeveer driehonderd van zulke supernovaresten zijn tot nu toe opgespoord – veel minder dan de naar schatting 1200 die in onze Melkweg te vinden zouden moeten zijn. Dat kan betekenen dat er veel minder supernova-explosies plaatsvinden dan gedacht of dat er veel supernovaresten over het hoofd zijn gezien.
Vandaar dat astronomen op allerlei golflengten naar supernova-resten aan het speuren zijn – in dit geval dus met een röntgentelescoop. Het ‘puin’ van een supernova-explosie heeft temperaturen van miljoenen graden en is daardoor een krachtige bron van energierijke röntgenstraling.
Supernovarest Hoinga liet zich verrassend makkelijk opsporen. Met een middellijn van 4,4 graden – ongeveer negentig keer de schijnbare diameter van de vollemaan – is hij de grootste supernovarest die ooit op röntgengolflengten is ontdekt. Maar het is vooral zijn ligging ver van het Melkwegvlak die opzien baart.
Alles bij elkaar zal eROSITA de komende jaren acht complete hemelsurveys gaan doen. Dat daarbij nieuwe supernovaresten zouden worden ontdekt, werd al verwacht. Maar dat de eerste al zo vroeg zou worden opgemerkt, is verrassend. Het zou inderdaad weleens kunnen betekenen dat de gebruikelijke zoekstrategie – het Melkwegvlak afspeuren – tekortschiet. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, met onder anderen Jacco Vink van de Universiteit van Amsterdam, heeft aanwijzingen gevonden voor een bijzonder soort supernova-explosie nabij het centrum van ons Melkwegstelsel. Deze zijn het resultaat van langdurige waarnemingen met de Chandra-ruimtetelescoop, waarbij een bijzondere cocktail van zware elementen in het restant van de explosie zijn aangetroffen (The Astrophysical Journal, 10 februari).
Het supernova-restant, dat Sagittarius A Oost of kortweg Sgr A Oost wordt genoemd, is lang aangezien als het overblijfsel van een zware ster die zijn relatief korte bestaan afsloot met een verwoestende explosie. Dat lijkt nu echter toch niet zo te zijn. Op basis van de nieuwe Chandra-gegevens denken astronomen dat Sgr A Oost een overblijfsel is van een ander type supernova-explosie, waarbij een witte dwerg – het compacte restant van een uitgeputte zonachtige ster – centraal stond. Wanneer een witte dwerg te veel materiaal aan een begeleidende ster onttrekt of met een soortgenoot fuseert, resulteert dat eveneens in een supernova-explosie, die type Ia wordt genoemd.
De Chandra-gegevens laten echter zien dat het hierbij niet om een ‘normale’ supernova van type Ia gaat. De samenstelling van het achtergebleven materiaal wijst erop dat het een zeldzame supernova van type Iax is geweest. Over deze supernova’s is nog weinig bekend, maar volgens de meest gangbare theorie verplaatsen de thermonucleaire kettingreacties die tot de verwoesting van de witte dwerg kunnen leiden zich bij dit type explosie veel langzamer door de ster dan bij type Ia. Dit resulteert in een zwakkere explosie, waarbij afwijkende hoeveelheden zware elementen worden gevormd. Het is zelfs mogelijk dat een deel van de witte dwergster achterblijft.
Uit waarnemingen van supernova-explosies in andere sterrenstelsels leiden astronomen af dat supernova’s van type Iax drie keer zo schaars zijn als die van type Ia. In ons Melkwegstelsel zijn slechts drie supernova-restanten van type Ia bekend, en nu dus mogelijk ook eentje van type Iax. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, met onder anderen Jacco Vink van de Universiteit van Amsterdam, heeft aanwijzingen gevonden voor een bijzonder soort supernova-explosie nabij het centrum van ons Melkwegstelsel. Deze zijn het resultaat van langdurige waarnemingen met de Chandra-ruimtetelescoop, waarbij een bijzondere cocktail van zware elementen in het restant van de explosie zijn aangetroffen (The Astrophysical Journal, 10 februari).
Het supernova-restant, dat Sagittarius A Oost of kortweg Sgr A Oost wordt genoemd, is lang aangezien als het overblijfsel van een zware ster die zijn relatief korte bestaan afsloot met een verwoestende explosie. Dat lijkt nu echter toch niet zo te zijn. Op basis van de nieuwe Chandra-gegevens denken astronomen dat Sgr A Oost een overblijfsel is van een ander type supernova-explosie, waarbij een witte dwerg – het compacte restant van een uitgeputte zonachtige ster – centraal stond. Wanneer een witte dwerg te veel materiaal aan een begeleidende ster onttrekt of met een soortgenoot fuseert, resulteert dat eveneens in een supernova-explosie, die type Ia wordt genoemd.
De Chandra-gegevens laten echter zien dat het hierbij niet om een ‘normale’ supernova van type Ia gaat. De samenstelling van het achtergebleven materiaal wijst erop dat het een zeldzame supernova van type Iax is geweest. Over deze supernova’s is nog weinig bekend, maar volgens de meest gangbare theorie verplaatsen de thermonucleaire kettingreacties die tot de verwoesting van de witte dwerg kunnen leiden zich bij dit type explosie veel langzamer door de ster dan bij type Ia. Dit resulteert in een zwakkere explosie, waarbij afwijkende hoeveelheden zware elementen worden gevormd. Het is zelfs mogelijk dat een deel van de witte dwergster achterblijft.
Uit waarnemingen van supernova-explosies in andere sterrenstelsels leiden astronomen af dat supernova’s van type Iax drie keer zo schaars zijn als die van type Ia. In ons Melkwegstelsel zijn slechts drie supernova-restanten van type Ia bekend, en nu dus mogelijk ook eentje van type Iax. (EE)
Astronomen hebben voor het eerst verre sterrenstelsels gebruikt om een klein deel van de ‘ontbrekende’ materie in de Melkweg op te sporen. Het gaat om een wolk van koud gas, die niet rechtstreeks waarneembaar is.
De meeste massa in het heelal bestaat uit de mysterieuze donkere materie, waarvan nog onbekend is waaruit deze is opgebouwd. Normale materie, zoals we die in sterren, planeten, pindakaas en vlinders aantreffen, vertegenwoordigt maar ongeveer vijf procent van het totaal. Dit is de zogeheten baryonische materie.
Ergerlijk genoeg is ook nog lang niet alle baryonische materie in kaart gebracht: ongeveer de helft ervan lijkt zoek. Aangenomen wordt dat veel ervan voor rekening komt voor wolken van koud gas.
Yuanming Wang, doctoraalstudent aan de Universiteit van Sydney, heeft een ingenieuze methode bedacht om deze ontbrekende materie op te sporen. Daarmee heeft ze een tot nog toe onbekende stroom van koud gas in de Melkweg opgespoord, op slechts tien lichtjaar van de aarde. De wolk is ongeveer een biljoen kilometer lang en 10 miljard kilometer breed, maar heeft niet veel meer massa dan onze maan.
Zulk koud gas zendt van zichzelf geen licht uit en laat zich zelfs niet rechtstreeks opsporen met radiotelescopen. Maar de gaswolken verstoren wel de radiogolven afkomstig van objecten die van ons uit gezien ver daarachter staan. Hierdoor lijken de verre objecten te ‘fonkelen’, net zoals de aardatmosfeer sterren aan het fonkelen brengt.
Wang en haar medewerkers hebben, met behulp van de ASKAP-radiotelescoop in West Australië, vijf fonkelende radiobronnen ontdekt die op één lijn aan de hemel staan. En hun analyse laat zien dat hun licht door de dezelfde wolk van koud gas moet zijn gegaan – vermoedelijk een langgerekte wolk waterstofgas met een temperatuur van –260 graden Celsius. Bij deze lage temperatuur bevriest waterstof tot een moeilijk detecteerbare ’sneeuw’. (EE)
Astronomen hebben voor het eerst verre sterrenstelsels gebruikt om een klein deel van de ‘ontbrekende’ materie in de Melkweg op te sporen. Het gaat om een wolk van koud gas, die niet rechtstreeks waarneembaar is.
De meeste massa in het heelal bestaat uit de mysterieuze donkere materie, waarvan nog onbekend is waaruit deze is opgebouwd. Normale materie, zoals we die in sterren, planeten, pindakaas en vlinders aantreffen, vertegenwoordigt maar ongeveer vijf procent van het totaal. Dit is de zogeheten baryonische materie.
Ergerlijk genoeg is ook nog lang niet alle baryonische materie in kaart gebracht: ongeveer de helft ervan lijkt zoek. Aangenomen wordt dat veel ervan voor rekening komt voor wolken van koud gas.
Yuanming Wang, doctoraalstudent aan de Universiteit van Sydney, heeft een ingenieuze methode bedacht om deze ontbrekende materie op te sporen. Daarmee heeft ze een tot nog toe onbekende stroom van koud gas in de Melkweg opgespoord, op slechts tien lichtjaar van de aarde. De wolk is ongeveer een biljoen kilometer lang en 10 miljard kilometer breed, maar heeft niet veel meer massa dan onze maan.
Zulk koud gas zendt van zichzelf geen licht uit en laat zich zelfs niet rechtstreeks opsporen met radiotelescopen. Maar de gaswolken verstoren wel de radiogolven afkomstig van objecten die van ons uit gezien ver daarachter staan. Hierdoor lijken de verre objecten te ‘fonkelen’, net zoals de aardatmosfeer sterren aan het fonkelen brengt.
Wang en haar medewerkers hebben, met behulp van de ASKAP-radiotelescoop in West Australië, vijf fonkelende radiobronnen ontdekt die op één lijn aan de hemel staan. En hun analyse laat zien dat hun licht door de dezelfde wolk van koud gas moet zijn gegaan – vermoedelijk een langgerekte wolk waterstofgas met een temperatuur van –260 graden Celsius. Bij deze lage temperatuur bevriest waterstof tot een moeilijk detecteerbare ’sneeuw’. (EE)
Astronomen van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) hebben ontdekt dat de sterrenpopulatie van Tucana 2, een klein, diffuus sterrenstelsel op ongeveer 163.000 lichtjaar afstand, zich tot op opvallend grote afstand van diens centrum uitstrekt. Dat wijst erop dat het stelsel is omgeven door een verrassend massarijke halo van donkere materie (Nature Astronomy, 1 februari).
Ons Melkwegstelsel is omringd door tientallen dwergsterrenstelsels die vermoedelijk overblijfselen zijn van de eerste sterrenstelsels in het heelal. Tucana 2 is een van deze galactische ‘fossielen’.
De sterren die de astronomen aan de rand van Tucana 2 hebben opgespoord zijn primitiever dan die in het centrum van het stelsel. Dat wil zeggen dat ze veel minder ‘metalen’ – elementen zwaarder dan helium – bevatten. Van sterren met een laag metaalgehalte wordt aangenomen dat ze vroeg in de geschiedenis van het heelal zijn ontstaan, toen sterren nog niet veel tijd hadden gehad om, door middel van kernfusie, lichte elementen in zwaardere om te zetten.
De onderzoekers vermoeden dat Tucana 2 is voortgekomen uit een samensmelting van twee nóg kleinere sterrenstelsels, waarvan het ene wat primitiever was dan het andere. Het is voor het eerst dat zo’n tweedeling bij een ’ultrazwak’ dwergsterrenstelsel is waargenomen.
De aanwezigheid van primitieve, metaalarme sterren op grote afstand van de kern van Tucana 2 brengt de astronomen tot de conclusie dat de donkere halo om dit sterrenstelsel drie tot vijf keer zoveel massa heeft als tot nu toe werd aangenomen. Donkere materie is een hypothetische vorm van materie die meer dan 85 procent van alle massa in het heelal voor zijn rekening neemt. Aangenomen wordt dat elk sterrenstelsels zo’n donkere halo heeft – anders zouden ze hun sterren simpelweg niet bij elkaar kunnen houden.
Tot nu toe gingen astronomen ervan uit dat de halo’s van de allereerste sterrenstelsels in het heel vrij klein waren. Maar het feit dat een galactische fossiel als Tucana 2 een omvangrijke halo van donkere materie heeft, kan erop wijzen dat de halo’s van de allereerste sterrenstelsels in het heelal veel groter en massarijker waren dan gedacht. (EE)
Astronomen van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) hebben ontdekt dat de sterrenpopulatie van Tucana 2, een klein, diffuus sterrenstelsel op ongeveer 163.000 lichtjaar afstand, zich tot op opvallend grote afstand van diens centrum uitstrekt. Dat wijst erop dat het stelsel is omgeven door een verrassend massarijke halo van donkere materie (Nature Astronomy, 1 februari).
Ons Melkwegstelsel is omringd door tientallen dwergsterrenstelsels die vermoedelijk overblijfselen zijn van de eerste sterrenstelsels in het heelal. Tucana 2 is een van deze galactische ‘fossielen’.
De sterren die de astronomen aan de rand van Tucana 2 hebben opgespoord zijn primitiever dan die in het centrum van het stelsel. Dat wil zeggen dat ze veel minder ‘metalen’ – elementen zwaarder dan helium – bevatten. Van sterren met een laag metaalgehalte wordt aangenomen dat ze vroeg in de geschiedenis van het heelal zijn ontstaan, toen sterren nog niet veel tijd hadden gehad om, door middel van kernfusie, lichte elementen in zwaardere om te zetten.
De onderzoekers vermoeden dat Tucana 2 is voortgekomen uit een samensmelting van twee nóg kleinere sterrenstelsels, waarvan het ene wat primitiever was dan het andere. Het is voor het eerst dat zo’n tweedeling bij een ’ultrazwak’ dwergsterrenstelsel is waargenomen.
De aanwezigheid van primitieve, metaalarme sterren op grote afstand van de kern van Tucana 2 brengt de astronomen tot de conclusie dat de donkere halo om dit sterrenstelsel drie tot vijf keer zoveel massa heeft als tot nu toe werd aangenomen. Donkere materie is een hypothetische vorm van materie die meer dan 85 procent van alle massa in het heelal voor zijn rekening neemt. Aangenomen wordt dat elk sterrenstelsels zo’n donkere halo heeft – anders zouden ze hun sterren simpelweg niet bij elkaar kunnen houden.
Tot nu toe gingen astronomen ervan uit dat de halo’s van de allereerste sterrenstelsels in het heel vrij klein waren. Maar het feit dat een galactische fossiel als Tucana 2 een omvangrijke halo van donkere materie heeft, kan erop wijzen dat de halo’s van de allereerste sterrenstelsels in het heelal veel groter en massarijker waren dan gedacht. (EE)
Al zestig jaar weten astronomen dat de schijf van de Melkweg, waar het leeuwendeel van zijn honderden miljarden sterren verblijft, niet vlak is, maar aan de ene kant wat omhoog, en aan de andere kant omlaag is gekromd. Gegevens van de Sloan Digital Sky Survey bevestigen dit, en laten bovendien zien dat deze golving eens in de ongeveer 440 miljoen jaar om het Melkwegcentrum draait.
Ongeveer vijftig tot zeventig procent van alle spiraalstelsels – de categorie van sterrenstelsels waartoe onze Melkweg behoort – vertoont een kromming. De Melkweg zelf ook, maar dat laat zich niet zo gemakkelijk vaststellen, omdat we ons zo ongeveer in het schijfvlak bevinden.
Om meer te weten te komen over de vorm van de Melkweg, moeten astronomen de posities en bewegingen van grote aantallen sterren verspreid over de hele Melkweg onderzoeken. Dat is ook precies wat een team onder leiding van Xinlun Cheng van de Universiteit van Virginia (VS) aan de hand van gegevens van de Sloan Digital Sky Survey, de Apache Point Observatory Galactic Evolution Experiment (APOGEE) en de Europese astrometrische ruimtetelescoop Gaia heeft gedaan.
Aan de hand van gegevens van honderdduizenden sterren hebben Cheng en zijn collega’s vastgesteld dat de kromming van de Melkweg in feite een golf is die om het Melkwegcentrum draait. Het effect is vergelijkbaar met de Mexicaanse golf in een voetbalstadion, die ontstaat wanneer groepen mensen beurtelings opstaan en weer gaan zitten: de sterren gaan op en neer, op het ritme van de golf.
De driedimensionale sterrenkaart die de astronomen aan de hand van APOGEE- en Gaia-gegevens hebben samengesteld, strekt zich tot op grotere afstand van het Melkwegcentrum uit dan eerdere kaarten. Hierdoor kon nu een nauwkeuriger beeld verkregen van de omvang van de stellaire golf en de snelheid waarmee deze zich verplaatst.
De meest waarschijnlijke oorzaak van de golf is een relatief recente interactie tussen de Melkweg en een van zijn satellietstelsels. Modelberekeningen van Chang zijn team geven aan dat de betreffende ontmoeting ongeveer drie miljard jaar geleden heeft plaatsgevonden. (EE)
Al zestig jaar weten astronomen dat de schijf van de Melkweg, waar het leeuwendeel van zijn honderden miljarden sterren verblijft, niet vlak is, maar aan de ene kant wat omhoog, en aan de andere kant omlaag is gekromd. Gegevens van de Sloan Digital Sky Survey bevestigen dit, en laten bovendien zien dat deze golving eens in de ongeveer 440 miljoen jaar om het Melkwegcentrum draait.
Ongeveer vijftig tot zeventig procent van alle spiraalstelsels – de categorie van sterrenstelsels waartoe onze Melkweg behoort – vertoont een kromming. De Melkweg zelf ook, maar dat laat zich niet zo gemakkelijk vaststellen, omdat we ons zo ongeveer in het schijfvlak bevinden.
Om meer te weten te komen over de vorm van de Melkweg, moeten astronomen de posities en bewegingen van grote aantallen sterren verspreid over de hele Melkweg onderzoeken. Dat is ook precies wat een team onder leiding van Xinlun Cheng van de Universiteit van Virginia (VS) aan de hand van gegevens van de Sloan Digital Sky Survey, de Apache Point Observatory Galactic Evolution Experiment (APOGEE) en de Europese astrometrische ruimtetelescoop Gaia heeft gedaan.
Aan de hand van gegevens van honderdduizenden sterren hebben Cheng en zijn collega’s vastgesteld dat de kromming van de Melkweg in feite een golf is die om het Melkwegcentrum draait. Het effect is vergelijkbaar met de Mexicaanse golf in een voetbalstadion, die ontstaat wanneer groepen mensen beurtelings opstaan en weer gaan zitten: de sterren gaan op en neer, op het ritme van de golf.
De driedimensionale sterrenkaart die de astronomen aan de hand van APOGEE- en Gaia-gegevens hebben samengesteld, strekt zich tot op grotere afstand van het Melkwegcentrum uit dan eerdere kaarten. Hierdoor kon nu een nauwkeuriger beeld verkregen van de omvang van de stellaire golf en de snelheid waarmee deze zich verplaatst.
De meest waarschijnlijke oorzaak van de golf is een relatief recente interactie tussen de Melkweg en een van zijn satellietstelsels. Modelberekeningen van Chang zijn team geven aan dat de betreffende ontmoeting ongeveer drie miljard jaar geleden heeft plaatsgevonden. (EE)
Tijdens de virtuele bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week plaatsvindt, hebben wetenschappers van de Apache Point Observatory Galactic Evolution Explorer (APOGEE)-survey resultaten gepresenteerd die erop wijzen dat een recent ontdekte ‘sterrenstroom’ in de Melkweg een andere oorsprong heeft dan werd aangenomen.
Ons Melkwegstelsel heeft in de loop van zijn bestaan tientallen botsingen met kleinere sterrenstelsels meegemaakt. Terwijl deze stelsels door de Melkweg worden ‘opgeslokt’, worden ze verscheurd door getijdenkrachten. Door dit proces is in de halo – het ijle buitenste omhulsel van de Melkweg – een ingewikkeld netwerk van sterrenstromen ontstaan.
Sommige van de stromen binnen dit netwerk lijken met elkaar verbonden te zijn, en vinden hun oorsprong wellicht bij één en hetzelfde opgeslokte stelsel. Maar de ‘spaghetti’ van sterrenstromen is nog lang niet ontward.
Een van de meest recent ontdekte stromen is de Jhelum-stroom. De oorsprong ervan was tot nu toe onduidelijk, maar er leek een verband te bestaan met ‘Gaia-Enceladus’, een fors dwergstelsel dat ongeveer tien miljard jaar geleden door de Melkweg is opgeslokt. Restanten van deze ‘fusie’ zijn verspreid over ons hele sterrenstelsel terug te vinden, ook op plek waar de Jhelum-stroom is aangetroffen.
In het kader van de APOGEE-survey is nu het spectrum vastgelegd van de helderste rode reuzenster van de Jhelum-stroom. Het spectrum van een ster bevat informatie over diens chemische samenstelling en beweging binnen de Melkweg.
In combinatie met nauwkeurige positiebepalingen van de Europese Gaia-satelliet heeft dit geleid tot de ontdekking dat de rode reus een heel andere koers volgt dan de overige restanten van de Gaia-Enceladus-fusie. Hieruit leiden de astronomen af dat de Jhelum-stroom waarschijnlijk het restant is van een ander klein sterrenstelsel of misschien zelfs van een bolvormige sterrenhoop die aan de getijdenkrachten van de Melkweg is bezweken. (EE)
Tijdens de virtuele bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week plaatsvindt, hebben wetenschappers van de Apache Point Observatory Galactic Evolution Explorer (APOGEE)-survey resultaten gepresenteerd die erop wijzen dat een recent ontdekte ‘sterrenstroom’ in de Melkweg een andere oorsprong heeft dan werd aangenomen.
Ons Melkwegstelsel heeft in de loop van zijn bestaan tientallen botsingen met kleinere sterrenstelsels meegemaakt. Terwijl deze stelsels door de Melkweg worden ‘opgeslokt’, worden ze verscheurd door getijdenkrachten. Door dit proces is in de halo – het ijle buitenste omhulsel van de Melkweg – een ingewikkeld netwerk van sterrenstromen ontstaan.
Sommige van de stromen binnen dit netwerk lijken met elkaar verbonden te zijn, en vinden hun oorsprong wellicht bij één en hetzelfde opgeslokte stelsel. Maar de ‘spaghetti’ van sterrenstromen is nog lang niet ontward.
Een van de meest recent ontdekte stromen is de Jhelum-stroom. De oorsprong ervan was tot nu toe onduidelijk, maar er leek een verband te bestaan met ‘Gaia-Enceladus’, een fors dwergstelsel dat ongeveer tien miljard jaar geleden door de Melkweg is opgeslokt. Restanten van deze ‘fusie’ zijn verspreid over ons hele sterrenstelsel terug te vinden, ook op plek waar de Jhelum-stroom is aangetroffen.
In het kader van de APOGEE-survey is nu het spectrum vastgelegd van de helderste rode reuzenster van de Jhelum-stroom. Het spectrum van een ster bevat informatie over diens chemische samenstelling en beweging binnen de Melkweg.
In combinatie met nauwkeurige positiebepalingen van de Europese Gaia-satelliet heeft dit geleid tot de ontdekking dat de rode reus een heel andere koers volgt dan de overige restanten van de Gaia-Enceladus-fusie. Hieruit leiden de astronomen af dat de Jhelum-stroom waarschijnlijk het restant is van een ander klein sterrenstelsel of misschien zelfs van een bolvormige sterrenhoop die aan de getijdenkrachten van de Melkweg is bezweken. (EE)
Ons Melkwegstelsel bevat mogelijk iets minder donkere materie dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit metingen van hoe pulsars – snel rondtollende ster-restanten die bundels van straling uitzenden – in banen om het Melkwegcentrum bewegen.
Alle objecten in ons Melkwegstelsel ondervinden een versnelling die het gevolg is van de gezamenlijke aantrekkingskracht van donkere materie en de stellaire dichtheid. Een onderzoeksteam onder leiding van Sukanya Chakrabarti van het Institute for Advanced Study (VS) heeft deze aantrekkingskracht nu voor het eerst rechtstreeks gemeten. Daartoe zijn heel nauwkeurige metingen gedaan van de radiopulsen van pulsars die zich in en boven de Melkwegschijf bevinden.
Met name sterren die zich in de ijle halo van de Melkweg bevinden – een ruwweg bolvormig gebied dat tot op ongeveer 300.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum reikt – zijn gevoelig voor de aantrekkingskracht van de donkere materie in de Melkwegschijf. Deze laatste werd bij eerdere schattingen van de hoeveelheid donkere materie voorgesteld als een schijf in ‘evenwichtstoestand’.
In werkelijkheid vertoont de Melkwegschijf echter allerlei golfbewegingen ten gevolge van vroegere ‘aanvaringen’ met kleinere sterrenstelsels en door de aantrekkingskracht van naburige dwergstelsels zoals de beide Magelhaense Woken. Als gevolg daarvan volgen sterren geen vlakke banen om het Melkwegcentrum, maar golven ze een beetje op en neer.
Bij het nieuwe onderzoek is geen gebruik gemaakt van deze vereenvoudigde voorstelling van zaken, maar zijn rechtstreekse metingen gedaan van de versnellingen die pulsars ondervinden ten gevolge van de materie in de Melkwegschijf. Op basis van deze metingen en de bekende hoeveelheid zichtbare materie in de Melkweg, hebben onder onderzoekers berekend hoeveel donkere materie ons Melkwegstelsel bevat.
De uitkomst ligt dicht bij die van eerdere bepalingen, maar lijkt een tikkie lager uit te vallen. De foutmarge in de nieuwe bepaling is nog wel heel groot. (EE)
Ons Melkwegstelsel bevat mogelijk iets minder donkere materie dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit metingen van hoe pulsars – snel rondtollende ster-restanten die bundels van straling uitzenden – in banen om het Melkwegcentrum bewegen.
Alle objecten in ons Melkwegstelsel ondervinden een versnelling die het gevolg is van de gezamenlijke aantrekkingskracht van donkere materie en de stellaire dichtheid. Een onderzoeksteam onder leiding van Sukanya Chakrabarti van het Institute for Advanced Study (VS) heeft deze aantrekkingskracht nu voor het eerst rechtstreeks gemeten. Daartoe zijn heel nauwkeurige metingen gedaan van de radiopulsen van pulsars die zich in en boven de Melkwegschijf bevinden.
Met name sterren die zich in de ijle halo van de Melkweg bevinden – een ruwweg bolvormig gebied dat tot op ongeveer 300.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum reikt – zijn gevoelig voor de aantrekkingskracht van de donkere materie in de Melkwegschijf. Deze laatste werd bij eerdere schattingen van de hoeveelheid donkere materie voorgesteld als een schijf in ‘evenwichtstoestand’.
In werkelijkheid vertoont de Melkwegschijf echter allerlei golfbewegingen ten gevolge van vroegere ‘aanvaringen’ met kleinere sterrenstelsels en door de aantrekkingskracht van naburige dwergstelsels zoals de beide Magelhaense Woken. Als gevolg daarvan volgen sterren geen vlakke banen om het Melkwegcentrum, maar golven ze een beetje op en neer.
Bij het nieuwe onderzoek is geen gebruik gemaakt van deze vereenvoudigde voorstelling van zaken, maar zijn rechtstreekse metingen gedaan van de versnellingen die pulsars ondervinden ten gevolge van de materie in de Melkwegschijf. Op basis van deze metingen en de bekende hoeveelheid zichtbare materie in de Melkweg, hebben onder onderzoekers berekend hoeveel donkere materie ons Melkwegstelsel bevat.
De uitkomst ligt dicht bij die van eerdere bepalingen, maar lijkt een tikkie lager uit te vallen. De foutmarge in de nieuwe bepaling is nog wel heel groot. (EE)
Een onderzoeksteam onder leiding van astronomen van de National Astronomical Observatories of Chinese Academy of Sciences (NAOC) heeft aan de hand van data van de LAMOST-telescoop en de Gaia-satelliet 591 zogeheten hogesnelheidssterren ontdekt. Enkele tientallen van deze sterren hebben zoveel snelheid dat ze uit ons Melkwegstelsel kunnen ontsnappen.
Hogesnelheidssterren bevinden zich ver van het vlak van de Melkweg en doorlopen langgerekte banen om het Melkwegcentrum. Sinds de ontdekking van de eerste hogesnelheidsster in 2005 hadden astronomen al meer dan 550 van deze objecten ontdekt. Met de nieuwe ontdekkingen komt het totaal dus ruim boven de duizend.
Uit de bewegingen van de 591 nieuwe hogesnelheidssterren leiden de onderzoekers af dat ze deel uitmaken van het binnenste deel van de halo van de Melkweg. De halo is een min of meer bolvormig gebied rond de Melkwegschijf waar zich maar weinig sterren bevinden.
Het gros van de 591 opgespoorde sterren is arm aan elementen zwaarder dan helium. Volgens de astronomen wijst dit erop dat de stellaire halo van de Melkweg voor een belangrijk deel bestaat uit sterren die deel hebben uitgemaakt van kleine sterrenstelsels die op enige moment door het Melkwegstelsel zijn opgeslokt en aan flarden zijn getrokken. (EE)
Een onderzoeksteam onder leiding van astronomen van de National Astronomical Observatories of Chinese Academy of Sciences (NAOC) heeft aan de hand van data van de LAMOST-telescoop en de Gaia-satelliet 591 zogeheten hogesnelheidssterren ontdekt. Enkele tientallen van deze sterren hebben zoveel snelheid dat ze uit ons Melkwegstelsel kunnen ontsnappen.
Hogesnelheidssterren bevinden zich ver van het vlak van de Melkweg en doorlopen langgerekte banen om het Melkwegcentrum. Sinds de ontdekking van de eerste hogesnelheidsster in 2005 hadden astronomen al meer dan 550 van deze objecten ontdekt. Met de nieuwe ontdekkingen komt het totaal dus ruim boven de duizend.
Uit de bewegingen van de 591 nieuwe hogesnelheidssterren leiden de onderzoekers af dat ze deel uitmaken van het binnenste deel van de halo van de Melkweg. De halo is een min of meer bolvormig gebied rond de Melkwegschijf waar zich maar weinig sterren bevinden.
Het gros van de 591 opgespoorde sterren is arm aan elementen zwaarder dan helium. Volgens de astronomen wijst dit erop dat de stellaire halo van de Melkweg voor een belangrijk deel bestaat uit sterren die deel hebben uitgemaakt van kleine sterrenstelsels die op enige moment door het Melkwegstelsel zijn opgeslokt en aan flarden zijn getrokken. (EE)
Bij de eerste complete hemelsurvey met de röntgentelescoop eROSITA aan boord van de Spektrum-Roentgen-Gamma (SRG)-satelliet is een grote zandlopervormige structuur in de Melkweg ontdekt. Deze ‘eROSITA-bubbels’ lijken veel op de Fermi-bubbels die tien jaar geleden bij nog hogere energieën zijn ontdekt (Nature, 9 december).
De meest waarschijnlijke verklaring voor de structuur is een zeer energierijke uitbarsting die lang geleden in het centrum van het Melkwegstelsel heeft plaatsgevonden. De schokgolven van dit verschijnsel banen zich nu een weg door het ijle omhulsel van heet gas rond de Melkweg.
Het bestaan van de noordelijke bubbel, die boven de schijf van de Melkweg uittorent, was al een hele tijd bekend. Hij werd aangezien voor het restant van een supernova-explosie die lang geleden zou hebben plaatsgevonden. Maar nu ook ónder de Melkwegschijf zo’n bubbel is ontdekt, zoeken astronomen de oorzaak in het centrum van ons Melkwegstelsel.
De eROSITA-bubbels hebben afmetingen van misschien wel 50.000 lichtjaar en zijn tezamen ongeveer net zo groot als de complete Melkweg. Ze zijn ook groter dan de bekende Fermi-bubbels en hun ontstaan heeft ook meer energie gekost – het equivalent van 100.000 supernova-explosies.
Er zijn twee verklaringen mogelijk voor hun ontstaan. De ene is een hevige geboortegolf van sterren, gevolgd door een reeks supernova-explosies. De andere mogelijkheid is dat er een grote uitbarsting heeft plaatsgevonden in de nabijheid van het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum – bijvoorbeeld toen deze een ster opslokte. (EE)
Bij de eerste complete hemelsurvey met de röntgentelescoop eROSITA aan boord van de Spektrum-Roentgen-Gamma (SRG)-satelliet is een grote zandlopervormige structuur in de Melkweg ontdekt. Deze ‘eROSITA-bubbels’ lijken veel op de Fermi-bubbels die tien jaar geleden bij nog hogere energieën zijn ontdekt (Nature, 9 december).
De meest waarschijnlijke verklaring voor de structuur is een zeer energierijke uitbarsting die lang geleden in het centrum van het Melkwegstelsel heeft plaatsgevonden. De schokgolven van dit verschijnsel banen zich nu een weg door het ijle omhulsel van heet gas rond de Melkweg.
Het bestaan van de noordelijke bubbel, die boven de schijf van de Melkweg uittorent, was al een hele tijd bekend. Hij werd aangezien voor het restant van een supernova-explosie die lang geleden zou hebben plaatsgevonden. Maar nu ook ónder de Melkwegschijf zo’n bubbel is ontdekt, zoeken astronomen de oorzaak in het centrum van ons Melkwegstelsel.
De eROSITA-bubbels hebben afmetingen van misschien wel 50.000 lichtjaar en zijn tezamen ongeveer net zo groot als de complete Melkweg. Ze zijn ook groter dan de bekende Fermi-bubbels en hun ontstaan heeft ook meer energie gekost – het equivalent van 100.000 supernova-explosies.
Er zijn twee verklaringen mogelijk voor hun ontstaan. De ene is een hevige geboortegolf van sterren, gevolgd door een reeks supernova-explosies. De andere mogelijkheid is dat er een grote uitbarsting heeft plaatsgevonden in de nabijheid van het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum – bijvoorbeeld toen deze een ster opslokte. (EE)
Astronomers have released a new, extremely detailed three-dimensional census of our Milky Way galaxy.
\r\nOn December 3rd, the team behind the European Space Agency's Gaia mission published the third and most accurate edition of its star catalog.
\r\nThe catalog, titled Early Data Release 3, contains ultra-precise coordinates for 1,811,709,771 stars between 3rd and 21st magnitude, with a precision of a few tens of micro-arcseconds; most of these also have brightness measurements. In addition, the catalog provides parallaxes (aka, distances) and proper motions on the sky for a subset of 1,467,744,818 stars.
\r\n“This is certainly one of the largest catalogs ever compiled in the history of science,” says consortium chair Anthony Brown (Leiden Observatory, The Netherlands).
\r\nBig data from Gaia
The European Space Agency’s Gaia spacecraft has been scanning the skies from its vantage point 1.5 million kilometers away from Earth in the opposite direction from the Sun, at the L2 Lagrangian point, since July 2014, following its launch in late 2013. The mission team has been releasing gradually improved catalogs, with the first coming out in September 2016 and then in April 2018. The next release is expected in early 2022. To date, over 3,600 refereed papers have already been published on the basis of earlier Gaia results.
This most recent release includes almost three full years of data. Due to the longer time baseline, the parallax estimates, which astronomers use to derive stellar distances, are 30% more precise than the last data release. Proper motions across the sky are also twice as precise. The data also contains information on 1.6 million quasars, gas-guzzling black holes in distant galaxies. Eventually, with 10 years of data, all measurements will become twice as accurate, while proper motion precision will increase sevenfold. Gaia is expected to operate until 2025.
\r\nFirst look: satellite galaxies and star clusters
In a series of papers published in Astronomy & Astrophysics, the Gaia Collaboration provides a taste of what can be done with this new data.
For instance, color information on individual stars in the Large and Small Magellanic Clouds reveals that both older (redder) and younger (bluer) populations of stars are present in the gaseous bridge that connects our two largest satellites galaxies. Proper motion data also show that while the LMC is rotating in an orderly way, many of the stars in the SMC appear to be flowing towards and into the Magellanic Bridge. These observations will influence ideas about how these satellites are interacting with each other and with the Milky Way.
\r\nUsing colors and proper motions of stars opposite the galactic center, Gaia scientists have distinguished stars that once belonged to Gaia-Enceladus – a companion galaxy that collided and merged with our Milky Way some 8–11 billion years ago.
\r\n“We can see its debris clearly out to 65,000 light-years from the center of the galaxy,” says Amina Helmi (University of Groningen, The Netherlands). Her team discovered the galactic intruder in 2018 from a previous Gaia data release. A preliminary analysis of the new data indicates that the disk of the Milky Way was almost 20% smaller at the time of the encounter. This agrees with computer simulations that show evidence of disk growth after galaxy mergers.
\r\nOne other impressive result is the precise determination of our solar system’s acceleration. While the Sun has a more or less constant orbital velocity of about 230 kilometers per second, it is continuously “falling” in the direction of the galactic center, causing a minute shift in the perceived positions of distant quasars. Based on the new data, the Gaia team arrives at a centripetal acceleration of 7 millimeters per second per year – in good agreement with current models of the mass distribution in the Milky Way. “This is extreme astrometry,” says Floor van Leeuwen (University of Cambridge, UK).
\r\nFinally, the Gaia collaboration has produced a subcatalog — and an accompanying 3D movie (below) — of 331,312 stars within 326 light-years of the Sun. This local census is estimated to be 92% complete (some extremely dim stars may still be missing). Our “solar backyard” contains two open star clusters: the Hyades and the Coma Berenices star cluster, the members of which can easily be recognized by their common proper motion. The 1,000 or so stars belonging to the Hyades cluster spread over a distance of almost 100 light-years, an elongated structure that spans many tens of degrees on the sky.
\r\n“We already knew that the Hyades cluster is dispersing due to the Milky Way’s tidal forces,” says Brown, “but the new data provide a much more precise picture.”
\r\nThe worldwide astronomical community received access to Gaia’s newest data release at 6:00 a.m. EST (11:00 a.m. UT), and as you read this, many groups all around the globe will be carrying out their own research. According to Gerry Gilmore (University of Cambridge, UK), “A vast wealth of science is coming out of Gaia.” The first new results will probably hit the arXiv preprint server within days, and many more are expected to follow over the coming weeks and months.
\r\n“Almost every field is benefitting from this mission,” says Helmi. “Gaia is transformational. It is revolutionizing astronomy.”
Astronomers have released a new, extremely detailed three-dimensional census of our Milky Way galaxy.
\r\nOn December 3rd, the team behind the European Space Agency's Gaia mission published the third and most accurate edition of its star catalog.
\r\nThe catalog, titled Early Data Release 3, contains ultra-precise coordinates for 1,811,709,771 stars between 3rd and 21st magnitude, with a precision of a few tens of micro-arcseconds; most of these also have brightness measurements. In addition, the catalog provides parallaxes (aka, distances) and proper motions on the sky for a subset of 1,467,744,818 stars.
\r\n“This is certainly one of the largest catalogs ever compiled in the history of science,” says consortium chair Anthony Brown (Leiden Observatory, The Netherlands).
\r\nBig data from Gaia
The European Space Agency’s Gaia spacecraft has been scanning the skies from its vantage point 1.5 million kilometers away from Earth in the opposite direction from the Sun, at the L2 Lagrangian point, since July 2014, following its launch in late 2013. The mission team has been releasing gradually improved catalogs, with the first coming out in September 2016 and then in April 2018. The next release is expected in early 2022. To date, over 3,600 refereed papers have already been published on the basis of earlier Gaia results.
This most recent release includes almost three full years of data. Due to the longer time baseline, the parallax estimates, which astronomers use to derive stellar distances, are 30% more precise than the last data release. Proper motions across the sky are also twice as precise. The data also contains information on 1.6 million quasars, gas-guzzling black holes in distant galaxies. Eventually, with 10 years of data, all measurements will become twice as accurate, while proper motion precision will increase sevenfold. Gaia is expected to operate until 2025.
\r\nFirst look: satellite galaxies and star clusters
In a series of papers published in Astronomy & Astrophysics, the Gaia Collaboration provides a taste of what can be done with this new data.
For instance, color information on individual stars in the Large and Small Magellanic Clouds reveals that both older (redder) and younger (bluer) populations of stars are present in the gaseous bridge that connects our two largest satellites galaxies. Proper motion data also show that while the LMC is rotating in an orderly way, many of the stars in the SMC appear to be flowing towards and into the Magellanic Bridge. These observations will influence ideas about how these satellites are interacting with each other and with the Milky Way.
\r\nUsing colors and proper motions of stars opposite the galactic center, Gaia scientists have distinguished stars that once belonged to Gaia-Enceladus – a companion galaxy that collided and merged with our Milky Way some 8–11 billion years ago.
\r\n“We can see its debris clearly out to 65,000 light-years from the center of the galaxy,” says Amina Helmi (University of Groningen, The Netherlands). Her team discovered the galactic intruder in 2018 from a previous Gaia data release. A preliminary analysis of the new data indicates that the disk of the Milky Way was almost 20% smaller at the time of the encounter. This agrees with computer simulations that show evidence of disk growth after galaxy mergers.
\r\nOne other impressive result is the precise determination of our solar system’s acceleration. While the Sun has a more or less constant orbital velocity of about 230 kilometers per second, it is continuously “falling” in the direction of the galactic center, causing a minute shift in the perceived positions of distant quasars. Based on the new data, the Gaia team arrives at a centripetal acceleration of 7 millimeters per second per year – in good agreement with current models of the mass distribution in the Milky Way. “This is extreme astrometry,” says Floor van Leeuwen (University of Cambridge, UK).
\r\nFinally, the Gaia collaboration has produced a subcatalog — and an accompanying 3D movie (below) — of 331,312 stars within 326 light-years of the Sun. This local census is estimated to be 92% complete (some extremely dim stars may still be missing). Our “solar backyard” contains two open star clusters: the Hyades and the Coma Berenices star cluster, the members of which can easily be recognized by their common proper motion. The 1,000 or so stars belonging to the Hyades cluster spread over a distance of almost 100 light-years, an elongated structure that spans many tens of degrees on the sky.
\r\n“We already knew that the Hyades cluster is dispersing due to the Milky Way’s tidal forces,” says Brown, “but the new data provide a much more precise picture.”
\r\nThe worldwide astronomical community received access to Gaia’s newest data release at 6:00 a.m. EST (11:00 a.m. UT), and as you read this, many groups all around the globe will be carrying out their own research. According to Gerry Gilmore (University of Cambridge, UK), “A vast wealth of science is coming out of Gaia.” The first new results will probably hit the arXiv preprint server within days, and many more are expected to follow over the coming weeks and months.
\r\n“Almost every field is benefitting from this mission,” says Helmi. “Gaia is transformational. It is revolutionizing astronomy.”
De nieuwste sterrendatabase van ruimtetelescoop Gaia toont onder andere het samenkomen en uiteengaan van de Magelhaense Wolken en de versnelling van onze zon in haar beweging door de Melkweg. Verder zijn nu van alle 330.000 sterren die zich binnen 325 lichtjaar van de aarde bevinden veel meer gegevens bekend en kunnen sterrenkundigen voor het eerst goed vanaf de aarde naar de buitenkant van de Melkweg kijken. Dat maakte een internationaal team van onderzoekers vanochtend om 10.00 uur bekend.
De onderzoekers, onder wie een aantal Nederlanders, mochten als eerste de gegevens analyseren omdat ze meewerkten aan het geschikt maken van de informatie voor de sterrenkunde-gemeenschap.
Amina Helmi (Kapteyn Instituut, Rijksuniversiteit Groningen) was onder andere betrokken bij het onderzoek naar de dansende Magelhaense wolken, twee kleine buursterrenstelsels van onze Melkweg: ‘We kunnen nu de snelheden en de positie van de sterren in de Kleine en Grote Magelhaense wolk nauwkeurig bepalen. Daardoor kunnen we afleiden dat ze eerst naar elkaar zijn bewogen en daarna weer van elkaar zijn verwijderd. Tijdens deze dans pikten ze sterren van elkaar.’
Met de nieuwste gegevens kan beter vanuit onze positie in de Melkweg naar buiten worden gekeken. Het mooie van het kijken naar het zogeheten galactische anti-centrum is dat de beweging van de sterren aan de hemel direct aangeeft hoe sterren door de ruimte bewegen. Eduardo Balbinot (Kapteyn Instituut, Rijksuniversiteit Groningen) vult aan: ‘Met de nieuwe gegevens kunnen we laten zien dat de schijf van de Melkweg zo’n 10 miljard jaar geleden veel kleiner was dan nu. We hadden al wel het vermoeden, maar nu kunnen we het hardmaken.’
De Europese ruimtesatelliet Gaia mat inmiddels van 1,8 miljard sterren in onze Melkweg en onze buursterrenstelsels de snelheid en de positie. Daarmee kan onder andere een 3D-kaart van onze Melkweg worden gemaakt. Ook leveren de gegevens informatie op over de samenstelling, de vorming en de evolutie van ons sterrenstelsel en onze naaste buren. Gaia werd in 2013 gelanceerd. De eerste portie gegevens kwam in 2016 vrij. De tweede verzameling volgde in 2018. Het eerste deel van de derde partij is vandaag uitgekomen. De publicatie van het complete derde data-archief staat gepland voor 2022.
Volgens Anthony Brown, Universiteit Leiden en hoofd van de Europese Gaia Data Processing and Analysis Consortium (DPAC), het consortium dat de gegevens klaarmaakt voor de database, was het oorspronkelijk de bedoeling om alle informatie van data release 3 in één keer in 2022 naar buiten te brengen. ‘We hebben echter besloten om het eerste deel met gegevens al eerder beschikbaar te maken, want het is zonde om de sterrenkundigen te laten wachten op deze schat aan informatie’, aldus Brown.
De nieuwste sterrendatabase van ruimtetelescoop Gaia toont onder andere het samenkomen en uiteengaan van de Magelhaense Wolken en de versnelling van onze zon in haar beweging door de Melkweg. Verder zijn nu van alle 330.000 sterren die zich binnen 325 lichtjaar van de aarde bevinden veel meer gegevens bekend en kunnen sterrenkundigen voor het eerst goed vanaf de aarde naar de buitenkant van de Melkweg kijken. Dat maakte een internationaal team van onderzoekers vanochtend om 10.00 uur bekend.
De onderzoekers, onder wie een aantal Nederlanders, mochten als eerste de gegevens analyseren omdat ze meewerkten aan het geschikt maken van de informatie voor de sterrenkunde-gemeenschap.
Amina Helmi (Kapteyn Instituut, Rijksuniversiteit Groningen) was onder andere betrokken bij het onderzoek naar de dansende Magelhaense wolken, twee kleine buursterrenstelsels van onze Melkweg: ‘We kunnen nu de snelheden en de positie van de sterren in de Kleine en Grote Magelhaense wolk nauwkeurig bepalen. Daardoor kunnen we afleiden dat ze eerst naar elkaar zijn bewogen en daarna weer van elkaar zijn verwijderd. Tijdens deze dans pikten ze sterren van elkaar.’
Met de nieuwste gegevens kan beter vanuit onze positie in de Melkweg naar buiten worden gekeken. Het mooie van het kijken naar het zogeheten galactische anti-centrum is dat de beweging van de sterren aan de hemel direct aangeeft hoe sterren door de ruimte bewegen. Eduardo Balbinot (Kapteyn Instituut, Rijksuniversiteit Groningen) vult aan: ‘Met de nieuwe gegevens kunnen we laten zien dat de schijf van de Melkweg zo’n 10 miljard jaar geleden veel kleiner was dan nu. We hadden al wel het vermoeden, maar nu kunnen we het hardmaken.’
De Europese ruimtesatelliet Gaia mat inmiddels van 1,8 miljard sterren in onze Melkweg en onze buursterrenstelsels de snelheid en de positie. Daarmee kan onder andere een 3D-kaart van onze Melkweg worden gemaakt. Ook leveren de gegevens informatie op over de samenstelling, de vorming en de evolutie van ons sterrenstelsel en onze naaste buren. Gaia werd in 2013 gelanceerd. De eerste portie gegevens kwam in 2016 vrij. De tweede verzameling volgde in 2018. Het eerste deel van de derde partij is vandaag uitgekomen. De publicatie van het complete derde data-archief staat gepland voor 2022.
Volgens Anthony Brown, Universiteit Leiden en hoofd van de Europese Gaia Data Processing and Analysis Consortium (DPAC), het consortium dat de gegevens klaarmaakt voor de database, was het oorspronkelijk de bedoeling om alle informatie van data release 3 in één keer in 2022 naar buiten te brengen. ‘We hebben echter besloten om het eerste deel met gegevens al eerder beschikbaar te maken, want het is zonde om de sterrenkundigen te laten wachten op deze schat aan informatie’, aldus Brown.
De aarde bevindt zich dichter bij het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg dan tot nu toe werd aangenomen. Nare gevolgen heeft dat niet: met een afstand van 25.800 lichtjaar bevindt dat zwarte gat, Sagittarius A*, zich nog altijd erg ver weg. De aanpassing is het gevolg van een nauwkeuriger model van ons Melkwegstelsel, gebaseerd op nieuwe waarnemingen met het Japanse radio-astronomische project VERA.
VERA staat voor VLBI Exploration of Radio Astrometry. Het is een netwerk van vier radiotelescopen die verspreid over een aantal eilanden van Japan staan opgesteld. Met dit netwerk worden sinds het jaar 2000 metingen gedaan van de snelheden en afstanden van objecten in de Melkweg. Daarbij wordt een meetnauwkeurigheid van 10 microboogseconden bereikt – theoretisch scherp genoeg om een eurocent op de maan te zien liggen.
Op basis van de VERA-gegevens en recente waarnemingen van andere onderzoeksteams hebben astronomen een nieuwe kaart van de Melkweg gemaakt. Aan de hand van deze kaart hebben ze ook de positie van Sagittarius A* nauwkeurig kunnen berekenen. De gevonden afstand van 25.800 lichtjaar is duidelijk kleiner dan de officiële waarde van 27.700 lichtjaar die de Internationale Astronomische Unie in 1985 heeft aangenomen. Maar hij ligt wel heel dicht bij het resultaat dat in 2019 door de Europese GRAVITY-samenwerking is gepubliceerd (26.673 lichtjaar).
Een tweede conclusie van het VERA-model is dat de aarde met een snelheid van 227 km/s om het Melkwegcentrum draait. Dat is 7 km/s sneller dan de officiële waarde van 220 km/s. Door het VERA-netwerk uit te breiden met radiotelescopen in Zuid-Korea en China hopen de Japanse astronomen een nog grotere meetnauwkeurigheid te bereiken.
De aarde bevindt zich dichter bij het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg dan tot nu toe werd aangenomen. Nare gevolgen heeft dat niet: met een afstand van 25.800 lichtjaar bevindt dat zwarte gat, Sagittarius A*, zich nog altijd erg ver weg. De aanpassing is het gevolg van een nauwkeuriger model van ons Melkwegstelsel, gebaseerd op nieuwe waarnemingen met het Japanse radio-astronomische project VERA.
VERA staat voor VLBI Exploration of Radio Astrometry. Het is een netwerk van vier radiotelescopen die verspreid over een aantal eilanden van Japan staan opgesteld. Met dit netwerk worden sinds het jaar 2000 metingen gedaan van de snelheden en afstanden van objecten in de Melkweg. Daarbij wordt een meetnauwkeurigheid van 10 microboogseconden bereikt – theoretisch scherp genoeg om een eurocent op de maan te zien liggen.
Op basis van de VERA-gegevens en recente waarnemingen van andere onderzoeksteams hebben astronomen een nieuwe kaart van de Melkweg gemaakt. Aan de hand van deze kaart hebben ze ook de positie van Sagittarius A* nauwkeurig kunnen berekenen. De gevonden afstand van 25.800 lichtjaar is duidelijk kleiner dan de officiële waarde van 27.700 lichtjaar die de Internationale Astronomische Unie in 1985 heeft aangenomen. Maar hij ligt wel heel dicht bij het resultaat dat in 2019 door de Europese GRAVITY-samenwerking is gepubliceerd (26.673 lichtjaar).
Een tweede conclusie van het VERA-model is dat de aarde met een snelheid van 227 km/s om het Melkwegcentrum draait. Dat is 7 km/s sneller dan de officiële waarde van 220 km/s. Door het VERA-netwerk uit te breiden met radiotelescopen in Zuid-Korea en China hopen de Japanse astronomen een nog grotere meetnauwkeurigheid te bereiken.
Een internationaal team van astronomen is er, met behulp van ‘kunstmatige intelligentie’, in geslaagd om de ‘stamboom’ van ons Melkwegstelsel te reconstrueren. Daarbij is gebruik gemaakt van de eigenschappen van bolvormige sterrenhopen die om de Melkweg cirkelen.
Astronomen weten al een tijdje dat sterrenstelsels kunnen ‘groeien’ door met kleinere soortgenoten te fuseren. De afgelopen jaren is, onder meer dankzij gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia, de bevestiging gevonden dat dit ook voor ons eigen Melkwegstelsel geldt. Zo zou 9 miljard jaar geleden een fors sterrenstelsel – ‘Gaia-Enceladus’ – door de Melkweg zijn opgeslokt. Het nieuwe onderzoek wijst erop dat daar nog een andere grote fusie aan vooraf is gegaan.
Bolvormige sterrenhopen zijn compacte groepen van honderdduizenden sterren die bijna zo oud zijn als het heelal zelf. Rond de Melkweg zwermen 150 van zulke bolhopen, waarvan vele zouden zijn ontstaan in de kleinere stelsels die in de Melkweg zijn opgegaan.
Een onderzoeksteam onder leiding van Diederik Kruijssen van de Universiteit van Heidelberg en Joel Pfeffer van de John Moores University in Liverpool heeft deze ‘fossiele overblijfselen’ nu gebruikt om de geschiedenis van het Melkweg te reconstrueren. Daartoe hebben de astronomen een reeks van geavanceerde computersimulaties ontwikkeld, waarmee wordt nagebootst hoe het bolvormige sterrenhopen vergaat nadat ze eenmaal door een groot sterrenstelsel zijn verzwolgen.
Op die manier konden – met behulp een kunstmatig neuraal netwerk – verbanden worden gelegd tussen de leeftijden, chemische samenstellingen en baanbewegingen van bolvormige sterrenhopen en de eigenschappen van de voorloper-stelsels waarin zij meer dan 10 miljard jaar geleden zijn gevormd. Door deze inzichten toe te passen op groepen van bolvormige sterrenhopen in de Melkweg, kon niet alleen worden vastgesteld hoeveel sterren deze voorloper-stelsels hebben bevat, maar ook wanneer zij door de Melkweg zijn opgeslokt.
Daarbij is onder meer ontdekt dat al 11 miljard geleden een kleiner stelsel – ‘Kraken’ gedoopt – in botsing is gekomen met de Melkweg. Omdat ons sterrenstelsel destijds viermaal minder massa had dan tijdens de Gaia-Enceladus-fusie, moet de Melkweg daarbij een flinke gedaanteverandering hebben ondergaan.
Volgens de astronomen heeft ons Melkwegstelsel in de loop van zijn bestaan vijf sterrenstelsels met meer dan 100 miljoen sterren ‘gekannibaliseerd’ en nog eens vijftien stelsels met minstens 10 miljoen stelsels. De grootste fusies zouden tussen de 6 en 11 miljard jaar geleden hebben plaatsgevonden. (EE)
Een internationaal team van astronomen is er, met behulp van ‘kunstmatige intelligentie’, in geslaagd om de ‘stamboom’ van ons Melkwegstelsel te reconstrueren. Daarbij is gebruik gemaakt van de eigenschappen van bolvormige sterrenhopen die om de Melkweg cirkelen.
Astronomen weten al een tijdje dat sterrenstelsels kunnen ‘groeien’ door met kleinere soortgenoten te fuseren. De afgelopen jaren is, onder meer dankzij gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia, de bevestiging gevonden dat dit ook voor ons eigen Melkwegstelsel geldt. Zo zou 9 miljard jaar geleden een fors sterrenstelsel – ‘Gaia-Enceladus’ – door de Melkweg zijn opgeslokt. Het nieuwe onderzoek wijst erop dat daar nog een andere grote fusie aan vooraf is gegaan.
Bolvormige sterrenhopen zijn compacte groepen van honderdduizenden sterren die bijna zo oud zijn als het heelal zelf. Rond de Melkweg zwermen 150 van zulke bolhopen, waarvan vele zouden zijn ontstaan in de kleinere stelsels die in de Melkweg zijn opgegaan.
Een onderzoeksteam onder leiding van Diederik Kruijssen van de Universiteit van Heidelberg en Joel Pfeffer van de John Moores University in Liverpool heeft deze ‘fossiele overblijfselen’ nu gebruikt om de geschiedenis van het Melkweg te reconstrueren. Daartoe hebben de astronomen een reeks van geavanceerde computersimulaties ontwikkeld, waarmee wordt nagebootst hoe het bolvormige sterrenhopen vergaat nadat ze eenmaal door een groot sterrenstelsel zijn verzwolgen.
Op die manier konden – met behulp een kunstmatig neuraal netwerk – verbanden worden gelegd tussen de leeftijden, chemische samenstellingen en baanbewegingen van bolvormige sterrenhopen en de eigenschappen van de voorloper-stelsels waarin zij meer dan 10 miljard jaar geleden zijn gevormd. Door deze inzichten toe te passen op groepen van bolvormige sterrenhopen in de Melkweg, kon niet alleen worden vastgesteld hoeveel sterren deze voorloper-stelsels hebben bevat, maar ook wanneer zij door de Melkweg zijn opgeslokt.
Daarbij is onder meer ontdekt dat al 11 miljard geleden een kleiner stelsel – ‘Kraken’ gedoopt – in botsing is gekomen met de Melkweg. Omdat ons sterrenstelsel destijds viermaal minder massa had dan tijdens de Gaia-Enceladus-fusie, moet de Melkweg daarbij een flinke gedaanteverandering hebben ondergaan.
Volgens de astronomen heeft ons Melkwegstelsel in de loop van zijn bestaan vijf sterrenstelsels met meer dan 100 miljoen sterren ‘gekannibaliseerd’ en nog eens vijftien stelsels met minstens 10 miljoen stelsels. De grootste fusies zouden tussen de 6 en 11 miljard jaar geleden hebben plaatsgevonden. (EE)
Nieuw onderzoek wijst erop dat de meeste sterren in de centrale verdikking van ons Melkwegstelsel – de zogeheten bulge – tijdens één grote ‘geboortegolf’ zijn gevormd die meer dan 10 miljard jaar geleden heeft plaatsgevonden. Tot nu toe werd aangenomen dat de sterren in de binnenste 1000 lichtjaar van de Melkweg verspreid over twee of meer perioden zijn ontstaan.
Bij het onderzoek hebben astronomen miljoenen sterren gefotografeerd met de Dark Energy Camera (DECam) van de Victor M. Blanco 4-meter telescoop op Cerro Tololo in Chili. Van 70.000 van deze sterren is vervolgens de chemische samenstelling vastgesteld. Normaal gesproken gebeurt dat met behulp van een spectroscoop, maar daarmee kunnen slechts kleine aantallen sterren tegelijk onderzocht worden.
Daarom is bij dit onderzoek voor een andere aanpak gekozen. Met de DECam zijn op golflengten van het ultraviolet tot het nabij-infrarood de helderheden van de vele sterren gemeten. De helderheidsverschillen die sterren op verschillende golflengten vertonen geven een indicatie van hun samenstelling.
Uit het onderzoek blijkt dat de sterren rond het Melkwegcentrum relatief rijk zijn aan ‘metalen’ – de term waarmee astronomen elementen zwaarder dan waterstof en helium aanduiden. Dat is verrassend omdat metalen door opeenvolgende generaties van sterren moeten zijn geproduceerd. Daarom bevatten de meeste oude sterren juist weinig metalen.
Ook is ontdekt dat de sterren in de bulge ruwweg evenveel metalen bevatten. Dat geeft aan dat ze rond dezelfde tijd zijn ontstaan. Mogelijk is hun geboortegolf op gang gekomen nadat een ander jong sterrenstelsel door de nog jonge Melkweg werd opgeslokt. (EE)
Nieuw onderzoek wijst erop dat de meeste sterren in de centrale verdikking van ons Melkwegstelsel – de zogeheten bulge – tijdens één grote ‘geboortegolf’ zijn gevormd die meer dan 10 miljard jaar geleden heeft plaatsgevonden. Tot nu toe werd aangenomen dat de sterren in de binnenste 1000 lichtjaar van de Melkweg verspreid over twee of meer perioden zijn ontstaan.
Bij het onderzoek hebben astronomen miljoenen sterren gefotografeerd met de Dark Energy Camera (DECam) van de Victor M. Blanco 4-meter telescoop op Cerro Tololo in Chili. Van 70.000 van deze sterren is vervolgens de chemische samenstelling vastgesteld. Normaal gesproken gebeurt dat met behulp van een spectroscoop, maar daarmee kunnen slechts kleine aantallen sterren tegelijk onderzocht worden.
Daarom is bij dit onderzoek voor een andere aanpak gekozen. Met de DECam zijn op golflengten van het ultraviolet tot het nabij-infrarood de helderheden van de vele sterren gemeten. De helderheidsverschillen die sterren op verschillende golflengten vertonen geven een indicatie van hun samenstelling.
Uit het onderzoek blijkt dat de sterren rond het Melkwegcentrum relatief rijk zijn aan ‘metalen’ – de term waarmee astronomen elementen zwaarder dan waterstof en helium aanduiden. Dat is verrassend omdat metalen door opeenvolgende generaties van sterren moeten zijn geproduceerd. Daarom bevatten de meeste oude sterren juist weinig metalen.
Ook is ontdekt dat de sterren in de bulge ruwweg evenveel metalen bevatten. Dat geeft aan dat ze rond dezelfde tijd zijn ontstaan. Mogelijk is hun geboortegolf op gang gekomen nadat een ander jong sterrenstelsel door de nog jonge Melkweg werd opgeslokt. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel lijkt niet erg snel draaien. Dat blijkt uit theoretisch onderzoek door Amerikaanse wetenschappers, die daaruit concluderen dat dit ook de reden is dat het zwarte gat, dat Sagittarius A* wordt genoemd, geen ‘jets’ heeft.
Hoewel bekend is dat de massa’s van centrale zwarte gaten van grote invloed zijn om het hen omringende sterrenstelsel, laat het gevolg van hun draaiing zich niet eenvoudig meten. Om de invloed van Sagittarius A* op ons Melkwegstelsel beter te leren begrijpen, hebben de wetenschappers Avi Loeb en Frank Baird de omloopbanen en ruimtelijke verdelingen van de sterren in de naaste omgeving van het zwarte gat geanalyseerd.
Deze zogeheten S-sterren blijken niet precies in hetzelfde vlak om Sagittarius A* te cirkelen, maar zijn over twee voorkeursvlakken verdeeld. Als het zwarte gat heel snel om zijn as zou draaien, zou die nette verdeling over twee vlakken volgens Loeb en Baird allang verstoord moeten zijn. Ze denken dan ook dat de draaisnelheid van het zwarte gat niet meer dan tien procent van de maximale waarde (de lichtsnelheid) kan bedragen.
Dat zou betekenen dat Sagittarius A* waarschijnlijk ook geen jets kán hebben. Een jet is een gerichte, gebundelde uitstroom van gas die ontstaat wanneer het centrale zwarte gat snel ronddraait. Tot nog toe zijn ook geen tekenen van jet-activiteit bij Sagittarius A* ontdekt. Volgens de beide wetenschappers zou het verdere onderzoek van Sagittarius A* met behulp van de Event Horizon Telescope uitsluitsel over deze kwestie kunnen geven.
De bevindingen van Loeb en Baird zijn in de Astrophysical Journal Letters gepubliceerd, kort voordat bekend werd dat de Nobelprijs voor Natuurkunde 2020 werd toegekend aan Reinhard Genzel en Andrea Ghez – twee astronomen die zich al vele jaren met het onderzoek van de S-sterren bezighouden. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel lijkt niet erg snel draaien. Dat blijkt uit theoretisch onderzoek door Amerikaanse wetenschappers, die daaruit concluderen dat dit ook de reden is dat het zwarte gat, dat Sagittarius A* wordt genoemd, geen ‘jets’ heeft.
Hoewel bekend is dat de massa’s van centrale zwarte gaten van grote invloed zijn om het hen omringende sterrenstelsel, laat het gevolg van hun draaiing zich niet eenvoudig meten. Om de invloed van Sagittarius A* op ons Melkwegstelsel beter te leren begrijpen, hebben de wetenschappers Avi Loeb en Frank Baird de omloopbanen en ruimtelijke verdelingen van de sterren in de naaste omgeving van het zwarte gat geanalyseerd.
Deze zogeheten S-sterren blijken niet precies in hetzelfde vlak om Sagittarius A* te cirkelen, maar zijn over twee voorkeursvlakken verdeeld. Als het zwarte gat heel snel om zijn as zou draaien, zou die nette verdeling over twee vlakken volgens Loeb en Baird allang verstoord moeten zijn. Ze denken dan ook dat de draaisnelheid van het zwarte gat niet meer dan tien procent van de maximale waarde (de lichtsnelheid) kan bedragen.
Dat zou betekenen dat Sagittarius A* waarschijnlijk ook geen jets kán hebben. Een jet is een gerichte, gebundelde uitstroom van gas die ontstaat wanneer het centrale zwarte gat snel ronddraait. Tot nog toe zijn ook geen tekenen van jet-activiteit bij Sagittarius A* ontdekt. Volgens de beide wetenschappers zou het verdere onderzoek van Sagittarius A* met behulp van de Event Horizon Telescope uitsluitsel over deze kwestie kunnen geven.
De bevindingen van Loeb en Baird zijn in de Astrophysical Journal Letters gepubliceerd, kort voordat bekend werd dat de Nobelprijs voor Natuurkunde 2020 werd toegekend aan Reinhard Genzel en Andrea Ghez – twee astronomen die zich al vele jaren met het onderzoek van de S-sterren bezighouden. (EE)
Astronomen van de University of Iowa hebben vastgesteld dat de halo van heet gas waarin ons Melkwegstelsel is gehuld een klonterige structuur heeft. Dat komt waarschijnlijk doordat deze halo voortdurend wordt aangevuld met materiaal dat door sterren-in-wording en stervende sterren is uitgestoten. De halo, die ook wel het circumgalactische medium wordt genoemd, diende tien miljard jaar geleden als ‘couveuse’ voor de nog in aanbouw zijnde Melkweg (Nature Astronomy, 19 oktober).
De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op waarnemingen met de mini-satelliet HaloSat, die naar röntgenstraling van het circumgalactische medium heeft gekeken. Uit de waarnemingen blijkt dat dit medium min of meer schijfvormig is. HaloSat werd in mei 2018 ‘gelanceerd’ vanuit het internationale ruimtestation ISS.
Op plekken waar de Melkweg de meeste nieuwe sterren produceert, vertoont het circumgalactische medium de meeste röntgenstraling. Dat wijst erop dat er een duidelijk verband bestaat met het stervormingsproces. Waarschijnlijk wordt gas dat eerder naar de Melkweg toe is gevallen, en daar voor de vorming van nieuwe sterren is gebruikt, nu weer teruggegeven aan het circumgalactische medium. Er is dus sprake van een kringloop.
De HaloSat-missie had onder meer tot doel om de omvang van het circumgalactische medium te bepalen. Is deze halo vele malen groter dan het Melkwegstelsel zelf of gaat het om een relatief dunne laag? Het nu gepubliceerde onderzoek geeft daar nog geen uitsluitsel over. Zeker is wel dat zich relatief veel heet materiaal in de buurt van het Melkwegvlak bevindt. Maar het is heel goed mogelijk dat het overgrote deel van de halo slechts een zwakke bron van röntgenstraling is.
Als volgende willen de onderzoekers de gegevens van HaloSat dan ook combineren met die van andere röntgensatellieten. Dat zou niet alleen uitsluitsel kunnen geven over de werkelijke omvang van de Melkweghalo, maar ook over een andere kwestie waar astronomen al een tijdje mee worstelen: het probleem van de ontbrekende materie.
Gewone materie zoals wij die kennen zou ongeveer vijf procent van het totaal aan materie en energie in het heelal moeten vertegenwoordigen. Ongeveer een derde daarvan bleef echter lange tijd zoek. Recent onderzoek heeft laten zien dat een flink deel ervan in het zogeheten kosmische web opgeslagen kan zijn. Maar ook in de halo’s van sterrenstelsels zoals onze Melkweg kan zich veel materie schuilhouden. (EE)
Astronomen van de University of Iowa hebben vastgesteld dat de halo van heet gas waarin ons Melkwegstelsel is gehuld een klonterige structuur heeft. Dat komt waarschijnlijk doordat deze halo voortdurend wordt aangevuld met materiaal dat door sterren-in-wording en stervende sterren is uitgestoten. De halo, die ook wel het circumgalactische medium wordt genoemd, diende tien miljard jaar geleden als ‘couveuse’ voor de nog in aanbouw zijnde Melkweg (Nature Astronomy, 19 oktober).
De nieuwe bevindingen zijn gebaseerd op waarnemingen met de mini-satelliet HaloSat, die naar röntgenstraling van het circumgalactische medium heeft gekeken. Uit de waarnemingen blijkt dat dit medium min of meer schijfvormig is. HaloSat werd in mei 2018 ‘gelanceerd’ vanuit het internationale ruimtestation ISS.
Op plekken waar de Melkweg de meeste nieuwe sterren produceert, vertoont het circumgalactische medium de meeste röntgenstraling. Dat wijst erop dat er een duidelijk verband bestaat met het stervormingsproces. Waarschijnlijk wordt gas dat eerder naar de Melkweg toe is gevallen, en daar voor de vorming van nieuwe sterren is gebruikt, nu weer teruggegeven aan het circumgalactische medium. Er is dus sprake van een kringloop.
De HaloSat-missie had onder meer tot doel om de omvang van het circumgalactische medium te bepalen. Is deze halo vele malen groter dan het Melkwegstelsel zelf of gaat het om een relatief dunne laag? Het nu gepubliceerde onderzoek geeft daar nog geen uitsluitsel over. Zeker is wel dat zich relatief veel heet materiaal in de buurt van het Melkwegvlak bevindt. Maar het is heel goed mogelijk dat het overgrote deel van de halo slechts een zwakke bron van röntgenstraling is.
Als volgende willen de onderzoekers de gegevens van HaloSat dan ook combineren met die van andere röntgensatellieten. Dat zou niet alleen uitsluitsel kunnen geven over de werkelijke omvang van de Melkweghalo, maar ook over een andere kwestie waar astronomen al een tijdje mee worstelen: het probleem van de ontbrekende materie.
Gewone materie zoals wij die kennen zou ongeveer vijf procent van het totaal aan materie en energie in het heelal moeten vertegenwoordigen. Ongeveer een derde daarvan bleef echter lange tijd zoek. Recent onderzoek heeft laten zien dat een flink deel ervan in het zogeheten kosmische web opgeslagen kan zijn. Maar ook in de halo’s van sterrenstelsels zoals onze Melkweg kan zich veel materie schuilhouden. (EE)
Een team van astronomen heeft met behulp van de Canada-France-Hawaii Telescope een nieuwe ‘sterrenstroom’ ontdekt die afkomstig is van de bolvormige sterrenhoop M92. De ontdekking wijst erop dat M92 uiteenvalt onder invloed van de getijdenkrachten die door ons Melkwegstelsel worden veroorzaakt. En dat roept vragen op over de oorsprong van deze sterrenhoop.
Sterrenstromen zijn lange, dunne linten van sterren die ontstaan doordat bolvormige sterrenhopen en dwergsterrenstelsels worden verscheurd door de immense zwaartekracht van het Melkwegstelsel. Deze stromen kunnen miljarden jaren standhouden en bieden astronomen de mogelijkheid om de evolutie van het Melkwegstelsel te onderzoeken en de verdeling van de daarin aanwezige donkere materie in kaart te brengen.
Computersimulaties van de sterrenstroom van M92 wijzen erop dat deze relatief kort geleden is ontstaan – ergens in de afgelopen 500 miljoen jaar. De bolvormige sterrenhoop zelf is met een leeftijd van ruwweg 11 miljard jaar veel ouder. Een en ander wijst erop dat de sterrenhoop zich niet vanaf het begin in zijn huidige omloopbaan heeft bevonden. Waar zijn oorsprong dan wel ligt, is nog onduidelijk.
Ondanks dat de omgeving van M92 wel vaker is onderzocht, is de sterrenstroom tot nu toe onopgemerkt gebleven. Dat deze nu wel is ontdekt komt door een combinatie van betere opnamen en nauwkeurige metingen (door de Europese Gaia-satelliet) van de eigenbewegingen van de sterren. (EE)
Een team van astronomen heeft met behulp van de Canada-France-Hawaii Telescope een nieuwe ‘sterrenstroom’ ontdekt die afkomstig is van de bolvormige sterrenhoop M92. De ontdekking wijst erop dat M92 uiteenvalt onder invloed van de getijdenkrachten die door ons Melkwegstelsel worden veroorzaakt. En dat roept vragen op over de oorsprong van deze sterrenhoop.
Sterrenstromen zijn lange, dunne linten van sterren die ontstaan doordat bolvormige sterrenhopen en dwergsterrenstelsels worden verscheurd door de immense zwaartekracht van het Melkwegstelsel. Deze stromen kunnen miljarden jaren standhouden en bieden astronomen de mogelijkheid om de evolutie van het Melkwegstelsel te onderzoeken en de verdeling van de daarin aanwezige donkere materie in kaart te brengen.
Computersimulaties van de sterrenstroom van M92 wijzen erop dat deze relatief kort geleden is ontstaan – ergens in de afgelopen 500 miljoen jaar. De bolvormige sterrenhoop zelf is met een leeftijd van ruwweg 11 miljard jaar veel ouder. Een en ander wijst erop dat de sterrenhoop zich niet vanaf het begin in zijn huidige omloopbaan heeft bevonden. Waar zijn oorsprong dan wel ligt, is nog onduidelijk.
Ondanks dat de omgeving van M92 wel vaker is onderzocht, is de sterrenstroom tot nu toe onopgemerkt gebleven. Dat deze nu wel is ontdekt komt door een combinatie van betere opnamen en nauwkeurige metingen (door de Europese Gaia-satelliet) van de eigenbewegingen van de sterren. (EE)
In het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt zich een tot nog toe onbekende populatie van oude sterren met verrassende eigenschappen. Volgens het internationale onderzoeksteam dat de sterren heeft opgespoord zijn de sterren afkomstig van een bolvormige sterrenhoop die naar het Melkwegcentrum is gemigreerd.
Ons Melkwegstelsel is een grote schijf, bestaande uit enkele honderden miljarden sterren en talrijke wolken van gas en stof die om het centrum van de schijf draaien. Dat centrum ligt, vanuit de aarde gezien op een afstand van ongeveer 25.000 lichtjaar in het sterrenbeeld Boogschutter.
Precies in het Melkwegcentrum bevindt zich een zeer massarijk zwart gat. Daaromheen cirkelen enkele tientallen miljoenen sterren die tezamen de zogeheten Nuclear Star Cluster (NSC) vormen. Deze sterrenhoop omvat de binnenste 26 lichtjaar van de Melkweg.
Om deze centrale sterrenhoop te kunnen onderzoeken, moeten astronomen gebruik maken van speciale apparatuur. Tussen ons en het Melkwegcentrum bevinden zich namelijk talrijke wolken van gas en stof die de sterren aan het zicht onttrekken. Een team onder leiding van Anja Feldmeier-Krause heeft de sterrenhoop nu onderzocht met de KMOS-spectrograaf van de Europese Very Large Telescope. Dit instrument kan onder meer nabij-infraroodstraling opvangen – een vorm van straling die veel minder hinder ondervindt van interstellair stof dan zichtbaar licht.
Met behulp van deze spectrograaf hebben de astronomen ongeveer 700 NSC-sterren onderzocht op helderheid en kleur. Ook zijn hun snelheden en chemische eigenschappen in kaart gebracht.
Uit de chemische samenstelling van een ster kan zijn leeftijd worden afgeleid. Sterren zetten de lichte elementen waterstof en helium om in zwaardere elementen. Als een ster dus rijk is aan zware elementen zoals zuurstof, koolstof en ijzer, dan betekent dit dat hij is ontstaan uit de overblijfselen van voorgaande sterren en dus relatief jong is. Omgekeerd moet een ster met weinig zware elementen heel oud zijn: hij is ontstaan in een tijd dat er nog vrijwel geen zware elementen voorradig waren in het heelal.
Een analyse van de KMOS-gegevens laat nu zien dat de Nuclear Star Cluster een samenraapsel is van verschillende sterpopulaties. Verreweg de meeste NSC-sterren bevatten meer zware elementen dan onze zon, en zijn dus jong. Maar ongeveer 50 ervan bevatten juist veel minder zware elementen. Deze sterren hebben bovendien een hogere snelheid dan rest en hun banen staan een beetje schuin op het Melkwegvlak. Een en ander wijst erop dat ze een gezamenlijke oorsprong hebben.
Volgens de meest gangbare theorie is de Nuclear Star Cluster een samenraapsel van meerdere sterrenhopen die vanuit de schijf van de Melkweg naar het centrum zijn gemigreerd. Het is dus denkbaar dat de nu opgespoorde oude sterren tot een zogeheten bolvormige sterrenhoop hebben behoord.
Om deze theorie te toetsen hebben de astronomen computersimulaties gedaan. De berekeningen laten zien dat de hypothetische oude sterrenhoop drie tot vijf miljard jaar geleden in het Melkwegcentrum verzeild is geraakt. Deze sterrenhoop kan afkomstig zijn geweest van een passerend kleiner sterrenstelsel, maar het lijkt waarschijnlijker dat hij uit de Melkweg zelf is gekomen. Dat laatste wordt bevestigd door de ontdekking dat de waargenomen eigenschappen van de oude NSC-sterren overeenkomsten vertonen met die van sterren in nog bestaande bolvormige sterrenhopen in onze Melkweg. (EE)
In het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt zich een tot nog toe onbekende populatie van oude sterren met verrassende eigenschappen. Volgens het internationale onderzoeksteam dat de sterren heeft opgespoord zijn de sterren afkomstig van een bolvormige sterrenhoop die naar het Melkwegcentrum is gemigreerd.
Ons Melkwegstelsel is een grote schijf, bestaande uit enkele honderden miljarden sterren en talrijke wolken van gas en stof die om het centrum van de schijf draaien. Dat centrum ligt, vanuit de aarde gezien op een afstand van ongeveer 25.000 lichtjaar in het sterrenbeeld Boogschutter.
Precies in het Melkwegcentrum bevindt zich een zeer massarijk zwart gat. Daaromheen cirkelen enkele tientallen miljoenen sterren die tezamen de zogeheten Nuclear Star Cluster (NSC) vormen. Deze sterrenhoop omvat de binnenste 26 lichtjaar van de Melkweg.
Om deze centrale sterrenhoop te kunnen onderzoeken, moeten astronomen gebruik maken van speciale apparatuur. Tussen ons en het Melkwegcentrum bevinden zich namelijk talrijke wolken van gas en stof die de sterren aan het zicht onttrekken. Een team onder leiding van Anja Feldmeier-Krause heeft de sterrenhoop nu onderzocht met de KMOS-spectrograaf van de Europese Very Large Telescope. Dit instrument kan onder meer nabij-infraroodstraling opvangen – een vorm van straling die veel minder hinder ondervindt van interstellair stof dan zichtbaar licht.
Met behulp van deze spectrograaf hebben de astronomen ongeveer 700 NSC-sterren onderzocht op helderheid en kleur. Ook zijn hun snelheden en chemische eigenschappen in kaart gebracht.
Uit de chemische samenstelling van een ster kan zijn leeftijd worden afgeleid. Sterren zetten de lichte elementen waterstof en helium om in zwaardere elementen. Als een ster dus rijk is aan zware elementen zoals zuurstof, koolstof en ijzer, dan betekent dit dat hij is ontstaan uit de overblijfselen van voorgaande sterren en dus relatief jong is. Omgekeerd moet een ster met weinig zware elementen heel oud zijn: hij is ontstaan in een tijd dat er nog vrijwel geen zware elementen voorradig waren in het heelal.
Een analyse van de KMOS-gegevens laat nu zien dat de Nuclear Star Cluster een samenraapsel is van verschillende sterpopulaties. Verreweg de meeste NSC-sterren bevatten meer zware elementen dan onze zon, en zijn dus jong. Maar ongeveer 50 ervan bevatten juist veel minder zware elementen. Deze sterren hebben bovendien een hogere snelheid dan rest en hun banen staan een beetje schuin op het Melkwegvlak. Een en ander wijst erop dat ze een gezamenlijke oorsprong hebben.
Volgens de meest gangbare theorie is de Nuclear Star Cluster een samenraapsel van meerdere sterrenhopen die vanuit de schijf van de Melkweg naar het centrum zijn gemigreerd. Het is dus denkbaar dat de nu opgespoorde oude sterren tot een zogeheten bolvormige sterrenhoop hebben behoord.
Om deze theorie te toetsen hebben de astronomen computersimulaties gedaan. De berekeningen laten zien dat de hypothetische oude sterrenhoop drie tot vijf miljard jaar geleden in het Melkwegcentrum verzeild is geraakt. Deze sterrenhoop kan afkomstig zijn geweest van een passerend kleiner sterrenstelsel, maar het lijkt waarschijnlijker dat hij uit de Melkweg zelf is gekomen. Dat laatste wordt bevestigd door de ontdekking dat de waargenomen eigenschappen van de oude NSC-sterren overeenkomsten vertonen met die van sterren in nog bestaande bolvormige sterrenhopen in onze Melkweg. (EE)
Nieuw onderzoek biedt een verklaring voor het bestaan en de omvang van de Magelhaense Stroom. Dat is een lang lint van wolken van gas die zich uitstrekken van de beide Magelhaense Wolken – twee naburige sterrenstelsels – en de zuidpool van ons Melkwegstelsel.
De Magelhaense Stroom bestaat uit waterstofgas dat onttrokken is aan de Magelhaense Wolken, die in een baan om de Melkweg draaien. De enorme gasstroom strekt zich uit over meer dan een kwart van de zuidelijke hemel en bevat genoeg gas voor de vorming van een miljard sterren van het kaliber zon.
Tot nu toe was onduidelijk waarom de Magelhaense Stroom zo omvangrijk is en zoveel massa heeft. De gasstroom doorkruist namelijk de halo van warm gas die de Melkweg omhult, en dat zou ertoe moeten leiden dat hij geleidelijk ‘oplost’, net als het condensatiespoor van een vliegtuig.
In een vandaag (10 september) in Nature gepubliceerd artikel komt een internationaal onderzoeksteam met een verklaring hiervoor. De astronomen hebben bewijs gevonden dat de beide Magelhaense Wolken zelf ook omgeven zijn door halo’s van warm gas, en dat beschermt de gasstroom tegen de Melkweg. Hun nieuwe model kan ook de grote massa van de Magelhaense Stroom verklaren.
Volgens de astronomen zijn de twee kleinere sterrenstelsels op enig moment ‘ingevangen’ door de Melkweg, en daarbij werden hun halo’s als het ware uiteen getrokken. Eerdere modellen gingen ervan uit dat getijdenkrachten en de kracht waarmee de Magelhaense Wolken tegen elkaar aan duwen de oorzaak van de vorming van de Magelhaense Stroom was. Zo kon inderdaad de omvang en vorm van de gasstroom worden verklaard, maar niet zijn grote massa.
Nieuwe computersimulaties laten zien dat de de vorming van de Magelhaense Stroom zich in twee stappen heeft voltrokken. Toen de Magelhaense Wolken zich nog op grote afstand van de Melkweg bevonden, onttrok de Grote Magelhaense Wolk miljarden jaren lang gas aan zijn kleinere metgezel. Dit ‘gestolen’ gas draagt voor tien tot twintig procent bij aan de massa van de gasstroom. Nadat de beide Wolken in een omloopbaan om de Melkweg werden getrokken, verloren ze ongeveer twintig procent van hun halo en kreeg de Magelhaense Stroom zijn huidige omvang. (EE)
Nieuw onderzoek biedt een verklaring voor het bestaan en de omvang van de Magelhaense Stroom. Dat is een lang lint van wolken van gas die zich uitstrekken van de beide Magelhaense Wolken – twee naburige sterrenstelsels – en de zuidpool van ons Melkwegstelsel.
De Magelhaense Stroom bestaat uit waterstofgas dat onttrokken is aan de Magelhaense Wolken, die in een baan om de Melkweg draaien. De enorme gasstroom strekt zich uit over meer dan een kwart van de zuidelijke hemel en bevat genoeg gas voor de vorming van een miljard sterren van het kaliber zon.
Tot nu toe was onduidelijk waarom de Magelhaense Stroom zo omvangrijk is en zoveel massa heeft. De gasstroom doorkruist namelijk de halo van warm gas die de Melkweg omhult, en dat zou ertoe moeten leiden dat hij geleidelijk ‘oplost’, net als het condensatiespoor van een vliegtuig.
In een vandaag (10 september) in Nature gepubliceerd artikel komt een internationaal onderzoeksteam met een verklaring hiervoor. De astronomen hebben bewijs gevonden dat de beide Magelhaense Wolken zelf ook omgeven zijn door halo’s van warm gas, en dat beschermt de gasstroom tegen de Melkweg. Hun nieuwe model kan ook de grote massa van de Magelhaense Stroom verklaren.
Volgens de astronomen zijn de twee kleinere sterrenstelsels op enig moment ‘ingevangen’ door de Melkweg, en daarbij werden hun halo’s als het ware uiteen getrokken. Eerdere modellen gingen ervan uit dat getijdenkrachten en de kracht waarmee de Magelhaense Wolken tegen elkaar aan duwen de oorzaak van de vorming van de Magelhaense Stroom was. Zo kon inderdaad de omvang en vorm van de gasstroom worden verklaard, maar niet zijn grote massa.
Nieuwe computersimulaties laten zien dat de de vorming van de Magelhaense Stroom zich in twee stappen heeft voltrokken. Toen de Magelhaense Wolken zich nog op grote afstand van de Melkweg bevonden, onttrok de Grote Magelhaense Wolk miljarden jaren lang gas aan zijn kleinere metgezel. Dit ‘gestolen’ gas draagt voor tien tot twintig procent bij aan de massa van de gasstroom. Nadat de beide Wolken in een omloopbaan om de Melkweg werden getrokken, verloren ze ongeveer twintig procent van hun halo en kreeg de Magelhaense Stroom zijn huidige omvang. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop, het enorme omhulsel van gas – de zogeheten halo – rond het Andromedastelsel in kaart gebracht. Het Andromedastelsel is de naaste grote buur van ons Melkwegstelsel. De waarnemingen laten zien dat diens zeer diffuse halo zich uitstrekt tot een afstand van 1,3 miljoen lichtjaar – ongeveer halverwege de Melkweg – en in sommige richtingen zelfs nog verder dan dat. Dit betekent dat de halo van het Andromedastelsel al contact maakt met die van ons eigen sterrenstelsel (The Astrophysical Journal, 27 augustus).
Uit het onderzoek blijkt verder dat de halo van het Andromedastelsel een gelaagde structuur heeft. Hij bestaat uit twee verschillende schillen van gas. De buitenste schil is heter en gelijkmatiger dan de binnenste. Het verschil wordt toegeschreven aan het feit dat het binnenste deel van de halo in beroering wordt gebracht door de supernova-explosies die in de schijf van het Andromedastelsel optreden.
Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van het licht van 43 quasars – de zeer heldere kernen van extreem verre sterrenstelsels – die van ons uit gezien achter (de halo van) het Andromedastelsel staan. Het is een uitbreiding van een onderzoek in 2015, waarbij naar het licht van slechts zes quasars is gekeken. Uit de mate waarin het quasarlicht door het gas in de halo wordt geabsorbeerd, kunnen astronomen vaststellen waar de dichtheid van het halogas het grootst is.
Het Andromedastelsel, ook bekend als M31, is een spiraalstelsel dat ongeveer net zo groot is als onze Melkwegstelsel en mogelijk een biljoen sterren bevat. Met een afstand van ‘slechts’ 2,5 miljoen lichtjaar is het stelsel dichtbij genoeg om onder goede omstandigheden waarneembaar te zijn als een langwerpig neveltje aan de herfsthemel. Als we zijn halo ook zouden kunnen zien, zou deze ongeveer drie keer zo breed zijn als de ‘steelpan’ van het sterrenbeeld Grote Beer.
De komende miljarden jaren zal de halo van het Andromedastelsel overigens in omvang toenemen. Niet omdat hij daadwerkelijk groter wordt, maar omdat het stelsel geleidelijk dichterbij komt. Over ongeveer vier miljard jaar zullen M31 en de Melkweg met elkaar in botsing komen en ‘samensmelten’ tot een reusachtig elliptisch sterrenstelsel. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop, het enorme omhulsel van gas – de zogeheten halo – rond het Andromedastelsel in kaart gebracht. Het Andromedastelsel is de naaste grote buur van ons Melkwegstelsel. De waarnemingen laten zien dat diens zeer diffuse halo zich uitstrekt tot een afstand van 1,3 miljoen lichtjaar – ongeveer halverwege de Melkweg – en in sommige richtingen zelfs nog verder dan dat. Dit betekent dat de halo van het Andromedastelsel al contact maakt met die van ons eigen sterrenstelsel (The Astrophysical Journal, 27 augustus).
Uit het onderzoek blijkt verder dat de halo van het Andromedastelsel een gelaagde structuur heeft. Hij bestaat uit twee verschillende schillen van gas. De buitenste schil is heter en gelijkmatiger dan de binnenste. Het verschil wordt toegeschreven aan het feit dat het binnenste deel van de halo in beroering wordt gebracht door de supernova-explosies die in de schijf van het Andromedastelsel optreden.
Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van het licht van 43 quasars – de zeer heldere kernen van extreem verre sterrenstelsels – die van ons uit gezien achter (de halo van) het Andromedastelsel staan. Het is een uitbreiding van een onderzoek in 2015, waarbij naar het licht van slechts zes quasars is gekeken. Uit de mate waarin het quasarlicht door het gas in de halo wordt geabsorbeerd, kunnen astronomen vaststellen waar de dichtheid van het halogas het grootst is.
Het Andromedastelsel, ook bekend als M31, is een spiraalstelsel dat ongeveer net zo groot is als onze Melkwegstelsel en mogelijk een biljoen sterren bevat. Met een afstand van ‘slechts’ 2,5 miljoen lichtjaar is het stelsel dichtbij genoeg om onder goede omstandigheden waarneembaar te zijn als een langwerpig neveltje aan de herfsthemel. Als we zijn halo ook zouden kunnen zien, zou deze ongeveer drie keer zo breed zijn als de ‘steelpan’ van het sterrenbeeld Grote Beer.
De komende miljarden jaren zal de halo van het Andromedastelsel overigens in omvang toenemen. Niet omdat hij daadwerkelijk groter wordt, maar omdat het stelsel geleidelijk dichterbij komt. Over ongeveer vier miljard jaar zullen M31 en de Melkweg met elkaar in botsing komen en ‘samensmelten’ tot een reusachtig elliptisch sterrenstelsel. (EE)
Nieuwe computersimulaties bieden een mogelijke oplossing voor de zogeheten ‘galactische balkparadox’: het feit dat verschillende waarnemingen tegenstrijdige resultaten opleveren omtrent de bewegingen van sterren in het centrale deel van de Melkweg. De resultaten zijn gepubliceerd in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
De meeste spiraalstelsels, waaronder ook onze eigen Melkweg, hebben een grote, balkachtige structuur van sterren in hun centrum. Over de omvang en draaisnelheid van de balk van de Melkweg bestaat echter al jaren discussie. Zo wordt uit metingen van de snelheden van sterren in de omgeving van de zon afgeleid dat de balk klein is en snel draait, terwijl directe waarnemingen van het centrale deel van de Melkweg juist wijzen op een aanzienlijk grotere en langzamer draaiende balk.
Met behulp van geavanceerde simulaties van de vorming van het Melkwegstelsel hebben astronomen van de universiteit van Surrey (VK) en het Leibniz Instituut voor Astrofysica (Duitsland) nu een mogelijke verklaring voor deze discrepantie gevonden. Uit de simulaties blijkt dat zowel de omvang als de rotatiesnelheid van de balk van de Melkweg mettertijd varieert. Hierdoor lijkt de balkstructuur soms twee keer zo groot dan anders en draait hij 20 procent langzamer.
Deze variaties zouden het gevolg zijn van de interactie tussen de balkstructuur en de binnenste spiraalarm van de Melkweg. Wanneer de balk het domein van deze arm nadert wordt zijn draaiing afgeremd, terwijl de spiraal juist versnelt. Zodra ze contact hebben gemaakt, bewegen ze een tijdlang als één geheel, waardoor de balk veel langer en trager lijkt dan hij in werkelijkheid is. Uiteindelijk gaan ze weer uit elkaar en versnelt de balk en wordt de spiraal afgeremd. De simulaties geven aan dat dit scenario zich om de 80 miljoen jaar herhaalt.
De bestaande controverse rond de galactische balk zou simpelweg het gevolg zijn van het feit dat we nu in een tijd leven dat balk en spiraal met elkaar verbonden zijn. Hierdoor lijkt de balk groot en traag. De bewegingen van de sterren in de omgeving van de zon wordt echter nog steeds bepaalt door de werkelijke, veel kleinere aard van de balk. (EE)
Nieuwe computersimulaties bieden een mogelijke oplossing voor de zogeheten ‘galactische balkparadox’: het feit dat verschillende waarnemingen tegenstrijdige resultaten opleveren omtrent de bewegingen van sterren in het centrale deel van de Melkweg. De resultaten zijn gepubliceerd in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
De meeste spiraalstelsels, waaronder ook onze eigen Melkweg, hebben een grote, balkachtige structuur van sterren in hun centrum. Over de omvang en draaisnelheid van de balk van de Melkweg bestaat echter al jaren discussie. Zo wordt uit metingen van de snelheden van sterren in de omgeving van de zon afgeleid dat de balk klein is en snel draait, terwijl directe waarnemingen van het centrale deel van de Melkweg juist wijzen op een aanzienlijk grotere en langzamer draaiende balk.
Met behulp van geavanceerde simulaties van de vorming van het Melkwegstelsel hebben astronomen van de universiteit van Surrey (VK) en het Leibniz Instituut voor Astrofysica (Duitsland) nu een mogelijke verklaring voor deze discrepantie gevonden. Uit de simulaties blijkt dat zowel de omvang als de rotatiesnelheid van de balk van de Melkweg mettertijd varieert. Hierdoor lijkt de balkstructuur soms twee keer zo groot dan anders en draait hij 20 procent langzamer.
Deze variaties zouden het gevolg zijn van de interactie tussen de balkstructuur en de binnenste spiraalarm van de Melkweg. Wanneer de balk het domein van deze arm nadert wordt zijn draaiing afgeremd, terwijl de spiraal juist versnelt. Zodra ze contact hebben gemaakt, bewegen ze een tijdlang als één geheel, waardoor de balk veel langer en trager lijkt dan hij in werkelijkheid is. Uiteindelijk gaan ze weer uit elkaar en versnelt de balk en wordt de spiraal afgeremd. De simulaties geven aan dat dit scenario zich om de 80 miljoen jaar herhaalt.
De bestaande controverse rond de galactische balk zou simpelweg het gevolg zijn van het feit dat we nu in een tijd leven dat balk en spiraal met elkaar verbonden zijn. Hierdoor lijkt de balk groot en traag. De bewegingen van de sterren in de omgeving van de zon wordt echter nog steeds bepaalt door de werkelijke, veel kleinere aard van de balk. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat er vanuit het centrum van de Melkweg ‘kogels’ van dicht, koud gas worden weggeschoten. Hoe dat gebeurt, is nog een raadsel, maar het zou grote gevolgen kunnen hebben voor de toekomst van ons Melkwegstelsel. Het koude gas, met temperaturen van meer dan 170 graden onder nul, is waargenomen met het Atacama Pathfinder EXperiment (APEX) van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili. (Nature, 19 augustus).
Dat het centrum van ons Melkwegstelsel, waar zich een 4 miljoen zonsmassa’s zwaar zwart gat bevindt, gas uitstoot was al langer bekend. Maar het bleek daarbij tot nu toe altijd om warm tot zeer heet gas te gaan. Een bekend voorbeeld zijn de Fermi-bellen, twee kolossale bellen van heet, geïoniseerd gas die boven en onder het Melkwegcentrum uit steken.
Onduidelijk is nog of ook het nu waargenomen koude gas onder invloed van het centrale zwarte gat is uitgestoten. Het is ook denkbaar dat het is weggeblazen door de duizenden zware sterren die zich rond het Melkwegcentrum hebben verzameld. Maar het vreemde is dat het zwarte gat, Sagittarius A* geheten, momenteel niet erg actief is, en ook de stervorming in het centrale deel van de Melkweg staat op een laag pitje.
De APEX-gegevens wijzen erop dat de koude gaswolken zich vermengen met het warmere gas ter plaatse en mogelijk bezig zijn om uiteen te vallen. Het lijkt erop dat ze een aanzienlijke massa vertegenwoordigen. En dat is slecht nieuws voor de toekomstige vorming van sterren ter plaatse. Voor stervorming zijn namelijk dichte concentraties van koud gas nodig. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat er vanuit het centrum van de Melkweg ‘kogels’ van dicht, koud gas worden weggeschoten. Hoe dat gebeurt, is nog een raadsel, maar het zou grote gevolgen kunnen hebben voor de toekomst van ons Melkwegstelsel. Het koude gas, met temperaturen van meer dan 170 graden onder nul, is waargenomen met het Atacama Pathfinder EXperiment (APEX) van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili. (Nature, 19 augustus).
Dat het centrum van ons Melkwegstelsel, waar zich een 4 miljoen zonsmassa’s zwaar zwart gat bevindt, gas uitstoot was al langer bekend. Maar het bleek daarbij tot nu toe altijd om warm tot zeer heet gas te gaan. Een bekend voorbeeld zijn de Fermi-bellen, twee kolossale bellen van heet, geïoniseerd gas die boven en onder het Melkwegcentrum uit steken.
Onduidelijk is nog of ook het nu waargenomen koude gas onder invloed van het centrale zwarte gat is uitgestoten. Het is ook denkbaar dat het is weggeblazen door de duizenden zware sterren die zich rond het Melkwegcentrum hebben verzameld. Maar het vreemde is dat het zwarte gat, Sagittarius A* geheten, momenteel niet erg actief is, en ook de stervorming in het centrale deel van de Melkweg staat op een laag pitje.
De APEX-gegevens wijzen erop dat de koude gaswolken zich vermengen met het warmere gas ter plaatse en mogelijk bezig zijn om uiteen te vallen. Het lijkt erop dat ze een aanzienlijke massa vertegenwoordigen. En dat is slecht nieuws voor de toekomstige vorming van sterren ter plaatse. Voor stervorming zijn namelijk dichte concentraties van koud gas nodig. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam heeft in het zuidelijke sterrenbeeld Phoenix een stroom van sterren ontdekt die een overblijfsel is van een bolvormige sterrenhoop die 2 miljard jaar geleden aan flarden is getrokken door de zwaartekracht van ons Melkwegstelsel (Nature, 30 juli).
Een bolvormige sterrenhoop, ook wel kortweg ‘bolhoop’ genoemd, is een bol bestaande uit een miljoen sterren die door de zwaartekracht bijeengehouden worden. In het buitengebied van onze Melkweg zijn meer dan honderd van die sterrenhopen te vinden die allemaal in banen om het Melkwegcentrum bewegen.
De bolhoop die de pas ontdekte sterrenstroom heeft voortgebracht lijkt echter een heel andere levensloop te hebben gehad dan de bolhopen van nu. Uit onderzoek van de sterren die hij heeft achtergelaten blijkt dat hij een heel andere chemische samenstelling had.
De samenstelling van een ster is een afspiegeling van de wolk van gas waaruit hij is voortgekomen. Hoe meer voorgaande generaties van sterren dit gas hebben verrijkt met de zware elementen die zij in de loop van hun bestaan hebben geproduceerd, des te metaalrijker zijn de sterren die later ontstaan. Een zeer oude ster bevat vrijwel geen elementen zwaarder dan helium.
De nu ontdekte sterrenstroom bevat zo weinig metalen, dat de oorspronkelijke bolhoop vroeg in de geschiedenis van het heelal moet zijn gevormd. Dat is opmerkelijk, omdat werd aangenomen dat zware elementen juist een cruciale rol hebben gespeeld bij de vorming van bolvormige sterrenhopen.
Het lijkt er dus op dat dit beeld moet worden bijgesteld. De Phoenix-bolhoop lijkt een vertegenwoordiger te zijn geweest van een uitgestorven generatie van metaalarme bolhopen. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam heeft in het zuidelijke sterrenbeeld Phoenix een stroom van sterren ontdekt die een overblijfsel is van een bolvormige sterrenhoop die 2 miljard jaar geleden aan flarden is getrokken door de zwaartekracht van ons Melkwegstelsel (Nature, 30 juli).
Een bolvormige sterrenhoop, ook wel kortweg ‘bolhoop’ genoemd, is een bol bestaande uit een miljoen sterren die door de zwaartekracht bijeengehouden worden. In het buitengebied van onze Melkweg zijn meer dan honderd van die sterrenhopen te vinden die allemaal in banen om het Melkwegcentrum bewegen.
De bolhoop die de pas ontdekte sterrenstroom heeft voortgebracht lijkt echter een heel andere levensloop te hebben gehad dan de bolhopen van nu. Uit onderzoek van de sterren die hij heeft achtergelaten blijkt dat hij een heel andere chemische samenstelling had.
De samenstelling van een ster is een afspiegeling van de wolk van gas waaruit hij is voortgekomen. Hoe meer voorgaande generaties van sterren dit gas hebben verrijkt met de zware elementen die zij in de loop van hun bestaan hebben geproduceerd, des te metaalrijker zijn de sterren die later ontstaan. Een zeer oude ster bevat vrijwel geen elementen zwaarder dan helium.
De nu ontdekte sterrenstroom bevat zo weinig metalen, dat de oorspronkelijke bolhoop vroeg in de geschiedenis van het heelal moet zijn gevormd. Dat is opmerkelijk, omdat werd aangenomen dat zware elementen juist een cruciale rol hebben gespeeld bij de vorming van bolvormige sterrenhopen.
Het lijkt er dus op dat dit beeld moet worden bijgesteld. De Phoenix-bolhoop lijkt een vertegenwoordiger te zijn geweest van een uitgestorven generatie van metaalarme bolhopen. (EE)
Een internationaal team van sterrenkundigen, onder wie Amina Helmi (Rijksuniversiteit Groningen), heeft de zesde en laatste database van de RAVE-survey vrijgegeven met spectroscopische gegevens van een half miljoen sterren in de Melkweg. Uit de gegevens kunnen astronomen onder meer temperaturen en samenstellingen van sterren afleiden. RAVE was een van de eerste grote projecten die systematisch de hemel afspeurden.
RAVE, dat staat voor RAdial Velocity Experiment, rafelde van 451.783 sterren in de buurt van de aarde systematisch het licht uiteen in de kleuren van de regenboog. Dat gebeurde met de UK Schmidt telescoop in het Australische Siding Spring. Die telescoop stond van 2003 tot 2013 bijna elke heldere nacht in dienst van het project. Het project werd geleid door het Duitse Leibniz-Institut für Astrophysik Potsdam.
De afgelopen jaren gaven de sterrenkundigen vijf eerdere pakketten met gegevens vrij. Het slotpakket is gekoppeld aan de nieuwere Gaia-catalogus die van meer dan een miljard sterren de snelheden, posities en afstanden in kaart bracht.
Amina Helmi (Rijksuniversiteit Groningen), die ook betrokken is bij de Gaia-catalogus, nam ook aan de RAVE-dataverzameling deel. Ze zegt: ‘RAVE is een echte pionier. We zullen de survey blijven gebruiken. Onder andere om de opvolgers te trainen.’ Die opvolgers zijn bijvoorbeeld de mede door Nederlanders gebouwde WEAVE voor een telescoop op La Palma en 4MOST voor een Europese telescoop in Chili.
Dankzij RAVE is onder andere berekend hoe snel een ster minimaal moet bewegen om uit de Melkweg te ontsnappen. Die berekening vormde een bevestiging dat ons sterrenstelsel veel onbekende, donkere materie moet bevatten. Ook konden sterrenkundigen met RAVE systematisch naar metaal-arme sterren speuren. Daardoor leerden ze meer over de vroege Melkweg.
Een internationaal team van sterrenkundigen, onder wie Amina Helmi (Rijksuniversiteit Groningen), heeft de zesde en laatste database van de RAVE-survey vrijgegeven met spectroscopische gegevens van een half miljoen sterren in de Melkweg. Uit de gegevens kunnen astronomen onder meer temperaturen en samenstellingen van sterren afleiden. RAVE was een van de eerste grote projecten die systematisch de hemel afspeurden.
RAVE, dat staat voor RAdial Velocity Experiment, rafelde van 451.783 sterren in de buurt van de aarde systematisch het licht uiteen in de kleuren van de regenboog. Dat gebeurde met de UK Schmidt telescoop in het Australische Siding Spring. Die telescoop stond van 2003 tot 2013 bijna elke heldere nacht in dienst van het project. Het project werd geleid door het Duitse Leibniz-Institut für Astrophysik Potsdam.
De afgelopen jaren gaven de sterrenkundigen vijf eerdere pakketten met gegevens vrij. Het slotpakket is gekoppeld aan de nieuwere Gaia-catalogus die van meer dan een miljard sterren de snelheden, posities en afstanden in kaart bracht.
Amina Helmi (Rijksuniversiteit Groningen), die ook betrokken is bij de Gaia-catalogus, nam ook aan de RAVE-dataverzameling deel. Ze zegt: ‘RAVE is een echte pionier. We zullen de survey blijven gebruiken. Onder andere om de opvolgers te trainen.’ Die opvolgers zijn bijvoorbeeld de mede door Nederlanders gebouwde WEAVE voor een telescoop op La Palma en 4MOST voor een Europese telescoop in Chili.
Dankzij RAVE is onder andere berekend hoe snel een ster minimaal moet bewegen om uit de Melkweg te ontsnappen. Die berekening vormde een bevestiging dat ons sterrenstelsel veel onbekende, donkere materie moet bevatten. Ook konden sterrenkundigen met RAVE systematisch naar metaal-arme sterren speuren. Daardoor leerden ze meer over de vroege Melkweg.
Een onderzoeksteam onder leiding van Lina Necib van het California Institute of Technology heeft een nieuwe omvangrijke ‘sterrenstroom’ in de betrekkelijke nabijheid van de zon ontdekt. De ongeveer 250 sterren zouden een overblijfsel kunnen zijn van een klein sterrenstelsel dat door onze Melkweg is opgeslokt (Nature Astronomy, 6 juli).
De ontdekking van de restanten van ‘Nyx’, zoals het voormalige dwergstelsel wordt genoemd, is gebaseerd op een combinatie van gegevens van de Gaia-satelliet en computersimulaties. Gaia meet de posities en ruimtelijke bewegingen van miljoenen sterren in de Melkweg. Op die manier kunnen groepen sterren worden opgespoord die op een bepaalde manier samen optrekken.
Het team van Necib heeft een geavanceerde analysetechniek – ’deep learning’ – losgelaten op de Gaia-gegevens. Daarmee werden niet alleen de al eerder ontdekte restanten van een ander dwergstelsel (het ‘Worststelsel’) opgespoord, maar ook een nog onbekende structuur. Deze bestaat uit 250 sterren die met de schijf van de Melkweg meedraaien, maar tevens in de richting van het Melkwegcentrum bewegen.
Vervolgonderzoek met telescopen op aarde zal duidelijkheid moeten geven over de chemische samenstelling en andere eigenschappen van de sterrenstroom. Op die manier hopen de astronomen te kunnen vaststellen wanneer Nyx door de Melkweg is opgeslokt, en misschien zelfs waar het sterrenstelsel vandaan is gekomen. (EE)
Een onderzoeksteam onder leiding van Lina Necib van het California Institute of Technology heeft een nieuwe omvangrijke ‘sterrenstroom’ in de betrekkelijke nabijheid van de zon ontdekt. De ongeveer 250 sterren zouden een overblijfsel kunnen zijn van een klein sterrenstelsel dat door onze Melkweg is opgeslokt (Nature Astronomy, 6 juli).
De ontdekking van de restanten van ‘Nyx’, zoals het voormalige dwergstelsel wordt genoemd, is gebaseerd op een combinatie van gegevens van de Gaia-satelliet en computersimulaties. Gaia meet de posities en ruimtelijke bewegingen van miljoenen sterren in de Melkweg. Op die manier kunnen groepen sterren worden opgespoord die op een bepaalde manier samen optrekken.
Het team van Necib heeft een geavanceerde analysetechniek – ’deep learning’ – losgelaten op de Gaia-gegevens. Daarmee werden niet alleen de al eerder ontdekte restanten van een ander dwergstelsel (het ‘Worststelsel’) opgespoord, maar ook een nog onbekende structuur. Deze bestaat uit 250 sterren die met de schijf van de Melkweg meedraaien, maar tevens in de richting van het Melkwegcentrum bewegen.
Vervolgonderzoek met telescopen op aarde zal duidelijkheid moeten geven over de chemische samenstelling en andere eigenschappen van de sterrenstroom. Op die manier hopen de astronomen te kunnen vaststellen wanneer Nyx door de Melkweg is opgeslokt, en misschien zelfs waar het sterrenstelsel vandaan is gekomen. (EE)
Zware sterren exploderen aan het einde van hun bestaan als supernova’s en stoten kort voordien grote hoeveelheden koolstof uit. Maar ook de grote meerderheid van lichtere sterren draagt zijn steentje bij, zo blijkt uit nieuw onderzoek. Voordat sterren van minder dan ongeveer acht zonsmassa’s ineenstorten tot ‘witte dwergen’ produceren ze een stevige sterrenwind die verrijkt is met tal van chemische elementen, waaronder koolstof (Nature Astronomy, 6 juli).
De oorsprong van koolstof, een element dat cruciaal was voor het ontstaan van leven op onze planeet, is al geruime tijd een punt van discussie onder astronomen. Om meer inzicht in deze kwestie te krijgen heeft een team onder leiding van Paola Marigo van de universiteit van Padua (Italië) een aantal witte dwergen onderzocht van de Keck-telescoop op Hawaï. Daarbij zijn de massa’s van deze langzaam uitdovende sterren gemeten en schattingen gemaakt van de massa’s die de sterren oorspronkelijk hebben gehad.
Tot nu toe werd aangenomen dat tussen ‘geboortegewicht’ en eindgewicht van een ster een lineair verband bestaat. Oftewel: hoe zwaarder de ster bij geboorte, des te zwaarder is de witte dwerg die hij achterlaat. Bij het onderzoek van Marigo en haar collega’s, dat betrekking had op witte dwergen die deel uitmaken van een open sterrenhoop – een grote groep sterren van gelijke leeftijd, zijn nu echter witte dwergen ontdekt die duidelijk meer massa hadden dan verwacht. Daaruit kan worden afgeleid dat sterren die ongeveer 1,5 miljard jaar geleden in onze Melkweg zijn geboren geen witte dwergen van ruwweg 0,6 zonsmassa hebben achtergelaten, maar exemplaren van circa 0,7 zonsmassa die voorheen in verband werden gebracht met sterren van ongeveer 3 zonsmassa’s.
Er lijkt dus een ‘knik’ te zitten in het verband tussen geboortegewicht en eindgewicht van sterren. En volgens de onderzoekers is dat een teken dat lichte sterren flinke koolstofprocenten zijn. Op basis van stermodellen komen ze tot de conclusie dat sterren al vanaf een geboortegewicht van 1,65 zonsmassa hun omgeving met koolstof verrijken. In vergelijking met supernova’s gaat het weliswaar om kleine hoeveelheden, maar omdat lichte sterren veel talrijker zijn dan zware, zal hun gezamenlijke bijdrage toch aanzienlijk zijn. (EE)
Zware sterren exploderen aan het einde van hun bestaan als supernova’s en stoten kort voordien grote hoeveelheden koolstof uit. Maar ook de grote meerderheid van lichtere sterren draagt zijn steentje bij, zo blijkt uit nieuw onderzoek. Voordat sterren van minder dan ongeveer acht zonsmassa’s ineenstorten tot ‘witte dwergen’ produceren ze een stevige sterrenwind die verrijkt is met tal van chemische elementen, waaronder koolstof (Nature Astronomy, 6 juli).
De oorsprong van koolstof, een element dat cruciaal was voor het ontstaan van leven op onze planeet, is al geruime tijd een punt van discussie onder astronomen. Om meer inzicht in deze kwestie te krijgen heeft een team onder leiding van Paola Marigo van de universiteit van Padua (Italië) een aantal witte dwergen onderzocht van de Keck-telescoop op Hawaï. Daarbij zijn de massa’s van deze langzaam uitdovende sterren gemeten en schattingen gemaakt van de massa’s die de sterren oorspronkelijk hebben gehad.
Tot nu toe werd aangenomen dat tussen ‘geboortegewicht’ en eindgewicht van een ster een lineair verband bestaat. Oftewel: hoe zwaarder de ster bij geboorte, des te zwaarder is de witte dwerg die hij achterlaat. Bij het onderzoek van Marigo en haar collega’s, dat betrekking had op witte dwergen die deel uitmaken van een open sterrenhoop – een grote groep sterren van gelijke leeftijd, zijn nu echter witte dwergen ontdekt die duidelijk meer massa hadden dan verwacht. Daaruit kan worden afgeleid dat sterren die ongeveer 1,5 miljard jaar geleden in onze Melkweg zijn geboren geen witte dwergen van ruwweg 0,6 zonsmassa hebben achtergelaten, maar exemplaren van circa 0,7 zonsmassa die voorheen in verband werden gebracht met sterren van ongeveer 3 zonsmassa’s.
Er lijkt dus een ‘knik’ te zitten in het verband tussen geboortegewicht en eindgewicht van sterren. En volgens de onderzoekers is dat een teken dat lichte sterren flinke koolstofprocenten zijn. Op basis van stermodellen komen ze tot de conclusie dat sterren al vanaf een geboortegewicht van 1,65 zonsmassa hun omgeving met koolstof verrijken. In vergelijking met supernova’s gaat het weliswaar om kleine hoeveelheden, maar omdat lichte sterren veel talrijker zijn dan zware, zal hun gezamenlijke bijdrage toch aanzienlijk zijn. (EE)
Een van de oudste en grootste vraagstukken waar de wetenschap mee worstelt is of we de enige vorm van intelligent leven zijn in het heelal, of dat het daarvan van wemelt. Jammer genoeg valt het niet mee om daar op basis van de beschikbare feiten een goede inschatting van te maken.
Onderzoekers van de Universiteit van Nottingham hebben vandaag in The Astrophysical Journal een artikel gepubliceerd waarin ze het vraagstuk op een nieuwe wijze benaderen. Hun schatting is gebaseerd op de aanname dat intelligent leven op andere planeten op vergelijkbare wijze ontstaat als op de aarde.
Ervan uitgaande dat de ontwikkeling van intelligent leven op andere planeten ongeveer 5 miljard jaar in beslag neemt, komen de onderzoekers tot de slotsom dat er in onze Melkweg ongeveer 36 actieve – dat wil zeggen: communicerende – beschavingen moeten zijn. Hun precieze aantal hangt sterk af van hoe lang een beschaving, gewild of ongewild, signalen van zijn bestaan de ruimte in zendt.
De gemiddelde afstand tot deze ‘spraakzame verwanten’ zou echter ongeveer 17.000 lichtjaar bedragen, wat de kans op detectie heel klein zou maken. Om over directe communicatie nog maar te zwijgen. (EE)
Een van de oudste en grootste vraagstukken waar de wetenschap mee worstelt is of we de enige vorm van intelligent leven zijn in het heelal, of dat het daarvan van wemelt. Jammer genoeg valt het niet mee om daar op basis van de beschikbare feiten een goede inschatting van te maken.
Onderzoekers van de Universiteit van Nottingham hebben vandaag in The Astrophysical Journal een artikel gepubliceerd waarin ze het vraagstuk op een nieuwe wijze benaderen. Hun schatting is gebaseerd op de aanname dat intelligent leven op andere planeten op vergelijkbare wijze ontstaat als op de aarde.
Ervan uitgaande dat de ontwikkeling van intelligent leven op andere planeten ongeveer 5 miljard jaar in beslag neemt, komen de onderzoekers tot de slotsom dat er in onze Melkweg ongeveer 36 actieve – dat wil zeggen: communicerende – beschavingen moeten zijn. Hun precieze aantal hangt sterk af van hoe lang een beschaving, gewild of ongewild, signalen van zijn bestaan de ruimte in zendt.
De gemiddelde afstand tot deze ‘spraakzame verwanten’ zou echter ongeveer 17.000 lichtjaar bedragen, wat de kans op detectie heel klein zou maken. Om over directe communicatie nog maar te zwijgen. (EE)
Turns out magnetic fields — not gravity — govern the center of the Milky Way.
\r\nWhat governs the dynamics of gas close to the center of our Milky Way galaxy? Gravity is the standard answer. After all, there’s a 4 million-solar-mass black hole hiding there.
\r\nBut new data from NASA’s Stratospheric Observatory for Infrared Astronomy (SOFIA) reveal that strong magnetic fields may actually dominate, just like they do in the Sun’s corona. The new result may shed light on two outstanding questions about the galactic center.
\r\nInto the galactic center
SOFIA is a Boeing 747SP turned high-flying observatory. Its HAWC+ instrument, a far-infrared imaging polarimeter, studied the galactic center during flights in May 2017 and July 2018. Measurements of the far-infrared light’s polarization revealed the orientation of dust particles, which rotate to align perpendicular to magnetic field lines.
Charles Dowell (NASA / JPL) led a team in studying the central 15 light-years of the galactic center, deducing an average magnetic field strength of 0.005 gauss. That’s about 100 times weaker than the average magnetic field strength on Earth’s surface. But since the density in the galactic center is so low, only some 10,000 atoms per cubic centimeter, the gas’s magnetic pressure is much higher than its thermal pressure.
\r\nAs a result, gravity may not be the dominant force that determines the motions of the gas. Instead, “the magnetic field may govern the kinematics and channel the plasma, just like magnetic fields dominate the physics of the solar corona,” says team member Joan Schmelz (Universities Space Research Association), who presented the preliminary results Tuesday at the virtual meeting of the American Astronomical Society.
\r\n“The data provide the most detailed look yet at the magnetic fields surrounding our galaxy’s central black hole,” says team member David Chuss (Villanova University).
\r\nExplaining strange black hole behavior
Andrew Fox (Space Telescope Science Institute), who was not involved in the study, says the results are not really surprising. “The galactic center is a very energetic region full of highly ionized plasmas,” he says, “so it makes sense that magnetic fields would dominate other sources of pressure.”
But according to Schmelz, astrophysicists generally tend to avoid including the effects of magnetic fields because they complicate the picture. “We’re now confronted with data that are so compelling that we just can’t ignore magnetic fields anymore,” she says.
\r\nIf magnetic fields govern gas motions rather than just gravity, this may explain two surprising facts about the core of our Milky Way galaxy: the low birth rate of new stars (despite the presence of huge amounts of gas) and the weak activity of the galaxy’s central black hole. Strong magnetic fields could both suppress star formation and prevent matter from falling into the black hole.
\r\nMeanwhile, Schmelz cautions that calculating magnetic field strength from polarization data is not straightforward. “Our next step is to check if our standard techniques do apply in this turbulent environment,” she says. “So far, the observation of Zeeman effects in the Milky Way center [the splitting of spectral lines in the presence of strong magnetic fields] compares favorably with our results.”
Turns out magnetic fields — not gravity — govern the center of the Milky Way.
\r\nWhat governs the dynamics of gas close to the center of our Milky Way galaxy? Gravity is the standard answer. After all, there’s a 4 million-solar-mass black hole hiding there.
\r\nBut new data from NASA’s Stratospheric Observatory for Infrared Astronomy (SOFIA) reveal that strong magnetic fields may actually dominate, just like they do in the Sun’s corona. The new result may shed light on two outstanding questions about the galactic center.
\r\nInto the galactic center
SOFIA is a Boeing 747SP turned high-flying observatory. Its HAWC+ instrument, a far-infrared imaging polarimeter, studied the galactic center during flights in May 2017 and July 2018. Measurements of the far-infrared light’s polarization revealed the orientation of dust particles, which rotate to align perpendicular to magnetic field lines.
Charles Dowell (NASA / JPL) led a team in studying the central 15 light-years of the galactic center, deducing an average magnetic field strength of 0.005 gauss. That’s about 100 times weaker than the average magnetic field strength on Earth’s surface. But since the density in the galactic center is so low, only some 10,000 atoms per cubic centimeter, the gas’s magnetic pressure is much higher than its thermal pressure.
\r\nAs a result, gravity may not be the dominant force that determines the motions of the gas. Instead, “the magnetic field may govern the kinematics and channel the plasma, just like magnetic fields dominate the physics of the solar corona,” says team member Joan Schmelz (Universities Space Research Association), who presented the preliminary results Tuesday at the virtual meeting of the American Astronomical Society.
\r\n“The data provide the most detailed look yet at the magnetic fields surrounding our galaxy’s central black hole,” says team member David Chuss (Villanova University).
\r\nExplaining strange black hole behavior
Andrew Fox (Space Telescope Science Institute), who was not involved in the study, says the results are not really surprising. “The galactic center is a very energetic region full of highly ionized plasmas,” he says, “so it makes sense that magnetic fields would dominate other sources of pressure.”
But according to Schmelz, astrophysicists generally tend to avoid including the effects of magnetic fields because they complicate the picture. “We’re now confronted with data that are so compelling that we just can’t ignore magnetic fields anymore,” she says.
\r\nIf magnetic fields govern gas motions rather than just gravity, this may explain two surprising facts about the core of our Milky Way galaxy: the low birth rate of new stars (despite the presence of huge amounts of gas) and the weak activity of the galaxy’s central black hole. Strong magnetic fields could both suppress star formation and prevent matter from falling into the black hole.
\r\nMeanwhile, Schmelz cautions that calculating magnetic field strength from polarization data is not straightforward. “Our next step is to check if our standard techniques do apply in this turbulent environment,” she says. “So far, the observation of Zeeman effects in the Milky Way center [the splitting of spectral lines in the presence of strong magnetic fields] compares favorably with our results.”
Een internationaal onderzoeksteam, met onder anderen Marta Alves van de Radboud Universiteit, heeft een spookachtige, bijna volmaakte cirkelboog van ultraviolet-emissie ontdekt rond de ‘steel’ van het sterrenbeeld Grote Beer. De boog strekt zich uit over een afstand van dertig graden. De ontdekking is gepresenteerd tijdens de halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society, die ditmaal online plaatsvindt.
De zeer dunne cirkelboog bestaat uit samengedrukt interstellair gas, wat erop wijst dat het om een schokfront gaat van een grote stellaire explosie die zestig graden boven het vlak van de Melkweg heeft plaatsgevonden. Wanneer de explosie heeft plaatsgevonden, en op welke afstand van de aarde, is hoogst onzeker. Het team schat dat het meer dan 100.000 jaar geleden is gebeurd, op een afstand van ongeveer 600 lichtjaar.
Een klein stukje van de boog werd al in 1997 opgemerkt in gearchiveerde beeldgegevens van de NASA-satelliet GALEX. Maar pas toen Marta Alves bijna twintig jaar later vervolgwaarnemingen deed met de grotendeels in Nederland gestationeerde radiotelescoop LOFAR, kwam de ware omvang van de structuur aan het licht.
Verder onderzoek moet uitsluitsel geven over de afstand, ouderdom en fysieke afmetingen van de ‘Ursa Major Boog’. Maar het vermoeden bestaat dat de explosie die de boog heeft veroorzaakt medeverantwoordelijk is geweest voor het ‘schoonvegen’ van een gebied boven de zon. Dit hemelgebied staat bekend om zijn ‘interstellaire vensters’ die astronomen een beter zicht bieden op sterrenstelsels buiten onze Melkweg. (EE)
Een internationaal onderzoeksteam, met onder anderen Marta Alves van de Radboud Universiteit, heeft een spookachtige, bijna volmaakte cirkelboog van ultraviolet-emissie ontdekt rond de ‘steel’ van het sterrenbeeld Grote Beer. De boog strekt zich uit over een afstand van dertig graden. De ontdekking is gepresenteerd tijdens de halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society, die ditmaal online plaatsvindt.
De zeer dunne cirkelboog bestaat uit samengedrukt interstellair gas, wat erop wijst dat het om een schokfront gaat van een grote stellaire explosie die zestig graden boven het vlak van de Melkweg heeft plaatsgevonden. Wanneer de explosie heeft plaatsgevonden, en op welke afstand van de aarde, is hoogst onzeker. Het team schat dat het meer dan 100.000 jaar geleden is gebeurd, op een afstand van ongeveer 600 lichtjaar.
Een klein stukje van de boog werd al in 1997 opgemerkt in gearchiveerde beeldgegevens van de NASA-satelliet GALEX. Maar pas toen Marta Alves bijna twintig jaar later vervolgwaarnemingen deed met de grotendeels in Nederland gestationeerde radiotelescoop LOFAR, kwam de ware omvang van de structuur aan het licht.
Verder onderzoek moet uitsluitsel geven over de afstand, ouderdom en fysieke afmetingen van de ‘Ursa Major Boog’. Maar het vermoeden bestaat dat de explosie die de boog heeft veroorzaakt medeverantwoordelijk is geweest voor het ‘schoonvegen’ van een gebied boven de zon. Dit hemelgebied staat bekend om zijn ‘interstellaire vensters’ die astronomen een beter zicht bieden op sterrenstelsels buiten onze Melkweg. (EE)
Onze verre voorouders in Afrika waren 3,5 miljoen jaar geleden wellicht getuige van een bijzonder hemelverschijnsel: een spookachtige gloed in het sterrenbeeld Boogschutter die misschien wel een miljoen jaar aanhield. De oorzaak: een enorme uitbarsting in het centrum van ons Melkwegstelsel.
De uitbarsting ontstond waarschijnlijk toen een grote wolk van 100.000 zonsmassa’s aan waterstofgas op de materieschijf rond het centrale superzware zwarte gat viel. Daarbij ontstonden twee kegels van intense ultraviolette straling boven en onder het vlak van de Melkweg die als ‘kosmische zoeklichten’ de omgeving aanstraalden.
Het zuidelijke ‘zoeklicht’ bereikte daarbij de zogeheten Magelhaense Stroom – een uitgestrekt lint van gas dat achter de twee grootste satellieten van de Melkweg, de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, aan sleept. Daarbij raakte het waterstofgas in de Stroom geïoniseerd, waardoor deze laatste oplichtte als een kerstboom.
Een en ander wordt afgeleid uit de huidige eigenschappen van het gas in de Magelhaense Stroom. Met de Hubble-ruimtetelescoop is gekeken naar het licht van 21 verre quasars – in feite ook kosmische zoeklichten – die door dat gas heen schijnen. Daarbij is geconstateerd dat de Magelhaense Stroom ionen bevat die door een intense stralingsbron moeten zijn ontstaan.
Bij dezelfde gebeurtenis ontstonden ook de twee kolossale bellen van heet plasma (= geïoniseerd gas) die nog steeds ongeveer 30.000 lichtjaar boven en onder het vlak ons sterrenstelsel uit torenen. Deze onzichtbare bellen, die ongeveer een miljoen zonsmassa’s aan (ijle) materie bevatten, worden de Fermi-bellen genoemd. Hun bestaan werd tien jaar geleden opgemerkt door de Fermi-ruimtetelescoop van NASA.
De nieuwe bevindingen, die ook gepubliceerd zullen worden in The Astrophysical Journal, zijn vandaag gepresenteerd tijdens de virtuele halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society. (EE)
Onze verre voorouders in Afrika waren 3,5 miljoen jaar geleden wellicht getuige van een bijzonder hemelverschijnsel: een spookachtige gloed in het sterrenbeeld Boogschutter die misschien wel een miljoen jaar aanhield. De oorzaak: een enorme uitbarsting in het centrum van ons Melkwegstelsel.
De uitbarsting ontstond waarschijnlijk toen een grote wolk van 100.000 zonsmassa’s aan waterstofgas op de materieschijf rond het centrale superzware zwarte gat viel. Daarbij ontstonden twee kegels van intense ultraviolette straling boven en onder het vlak van de Melkweg die als ‘kosmische zoeklichten’ de omgeving aanstraalden.
Het zuidelijke ‘zoeklicht’ bereikte daarbij de zogeheten Magelhaense Stroom – een uitgestrekt lint van gas dat achter de twee grootste satellieten van de Melkweg, de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, aan sleept. Daarbij raakte het waterstofgas in de Stroom geïoniseerd, waardoor deze laatste oplichtte als een kerstboom.
Een en ander wordt afgeleid uit de huidige eigenschappen van het gas in de Magelhaense Stroom. Met de Hubble-ruimtetelescoop is gekeken naar het licht van 21 verre quasars – in feite ook kosmische zoeklichten – die door dat gas heen schijnen. Daarbij is geconstateerd dat de Magelhaense Stroom ionen bevat die door een intense stralingsbron moeten zijn ontstaan.
Bij dezelfde gebeurtenis ontstonden ook de twee kolossale bellen van heet plasma (= geïoniseerd gas) die nog steeds ongeveer 30.000 lichtjaar boven en onder het vlak ons sterrenstelsel uit torenen. Deze onzichtbare bellen, die ongeveer een miljoen zonsmassa’s aan (ijle) materie bevatten, worden de Fermi-bellen genoemd. Hun bestaan werd tien jaar geleden opgemerkt door de Fermi-ruimtetelescoop van NASA.
De nieuwe bevindingen, die ook gepubliceerd zullen worden in The Astrophysical Journal, zijn vandaag gepresenteerd tijdens de virtuele halfjaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society. (EE)
De halo van ijl gas, stof en donkere materie waarin ons Melkwegstelsel is gehuld, is veel heter dan werd aangenomen – net zo heet als die van vergelijkbare sterrenstelsels. Dat blijkt uit nieuw onderzoek door wetenschappers van Ohio State University.
Eerder hadden onderzoekers van dezelfde universiteit al vastgesteld dat delen van de halo van de Melkweg temperaturen tot circa 10 miljoen graden Celsius hebben. Daarmee waren ze minstens tien keer zo heet als gedacht.
Het nieuwe onderzoek wijst er nu op dat dit mogelijk voor de hele halo geldt. Dat blijkt uit gegevens van de röntgensatellieten XMM-Newton (Europa) en Suzaku (Japan). Deze satellieten hebben spectra van de halo van de Melkweg verzameld in vijf verschillende richtingen. En al deze spectra laten dezelfde hoge temperatuur zien.
Om te onderzoeken of de Melkweg in dit opzicht uniek is, hebben de astronomen ook gekeken naar gegevens van het 200 miljoen lichtjaar verre sterrenstelsel NGC 3221, dat qua vorm en afmetingen op onze Melkwegstelsel lijkt. Uit die analyse blijkt dat de halo van NGC 3221 ongeveer dezelfde temperatuur heeft.
De nieuwe bevindingen zijn vandaag gepresenteerd tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society, die zich vanwege de corona-pandemie ditmaal online afspeelt. (EE)
De halo van ijl gas, stof en donkere materie waarin ons Melkwegstelsel is gehuld, is veel heter dan werd aangenomen – net zo heet als die van vergelijkbare sterrenstelsels. Dat blijkt uit nieuw onderzoek door wetenschappers van Ohio State University.
Eerder hadden onderzoekers van dezelfde universiteit al vastgesteld dat delen van de halo van de Melkweg temperaturen tot circa 10 miljoen graden Celsius hebben. Daarmee waren ze minstens tien keer zo heet als gedacht.
Het nieuwe onderzoek wijst er nu op dat dit mogelijk voor de hele halo geldt. Dat blijkt uit gegevens van de röntgensatellieten XMM-Newton (Europa) en Suzaku (Japan). Deze satellieten hebben spectra van de halo van de Melkweg verzameld in vijf verschillende richtingen. En al deze spectra laten dezelfde hoge temperatuur zien.
Om te onderzoeken of de Melkweg in dit opzicht uniek is, hebben de astronomen ook gekeken naar gegevens van het 200 miljoen lichtjaar verre sterrenstelsel NGC 3221, dat qua vorm en afmetingen op onze Melkwegstelsel lijkt. Uit die analyse blijkt dat de halo van NGC 3221 ongeveer dezelfde temperatuur heeft.
De nieuwe bevindingen zijn vandaag gepresenteerd tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society, die zich vanwege de corona-pandemie ditmaal online afspeelt. (EE)
De vorming van de zon, het zonnestelsel en dus ook onze aarde is mogelijk te danken aan de botsing tussen ons Melkwegstelsel en het Sagittarius-dwergstelsel, dat als een satelliet om de Melkweg heen draait. Van dat stelsel was al bekend dat het drie keer in botsing is gekomen met de Melkwegschijf, waar zich het gros van de sterren bevindt. Uit nieuw onderzoek blijkt nu dat elk van deze botsingen heeft geleid tot een stellaire ‘geboortegolf’ (Nature Astronomy, 25 mei).
De eerste botsing vond vijf tot zes miljard jaar geleden plaats. De beide andere ontstonden ongeveer twee en één miljard jaar geleden. Uit gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia blijkt nu dat de vorming van nieuwe sterren ongeveer 5,7 miljard jaar geleden een duidelijke piek bereikte. Ook na de beide andere botsingen vormden zich meer sterren. Een en ander wordt afgeleid uit de helderheden, afstanden en kleuren van sterren tot op 6500 lichtjaar van de zon.
Dat de opeenvolgende botsingen met de Sagittarius-dwerg deze uitwerking hadden is niet zo vreemd. Het was alsof er een steen in de rustige ‘Melkweg-vijver’ werd gegooid. Als gevolg daarvan kwamen het daarin aanwezige gas en stof in beroering, waardoor er plaatselijk concentraties van dit materiaal ontstonden en zich nieuwe sterren konden vormen.
Omdat de eerste botsing met het Sagittarius-stelsel relatief kort voor het ontstaan van ons zonnestelsel plaatsvond, is het verleidelijk om een verband tussen deze gebeurtenissen te zien. Het is dus denkbaar dat onze zon en haar planeten niet zouden hebben bestaan als de Melkweg het dwergstelsel niet op enig moment had ‘ingevangen’, waardoor het tot een reeks botsingen kwam. Maar of er ook daadwerkelijk sprake is van een direct verband laat zich niet met zekerheid vaststellen. (EE)
De vorming van de zon, het zonnestelsel en dus ook onze aarde is mogelijk te danken aan de botsing tussen ons Melkwegstelsel en het Sagittarius-dwergstelsel, dat als een satelliet om de Melkweg heen draait. Van dat stelsel was al bekend dat het drie keer in botsing is gekomen met de Melkwegschijf, waar zich het gros van de sterren bevindt. Uit nieuw onderzoek blijkt nu dat elk van deze botsingen heeft geleid tot een stellaire ‘geboortegolf’ (Nature Astronomy, 25 mei).
De eerste botsing vond vijf tot zes miljard jaar geleden plaats. De beide andere ontstonden ongeveer twee en één miljard jaar geleden. Uit gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia blijkt nu dat de vorming van nieuwe sterren ongeveer 5,7 miljard jaar geleden een duidelijke piek bereikte. Ook na de beide andere botsingen vormden zich meer sterren. Een en ander wordt afgeleid uit de helderheden, afstanden en kleuren van sterren tot op 6500 lichtjaar van de zon.
Dat de opeenvolgende botsingen met de Sagittarius-dwerg deze uitwerking hadden is niet zo vreemd. Het was alsof er een steen in de rustige ‘Melkweg-vijver’ werd gegooid. Als gevolg daarvan kwamen het daarin aanwezige gas en stof in beroering, waardoor er plaatselijk concentraties van dit materiaal ontstonden en zich nieuwe sterren konden vormen.
Omdat de eerste botsing met het Sagittarius-stelsel relatief kort voor het ontstaan van ons zonnestelsel plaatsvond, is het verleidelijk om een verband tussen deze gebeurtenissen te zien. Het is dus denkbaar dat onze zon en haar planeten niet zouden hebben bestaan als de Melkweg het dwergstelsel niet op enig moment had ‘ingevangen’, waardoor het tot een reeks botsingen kwam. Maar of er ook daadwerkelijk sprake is van een direct verband laat zich niet met zekerheid vaststellen. (EE)
Een team van Japanse astronomen heeft, met behulp van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Chili, ontdekt dat het centrum van ons Melkwegstelsel quasi-periodieke flikkeringen vertoont op millimeter-golflengten. In het Melkwegcentrum gaat een superzwaar zwart gat schuil, Sagittarius A* (Sgr A*) geheten, en de astronomen vermoeden dat de oorzaak van de flikkeringen ligt bij hete plekken in de gasschijf die om dit zwarte gat draait.
Dat Sgr A* soms opvlamt op millimeter-golflengten (een vorm van radiostraling) was al een tijdje bekend. Door de radio-intensiteit van het object gedurende tien dagen zeventig minuten per dag te meten met ALMA, is nu komen vast te staan dat het om twee soorten variaties gaat: de ene met een periode van ruwweg 30 minuten, de andere met een periode van een uur. De helderheidsvariaties zijn overigens veel kleiner dan degene die eerder op infrarode- en röntgengolflengten zijn waargenomen.
Een periode van 30 minuten komt overeen met de omlooptijd van het gas aan de binnenrand van de schijf, die op een afstand van 30 miljoen kilometer van Sgr A* ligt. Dat is de helft van de afstand tussen onze zon en Mercurius, de binnenste planeet van ons zonnestelsel. De astronomen denken dat door de extreme getijdenkrachten hete plekken in de gasschijf ontstaan. Volgens de speciale relativiteitstheorie van Albert Einstein wordt de straling van deze plekken versterkt wanneer deze met bijna de lichtsnelheid op ons afkomen. Aan de binnenrand van de gasschijf is de draaisnelheid van het gas rond Sgr A* inderdaad dermate hoog dat dit effect kan optreden.
Volgens de astronomen zouden de twinkelingen weleens lastig kunnen zijn voor het maken van een afbeelding van Sgr A* met de Event Horizon Telescope. Hoe sneller de helderheidsvariaties, des de moeilijker is het om een foto van dit object te maken. (EE)
Een team van Japanse astronomen heeft, met behulp van de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Chili, ontdekt dat het centrum van ons Melkwegstelsel quasi-periodieke flikkeringen vertoont op millimeter-golflengten. In het Melkwegcentrum gaat een superzwaar zwart gat schuil, Sagittarius A* (Sgr A*) geheten, en de astronomen vermoeden dat de oorzaak van de flikkeringen ligt bij hete plekken in de gasschijf die om dit zwarte gat draait.
Dat Sgr A* soms opvlamt op millimeter-golflengten (een vorm van radiostraling) was al een tijdje bekend. Door de radio-intensiteit van het object gedurende tien dagen zeventig minuten per dag te meten met ALMA, is nu komen vast te staan dat het om twee soorten variaties gaat: de ene met een periode van ruwweg 30 minuten, de andere met een periode van een uur. De helderheidsvariaties zijn overigens veel kleiner dan degene die eerder op infrarode- en röntgengolflengten zijn waargenomen.
Een periode van 30 minuten komt overeen met de omlooptijd van het gas aan de binnenrand van de schijf, die op een afstand van 30 miljoen kilometer van Sgr A* ligt. Dat is de helft van de afstand tussen onze zon en Mercurius, de binnenste planeet van ons zonnestelsel. De astronomen denken dat door de extreme getijdenkrachten hete plekken in de gasschijf ontstaan. Volgens de speciale relativiteitstheorie van Albert Einstein wordt de straling van deze plekken versterkt wanneer deze met bijna de lichtsnelheid op ons afkomen. Aan de binnenrand van de gasschijf is de draaisnelheid van het gas rond Sgr A* inderdaad dermate hoog dat dit effect kan optreden.
Volgens de astronomen zouden de twinkelingen weleens lastig kunnen zijn voor het maken van een afbeelding van Sgr A* met de Event Horizon Telescope. Hoe sneller de helderheidsvariaties, des de moeilijker is het om een foto van dit object te maken. (EE)
Computersimulaties, uitgevoerd door astronomen van de universiteit van Californië te Irvine (VS), wijzen erop dat groepen van supernova’s verantwoordelijk kunnen zijn voor de vorming van forse aantallen sterren in de buitengebieden van sterrenstelsels als onze Melkweg (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 20 april).
Wanneer zware sterren door hun brandstof heen raken, komen ze op explosieve wijze aan hun einde. In het dichtbevolkte centrum van de Melkweg kunnen dergelijke supernova-explosies dermate talrijk zijn dat grote hoeveelheden gas naar buiten worden verdreven. Eenmaal aangekomen in het buitengebied van ons Melkwegstelsel – de zogeheten halo – is dat gas zodanig afgekoeld dat daaruit weer nieuwe sterren ontstaan. Het lijkt alsof de sterren vanuit het Melkwegcentrum weg zijn gekatapulteerd.
Volgens de astronomen zou tot wel 40 procent van de sterren in de buitenste halo van een sterrenstelsel op deze manier kunnen zijn ontstaan. Tot nu toe werd juist aangenomen dat het overgrote deel van deze halosterren van buitenaf afkomstig was: van kleinere aan flarden getrokken sterrenstelsels. Maar het lijkt er nu dus op dat veel van deze sterren zijn ontstaan uit gas dat vanuit het centrum het stelsel naar buiten stroomt.
Normaal gesproken is de sterproductie die op deze manier tot stand komt vrij gering. Maar tijdens perioden dat een sterrenstelsel grote aantallen nieuwe sterren aanmaakt, neemt het rendement flink toe. Waarnemingen van sterrenstelsels die momenteel zo’n ‘starburst’ doormaken, lijken er inderdaad op te wijzen dat er sterren uit hun centra worden verbannen. (EE)
Computersimulaties, uitgevoerd door astronomen van de universiteit van Californië te Irvine (VS), wijzen erop dat groepen van supernova’s verantwoordelijk kunnen zijn voor de vorming van forse aantallen sterren in de buitengebieden van sterrenstelsels als onze Melkweg (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 20 april).
Wanneer zware sterren door hun brandstof heen raken, komen ze op explosieve wijze aan hun einde. In het dichtbevolkte centrum van de Melkweg kunnen dergelijke supernova-explosies dermate talrijk zijn dat grote hoeveelheden gas naar buiten worden verdreven. Eenmaal aangekomen in het buitengebied van ons Melkwegstelsel – de zogeheten halo – is dat gas zodanig afgekoeld dat daaruit weer nieuwe sterren ontstaan. Het lijkt alsof de sterren vanuit het Melkwegcentrum weg zijn gekatapulteerd.
Volgens de astronomen zou tot wel 40 procent van de sterren in de buitenste halo van een sterrenstelsel op deze manier kunnen zijn ontstaan. Tot nu toe werd juist aangenomen dat het overgrote deel van deze halosterren van buitenaf afkomstig was: van kleinere aan flarden getrokken sterrenstelsels. Maar het lijkt er nu dus op dat veel van deze sterren zijn ontstaan uit gas dat vanuit het centrum het stelsel naar buiten stroomt.
Normaal gesproken is de sterproductie die op deze manier tot stand komt vrij gering. Maar tijdens perioden dat een sterrenstelsel grote aantallen nieuwe sterren aanmaakt, neemt het rendement flink toe. Waarnemingen van sterrenstelsels die momenteel zo’n ‘starburst’ doormaken, lijken er inderdaad op te wijzen dat er sterren uit hun centra worden verbannen. (EE)
Waarnemingen met ESO’s Very Large Telescope (VLT) hebben voor het eerst aangetoond dat een ster die in een baan om het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg draait precies zo beweegt als Einsteins algemene relativiteitstheorie voorspelt. Zijn baan is rozetvormig in plaats van elliptisch, zoals Newtons zwaartekrachttheorie suggereert. Dit resultaat, waarnaar lang is gezocht, is te danken aan een reeks metingen van toenemende nauwkeurigheid die zich over een periode van bijna dertig jaar uitstrekt (Astronomy & Astrophysics, 16 april).
Einsteins algemene relativiteitstheorie stelt dat de omloopbaan van het ene object om het andere niet gesloten is, zoals voorspeld door de zwaartekrachttheorie van Newton, maar een voorwaartse precessiebeweging maakt. Dit beroemde effect – voor het eerst waargenomen bij de baanbeweging van de planeet Mercurius om de zon – was het eerste bewijs dat de algemene relativiteitstheorie bevestigde. Nu, honderd jaar later, is hetzelfde effect gedetecteerd bij de beweging van een ster die om de compacte radiobron Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg – draait.
Sagittarius A* en de verzameling sterren daaromheen vormen een uniek laboratorium op 26.000 lichtjaar afstand dat kan worden gebruikt voor het testen van de natuurkunde onder extreme zwaartekracht. Een van deze sterren, S2, scheert tot op een afstand van minder dan 20 miljard kilometer (120 keer de afstand zon-aarde) langs het superzware zwarte gat, en is daarmee een van de meest nabije sterren die ooit bij dit zwaargewicht zijn opgespoord.
Over elke omloop doet S2 zestien jaar en tijdens zijn dichtste nadering tot het zwarte gat verplaatst hij zich met bijna drie procent van de lichtsnelheid. De omloopbaan van S2 vertoont precessie, wat betekent dat de locatie van het punt van dichtste nadering tot het superzware zwarte gat per omloop opschuift. Hierdoor is elke volgende omloopbaan een stukje verdraaid ten opzichte van de vorige en ontstaat een rozetpatroon. De algemene relativiteitstheorie doet een nauwkeurige voorspelling van die verdraaiing en de laatste metingen van dit onderzoek zijn daarmee volledig in overeenstemming. Dit effect, dat bekendstaat als de Schwarzschild-precessie, is nooit eerder gemeten voor een ster die om een superzwaar zwart gat draait.
Het onderzoek is uitgevoerd door een internationaal team onder leiding van Frank Eisenhauer van het MPE, met medewerkers uit Frankrijk, Portugal, Duitsland en van ESO. Dit zogeheten GRAVITY-team is genoemd naar het door hen ontwikkelde VLT-instrument – ESO’s nieuwste aanwinst – dat het licht van alle vier 8-meter telescopen van de VLT combineert tot een supertelescoop met een resolutie die gelijk is aan die van een telescoop met een middellijn van 130 meter. (EE)
Waarnemingen met ESO’s Very Large Telescope (VLT) hebben voor het eerst aangetoond dat een ster die in een baan om het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg draait precies zo beweegt als Einsteins algemene relativiteitstheorie voorspelt. Zijn baan is rozetvormig in plaats van elliptisch, zoals Newtons zwaartekrachttheorie suggereert. Dit resultaat, waarnaar lang is gezocht, is te danken aan een reeks metingen van toenemende nauwkeurigheid die zich over een periode van bijna dertig jaar uitstrekt (Astronomy & Astrophysics, 16 april).
Einsteins algemene relativiteitstheorie stelt dat de omloopbaan van het ene object om het andere niet gesloten is, zoals voorspeld door de zwaartekrachttheorie van Newton, maar een voorwaartse precessiebeweging maakt. Dit beroemde effect – voor het eerst waargenomen bij de baanbeweging van de planeet Mercurius om de zon – was het eerste bewijs dat de algemene relativiteitstheorie bevestigde. Nu, honderd jaar later, is hetzelfde effect gedetecteerd bij de beweging van een ster die om de compacte radiobron Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg – draait.
Sagittarius A* en de verzameling sterren daaromheen vormen een uniek laboratorium op 26.000 lichtjaar afstand dat kan worden gebruikt voor het testen van de natuurkunde onder extreme zwaartekracht. Een van deze sterren, S2, scheert tot op een afstand van minder dan 20 miljard kilometer (120 keer de afstand zon-aarde) langs het superzware zwarte gat, en is daarmee een van de meest nabije sterren die ooit bij dit zwaargewicht zijn opgespoord.
Over elke omloop doet S2 zestien jaar en tijdens zijn dichtste nadering tot het zwarte gat verplaatst hij zich met bijna drie procent van de lichtsnelheid. De omloopbaan van S2 vertoont precessie, wat betekent dat de locatie van het punt van dichtste nadering tot het superzware zwarte gat per omloop opschuift. Hierdoor is elke volgende omloopbaan een stukje verdraaid ten opzichte van de vorige en ontstaat een rozetpatroon. De algemene relativiteitstheorie doet een nauwkeurige voorspelling van die verdraaiing en de laatste metingen van dit onderzoek zijn daarmee volledig in overeenstemming. Dit effect, dat bekendstaat als de Schwarzschild-precessie, is nooit eerder gemeten voor een ster die om een superzwaar zwart gat draait.
Het onderzoek is uitgevoerd door een internationaal team onder leiding van Frank Eisenhauer van het MPE, met medewerkers uit Frankrijk, Portugal, Duitsland en van ESO. Dit zogeheten GRAVITY-team is genoemd naar het door hen ontwikkelde VLT-instrument – ESO’s nieuwste aanwinst – dat het licht van alle vier 8-meter telescopen van de VLT combineert tot een supertelescoop met een resolutie die gelijk is aan die van een telescoop met een middellijn van 130 meter. (EE)
De mysterieuze gloed van röntgenstraling die recent in nabije sterrenstelsels en clusters van sterrenstelsels is waargenomen, is niet het gevolg van het verval van donkere materie. Dat is de conclusie van Amerikaans onderzoek, dat op ons eigen Melkwegstelsel was gericht. Bij dat onderzoek is geen spoor van de vermeende röntgengloed ontdekt (Science, 27 maart).
Ruwweg 85 procent van alle materie in het heelal bestaat uit materie die geen licht absorbeert, weerkaatst of uitzendt. Het enige dat het bestaan van deze donkere materie verraadt, is de zwaartekracht die zij op normale materie uitoefent.
Volgens sommige theorieën zou donkere materie kunnen bestaan uit zogeheten steriele neutrino’s. Neutrino’s zijn lichte subatomaire deeltjes zonder lading die nauwelijks interacties aangaan met andere materie en daardoor ook moeilijk te detecteren zijn. Het steriele neutrino zou echter instabiel zijn en uiteen kunnen vallen in normale neutrino’s en röntgenstraling.
Toen bij waarnemingen in 2014 bij sterrenstelsels een gloed van röntgenstraling werd ontdekt die overeenkwam met het soort straling dat bij het verval van steriele neutronen werd verwacht, ontstond dan ook de hoop dat de oplossing van het raadsel van de donkere materie nabij was. Maar het nieuwe onderzoek, gebaseerd op gegevens die de afgelopen twintig jaar met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton zijn verzameld, slaat deze hoop de bodem in.
XMM-Newton heeft mettertijd talrijke röntgenopnamen van allerlei objecten gemaakt, waaronder veel afzonderlijke sterren in de Melkweg. Een team onder leiding van Benjamin Safdi van de universiteit van Michigan heeft de eigenlijke onderzoeksobjecten uit de opnamen ‘weggepoetst’, zodat alleen het röntgensignaal van hun donkere omgeving overbleef.
De verwachting was dat zo de zwakke röntgengloed van de halo van donkere materie rond ons Melkwegstelsel geregistreerd zou worden. Maar dat bleek niet het geval. Dat betekent niet per se dat het steriele neutrino niet bestaat, maar hard bewijs vóór het bestaan ervan is er evenmin.
En die mysterieuze röntgengloed bij andere sterrenstelsels dan? Volgens Safdi en zijn team hadden die waarnemingen veel hinder van de ‘ruis’ van verre achtergrondobjecten, die zich moeilijk laat scheiden van het röntgensignaal dat kenmerkend is voor het verval van steriele neutrino’s. (EE)
De mysterieuze gloed van röntgenstraling die recent in nabije sterrenstelsels en clusters van sterrenstelsels is waargenomen, is niet het gevolg van het verval van donkere materie. Dat is de conclusie van Amerikaans onderzoek, dat op ons eigen Melkwegstelsel was gericht. Bij dat onderzoek is geen spoor van de vermeende röntgengloed ontdekt (Science, 27 maart).
Ruwweg 85 procent van alle materie in het heelal bestaat uit materie die geen licht absorbeert, weerkaatst of uitzendt. Het enige dat het bestaan van deze donkere materie verraadt, is de zwaartekracht die zij op normale materie uitoefent.
Volgens sommige theorieën zou donkere materie kunnen bestaan uit zogeheten steriele neutrino’s. Neutrino’s zijn lichte subatomaire deeltjes zonder lading die nauwelijks interacties aangaan met andere materie en daardoor ook moeilijk te detecteren zijn. Het steriele neutrino zou echter instabiel zijn en uiteen kunnen vallen in normale neutrino’s en röntgenstraling.
Toen bij waarnemingen in 2014 bij sterrenstelsels een gloed van röntgenstraling werd ontdekt die overeenkwam met het soort straling dat bij het verval van steriele neutronen werd verwacht, ontstond dan ook de hoop dat de oplossing van het raadsel van de donkere materie nabij was. Maar het nieuwe onderzoek, gebaseerd op gegevens die de afgelopen twintig jaar met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton zijn verzameld, slaat deze hoop de bodem in.
XMM-Newton heeft mettertijd talrijke röntgenopnamen van allerlei objecten gemaakt, waaronder veel afzonderlijke sterren in de Melkweg. Een team onder leiding van Benjamin Safdi van de universiteit van Michigan heeft de eigenlijke onderzoeksobjecten uit de opnamen ‘weggepoetst’, zodat alleen het röntgensignaal van hun donkere omgeving overbleef.
De verwachting was dat zo de zwakke röntgengloed van de halo van donkere materie rond ons Melkwegstelsel geregistreerd zou worden. Maar dat bleek niet het geval. Dat betekent niet per se dat het steriele neutrino niet bestaat, maar hard bewijs vóór het bestaan ervan is er evenmin.
En die mysterieuze röntgengloed bij andere sterrenstelsels dan? Volgens Safdi en zijn team hadden die waarnemingen veel hinder van de ‘ruis’ van verre achtergrondobjecten, die zich moeilijk laat scheiden van het röntgensignaal dat kenmerkend is voor het verval van steriele neutrino’s. (EE)
Een nieuwe analyse van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia bevestigt het al langer bestaande vermoeden dat de vervorming die de schijf van ons Melkwegstelsel vertoont, het gevolg is van een botsing met een kleiner sterrenstelsel (Nature Astronomy, 2 maart).
Al sinds eind jaren 50 weten astronomen dat de schijf van de Melkweg, waar het leeuwendeel van zijn honderden miljarden sterren verblijft, niet plat is, maar aan de ene kant wat omhoog, en aan de andere kant omlaag is gekromd. Over de oorzaak van deze vervorming bestaan allerlei theorieën: het zou de invloed kunnen zijn van het intergalactische magnetische veld of van de halo van donkere materie die de Melkweg omgeeft. Als de halo een onregelmatige vorm heeft, zou diens aantrekkingskracht de Melkwegschijf kunnen verbuigen.
De nieuwe analyse van Gaia-gegevens heeft nu laten zien dat de kromming van de Melkwegschijf niet statisch is, maar mettertijd van oriëntatie verandert, net als een schommelende draaitol. De precessiesnelheid van de schijf blijkt gelijk te zijn aan één omwenteling per 600 à 700 miljoen jaar. Dat is weliswaar langzamer dan de snelheid waarmee de sterren om het centrum van de Melkweg draaien (onze zon doet ‘maar’ 220 miljoen jaar over zo’n rondje), maar wel veel sneller dan je zou verwachten wanneer het intergalactische magnetische veld of een ‘scheve’ halo de oorzaak zou zijn.
Dit sterkt het vermoeden dat de kromming van de Melkwegschijf is veroorzaakt door een invloed van buitenaf, bijvoorbeeld door een botsing met een ander sterrenstelsel. Het is nog niet duidelijk welk stelsel verantwoordelijk voor de vervorming van de schijf of wanneer de botsing met dat stelsel is begonnen. Een van de mogelijke kandidaten is het Sagittarius-dwergstelsel, dat al enkele malen in botsing is gekomen met de galactische schijf en geleidelijk wordt ontmanteld. (EE)
Een nieuwe analyse van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia bevestigt het al langer bestaande vermoeden dat de vervorming die de schijf van ons Melkwegstelsel vertoont, het gevolg is van een botsing met een kleiner sterrenstelsel (Nature Astronomy, 2 maart).
Al sinds eind jaren 50 weten astronomen dat de schijf van de Melkweg, waar het leeuwendeel van zijn honderden miljarden sterren verblijft, niet plat is, maar aan de ene kant wat omhoog, en aan de andere kant omlaag is gekromd. Over de oorzaak van deze vervorming bestaan allerlei theorieën: het zou de invloed kunnen zijn van het intergalactische magnetische veld of van de halo van donkere materie die de Melkweg omgeeft. Als de halo een onregelmatige vorm heeft, zou diens aantrekkingskracht de Melkwegschijf kunnen verbuigen.
De nieuwe analyse van Gaia-gegevens heeft nu laten zien dat de kromming van de Melkwegschijf niet statisch is, maar mettertijd van oriëntatie verandert, net als een schommelende draaitol. De precessiesnelheid van de schijf blijkt gelijk te zijn aan één omwenteling per 600 à 700 miljoen jaar. Dat is weliswaar langzamer dan de snelheid waarmee de sterren om het centrum van de Melkweg draaien (onze zon doet ‘maar’ 220 miljoen jaar over zo’n rondje), maar wel veel sneller dan je zou verwachten wanneer het intergalactische magnetische veld of een ‘scheve’ halo de oorzaak zou zijn.
Dit sterkt het vermoeden dat de kromming van de Melkwegschijf is veroorzaakt door een invloed van buitenaf, bijvoorbeeld door een botsing met een ander sterrenstelsel. Het is nog niet duidelijk welk stelsel verantwoordelijk voor de vervorming van de schijf of wanneer de botsing met dat stelsel is begonnen. Een van de mogelijke kandidaten is het Sagittarius-dwergstelsel, dat al enkele malen in botsing is gekomen met de galactische schijf en geleidelijk wordt ontmanteld. (EE)
De Europese röntgensatelliet XMM-Newton heeft ongekend heet gas ontdekt in de halo van onze Melkweg. De halo is een uitgestrekt omhulsel van gas, sterren en (vooral) donkere materie dat ons sterrenstelsel volledig omhult. De nieuwe waarnemingen laten zien dat het gas een andere chemische samenstelling heeft dan verwacht.
Tot nu toe werd aangenomen dat de halo van een sterrenstelsel heet gas van dezelfde temperatuur bevat. En deze temperatuur zou uitsluitend afhangen van de massa van het stelsel.
Het nieuwe onderzoek laat echter zien dat de halo van de Melkweg drie verschillende categorieën van heet gas bevat, waarvan de de heetste een temperatuur van 10 miljoen graden vertoont – tien keer zo hoog als mogelijk werd geacht. Onduidelijk is nog hoe dit gas zo heet is geworden, maar mogelijk ligt de oorzaak bij de ‘winden’ die de sterren van onze Melkweg produceren.
De temperatuur en samenstelling van de Melkweghalo zijn gemeten door naar de röntgenstraling van een blazar – de heldere kern van een ver sterrenstelsel – te kijken. Bij zijn tocht door de halo wordt deze straling op bepaalde golflengten geabsorbeerd, wat informatie oplevert over de eigenschappen van het halogas.
Tot nu toe werd bij onderzoeken als deze voornamelijk naar het veel voorkomende, en dus makkelijk opspoorbare, element zuurstof gekeken. Het nieuwe onderzoek was gedetailleerder: ook stikstof, neon en ijzer zijn geregistreerd.
Verrassend genoeg laten de metingen zien dat er minder ijzer in de halo zit dan verwacht, wat erop wijst dat het halogas is verrijkt met materiaal van uitgeputte zware sterren. Tegelijkertijd is er minder zuurstof dan verwacht, wat mogelijk komt doordat dit element is opgenomen door stofdeeltjes in de halo. (EE)
De Europese röntgensatelliet XMM-Newton heeft ongekend heet gas ontdekt in de halo van onze Melkweg. De halo is een uitgestrekt omhulsel van gas, sterren en (vooral) donkere materie dat ons sterrenstelsel volledig omhult. De nieuwe waarnemingen laten zien dat het gas een andere chemische samenstelling heeft dan verwacht.
Tot nu toe werd aangenomen dat de halo van een sterrenstelsel heet gas van dezelfde temperatuur bevat. En deze temperatuur zou uitsluitend afhangen van de massa van het stelsel.
Het nieuwe onderzoek laat echter zien dat de halo van de Melkweg drie verschillende categorieën van heet gas bevat, waarvan de de heetste een temperatuur van 10 miljoen graden vertoont – tien keer zo hoog als mogelijk werd geacht. Onduidelijk is nog hoe dit gas zo heet is geworden, maar mogelijk ligt de oorzaak bij de ‘winden’ die de sterren van onze Melkweg produceren.
De temperatuur en samenstelling van de Melkweghalo zijn gemeten door naar de röntgenstraling van een blazar – de heldere kern van een ver sterrenstelsel – te kijken. Bij zijn tocht door de halo wordt deze straling op bepaalde golflengten geabsorbeerd, wat informatie oplevert over de eigenschappen van het halogas.
Tot nu toe werd bij onderzoeken als deze voornamelijk naar het veel voorkomende, en dus makkelijk opspoorbare, element zuurstof gekeken. Het nieuwe onderzoek was gedetailleerder: ook stikstof, neon en ijzer zijn geregistreerd.
Verrassend genoeg laten de metingen zien dat er minder ijzer in de halo zit dan verwacht, wat erop wijst dat het halogas is verrijkt met materiaal van uitgeputte zware sterren. Tegelijkertijd is er minder zuurstof dan verwacht, wat mogelijk komt doordat dit element is opgenomen door stofdeeltjes in de halo. (EE)
Astronomen van de Universiteit van Californië in Los Angeles (UCLA) hebben een nieuwe klasse van vreemde objecten ontdekt in het centrum van ons Melkwegstelsel. De vier objecten bevinden zich in de nabijheid van het superzware zwarte gat Sagittarius A* (Nature, 16 januari).
De objecten zien er gasachtig uit, maar gedragen zich als sterren. Ze ogen meestal compact, maar worden uitgerekt wanneer hun omloopbanen hen in de buurt van het zwarte gat voeren. Hun omlooptijden variëren van 100 tot 1000 jaar.
Deze beschrijving doet sterk denken aan de eerder ontdekte objecten G1 en G2. Deze laatste zou volgens de onderzoekers een omvangrijke ster zijn, gehuld in een dichte wolk van gas en stof. Maar er zijn ook andere verklaringen denkbaar. Hoe dan ook: ook G2 rekte bij zijn nadering van Sagittarius A* uit en wordt nu weer compacter.
De vier objecten die nu zijn ontdekt hebben de aanduidingen G3 tot en met G6 gekregen. Stuk voor stuk kunnen ze Sagittarius A* dicht naderen, al doorlopen ze wel heel verschillende omloopbanen. UCLA-astronoom Andrea Ghez denkt dat alle zes de objecten oorspronkelijk dubbelsterren zijn geweest. De sterparen zouden onder invloed van de zwaartekracht van het nabije zwarte gat met elkaar zijn versmolten.
Het materiaal dat de G-objecten tijdens hun periodieke naderingen van Sagittarius A* kwijtraken, zal uiteindelijk door het zwarte gat worden opgeslokt. Het aangetrokken materiaal wordt daarbij zeer heet en zal intense straling uitzenden voordat het de waarnemingshorizon van het zwarte gat passeert en uit het zicht verdwijnt. (EE)
Astronomen van de Universiteit van Californië in Los Angeles (UCLA) hebben een nieuwe klasse van vreemde objecten ontdekt in het centrum van ons Melkwegstelsel. De vier objecten bevinden zich in de nabijheid van het superzware zwarte gat Sagittarius A* (Nature, 16 januari).
De objecten zien er gasachtig uit, maar gedragen zich als sterren. Ze ogen meestal compact, maar worden uitgerekt wanneer hun omloopbanen hen in de buurt van het zwarte gat voeren. Hun omlooptijden variëren van 100 tot 1000 jaar.
Deze beschrijving doet sterk denken aan de eerder ontdekte objecten G1 en G2. Deze laatste zou volgens de onderzoekers een omvangrijke ster zijn, gehuld in een dichte wolk van gas en stof. Maar er zijn ook andere verklaringen denkbaar. Hoe dan ook: ook G2 rekte bij zijn nadering van Sagittarius A* uit en wordt nu weer compacter.
De vier objecten die nu zijn ontdekt hebben de aanduidingen G3 tot en met G6 gekregen. Stuk voor stuk kunnen ze Sagittarius A* dicht naderen, al doorlopen ze wel heel verschillende omloopbanen. UCLA-astronoom Andrea Ghez denkt dat alle zes de objecten oorspronkelijk dubbelsterren zijn geweest. De sterparen zouden onder invloed van de zwaartekracht van het nabije zwarte gat met elkaar zijn versmolten.
Het materiaal dat de G-objecten tijdens hun periodieke naderingen van Sagittarius A* kwijtraken, zal uiteindelijk door het zwarte gat worden opgeslokt. Het aangetrokken materiaal wordt daarbij zeer heet en zal intense straling uitzenden voordat het de waarnemingshorizon van het zwarte gat passeert en uit het zicht verdwijnt. (EE)
‘Forensisch’ onderzoek van de enige heldere ster in het zuidelijke sterrenbeeld Indus (Indiaan) heeft nieuwe inzichten opgeleverd over de botsing tussen ons Melkwegstelsel en het kleinere stelsel Gaia Enceladus. Bij deze botsing heeft de ster, Nu Indi, een flinke zet gekregen (Nature Astronomy, 13 januari).
Er worden steeds meer aanwijzingen gevonden dat ons Melkwegstelsel in de loop van de miljarden jaren diverse kleinere sterrenstelsels heeft opgeslokt, waaronder het befaamde dwergstelsel Gaia-Enceladus. Dit heeft geleid tot een substantiële chemische verrijking van de Melkweg.
Ook het onderzoek van de heldere ster Nu Indi, die door een internationaal team van astronomen zo’n beetje binnenstebuiten is gekeerd, bevestigt dat. Nu Indi is een typische vertegenwoordiger van de oorspronkelijke sterbevolking van de halo (het verre buitengebied) van de Melkweg.
Nieuwe gegevens van NASA-satelliet TESS – die eigenlijk bedoeld is om exoplaneten op te sporen, maar tegelijkertijd ook gegevens verzamelt van heldere sterren – wijzen erop dat Nu Indi al vroeg in de geschiedenis van de Melkweg is ontstaan. Hij blijkt namelijk ongeveer 11 miljard jaar oud te zijn.
Omdat de botsing met Gaia-Enceladus de beweging van de ster sterk heeft beïnvloed, kan daaruit worden afgeleid dat het dwergstelsel niet veel vroeger dan 12 miljard jaar geleden de Melkweg kan zijn binnengedrongen. Dat komt goed overeen met de uitkomst van theoretische berekeningen van het moment waarop de botsing heeft plaatsgevonden, al zijn de foutenmarges in genoemde getallen vrij groot. (EE)
‘Forensisch’ onderzoek van de enige heldere ster in het zuidelijke sterrenbeeld Indus (Indiaan) heeft nieuwe inzichten opgeleverd over de botsing tussen ons Melkwegstelsel en het kleinere stelsel Gaia Enceladus. Bij deze botsing heeft de ster, Nu Indi, een flinke zet gekregen (Nature Astronomy, 13 januari).
Er worden steeds meer aanwijzingen gevonden dat ons Melkwegstelsel in de loop van de miljarden jaren diverse kleinere sterrenstelsels heeft opgeslokt, waaronder het befaamde dwergstelsel Gaia-Enceladus. Dit heeft geleid tot een substantiële chemische verrijking van de Melkweg.
Ook het onderzoek van de heldere ster Nu Indi, die door een internationaal team van astronomen zo’n beetje binnenstebuiten is gekeerd, bevestigt dat. Nu Indi is een typische vertegenwoordiger van de oorspronkelijke sterbevolking van de halo (het verre buitengebied) van de Melkweg.
Nieuwe gegevens van NASA-satelliet TESS – die eigenlijk bedoeld is om exoplaneten op te sporen, maar tegelijkertijd ook gegevens verzamelt van heldere sterren – wijzen erop dat Nu Indi al vroeg in de geschiedenis van de Melkweg is ontstaan. Hij blijkt namelijk ongeveer 11 miljard jaar oud te zijn.
Omdat de botsing met Gaia-Enceladus de beweging van de ster sterk heeft beïnvloed, kan daaruit worden afgeleid dat het dwergstelsel niet veel vroeger dan 12 miljard jaar geleden de Melkweg kan zijn binnengedrongen. Dat komt goed overeen met de uitkomst van theoretische berekeningen van het moment waarop de botsing heeft plaatsgevonden, al zijn de foutenmarges in genoemde getallen vrij groot. (EE)
Enkele duizenden jonge sterren in het buitengebied van ons Melkwegstelsel zijn waarschijnlijk ontstaan uit materiaal dat afkomstig is van twee kleine naburige sterrenstelsels: de Magelhaense Wolken. Dat heeft een team onder leiding van de Amerikaanse astronoom Adrian Price-Whelan bekendgemaakt tijdens de bijeenkomst van de American Astronomical Society die deze week in Honolulu wordt gehouden.
De jonge sterren vormen een sterrenhoop die de aanduiding Price-Whelan 1 heeft gekregen. Spectroscopisch onderzoek heeft laten zien dat de samenstelling van deze sterren overeenkomsten vertoont met die van de Magelhaense Wolken. Deze laatste zullen over niet al te lange tijd door onze Melkweg worden opgeslokt, maar er stroomt nu al materiaal van het tweetal onze kant op.
Price-Whelan 1 is met een geschatte leeftijd van 117 miljoen jaar relatief jong. Hij bevindt zich in het verre buitengebied van de Melkweg, een plek waar doorgaans geen jonge sterren te vinden zijn.
De sterrenhoop bevindt zich dicht in de buurt van een ‘rivier’ van gas die de Magelhaense Stroom wordt genoemd. Deze loopt vanuit de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk in de richting van ons Melkwegstelsel. Anders dan de gassen in het buitengebied van de Melkweg is de Magelhaense Stroom arm aan elementen zwaarder dan helium. En datzelfde geldt ook voor de 27 helderste sterren van Price-Whelan 1.
Volgens de astronomen is de sterrenhoop ontstaan toen gas van de Magelhaense Stroom door het ijle gas in de halo van de Melkweg trok. Daarbij zou dat Magelhaense gas ver genoeg zijn samengedrukt om stervorming op gang te brengen. Uit de positie van de aldus ontstane sterrenhoop leiden de onderzoekers af dat de voorste uitloper van de Magelhaense Stroom maar 90.000 lichtjaar van de Melkweg verwijderd is – ongeveer twee keer zo dichtbij als tot nu toe werd aangenomen. (EE)
Enkele duizenden jonge sterren in het buitengebied van ons Melkwegstelsel zijn waarschijnlijk ontstaan uit materiaal dat afkomstig is van twee kleine naburige sterrenstelsels: de Magelhaense Wolken. Dat heeft een team onder leiding van de Amerikaanse astronoom Adrian Price-Whelan bekendgemaakt tijdens de bijeenkomst van de American Astronomical Society die deze week in Honolulu wordt gehouden.
De jonge sterren vormen een sterrenhoop die de aanduiding Price-Whelan 1 heeft gekregen. Spectroscopisch onderzoek heeft laten zien dat de samenstelling van deze sterren overeenkomsten vertoont met die van de Magelhaense Wolken. Deze laatste zullen over niet al te lange tijd door onze Melkweg worden opgeslokt, maar er stroomt nu al materiaal van het tweetal onze kant op.
Price-Whelan 1 is met een geschatte leeftijd van 117 miljoen jaar relatief jong. Hij bevindt zich in het verre buitengebied van de Melkweg, een plek waar doorgaans geen jonge sterren te vinden zijn.
De sterrenhoop bevindt zich dicht in de buurt van een ‘rivier’ van gas die de Magelhaense Stroom wordt genoemd. Deze loopt vanuit de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk in de richting van ons Melkwegstelsel. Anders dan de gassen in het buitengebied van de Melkweg is de Magelhaense Stroom arm aan elementen zwaarder dan helium. En datzelfde geldt ook voor de 27 helderste sterren van Price-Whelan 1.
Volgens de astronomen is de sterrenhoop ontstaan toen gas van de Magelhaense Stroom door het ijle gas in de halo van de Melkweg trok. Daarbij zou dat Magelhaense gas ver genoeg zijn samengedrukt om stervorming op gang te brengen. Uit de positie van de aldus ontstane sterrenhoop leiden de onderzoekers af dat de voorste uitloper van de Magelhaense Stroom maar 90.000 lichtjaar van de Melkweg verwijderd is – ongeveer twee keer zo dichtbij als tot nu toe werd aangenomen. (EE)
Astronomen van Harvard University hebben een grote golfvormige gasstructuur in onze Melkweg ontdekt. De structuur, die de Radcliffe-golf wordt genoemd, bestaat uit een aaneenschakeling van stervormingsgebieden. De ontdekking laat zien dat er ook ver boven en onder de schijf van het Melkwegstelsel stervorming plaatsvindt (Nature, 7 januari).
Het onderzoek is gebaseerd op een nieuwe analyse van gegevens die zijn verzameld met de Europese satelliet Gaia, die de posities, afstanden en snelheden van vele miljoenen sterren meet. In combinatie met ander onderzoek heeft dat een driedimensionale kaart opgeleverd van de interstellaire materie in de Melkweg.
De kaart toont een opvallend patroon in de meest nabije spiraalarm van de Melkweg. Het is een dunne golfvormige structuur van ongeveer 9000 lichtjaar lang en 400 lichtjaar breed, waarvan de toppen 500 lichtjaar boven, en de dalen 500 lichtjaar onder het hoofdvlak van de Melkweg liggen. Van bovenaf gezien ziet deze golf eruit als een kaarsrechte lijn.
Van veel van de stervormingsgebieden waaruit deze golf bestaat werd tot nu toe aangenomen dat ze deel uitmaakten van de Gould-gordel. Dat is een grote ellipsvormige structuur, bestaande uit jonge sterren en stervormingsgebieden, die de zon omringt. Lang is geprobeerd om uit te puzzelen of de betreffende gebieden ook werkelijk een soort ring vormen. En dat blijkt dus niet het geval te zijn: het is een golf.
Hoe deze structuur is ontstaan is onduidelijk, maar het is denkbaar dat hij vergelijkbaar is met een rimpeling in een vijver. Het is alsof er iets van grote massa in ons Melkwegstelsel is ‘geplonsd’. Wat wel vaststaat is dat onze zon traag meedeint met deze golf, waarvan het meest nabije punt slechts 500 lichtjaar van ons verwijderd is. (EE)
Astronomen van Harvard University hebben een grote golfvormige gasstructuur in onze Melkweg ontdekt. De structuur, die de Radcliffe-golf wordt genoemd, bestaat uit een aaneenschakeling van stervormingsgebieden. De ontdekking laat zien dat er ook ver boven en onder de schijf van het Melkwegstelsel stervorming plaatsvindt (Nature, 7 januari).
Het onderzoek is gebaseerd op een nieuwe analyse van gegevens die zijn verzameld met de Europese satelliet Gaia, die de posities, afstanden en snelheden van vele miljoenen sterren meet. In combinatie met ander onderzoek heeft dat een driedimensionale kaart opgeleverd van de interstellaire materie in de Melkweg.
De kaart toont een opvallend patroon in de meest nabije spiraalarm van de Melkweg. Het is een dunne golfvormige structuur van ongeveer 9000 lichtjaar lang en 400 lichtjaar breed, waarvan de toppen 500 lichtjaar boven, en de dalen 500 lichtjaar onder het hoofdvlak van de Melkweg liggen. Van bovenaf gezien ziet deze golf eruit als een kaarsrechte lijn.
Van veel van de stervormingsgebieden waaruit deze golf bestaat werd tot nu toe aangenomen dat ze deel uitmaakten van de Gould-gordel. Dat is een grote ellipsvormige structuur, bestaande uit jonge sterren en stervormingsgebieden, die de zon omringt. Lang is geprobeerd om uit te puzzelen of de betreffende gebieden ook werkelijk een soort ring vormen. En dat blijkt dus niet het geval te zijn: het is een golf.
Hoe deze structuur is ontstaan is onduidelijk, maar het is denkbaar dat hij vergelijkbaar is met een rimpeling in een vijver. Het is alsof er iets van grote massa in ons Melkwegstelsel is ‘geplonsd’. Wat wel vaststaat is dat onze zon traag meedeint met deze golf, waarvan het meest nabije punt slechts 500 lichtjaar van ons verwijderd is. (EE)
Maurice Toet heeft met een opname van de Coconnevel (IC 5146) in het sterrenbeeld Zwaan de Astrofotografiewedstrijd gewonnen van de Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA) en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (KNVWS), in samenwerking met de populairwetenschappelijke tijdschriften New Scientist en Zenit.
De winnaar werd vanavond bekendgemaakt op het Gala van de Sterrenkunde in Leiden. Deze avond was georganiseerd vanwege het 20-jarig jubileum van NOVA en het 100-jarig jubileum van de Internationale Astronomische Unie (IAU).
‘De foto van Maurice Toet maakt op indrukwekkende wijze de details rond de Coconnevel zichtbaar, van de donkere stofwolken en de vele sterren tot de grote hoeveelheid waterstofgas in dit gebied. Die waterstofwolken maken de foto uniek, aangezien ze vrijwel nooit te zien zijn in opnames van deze regio. Hiermee illustreert de opname dat Toet het hele proces van het maken van de opnamen tot aan de eindbewerking heeft weten te perfectioneren om dit resultaat te bereiken’, zo meldt het juryrapport.
De foto is het resultaat van meer dan tweehonderd opnames met een totale belichtingstijd van ruim 21 uur. Toet maakte gebruik van een Takahashi ε-180ED-telescoop, een waterstoffilter en een Nikon D810a-camera die speciaal aangepast is voor astrofotografie. Het maken van de individuele opnames vond plaats in augustus 2019 in Frankrijk en nam vier dagen in beslag.
Astrofotografen konden inzenden voor vijf categorieën. De jury koos uit de inzendingen per categorie één winnaar. De inzending van Toet werd als winnende foto geselecteerd. De overige winnaars zijn: Wim Maats (zon), Ivan Huys (zonnestelsel), Jan Heuser (sterrenstelsels) en Jan Koeman (skyscapes).
Maurice Toet heeft met een opname van de Coconnevel (IC 5146) in het sterrenbeeld Zwaan de Astrofotografiewedstrijd gewonnen van de Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA) en de Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Weer- en Sterrenkunde (KNVWS), in samenwerking met de populairwetenschappelijke tijdschriften New Scientist en Zenit.
De winnaar werd vanavond bekendgemaakt op het Gala van de Sterrenkunde in Leiden. Deze avond was georganiseerd vanwege het 20-jarig jubileum van NOVA en het 100-jarig jubileum van de Internationale Astronomische Unie (IAU).
‘De foto van Maurice Toet maakt op indrukwekkende wijze de details rond de Coconnevel zichtbaar, van de donkere stofwolken en de vele sterren tot de grote hoeveelheid waterstofgas in dit gebied. Die waterstofwolken maken de foto uniek, aangezien ze vrijwel nooit te zien zijn in opnames van deze regio. Hiermee illustreert de opname dat Toet het hele proces van het maken van de opnamen tot aan de eindbewerking heeft weten te perfectioneren om dit resultaat te bereiken’, zo meldt het juryrapport.
De foto is het resultaat van meer dan tweehonderd opnames met een totale belichtingstijd van ruim 21 uur. Toet maakte gebruik van een Takahashi ε-180ED-telescoop, een waterstoffilter en een Nikon D810a-camera die speciaal aangepast is voor astrofotografie. Het maken van de individuele opnames vond plaats in augustus 2019 in Frankrijk en nam vier dagen in beslag.
Astrofotografen konden inzenden voor vijf categorieën. De jury koos uit de inzendingen per categorie één winnaar. De inzending van Toet werd als winnende foto geselecteerd. De overige winnaars zijn: Wim Maats (zon), Ivan Huys (zonnestelsel), Jan Heuser (sterrenstelsels) en Jan Koeman (skyscapes).
ESO’s Very Large Telescope (VLT) heeft het centrale deel van de Melkweg met spectaculaire resolutie waargenomen en nieuwe details ontdekt over de geschiedenis van de stergeboorte in ons sterrenstelsel. Dankzij de nieuwe waarnemingen hebben astronomen bewijs gevonden voor een ingrijpende gebeurtenis in het bestaan van de Melkweg: een geboortegolf van sterren die zo hevig was dat hij meer dan honderdduizend supernova-explosies teweegbracht.
Bij het onderzoek, waarvan de resultaten vandaag in Nature Astronomy zijn gepubliceerd, is ontdekt dat ongeveer 80 procent van de sterren in het centrale deel van de Melkweg zijn gevormd in de begintijd van ons sterrenstelsel, tussen acht en 13,5 miljard jaar geleden.
Na deze vroege stervormingsperiode werden gedurende ongeveer 6 miljard jaar maar heel weinig sterren geboren. Een intense uitbarsting van stervorming – een zogeheten starburst – maakte daar circa een miljard jaar geleden een einde aan. Binnen een periode van nog geen 100 miljoen jaar werden in dit centrale gebied talrijke sterren geboren met een gezamenlijke massa van misschien wel enkele tientallen miljoenen zonnen. Tijdens een starburst ontstaan veel zware sterren, die een aanzienlijk kortere levensduur hebben dan hun lichtere soortgenoten. Ze sluiten hun bestaan af met een hevige supernova-explosie.
Dit onderzoek was mogelijk dankzij de waarnemingen van het centrale deel van de Melkweg die zijn gedaan met het HAWK-I-instrument van ESO’s Very Large Telescope in de Chileense Atacama-woestijn. Deze infrarood-gevoelige camera keek door het galactische stof heen om ons een opmerkelijk gedetailleerd beeld te geven van het hart van de Melkweg.
De magnifieke opname is in oktober gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics. De foto toont de sterren en gas- en stofwolken in het meest dichtbevolkte deel van Melkweg, waar zich ook een superzwaar zwart gat bevindt, met een resolutie van 0,2 boogseconde. Dat betekent dat de kleinste details die HAWK-I heeft vastgelegd vergelijkbaar zijn met een voetbal in Zürich, gezien vanuit het ESO-hoofdkwartier in München – een afstand van 240 kilometer.
De foto is gemaakt in het kader van de GALACTICNUCLEUS-survey. Bij de survey zijn meer dan drie miljoen sterren onderzocht, verspreid over een gebied dat op de afstand van het galactisch centrum overeenkomt met 60.000 vierkante lichtjaar (een lichtjaar is ongeveer 9,5 biljoen kilometer). (EE)
ESO’s Very Large Telescope (VLT) heeft het centrale deel van de Melkweg met spectaculaire resolutie waargenomen en nieuwe details ontdekt over de geschiedenis van de stergeboorte in ons sterrenstelsel. Dankzij de nieuwe waarnemingen hebben astronomen bewijs gevonden voor een ingrijpende gebeurtenis in het bestaan van de Melkweg: een geboortegolf van sterren die zo hevig was dat hij meer dan honderdduizend supernova-explosies teweegbracht.
Bij het onderzoek, waarvan de resultaten vandaag in Nature Astronomy zijn gepubliceerd, is ontdekt dat ongeveer 80 procent van de sterren in het centrale deel van de Melkweg zijn gevormd in de begintijd van ons sterrenstelsel, tussen acht en 13,5 miljard jaar geleden.
Na deze vroege stervormingsperiode werden gedurende ongeveer 6 miljard jaar maar heel weinig sterren geboren. Een intense uitbarsting van stervorming – een zogeheten starburst – maakte daar circa een miljard jaar geleden een einde aan. Binnen een periode van nog geen 100 miljoen jaar werden in dit centrale gebied talrijke sterren geboren met een gezamenlijke massa van misschien wel enkele tientallen miljoenen zonnen. Tijdens een starburst ontstaan veel zware sterren, die een aanzienlijk kortere levensduur hebben dan hun lichtere soortgenoten. Ze sluiten hun bestaan af met een hevige supernova-explosie.
Dit onderzoek was mogelijk dankzij de waarnemingen van het centrale deel van de Melkweg die zijn gedaan met het HAWK-I-instrument van ESO’s Very Large Telescope in de Chileense Atacama-woestijn. Deze infrarood-gevoelige camera keek door het galactische stof heen om ons een opmerkelijk gedetailleerd beeld te geven van het hart van de Melkweg.
De magnifieke opname is in oktober gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics. De foto toont de sterren en gas- en stofwolken in het meest dichtbevolkte deel van Melkweg, waar zich ook een superzwaar zwart gat bevindt, met een resolutie van 0,2 boogseconde. Dat betekent dat de kleinste details die HAWK-I heeft vastgelegd vergelijkbaar zijn met een voetbal in Zürich, gezien vanuit het ESO-hoofdkwartier in München – een afstand van 240 kilometer.
De foto is gemaakt in het kader van de GALACTICNUCLEUS-survey. Bij de survey zijn meer dan drie miljoen sterren onderzocht, verspreid over een gebied dat op de afstand van het galactisch centrum overeenkomt met 60.000 vierkante lichtjaar (een lichtjaar is ongeveer 9,5 biljoen kilometer). (EE)
Astronomen hebben een ster ontdekt die, vijf miljoen jaar geleden, met een snelheid van maar liefst 6 miljoen kilometer per uur uit het hart van onze Melkweg is verdreven. De ster, S5-HVS1, beweegt tien keer sneller dan de meeste sterren in de Melkweg en is op weg om ons sterrenstelsel te verlaten (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 12 november).
S5-HVS1 behoort tot de kleine klasse van sterren die met snelheden in de orde van 1000 km/s door de Melkweg razen. Daarvan zijn er nog maar een stuk of twintig bekend. S5-HVS1 is met een afstand van ongeveer 29.000 lichtjaar de meest ‘nabije’ van deze klasse.
Met behulp van gegevens van de Europese satelliet Gaia hebben de astronomen de snelheid van de ster kunnen bepalen en de richting waarin deze beweegt. Daaruit kan worden afgeleid dat hij uit het centrum van de Melkweg komt, waar zich het 4 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat Sagittarius A* bevindt.
Zwarte gaten kunnen sterren ‘wegschoppen’ door middel van het zogeheten Hills-mechanisme. Wanneer een dubbelster – twee om elkaar wentelende sterren dus – dicht in het buurt van Sagittarius A* komt, kan het gebeuren dat een van beide sterren door deze wordt opgeslokt. Daarbij krijgt de andere ster juist extra veel snelheid – genoeg om aan de greep van het zwarte gat te ontsnappen. (EE)
Astronomen hebben een ster ontdekt die, vijf miljoen jaar geleden, met een snelheid van maar liefst 6 miljoen kilometer per uur uit het hart van onze Melkweg is verdreven. De ster, S5-HVS1, beweegt tien keer sneller dan de meeste sterren in de Melkweg en is op weg om ons sterrenstelsel te verlaten (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 12 november).
S5-HVS1 behoort tot de kleine klasse van sterren die met snelheden in de orde van 1000 km/s door de Melkweg razen. Daarvan zijn er nog maar een stuk of twintig bekend. S5-HVS1 is met een afstand van ongeveer 29.000 lichtjaar de meest ‘nabije’ van deze klasse.
Met behulp van gegevens van de Europese satelliet Gaia hebben de astronomen de snelheid van de ster kunnen bepalen en de richting waarin deze beweegt. Daaruit kan worden afgeleid dat hij uit het centrum van de Melkweg komt, waar zich het 4 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat Sagittarius A* bevindt.
Zwarte gaten kunnen sterren ‘wegschoppen’ door middel van het zogeheten Hills-mechanisme. Wanneer een dubbelster – twee om elkaar wentelende sterren dus – dicht in het buurt van Sagittarius A* komt, kan het gebeuren dat een van beide sterren door deze wordt opgeslokt. Daarbij krijgt de andere ster juist extra veel snelheid – genoeg om aan de greep van het zwarte gat te ontsnappen. (EE)
Amerikaanse astronomen beschuldigen onze Melkweg van diefstal. Van de meer dan vijftig kleine satellietstelsels die om ons sterrenstelsel zwermen, zouden er zeker zes oorspronkelijk hebben toebehoord aan de Grote Magelhaense Wolk (GMW), een fors uitgevallen dwergstelsel op 163.000 lichtjaar afstand.
De astronomen baseren hun ‘aanklacht’ op gegevens die zijn verzameld door Gaia. Deze Europese satelliet heeft de bewegingen van diverse nabije sterrenstelsels gemeten. Die gegevens zijn vergeleken met de resultaten van geavanceerde computersimulaties van de verwachte snelheden van materiaal, zoals donkere materie, in de omgeving van de GMW.
De ontdekking is in overeenstemming met kosmologische modellen, die voorspellen dat ook kleine sterrenstelsels als de GMW omringd moeten zijn door nog kleinere begeleiders.
De Grote Magelhaense Wolk was ooit een zelfstandig sterrenstelsel, maar is op enige moment ‘ingevangen’ door de veel grotere en massarijkere Melkweg. Het feit dat het dwergstelsel al enkele van zijn satellieten is kwijtgeraakt, wijst erop dat de sloop ervan in volle gang is. Uiteindelijk zal het helemaal aan flarden worden getrokken en door de Melkweg worden opgeslokt.
De resultaten van het onderzoek worden in november gepubliceerd in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (EE)
Amerikaanse astronomen beschuldigen onze Melkweg van diefstal. Van de meer dan vijftig kleine satellietstelsels die om ons sterrenstelsel zwermen, zouden er zeker zes oorspronkelijk hebben toebehoord aan de Grote Magelhaense Wolk (GMW), een fors uitgevallen dwergstelsel op 163.000 lichtjaar afstand.
De astronomen baseren hun ‘aanklacht’ op gegevens die zijn verzameld door Gaia. Deze Europese satelliet heeft de bewegingen van diverse nabije sterrenstelsels gemeten. Die gegevens zijn vergeleken met de resultaten van geavanceerde computersimulaties van de verwachte snelheden van materiaal, zoals donkere materie, in de omgeving van de GMW.
De ontdekking is in overeenstemming met kosmologische modellen, die voorspellen dat ook kleine sterrenstelsels als de GMW omringd moeten zijn door nog kleinere begeleiders.
De Grote Magelhaense Wolk was ooit een zelfstandig sterrenstelsel, maar is op enige moment ‘ingevangen’ door de veel grotere en massarijkere Melkweg. Het feit dat het dwergstelsel al enkele van zijn satellieten is kwijtgeraakt, wijst erop dat de sloop ervan in volle gang is. Uiteindelijk zal het helemaal aan flarden worden getrokken en door de Melkweg worden opgeslokt.
De resultaten van het onderzoek worden in november gepubliceerd in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (EE)
Bij het inventariseren van de hoeveelheid gas die onze Melkweg in en uit stroomt, is ontdekt dat er geen sprake is van een evenwicht. Op basis van gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop zijn astronomen tot de conclusie gekomen dat er meer gas binnenkomt dan dat er uitgaat. De instroom bedraagt ruim een halve zonsmassa per jaar, de uitstroom ongeveer een zesde zonsmassa per jaar.
Duidelijk was al dat ons sterrenstelsel zuinig omgaat met zijn gas. Deze kostbare grondstof voor de vorming van nieuwe sterren wordt voortdurend gerecycled. Het gas dat bij supernova-explosies en in de vorm van hevige sterrenwinden de Melkweg uit wordt geblazen, komt uiteindelijk weer terug en kan dan weer worden gebruikt om nieuwe sterren te laten ontstaan.
Verrassend genoeg blijkt uit gegevens van Hubble’s Cosmic Origins Spectrograph echter dat er meer gas terugkomt dan er wordt uitgestoten. Waar dat extra gas vandaan komt, is raadselachtig. Astronomen vermoeden dat het uit de intergalactische ruimte afkomstig is. Een andere bron van gas zouden de kleine sterrenstelsels kunnen zijn die als satellieten om de Melkweg zwermen.
Het is echter ook denkbaar dat de nu vastgestelde gasboekhouding niet klopt. Bij het onderzoek is namelijk alleen gekeken naar de hoeveelheid koel gas. Maar ook heter gas zou een rol kunnen spelen. (EE)
Bij het inventariseren van de hoeveelheid gas die onze Melkweg in en uit stroomt, is ontdekt dat er geen sprake is van een evenwicht. Op basis van gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop zijn astronomen tot de conclusie gekomen dat er meer gas binnenkomt dan dat er uitgaat. De instroom bedraagt ruim een halve zonsmassa per jaar, de uitstroom ongeveer een zesde zonsmassa per jaar.
Duidelijk was al dat ons sterrenstelsel zuinig omgaat met zijn gas. Deze kostbare grondstof voor de vorming van nieuwe sterren wordt voortdurend gerecycled. Het gas dat bij supernova-explosies en in de vorm van hevige sterrenwinden de Melkweg uit wordt geblazen, komt uiteindelijk weer terug en kan dan weer worden gebruikt om nieuwe sterren te laten ontstaan.
Verrassend genoeg blijkt uit gegevens van Hubble’s Cosmic Origins Spectrograph echter dat er meer gas terugkomt dan er wordt uitgestoten. Waar dat extra gas vandaan komt, is raadselachtig. Astronomen vermoeden dat het uit de intergalactische ruimte afkomstig is. Een andere bron van gas zouden de kleine sterrenstelsels kunnen zijn die als satellieten om de Melkweg zwermen.
Het is echter ook denkbaar dat de nu vastgestelde gasboekhouding niet klopt. Bij het onderzoek is namelijk alleen gekeken naar de hoeveelheid koel gas. Maar ook heter gas zou een rol kunnen spelen. (EE)
Niet zo heel erg lang geleden heeft er een kolossale explosie plaatsgevonden in het centrum van onze Melkweg. Volgens een team van Australische en Amerikaanse astronomen waren de gevolgen ervan ‘voelbaar’ tot op 200.000 lichtjaar afstand. Hun bevindingen zullen binnenkort in The Astrophysical Journal worden gepubliceerd.
Dat zich enkele miljoenen jaren geleden een kolossale explosie heeft afgespeeld in het centrum van onze Melkweg blijkt onder meer uit het bestaan van grote ‘bellen’ van heet gas die enkele tientallen jaren geleden met de satellieten Rosat en Fermi zijn ontdekt. Deze structuren, die hun oorsprong vinden in het Melkwegcentrum, steken ongeveer 25.000 lichtjaar boven en onder de schijf van de Melkweg uit.
In gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop hebben de astronomen nu ontdekt dat de zogeheten Magelhaense Stroom – een lang spoor van gas dat achter de beide Magelhaense Wolken (twee kleine sterrenstelsels die onze Melkweg begeleiden) aansleept – tekenen van sterke ionisatie vertoont. Volgens de onderzoekers zou dat een gevolg zijn van de intense straling die is vrijgekomen bij de explosie in het Melkwegcentrum.
Bij het verschijnsel, dat bekendstaat als een ‘Seyfertvlam’, zouden twee enorme kegels van ioniserende straling zijn ontstaan, die in buurt van Sagittarius A* (het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum) relatief smal waren, maar naar buiten toe sterk uitwaaierde. Deze stralingskegels zouden 200.000 lichtjaar verderop op de Magelhaense Stroom zijn gestuit.
De explosieve gebeurtenis, die ongeveer 300.000 jaar zou hebben geduurd, bewijst dat ons Melkwegstelsel niet altijd zo rustig is als het nu lijkt. (EE)
Niet zo heel erg lang geleden heeft er een kolossale explosie plaatsgevonden in het centrum van onze Melkweg. Volgens een team van Australische en Amerikaanse astronomen waren de gevolgen ervan ‘voelbaar’ tot op 200.000 lichtjaar afstand. Hun bevindingen zullen binnenkort in The Astrophysical Journal worden gepubliceerd.
Dat zich enkele miljoenen jaren geleden een kolossale explosie heeft afgespeeld in het centrum van onze Melkweg blijkt onder meer uit het bestaan van grote ‘bellen’ van heet gas die enkele tientallen jaren geleden met de satellieten Rosat en Fermi zijn ontdekt. Deze structuren, die hun oorsprong vinden in het Melkwegcentrum, steken ongeveer 25.000 lichtjaar boven en onder de schijf van de Melkweg uit.
In gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop hebben de astronomen nu ontdekt dat de zogeheten Magelhaense Stroom – een lang spoor van gas dat achter de beide Magelhaense Wolken (twee kleine sterrenstelsels die onze Melkweg begeleiden) aansleept – tekenen van sterke ionisatie vertoont. Volgens de onderzoekers zou dat een gevolg zijn van de intense straling die is vrijgekomen bij de explosie in het Melkwegcentrum.
Bij het verschijnsel, dat bekendstaat als een ‘Seyfertvlam’, zouden twee enorme kegels van ioniserende straling zijn ontstaan, die in buurt van Sagittarius A* (het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum) relatief smal waren, maar naar buiten toe sterk uitwaaierde. Deze stralingskegels zouden 200.000 lichtjaar verderop op de Magelhaense Stroom zijn gestuit.
De explosieve gebeurtenis, die ongeveer 300.000 jaar zou hebben geduurd, bewijst dat ons Melkwegstelsel niet altijd zo rustig is als het nu lijkt. (EE)
Met de MeerKAT-radiotelescoop in Zuid-Afrika zijn twee grote ‘bellen’ ontdekt die honderden lichtjaren boven en onder het centrum van onze Melkweg uittorenen. Ze lijken te zijn ontstaan bij een explosieve gebeurtenis die zich enkele miljoenen jaren geleden in de omgeving van Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum – heeft afgespeeld (Nature, 11 september).
Op dit moment is het vrij rustig in het centrum van ons sterrenstelsel. Maar zo af en toe leeft het daar aanwezige zwarte gat flink op. Dat gebeurt als het een flinke hoeveelheid interstellair gas weet op te slokken. Het is denkbaar dat zo’n ‘vreetbui’ de oorzaak is geweest van de radiobellen.
Mogelijk was de toevoer van gas dermate groot, dat er een kolossale explosie optrad in de accretieschijf rond het zwarte gat – de schijf van hete materie waarin het toestromende gas zich ophoopt. Een andere mogelijkheid is dat de bellen zijn veroorzaakt door een reeks supernova-explosies, die weer het gevolg waren van een ‘geboortegolf’ van sterren. Ook kan zich een combinatie van beide verschijnselen hebben voltrokken.
De nu ontdekte radiobellen moeten niet worden verward met de zogeheten Fermi-bellen die in 2010 op gammagolflengten zijn opgespoord. Deze laatste zijn 25 keer zo groot en mogelijk ontstaan door een nóg hevigere en/of langdurigere opleving van de activiteit rond Sagittarius A*. (EE)
Met de MeerKAT-radiotelescoop in Zuid-Afrika zijn twee grote ‘bellen’ ontdekt die honderden lichtjaren boven en onder het centrum van onze Melkweg uittorenen. Ze lijken te zijn ontstaan bij een explosieve gebeurtenis die zich enkele miljoenen jaren geleden in de omgeving van Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum – heeft afgespeeld (Nature, 11 september).
Op dit moment is het vrij rustig in het centrum van ons sterrenstelsel. Maar zo af en toe leeft het daar aanwezige zwarte gat flink op. Dat gebeurt als het een flinke hoeveelheid interstellair gas weet op te slokken. Het is denkbaar dat zo’n ‘vreetbui’ de oorzaak is geweest van de radiobellen.
Mogelijk was de toevoer van gas dermate groot, dat er een kolossale explosie optrad in de accretieschijf rond het zwarte gat – de schijf van hete materie waarin het toestromende gas zich ophoopt. Een andere mogelijkheid is dat de bellen zijn veroorzaakt door een reeks supernova-explosies, die weer het gevolg waren van een ‘geboortegolf’ van sterren. Ook kan zich een combinatie van beide verschijnselen hebben voltrokken.
De nu ontdekte radiobellen moeten niet worden verward met de zogeheten Fermi-bellen die in 2010 op gammagolflengten zijn opgespoord. Deze laatste zijn 25 keer zo groot en mogelijk ontstaan door een nóg hevigere en/of langdurigere opleving van de activiteit rond Sagittarius A*. (EE)
Groepen sterren die uit dezelfde gaswolk worden geboren blijven langer in elkaars buurt dan gedacht. Dit blijkt uit nieuw onderzoek dat gebaseerd is op gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia (Astronomical Journal, 23 augustus).
Het reconstrueren van de voorgeschiedenis van sterren is niet eenvoudig, omdat daartoe de leeftijden van de afzonderlijke sterren moeten worden bepaald. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, omdat doorsnee-sterren van vergelijkbare massa maar van verschillende ouderdom heel veel op elkaar lijken.
Om vast te stellen wanneer een ster is ontstaan, kijken astronomen daarom vaak naar populaties van sterren die gelijktijdig zijn ontstaan. Maar ook dat is niet eenvoudig, omdat sterren niet per se heel lang in de buurt van hun ‘kraamkamer’ hoeven te blijven.
Dat laatste probleem kan weer worden omzeild door naar sterren te zoeken die met ruwweg dezelfde snelheid in dezelfde richting bewegen. In de naaste omgeving van ons zonnestelsel waren al een paar van zulke eensgezind bewegende stergroepen ontdekt. Dankzij Gaia is dat aantal vele malen groter geworden.
Een team van astronomen onder leiding van Marina Kounkel van Western Washington University heeft in de Gaia-gegevens bijna 2000 voorheen onbekende sterrenhopen en dezelfde kant op bewegende stergroepen opgespoord. De verste zijn ongeveer 3000 lichtjaar van ons verwijderd.
Bij het onderzoek zijn ook de leeftijden van honderdduizenden afzonderlijke sterren bepaald. Dat maakte het mogelijk om de diverse stellaire ‘families’ in kaart te brengen. Ongeveer de helft van deze sterren vormen lange slierten die een afspiegeling zijn van de structuren die in hun reusachtige ‘geboortewolken’ aanwezig waren.
Aangenomen werd dat jonge sterren al binnen een paar miljoen jaar na hun ontstaan hun geboortegrond zouden verlaten, en de banden met hun oorspronkelijke familie definitief verbreken. Maar het lijkt er nu op dat sterren tot wel enkele miljarden jaren min of meer in de buurt van hun broertjes en zusjes blijven.
Opvallend is ook dat de oriëntaties van de sterslierten afhankelijk zijn van hun leeftijd. Sterslierten bestaande uit sterren jonger dan 100 miljoen jaar staan veelal haaks op de spiraalarm die zich het dichtst bij ons zonnestelsel bevindt.
De astronomen vermoeden dat de oudere sterslierten haaks op de spiraalarmen hebben gestaan zoals die tijdens hun ontstaan bestonden. Deze spiraalarmen zijn in de loop van de miljarden jaren ‘opgelost’, maar de oude sterslierten geven aan waar ze ongeveer hebben gelegen. Dit biedt astronomen dus de mogelijkheid om de vroegere spiraalstructuur van onze Melkweg te reconstrueren. (EE)
Groepen sterren die uit dezelfde gaswolk worden geboren blijven langer in elkaars buurt dan gedacht. Dit blijkt uit nieuw onderzoek dat gebaseerd is op gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia (Astronomical Journal, 23 augustus).
Het reconstrueren van de voorgeschiedenis van sterren is niet eenvoudig, omdat daartoe de leeftijden van de afzonderlijke sterren moeten worden bepaald. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, omdat doorsnee-sterren van vergelijkbare massa maar van verschillende ouderdom heel veel op elkaar lijken.
Om vast te stellen wanneer een ster is ontstaan, kijken astronomen daarom vaak naar populaties van sterren die gelijktijdig zijn ontstaan. Maar ook dat is niet eenvoudig, omdat sterren niet per se heel lang in de buurt van hun ‘kraamkamer’ hoeven te blijven.
Dat laatste probleem kan weer worden omzeild door naar sterren te zoeken die met ruwweg dezelfde snelheid in dezelfde richting bewegen. In de naaste omgeving van ons zonnestelsel waren al een paar van zulke eensgezind bewegende stergroepen ontdekt. Dankzij Gaia is dat aantal vele malen groter geworden.
Een team van astronomen onder leiding van Marina Kounkel van Western Washington University heeft in de Gaia-gegevens bijna 2000 voorheen onbekende sterrenhopen en dezelfde kant op bewegende stergroepen opgespoord. De verste zijn ongeveer 3000 lichtjaar van ons verwijderd.
Bij het onderzoek zijn ook de leeftijden van honderdduizenden afzonderlijke sterren bepaald. Dat maakte het mogelijk om de diverse stellaire ‘families’ in kaart te brengen. Ongeveer de helft van deze sterren vormen lange slierten die een afspiegeling zijn van de structuren die in hun reusachtige ‘geboortewolken’ aanwezig waren.
Aangenomen werd dat jonge sterren al binnen een paar miljoen jaar na hun ontstaan hun geboortegrond zouden verlaten, en de banden met hun oorspronkelijke familie definitief verbreken. Maar het lijkt er nu op dat sterren tot wel enkele miljarden jaren min of meer in de buurt van hun broertjes en zusjes blijven.
Opvallend is ook dat de oriëntaties van de sterslierten afhankelijk zijn van hun leeftijd. Sterslierten bestaande uit sterren jonger dan 100 miljoen jaar staan veelal haaks op de spiraalarm die zich het dichtst bij ons zonnestelsel bevindt.
De astronomen vermoeden dat de oudere sterslierten haaks op de spiraalarmen hebben gestaan zoals die tijdens hun ontstaan bestonden. Deze spiraalarmen zijn in de loop van de miljarden jaren ‘opgelost’, maar de oude sterslierten geven aan waar ze ongeveer hebben gelegen. Dit biedt astronomen dus de mogelijkheid om de vroegere spiraalstructuur van onze Melkweg te reconstrueren. (EE)
De schijf van ons Melkwegstelsel is krommer dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit Pools onderzoek waarbij een 3D-kaart van een deel van de Melkweg is gemaakt (Science, 1 augustus).
Bij het maken van die kaart hebben astronomen gebruik gemaakt van heldere, pulserende sterren die cepheïden worden genoemd. Deze sterren stralen 10.000 keer zo fel als onze zon en zijn dus tot op grote afstanden waarneembaar.
Belangrijker nog is dat cepheïden ‘standaardkaarsen’ zijn. Ze worden afwisselend helderder en zwakker in een tempo dat overeenkomt met hun absolute helderheid oftewel hun werkelijke lichtkracht. Anders gezegd: uit het pulseren van de ster kunnen astronomen afleiden hoeveel licht deze uitzendt.
Door de absolute helderheden van de sterren te vergelijken met hun schijnbare helderheden, zoals waargenomen vanaf de aarde, kunnen hun afstanden worden berekend. Op die manier zijn met een telescoop van de Las Campanas-sterrenwacht in Chili de afstanden van meer dan 2400 cepheïden bepaald. En dat heeft een nieuw ruimtelijk model van de Melkweg opgeleverd.
Van boven gezien vertoont de Melkweg een spiraalstructuur, maar die spiraal is niet plat. De waargenomen cepheïden zijn verspreid over een S-vormige kromme, wat aantoont dat de schijf van ons sterrenstelsel sterker gekromd is dan gedacht. (EE)
De schijf van ons Melkwegstelsel is krommer dan tot nu toe werd aangenomen. Dat blijkt uit Pools onderzoek waarbij een 3D-kaart van een deel van de Melkweg is gemaakt (Science, 1 augustus).
Bij het maken van die kaart hebben astronomen gebruik gemaakt van heldere, pulserende sterren die cepheïden worden genoemd. Deze sterren stralen 10.000 keer zo fel als onze zon en zijn dus tot op grote afstanden waarneembaar.
Belangrijker nog is dat cepheïden ‘standaardkaarsen’ zijn. Ze worden afwisselend helderder en zwakker in een tempo dat overeenkomt met hun absolute helderheid oftewel hun werkelijke lichtkracht. Anders gezegd: uit het pulseren van de ster kunnen astronomen afleiden hoeveel licht deze uitzendt.
Door de absolute helderheden van de sterren te vergelijken met hun schijnbare helderheden, zoals waargenomen vanaf de aarde, kunnen hun afstanden worden berekend. Op die manier zijn met een telescoop van de Las Campanas-sterrenwacht in Chili de afstanden van meer dan 2400 cepheïden bepaald. En dat heeft een nieuw ruimtelijk model van de Melkweg opgeleverd.
Van boven gezien vertoont de Melkweg een spiraalstructuur, maar die spiraal is niet plat. De waargenomen cepheïden zijn verspreid over een S-vormige kromme, wat aantoont dat de schijf van ons sterrenstelsel sterker gekromd is dan gedacht. (EE)
Nauwgezet onderzoek van een ster die om Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel – cirkelt, laat zien dat het licht van de ster moeite heeft om uit het zwaartekrachtsveld van het zwarte gat te ontsnappen. Hierdoor heeft het sterlicht een wat langere golflengte gekregen – een verschijnsel dat gravitationele roodverschuiving wordt genoemd. De gemeten roodverschuiving is in overeenstemming met de algemene relativiteitstheorie (Science, 26 juli).
De betreffende ster, die S2 of S0-2 wordt genoemd, draait in 16 jaar om Sagittarius A*. De gravitationele roodverschuiving van zijn licht is gemeten rond het moment dat hij dit zwarte gat het dichtst was genaderd.
Precies een jaar geleden kwam ook een ander onderzoeksteam al tot de conclusie dat S2 zich aan de regels van de algemene relativiteitstheorie houdt. De nu gepubliceerde resultaten zijn een nauwkeuriger vervolg daarop.
De algemene relativiteitstheorie van Einstein stelt dat wat wij als zwaartekracht ervaren het gevolg is van een kromming van ruimte en tijd. Het is nog steeds de beste theorie om de werking van de zwaartekracht te beschrijven, maar met de meest extreme zwaartekrachtvelden – die in het inwendige van een zwart gat – kan de theorie niet overweg. Wetenschappers zijn dan ook naarstig op zoek naar een bredere zwaartekrachtstheorie die nader kan verklaren wat een zwart gat nu precies is. (EE)
Nauwgezet onderzoek van een ster die om Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel – cirkelt, laat zien dat het licht van de ster moeite heeft om uit het zwaartekrachtsveld van het zwarte gat te ontsnappen. Hierdoor heeft het sterlicht een wat langere golflengte gekregen – een verschijnsel dat gravitationele roodverschuiving wordt genoemd. De gemeten roodverschuiving is in overeenstemming met de algemene relativiteitstheorie (Science, 26 juli).
De betreffende ster, die S2 of S0-2 wordt genoemd, draait in 16 jaar om Sagittarius A*. De gravitationele roodverschuiving van zijn licht is gemeten rond het moment dat hij dit zwarte gat het dichtst was genaderd.
Precies een jaar geleden kwam ook een ander onderzoeksteam al tot de conclusie dat S2 zich aan de regels van de algemene relativiteitstheorie houdt. De nu gepubliceerde resultaten zijn een nauwkeuriger vervolg daarop.
De algemene relativiteitstheorie van Einstein stelt dat wat wij als zwaartekracht ervaren het gevolg is van een kromming van ruimte en tijd. Het is nog steeds de beste theorie om de werking van de zwaartekracht te beschrijven, maar met de meest extreme zwaartekrachtvelden – die in het inwendige van een zwart gat – kan de theorie niet overweg. Wetenschappers zijn dan ook naarstig op zoek naar een bredere zwaartekrachtstheorie die nader kan verklaren wat een zwart gat nu precies is. (EE)
Uit recent onderzoek is gebleken dat ons Melkwegstelsel 10 miljard jaar geleden in botsing is gekomen met een kleiner sterrenstelsel: Gaia-Enceladus. Vervolgonderzoek laat zien waar de sterren van het opgeslokte stelsel – althans een deel ervan – zijn gebleven (Nature Astronomy, 22 juli).
Onderzoekers van het Instituto de Astrofisica de Canarias (IAC) hebben gegevens van de Gaia-ruimtetelescoop gebruikt om de posities, helderheden en afstanden van ongeveer een miljoen sterren in de Melkweg tot op 6500 lichtjaar van de zon te meten. Sommige van deze sterren bevinden zich in de ‘dikke schijf’, dat wil zeggen vlak boven of onder het hoofdvlak van de Melkweg. Andere behoren tot de halo – een bolvormige structuur die zich tot ver buiten de schijf uitstrekt.
De halo-sterren blijken uit twee populaties te bestaan, waarvan de ene meer blauwe sterren bevat dan de andere. Eerder onderzoek had al laten zien dat de blauwere sterren oorspronkelijk tot Gaia-Enceladus hebben behoord. Deze sterren bevatten relatief weinig elementen zwaarder dan helium, terwijl de andere, ‘rodere’ populatie juist meer van deze elementen bevat.
Uit de bewegingen en samenstellingen van deze sterren leiden de astronomen af dat beide populaties even oud zijn, maar dat de blauwere sterren chaotischere bewegingen vertonen. Dat laatste zou zijn veroorzaakt door de botsing met Gaia-Enceladus. Op het moment van deze botsing waren de sterren ruwweg drie miljard jaar oud.
Dat de blauwere populatie minder elementen zwaarder dan helium bevat komt doordat Gaia-Enceladus door zijn geringere omvang minder chemisch verrijkt was dan de grotere Melkweg. (EE)
Uit recent onderzoek is gebleken dat ons Melkwegstelsel 10 miljard jaar geleden in botsing is gekomen met een kleiner sterrenstelsel: Gaia-Enceladus. Vervolgonderzoek laat zien waar de sterren van het opgeslokte stelsel – althans een deel ervan – zijn gebleven (Nature Astronomy, 22 juli).
Onderzoekers van het Instituto de Astrofisica de Canarias (IAC) hebben gegevens van de Gaia-ruimtetelescoop gebruikt om de posities, helderheden en afstanden van ongeveer een miljoen sterren in de Melkweg tot op 6500 lichtjaar van de zon te meten. Sommige van deze sterren bevinden zich in de ‘dikke schijf’, dat wil zeggen vlak boven of onder het hoofdvlak van de Melkweg. Andere behoren tot de halo – een bolvormige structuur die zich tot ver buiten de schijf uitstrekt.
De halo-sterren blijken uit twee populaties te bestaan, waarvan de ene meer blauwe sterren bevat dan de andere. Eerder onderzoek had al laten zien dat de blauwere sterren oorspronkelijk tot Gaia-Enceladus hebben behoord. Deze sterren bevatten relatief weinig elementen zwaarder dan helium, terwijl de andere, ‘rodere’ populatie juist meer van deze elementen bevat.
Uit de bewegingen en samenstellingen van deze sterren leiden de astronomen af dat beide populaties even oud zijn, maar dat de blauwere sterren chaotischere bewegingen vertonen. Dat laatste zou zijn veroorzaakt door de botsing met Gaia-Enceladus. Op het moment van deze botsing waren de sterren ruwweg drie miljard jaar oud.
Dat de blauwere populatie minder elementen zwaarder dan helium bevat komt doordat Gaia-Enceladus door zijn geringere omvang minder chemisch verrijkt was dan de grotere Melkweg. (EE)
Astronomen van Arizona State University (ASU) denken een verklaring te hebben gevonden voor het schijnbare gebrek aan ijzer in het gas tussen de sterren. Het ijzer is er wel, maar het is vermomd (Astrophysical Journal, 26 juni).
Na lichte elementen zoals waterstof, koolstof en zuurstof is ijzer een van de meest voorkomende elementen in het heelal. In gasvorm komt het voor in sterren zoals onze zon en in vaste vorm in planeten zoals de aarde.
Dat impliceert dat ook de interstellaire ruimte rijk zou moeten zijn aan ijzer. Daar bevindt zich immers het gas waaruit sterren en planeten ontstaan. Maar tot nu toe was veel van dat ijzer zoek.
Volgens de ASU-onderzoekers is dat minder raadselachtig dan het lijkt. Ze denken dat het interstellaire ijzer banden is aangegaan met koolstofmoleculen, waardoor zogeheten ijzer-pseudocarbines zijn ontstaan. Dat zijn ketens van moleculen waarvan de spectra bijna identiek zijn aan die van gewone ketens van koolstofmoleculen, waarvan allang bekend is dat ze veel voorkomen in de interstellaire ruimte.
Recent onderzoek van meteorieten wijst erop dat ijzeratomen in de ruimte kunnen samenklonteren tot kleine clusters. Bij de extreem lage temperaturen in de ruimte zouden deze ijzerclusters als ‘aanvriesdeeltjes’ gaan fungeren: koolstofketens blijven eraan plakken. Hierdoor wordt het interstellaire ijzer aan het zicht onttrokken.
De nieuwe theorie kan ook een ander vraagstuk helpen oplossen. Normaal gesproken zouden koolstofketens van meer dan negen atomen instabiel moeten zijn, maar in de interstellaire ruimte komen nog veel langere koolstofketens voor. Volgens de onderzoekers zou ook dat wel eens aan de ijzerclusters te danken kunnen zijn: ze zouden de vorming van ‘onmogelijk’ grote koolstofmoleculen bevorderen. (EE)
Astronomen van Arizona State University (ASU) denken een verklaring te hebben gevonden voor het schijnbare gebrek aan ijzer in het gas tussen de sterren. Het ijzer is er wel, maar het is vermomd (Astrophysical Journal, 26 juni).
Na lichte elementen zoals waterstof, koolstof en zuurstof is ijzer een van de meest voorkomende elementen in het heelal. In gasvorm komt het voor in sterren zoals onze zon en in vaste vorm in planeten zoals de aarde.
Dat impliceert dat ook de interstellaire ruimte rijk zou moeten zijn aan ijzer. Daar bevindt zich immers het gas waaruit sterren en planeten ontstaan. Maar tot nu toe was veel van dat ijzer zoek.
Volgens de ASU-onderzoekers is dat minder raadselachtig dan het lijkt. Ze denken dat het interstellaire ijzer banden is aangegaan met koolstofmoleculen, waardoor zogeheten ijzer-pseudocarbines zijn ontstaan. Dat zijn ketens van moleculen waarvan de spectra bijna identiek zijn aan die van gewone ketens van koolstofmoleculen, waarvan allang bekend is dat ze veel voorkomen in de interstellaire ruimte.
Recent onderzoek van meteorieten wijst erop dat ijzeratomen in de ruimte kunnen samenklonteren tot kleine clusters. Bij de extreem lage temperaturen in de ruimte zouden deze ijzerclusters als ‘aanvriesdeeltjes’ gaan fungeren: koolstofketens blijven eraan plakken. Hierdoor wordt het interstellaire ijzer aan het zicht onttrokken.
De nieuwe theorie kan ook een ander vraagstuk helpen oplossen. Normaal gesproken zouden koolstofketens van meer dan negen atomen instabiel moeten zijn, maar in de interstellaire ruimte komen nog veel langere koolstofketens voor. Volgens de onderzoekers zou ook dat wel eens aan de ijzerclusters te danken kunnen zijn: ze zouden de vorming van ‘onmogelijk’ grote koolstofmoleculen bevorderen. (EE)
Magnetische velden zorgen ervoor dat het zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel relatief weinig activiteit vertoont. Dat concluderen sterrenkundigen op basis van nieuwe waarnemingen van de vliegende infraroodsterrenwacht SOFIA (een infraroodtelescoop aan boord van een omgebouwde Boeing, die waarnemingen doet vanuit de stratosfeer).
\r\nDoor metingen te verrichten aan de polarisatie van infraroodstraling is het mogelijk om magnetische velden in kaart te brengen. Dat is nu voor het eerst in detail gedaan voor straling die afkomstig is uit de omgeving van de radiobron Sagittarius A* - het zwarte gat in het centrum van het Melkwegstelsel. Terwijl superzware zwarte gaten in de kernen van andere sterrenstelsels vaak grote activiteit vertonen, als gevolg van het opslokken van materie vanuit hun omgeving, is Sgr A* (ruim vier miljoen keer zo zwaar als de zon) relatief rustig.
\r\nUit de SOFIA-waarnemingen blijkt dat het magnetisch veld zodanig georiënteerd is dat plasma (elektrisch geladen gas) bij voorkeur in een baan rond het zwarte gat terecht komt, waardoor er weinig materiaal naar binnen valt. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal en gepresenteerd op de 234ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in St. Louis, Missouri. (GS)
Magnetische velden zorgen ervoor dat het zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel relatief weinig activiteit vertoont. Dat concluderen sterrenkundigen op basis van nieuwe waarnemingen van de vliegende infraroodsterrenwacht SOFIA (een infraroodtelescoop aan boord van een omgebouwde Boeing, die waarnemingen doet vanuit de stratosfeer).
\r\nDoor metingen te verrichten aan de polarisatie van infraroodstraling is het mogelijk om magnetische velden in kaart te brengen. Dat is nu voor het eerst in detail gedaan voor straling die afkomstig is uit de omgeving van de radiobron Sagittarius A* - het zwarte gat in het centrum van het Melkwegstelsel. Terwijl superzware zwarte gaten in de kernen van andere sterrenstelsels vaak grote activiteit vertonen, als gevolg van het opslokken van materie vanuit hun omgeving, is Sgr A* (ruim vier miljoen keer zo zwaar als de zon) relatief rustig.
\r\nUit de SOFIA-waarnemingen blijkt dat het magnetisch veld zodanig georiënteerd is dat plasma (elektrisch geladen gas) bij voorkeur in een baan rond het zwarte gat terecht komt, waardoor er weinig materiaal naar binnen valt. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal en gepresenteerd op de 234ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in St. Louis, Missouri. (GS)
Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, is omgeven door koel interstellair gas. Dat blijkt uit waarnemingen met de ALMA-telescoop in het noorden van Chili (Nature, 5 juni).
Het Melkwegcentrum is 26.000 lichtjaar van ons verwijderd. Bekend was al dat de naaste omgeving van het daar aanwezige zwarte gat wemelt van de sterren, stof en wolken van heet en minder heet gas. Deze gassen maken deel uit van een uitgestrekte accretieschijf die op enkele tienden van een lichtjaar van het centrum begint.
Tot nu toe was alleen het ijle, 10 miljoen graden hete deel van deze accretieschijf in beeld gebracht. Dat gas is een sterke bron van röntgenstraling, die met behulp van röntgensatellieten goed waarneembaar is. Daarnaast was met kleinere ALMA-achtige telescopen al koeler gas op afstanden van enkele lichtjaren van zwarte gat waargenomen, dat temperaturen van ongeveer 10.000 °C heeft.
Met de grote ALMA-telescoop is nu vastgesteld dat dit koele gas zich inderdaad tot op een fractie van een lichtjaar van het zwarte gat uitstrekt. Hierdoor is het nu ook mogelijk om te bepalen om hoeveel koel gas het gaat. Veel is het niet: ongeveer een tiende Jupitermassa oftewel een tienduizendste zonsmassa.
Door het dopplereffect heeft het gas in de schijf dat onze kant op komt een iets kortere (‘blauwere’) golflengte dan het gas dat zich van ons verwijdert. Daaruit leiden astronomen af dat het koele gas daadwerkelijk om Sagittarius A* cirkelt. (EE)
Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, is omgeven door koel interstellair gas. Dat blijkt uit waarnemingen met de ALMA-telescoop in het noorden van Chili (Nature, 5 juni).
Het Melkwegcentrum is 26.000 lichtjaar van ons verwijderd. Bekend was al dat de naaste omgeving van het daar aanwezige zwarte gat wemelt van de sterren, stof en wolken van heet en minder heet gas. Deze gassen maken deel uit van een uitgestrekte accretieschijf die op enkele tienden van een lichtjaar van het centrum begint.
Tot nu toe was alleen het ijle, 10 miljoen graden hete deel van deze accretieschijf in beeld gebracht. Dat gas is een sterke bron van röntgenstraling, die met behulp van röntgensatellieten goed waarneembaar is. Daarnaast was met kleinere ALMA-achtige telescopen al koeler gas op afstanden van enkele lichtjaren van zwarte gat waargenomen, dat temperaturen van ongeveer 10.000 °C heeft.
Met de grote ALMA-telescoop is nu vastgesteld dat dit koele gas zich inderdaad tot op een fractie van een lichtjaar van het zwarte gat uitstrekt. Hierdoor is het nu ook mogelijk om te bepalen om hoeveel koel gas het gaat. Veel is het niet: ongeveer een tiende Jupitermassa oftewel een tienduizendste zonsmassa.
Door het dopplereffect heeft het gas in de schijf dat onze kant op komt een iets kortere (‘blauwere’) golflengte dan het gas dat zich van ons verwijdert. Daaruit leiden astronomen af dat het koele gas daadwerkelijk om Sagittarius A* cirkelt. (EE)
NASA heeft een kaart gepresenteerd die de complete hemel laat zien op röntgengolflengten. De gegevens voor deze kaart zijn verzameld met de Neutron star Interior Composition Explorer (NICER), een röntgeninstrument aan boord van het internationale ruimtestation ISS.
De helderste plekken op de kaart geven de locaties aan die NICER tijdens de eerste 22 maanden dat hij in bedrijf was het meest heeft waargenomen. Het betreft bekende bronnen van kosmische röntgenstraling die regelmatig opnieuw worden bekeken. De wijde bogen daar tussenin ontstaan doordat het instrument van bron naar bron zwenkt. Ook elders, ver van de heldere röntgenobjecten, vertoont de hemel een zwakke gloed van röntgenstraling.
Een opvallend object op de NICER-kaart is de Cygnus-lus, die zich als een rond vlekje vertoont (linksboven op de kaart). De Cygnus-lus is het restant van een supernova, een ontploffende ster, die zich 5000 tot 8000 jaar geleden heeft voltrokken. De supernovarest heeft een middellijn van ongeveer 90 lichtjaar en is ruwweg 1500 lichtjaar van ons verwijderd.
Het hoofddoel van de NICER-missie is de nauwkeurige bepaling van de afmetingen van de compacte restanten die achterblijven na supernova-explosies, zogeheten neutronensterren. De meetresultaten moeten de vraag beantwoorden uit welk soort materie deze objecten nu precies bestaan. (EE)
NASA heeft een kaart gepresenteerd die de complete hemel laat zien op röntgengolflengten. De gegevens voor deze kaart zijn verzameld met de Neutron star Interior Composition Explorer (NICER), een röntgeninstrument aan boord van het internationale ruimtestation ISS.
De helderste plekken op de kaart geven de locaties aan die NICER tijdens de eerste 22 maanden dat hij in bedrijf was het meest heeft waargenomen. Het betreft bekende bronnen van kosmische röntgenstraling die regelmatig opnieuw worden bekeken. De wijde bogen daar tussenin ontstaan doordat het instrument van bron naar bron zwenkt. Ook elders, ver van de heldere röntgenobjecten, vertoont de hemel een zwakke gloed van röntgenstraling.
Een opvallend object op de NICER-kaart is de Cygnus-lus, die zich als een rond vlekje vertoont (linksboven op de kaart). De Cygnus-lus is het restant van een supernova, een ontploffende ster, die zich 5000 tot 8000 jaar geleden heeft voltrokken. De supernovarest heeft een middellijn van ongeveer 90 lichtjaar en is ruwweg 1500 lichtjaar van ons verwijderd.
Het hoofddoel van de NICER-missie is de nauwkeurige bepaling van de afmetingen van de compacte restanten die achterblijven na supernova-explosies, zogeheten neutronensterren. De meetresultaten moeten de vraag beantwoorden uit welk soort materie deze objecten nu precies bestaan. (EE)
Onze Melkweg was twee tot drie miljard jaar geleden het toneel van een grote geboortegolf van sterren. Bij dat proces zou mogelijk meer dan de helft van alle sterren in de Melkwegschijf zijn gevormd. Tot die conclusie komt een team van onderzoekers van de universiteit van Barcelona op basis van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia en computersimulaties. Deze laatste zijn gebruikt om de huidige verdeling van de destijds gevormde sterren te voorspellen.
De stellaire geboortegolf zou in gang zijn gezet door een botsing met een satellietstelsel van de Melkweg, ruwweg 5 miljard jaar geleden. Dat stelsel zou grote hoeveelheden gas in de schijf van de Melkweg hebben gedumpt en op die manier de op dat moment juist tanende stervorming hebben doen opleven. Deze opleving kwam ongeveer 1 miljard jaar geleden ten einde.
De ontdekking past goed in het beeld dat kosmologische modellen van het ontstaan van sterrenstelsels als het onze schetsen. Volgens die modellen is ons Melkwegstelsel ontstaan door samenvoeging van talrijke kleinere sterrenstelsels. Een van die ‘fusies’ zou de oorzaak zijn geweest van de nu ontdekte stellaire ‘babyboom’. (EE)
Onze Melkweg was twee tot drie miljard jaar geleden het toneel van een grote geboortegolf van sterren. Bij dat proces zou mogelijk meer dan de helft van alle sterren in de Melkwegschijf zijn gevormd. Tot die conclusie komt een team van onderzoekers van de universiteit van Barcelona op basis van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia en computersimulaties. Deze laatste zijn gebruikt om de huidige verdeling van de destijds gevormde sterren te voorspellen.
De stellaire geboortegolf zou in gang zijn gezet door een botsing met een satellietstelsel van de Melkweg, ruwweg 5 miljard jaar geleden. Dat stelsel zou grote hoeveelheden gas in de schijf van de Melkweg hebben gedumpt en op die manier de op dat moment juist tanende stervorming hebben doen opleven. Deze opleving kwam ongeveer 1 miljard jaar geleden ten einde.
De ontdekking past goed in het beeld dat kosmologische modellen van het ontstaan van sterrenstelsels als het onze schetsen. Volgens die modellen is ons Melkwegstelsel ontstaan door samenvoeging van talrijke kleinere sterrenstelsels. Een van die ‘fusies’ zou de oorzaak zijn geweest van de nu ontdekte stellaire ‘babyboom’. (EE)
Een internationaal team onder leiding van de Chinese astronoom Zhao Gang heeft een chemisch afwijkende ster in de halo van onze Melkweg ontdekt die tot een veel kleiner sterrenstelsel heeft behoord. Uit waarnemingen met de telescopen LAMOST (China) en Subaru (Hawaï) blijkt onder meer dat de ster ongewoon weinig magnesium bevat – het op zeven na meest voorkomende element in het heelal. Tegelijkertijd bevat hij opvallend veel zware elementen, zoals europium, goud en uranium (Nature Astronomy, 29 april).
Volgens de astronomen wijst deze chemische samenstelling erop dat de oorsprong van deze ster in een dwergstelsel ligt. De stervorming in deze kleine sterrenstelsels verloopt, in vergelijking met die in hun grote soortgenoten, vrij traag. Hierdoor vertonen hun sterpopulaties ook een andere samenstelling. Zo vertonen de dwergstelsels die nu nog om de Melkweg zwermen een ‘overdaad’ aan magnesium.
Het hoge gehalte aan zware elementen in de ster wijst erop dat er in het dwergstelsel een botsing tussen neutronensterren heeft plaatsgevonden. De neutronen die bij zo’n botsing vrijkomen kunnen worden ingevangen door andere atomen. Dit zogeheten r-proces is de belangrijkste bron van de vorming van elementen zwaarder dan ijzer.
De ontdekking van de ster, die de aanduiding J1124+4535 heeft gekregen, onderbouwt het al bestaande vermoeden dat dwergstelsels de bouwstenen zijn van grote sterrenstelsels zoals onze Melkweg. (EE)
Een internationaal team onder leiding van de Chinese astronoom Zhao Gang heeft een chemisch afwijkende ster in de halo van onze Melkweg ontdekt die tot een veel kleiner sterrenstelsel heeft behoord. Uit waarnemingen met de telescopen LAMOST (China) en Subaru (Hawaï) blijkt onder meer dat de ster ongewoon weinig magnesium bevat – het op zeven na meest voorkomende element in het heelal. Tegelijkertijd bevat hij opvallend veel zware elementen, zoals europium, goud en uranium (Nature Astronomy, 29 april).
Volgens de astronomen wijst deze chemische samenstelling erop dat de oorsprong van deze ster in een dwergstelsel ligt. De stervorming in deze kleine sterrenstelsels verloopt, in vergelijking met die in hun grote soortgenoten, vrij traag. Hierdoor vertonen hun sterpopulaties ook een andere samenstelling. Zo vertonen de dwergstelsels die nu nog om de Melkweg zwermen een ‘overdaad’ aan magnesium.
Het hoge gehalte aan zware elementen in de ster wijst erop dat er in het dwergstelsel een botsing tussen neutronensterren heeft plaatsgevonden. De neutronen die bij zo’n botsing vrijkomen kunnen worden ingevangen door andere atomen. Dit zogeheten r-proces is de belangrijkste bron van de vorming van elementen zwaarder dan ijzer.
De ontdekking van de ster, die de aanduiding J1124+4535 heeft gekregen, onderbouwt het al bestaande vermoeden dat dwergstelsels de bouwstenen zijn van grote sterrenstelsels zoals onze Melkweg. (EE)
Astronomen hebben een stroom van enkele honderden sterren ontdekt die zich heeft losgemaakt uit de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri. Het bestaan van deze ‘sterrenstroom’ is aan het licht gekomen bij het doorzoeken van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia. De ontdekking bevestigt het al bestaande vermoeden dat Omega Centauri het restant is van een klein sterrenstelsel dat aan de getijdenkrachten van onze Melkweg is bezweken (Nature Astronomy, 22 april).
Omega Centauri is ongeveer 18.000 lichtjaar van ons verwijderd en bestaat uit enkele miljoenen sterren die ruwweg 12 miljard jaar geleden zijn ontstaan. De hypothese dat de sterrenhoop een overblijfsel is van een dwergstelsel was tot nu toe voornamelijk gebaseerd op het feit dat zijn sterren niet allemaal even oud zijn, zoals bij sterrenhopen doorgaans wel het geval is. De ontdekking dat Omega Centauri een spoor van ruim 300 sterren heeft achtergelaten in zijn omloopbaan om de Melkweg past bij deze hypothese.
Onderzoek van vijf sterren in de sterrenstroom heeft laten zien dat hun samenstelling overeenkomt met die van sterren die nog deel uitmaken van Omega Centauri. Naar verwachting zullen de sterren van de sterrenstroom zich geleidelijk vermengen met de stellaire bevolking in het ijle buitengebied van de Melkweg, de halo. Mogelijk kunnen daar nog meer sterren worden opgespoord die ooit tot het ontmantelde dwergstelsel hebben behoord. (EE)
Astronomen hebben een stroom van enkele honderden sterren ontdekt die zich heeft losgemaakt uit de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri. Het bestaan van deze ‘sterrenstroom’ is aan het licht gekomen bij het doorzoeken van gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia. De ontdekking bevestigt het al bestaande vermoeden dat Omega Centauri het restant is van een klein sterrenstelsel dat aan de getijdenkrachten van onze Melkweg is bezweken (Nature Astronomy, 22 april).
Omega Centauri is ongeveer 18.000 lichtjaar van ons verwijderd en bestaat uit enkele miljoenen sterren die ruwweg 12 miljard jaar geleden zijn ontstaan. De hypothese dat de sterrenhoop een overblijfsel is van een dwergstelsel was tot nu toe voornamelijk gebaseerd op het feit dat zijn sterren niet allemaal even oud zijn, zoals bij sterrenhopen doorgaans wel het geval is. De ontdekking dat Omega Centauri een spoor van ruim 300 sterren heeft achtergelaten in zijn omloopbaan om de Melkweg past bij deze hypothese.
Onderzoek van vijf sterren in de sterrenstroom heeft laten zien dat hun samenstelling overeenkomt met die van sterren die nog deel uitmaken van Omega Centauri. Naar verwachting zullen de sterren van de sterrenstroom zich geleidelijk vermengen met de stellaire bevolking in het ijle buitengebied van de Melkweg, de halo. Mogelijk kunnen daar nog meer sterren worden opgespoord die ooit tot het ontmantelde dwergstelsel hebben behoord. (EE)
Onderzoekers van het Instituto de Astrofísica de Canarias (Spanje) en de universiteit van Cambridge (VK) hebben lithium gedetecteerd in de stokoude ster J0023+0307, een uiterst metaalarme dwergster in de halo van ons Melkwegstelsel op 9450 lichtjaar afstand.
Het onderzoek van de oudste sterren van de Melkweg levert informatie op over de oorspronkelijke (chemische) eigenschappen van ons sterrenstelsel. Ook geven ze een indicatie van de hoeveelheid lithium die tijdens de oerknal is ontstaan. Naast waterstof en helium is lithium het enige element dat (in geringe hoeveelheden) al in de prille begintijd van het heelal werd gevormd.
Voor dat onderzoek moeten echter sterren van de eerste of tweede generatie onder de loep worden genomen, en deze sterren zijn extreem zeldzaam. Een jaar geleden hebben astronomen met behulp van de ISIS-spectrograaf van de William Herschel Telescope op het Canarische eiland La Palma echter een ster opgespoord die extreem weinig elementen zwaarder dan helium – ook wel ‘metalen’ genoemd – bevat: J0023+0307.
Vervolgonderzoek met de Europese Very Large Telescope in het noorden van Chili heeft nu uitgewezen dat het lithiumgehalte van J0023+0307 in overeenstemming is met dat van andere metaalarme sterren. Maar de hoeveelheid lithium die theoretisch bij de oerknal zou zijn ontstaan, ligt nog altijd een factor drie hoger.
Doorgaans wordt het geringe lithiumgehalte van oude sterren verklaard door aan te nemen dat het lithium in de sterren zelf is afgebroken. Dat ook een extreem metaalarme ster als J0023+0307 een duidelijk lithiumtekort vertoont, kan er echter ook op wijzen dat er bij de oerknal beduidend minder lithium is geproduceerd dan tot nu toe wordt aangenomen. (EE)
Onderzoekers van het Instituto de Astrofísica de Canarias (Spanje) en de universiteit van Cambridge (VK) hebben lithium gedetecteerd in de stokoude ster J0023+0307, een uiterst metaalarme dwergster in de halo van ons Melkwegstelsel op 9450 lichtjaar afstand.
Het onderzoek van de oudste sterren van de Melkweg levert informatie op over de oorspronkelijke (chemische) eigenschappen van ons sterrenstelsel. Ook geven ze een indicatie van de hoeveelheid lithium die tijdens de oerknal is ontstaan. Naast waterstof en helium is lithium het enige element dat (in geringe hoeveelheden) al in de prille begintijd van het heelal werd gevormd.
Voor dat onderzoek moeten echter sterren van de eerste of tweede generatie onder de loep worden genomen, en deze sterren zijn extreem zeldzaam. Een jaar geleden hebben astronomen met behulp van de ISIS-spectrograaf van de William Herschel Telescope op het Canarische eiland La Palma echter een ster opgespoord die extreem weinig elementen zwaarder dan helium – ook wel ‘metalen’ genoemd – bevat: J0023+0307.
Vervolgonderzoek met de Europese Very Large Telescope in het noorden van Chili heeft nu uitgewezen dat het lithiumgehalte van J0023+0307 in overeenstemming is met dat van andere metaalarme sterren. Maar de hoeveelheid lithium die theoretisch bij de oerknal zou zijn ontstaan, ligt nog altijd een factor drie hoger.
Doorgaans wordt het geringe lithiumgehalte van oude sterren verklaard door aan te nemen dat het lithium in de sterren zelf is afgebroken. Dat ook een extreem metaalarme ster als J0023+0307 een duidelijk lithiumtekort vertoont, kan er echter ook op wijzen dat er bij de oerknal beduidend minder lithium is geproduceerd dan tot nu toe wordt aangenomen. (EE)
Met de onlangs geüpgrade 13,7-meter radiotelescoop van het Taeduk Radio Astronomy Observatory in Zuid-Korea is een groot stervormingsgebied in de buitendelen van ons Melkwegstelsel gedetailleerd in beeld gebracht. Het stervormingsgebied, CTB102 geheten, is vanaf de aarde niet zichtbaar met gewone telescopen: het gaat schuil achter dichterbij gelegen wolken van gas en stof. De radiostraling van koolmonoxide-moleculen in het verder weg gelegen stervormingsgebied (op ca. 14.000 lichtjaar afstand van de aarde) dringt echter vrijwel ongehinderd door die absorberende wolk heen.
\r\nDe Koreaanse radiowaarnemingen zijn aangevuld met infraroodmetingen door de Amerikaanse WISE-satelliet en de 2MASS-telescoop in New Mexico. CTB102 blijkt uit verschillende moleculaire wolken te bestaan, elk zo'n 180 lichtjaar in middellijn en ca. 100.000 keer zo zwaar als de zon. De stervormingsactiviteit in de meeste wolken is vrij gemiddeld, maar één gebied vertoont een veel hogere efficiëntie in het omzetten van moleculair gas in nieuwe sterren. Waarom dat zo is zal moeten blijken uit aanvullend onderzoek, zo schrijven de auteurs in een artikel in The Astrophysical Journal. (GS)
Met de onlangs geüpgrade 13,7-meter radiotelescoop van het Taeduk Radio Astronomy Observatory in Zuid-Korea is een groot stervormingsgebied in de buitendelen van ons Melkwegstelsel gedetailleerd in beeld gebracht. Het stervormingsgebied, CTB102 geheten, is vanaf de aarde niet zichtbaar met gewone telescopen: het gaat schuil achter dichterbij gelegen wolken van gas en stof. De radiostraling van koolmonoxide-moleculen in het verder weg gelegen stervormingsgebied (op ca. 14.000 lichtjaar afstand van de aarde) dringt echter vrijwel ongehinderd door die absorberende wolk heen.
\r\nDe Koreaanse radiowaarnemingen zijn aangevuld met infraroodmetingen door de Amerikaanse WISE-satelliet en de 2MASS-telescoop in New Mexico. CTB102 blijkt uit verschillende moleculaire wolken te bestaan, elk zo'n 180 lichtjaar in middellijn en ca. 100.000 keer zo zwaar als de zon. De stervormingsactiviteit in de meeste wolken is vrij gemiddeld, maar één gebied vertoont een veel hogere efficiëntie in het omzetten van moleculair gas in nieuwe sterren. Waarom dat zo is zal moeten blijken uit aanvullend onderzoek, zo schrijven de auteurs in een artikel in The Astrophysical Journal. (GS)
NASA heeft een 360°-video gemaakt van het centrum van ons Melkwegstelsel, gezien vanuit de positie van het superzware zwarte gat dat daar schuilgaat. De beelden zijn gebaseerd op opnamen van de röntgensatelliet Chandra en computersimulaties.
Het filmpje geeft een dynamisch beeld van de diverse processen die zich rond het Melkwegcentrum afspelen. Het toont de effecten van de hevige sterrenwinden van de tientallen zware sterren rond Sagittarius A* (Sgr A*)– het 4 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het centrum. Deze sterrenwinden voorzien Sgr A* van ‘brandstof’.
Idealiter moet de video worden bekeken met een VR-bril, zoals de Samsung Gear VR of de Google Cardboard. Er is echter ook een YouTube-versie beschikbaar die op een gewone smartphone (of op het beeldscherm van een computer_ kan worden bekeken. Door de telefoon te kantelen kan de omgeving van Sgr A* worden verkend. (EE)
NASA heeft een 360°-video gemaakt van het centrum van ons Melkwegstelsel, gezien vanuit de positie van het superzware zwarte gat dat daar schuilgaat. De beelden zijn gebaseerd op opnamen van de röntgensatelliet Chandra en computersimulaties.
Het filmpje geeft een dynamisch beeld van de diverse processen die zich rond het Melkwegcentrum afspelen. Het toont de effecten van de hevige sterrenwinden van de tientallen zware sterren rond Sagittarius A* (Sgr A*)– het 4 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het centrum. Deze sterrenwinden voorzien Sgr A* van ‘brandstof’.
Idealiter moet de video worden bekeken met een VR-bril, zoals de Samsung Gear VR of de Google Cardboard. Er is echter ook een YouTube-versie beschikbaar die op een gewone smartphone (of op het beeldscherm van een computer_ kan worden bekeken. Door de telefoon te kantelen kan de omgeving van Sgr A* worden verkend. (EE)
Astronomen hebben vastgesteld dat de in 1997 ontdekte bolvormige sterrenhoop HP1 tot de oudste van ons Melkwegstelsel behoort. De verzameling sterren is waarschijnlijk ongeveer 12,8 miljard jaar oud. HP1 wordt beschouwd als een overgebleven ‘bouwsteen’ uit de tijd dat het hart van onze Melkweg – de zogeheten bulge – werd gevormd.
De leeftijd van HP1 is vastgesteld met behulp van de Gemini South-telescoop in het noorden van Chili. Deze telescoop is voorzien van een geavanceerd adaptief optisch systeem waarmee haarscherpe opnamen kunnen worden gemaakt. Dat HP1 zo oud is, blijkt uit het feit dat hij weinig ‘metalen’ bevat – dat wil zeggen: elementen zwaarder dan helium. Vroeg in de geschiedenis van het heelal waren deze elementen veel schaarser dan nu.
Tot een aantal jaren geleden waren astronomen in de veronderstelling dat de oudste bolvormige sterrenhopen alleen in het buitengebied van de Melkweg te vinden waren, terwijl de jongere zich in het centrale deel ophielden. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat ook binnen de bulge oude bolhopen te vinden zijn.
Bolvormige sterrenhopen geven inzicht in de vorming en evolutie van ons Melkwegstelsel. Vermoed wordt dat veel van deze oude stersystemen zijn ontstaan uit dezelfde ‘oerwolk’ van gas waaruit ook de Melkweg is voortgekomen. Andere lijken overblijfselen te zijn van kleine sterrenstelsels die door ons sterrenstelsel aan flarden zijn getrokken. (EE)
Astronomen hebben vastgesteld dat de in 1997 ontdekte bolvormige sterrenhoop HP1 tot de oudste van ons Melkwegstelsel behoort. De verzameling sterren is waarschijnlijk ongeveer 12,8 miljard jaar oud. HP1 wordt beschouwd als een overgebleven ‘bouwsteen’ uit de tijd dat het hart van onze Melkweg – de zogeheten bulge – werd gevormd.
De leeftijd van HP1 is vastgesteld met behulp van de Gemini South-telescoop in het noorden van Chili. Deze telescoop is voorzien van een geavanceerd adaptief optisch systeem waarmee haarscherpe opnamen kunnen worden gemaakt. Dat HP1 zo oud is, blijkt uit het feit dat hij weinig ‘metalen’ bevat – dat wil zeggen: elementen zwaarder dan helium. Vroeg in de geschiedenis van het heelal waren deze elementen veel schaarser dan nu.
Tot een aantal jaren geleden waren astronomen in de veronderstelling dat de oudste bolvormige sterrenhopen alleen in het buitengebied van de Melkweg te vinden waren, terwijl de jongere zich in het centrale deel ophielden. Recent onderzoek heeft echter aangetoond dat ook binnen de bulge oude bolhopen te vinden zijn.
Bolvormige sterrenhopen geven inzicht in de vorming en evolutie van ons Melkwegstelsel. Vermoed wordt dat veel van deze oude stersystemen zijn ontstaan uit dezelfde ‘oerwolk’ van gas waaruit ook de Melkweg is voortgekomen. Andere lijken overblijfselen te zijn van kleine sterrenstelsels die door ons sterrenstelsel aan flarden zijn getrokken. (EE)
Het centrum van ons Melkwegstelsel bruist van de activiteit. Dat is te danken aan het daar aanwezige zwarte gat van 4 miljoen zonsmassa’s én aan de stervormingsgebieden in diens directe omgeving. Een internationaal team van astronomen heeft ontdekt dat door deze activiteit twee ‘uitlaatpijpen’ zijn ontstaan, waarlangs de energie die bij het kosmische vuurwerk in het Melkwegcentrum wordt gegenereerd ontsnapt (Nature, 21 maart).
De galactische uitlaatpijpen zijn ontdekt met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton. Ze komen uit bij twee kolossale structuren die al in 2010 zijn ontdekt: de zogeheten Fermi-bellen. Deze laatste steken ongeveer 25.000 lichtjaar boven en onder de schijf van de Melkweg uit.
De uitlaatpijpen zijn enkele honderden lichtjaren lang en bevatten zeer heet gas dat loodrecht op de schijf uit het Melkwegcentrum ontsnapt. Op die manier worden de beide Fermi-bellen ‘bijgetankt’.
Onduidelijk is nog of dat een continu proces is of dat het bij vlagen gebeurt. De uitstroom zou een overblijfsel kunnen zijn uit de tijd dat de activiteit in het Melkwegcentrum veel groter was dan nu. Maar het is ook mogelijk dat zelfs ‘rustige’ sterrenstelsels als het onze een sterke uitstroom van gas en energie genereren.
Eerdere waarnemingen met XMM-Newton hebben al laten zien dat de kern van ons Melkwegstelsel meer activiteit vertoont dan je op het eerste gezicht zou denken. Er vinden geregeld supernova-explosies plaats en het centrale superzware zwarte gat weet zo nu en dan een gaswolk op te slokken, wat in een uitbarsting van straling en energierijke deeltjes resulteert. (EE)
Het centrum van ons Melkwegstelsel bruist van de activiteit. Dat is te danken aan het daar aanwezige zwarte gat van 4 miljoen zonsmassa’s én aan de stervormingsgebieden in diens directe omgeving. Een internationaal team van astronomen heeft ontdekt dat door deze activiteit twee ‘uitlaatpijpen’ zijn ontstaan, waarlangs de energie die bij het kosmische vuurwerk in het Melkwegcentrum wordt gegenereerd ontsnapt (Nature, 21 maart).
De galactische uitlaatpijpen zijn ontdekt met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton. Ze komen uit bij twee kolossale structuren die al in 2010 zijn ontdekt: de zogeheten Fermi-bellen. Deze laatste steken ongeveer 25.000 lichtjaar boven en onder de schijf van de Melkweg uit.
De uitlaatpijpen zijn enkele honderden lichtjaren lang en bevatten zeer heet gas dat loodrecht op de schijf uit het Melkwegcentrum ontsnapt. Op die manier worden de beide Fermi-bellen ‘bijgetankt’.
Onduidelijk is nog of dat een continu proces is of dat het bij vlagen gebeurt. De uitstroom zou een overblijfsel kunnen zijn uit de tijd dat de activiteit in het Melkwegcentrum veel groter was dan nu. Maar het is ook mogelijk dat zelfs ‘rustige’ sterrenstelsels als het onze een sterke uitstroom van gas en energie genereren.
Eerdere waarnemingen met XMM-Newton hebben al laten zien dat de kern van ons Melkwegstelsel meer activiteit vertoont dan je op het eerste gezicht zou denken. Er vinden geregeld supernova-explosies plaats en het centrale superzware zwarte gat weet zo nu en dan een gaswolk op te slokken, wat in een uitbarsting van straling en energierijke deeltjes resulteert. (EE)
De snelle wegloopster LAMOST-HVS1 is niet afkomstig uit het centrum van ons Melkwegstelsel, maar uit de binnendelen van de Melkwegschijf. Dat blijkt uit een analyse van meetgegevens van de Magellan-telescoop in Chili en de Europese ruimtetelescoop Gaia, gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nSterrenkundigen hebben in de afgelopen decennia enkele tientallen hyper velocity stars ontdekt: sterren die met enorme snelheden (meer dan 500 kilometer per seconde) door het Melkwegstelsel bewegen, en uiteindelijk in de intergalactische ruimte zullen verdwijnen. Om een ster tot zo'n hoge snelheid te versnellen, is zeer veel energie nodig. Algemeen werd aangenomen dat de snelle wegloopsterren de ruimte in geslingerd worden wanneer een dubbelster in de directe omgeving van een groot, zwaar zwart gat uiteen wordt gerukt door getijdenkrachten. Een van de componenten van de dubbelster kan dan met hoge snelheid worden weggeschoten.
\r\nOmdat zich in het centrum van het Melkwegstelsel een superzwaar zwart gat bevindt (ongeveer 4 miljoen keer zo zwaar als de zon), en veel hyper velocity stars min of meer uit die richting afkomstig lijken te zijn, leek die theorie de juiste verklaring te bieden voor hun hoge snelheden. Uit de nieuwe, precieze metingen aan afstand en (ruimtelijke) snelheid van LAMOST-LVS1 blijkt nu echter dat de ster niet afkomstig is uit het centrum van de Melkweg, maar uit de Norma-spiraalarm, in de binnendelen van de Melkwegschijf. Vermoedelijk is hij weggeslingerd uit een compacte, jonge sterrenhoop in deze spiraalarm.
\r\nEerder was al bekend dat jonge sterrenhopen inderdaad ook sterren de ruimte in kunnen slingeren, maar dat daarbij zulke hoge snelheden bereikt kunnen worden is een verrassing. Overigens is de betreffende sterrenhoop in de Norma-spiraalarm (nog) niet ontdekt - mogelijk gaat hij schuil achter absorberende stofwolken in het Melkwegvlak. (GS)
De snelle wegloopster LAMOST-HVS1 is niet afkomstig uit het centrum van ons Melkwegstelsel, maar uit de binnendelen van de Melkwegschijf. Dat blijkt uit een analyse van meetgegevens van de Magellan-telescoop in Chili en de Europese ruimtetelescoop Gaia, gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nSterrenkundigen hebben in de afgelopen decennia enkele tientallen hyper velocity stars ontdekt: sterren die met enorme snelheden (meer dan 500 kilometer per seconde) door het Melkwegstelsel bewegen, en uiteindelijk in de intergalactische ruimte zullen verdwijnen. Om een ster tot zo'n hoge snelheid te versnellen, is zeer veel energie nodig. Algemeen werd aangenomen dat de snelle wegloopsterren de ruimte in geslingerd worden wanneer een dubbelster in de directe omgeving van een groot, zwaar zwart gat uiteen wordt gerukt door getijdenkrachten. Een van de componenten van de dubbelster kan dan met hoge snelheid worden weggeschoten.
\r\nOmdat zich in het centrum van het Melkwegstelsel een superzwaar zwart gat bevindt (ongeveer 4 miljoen keer zo zwaar als de zon), en veel hyper velocity stars min of meer uit die richting afkomstig lijken te zijn, leek die theorie de juiste verklaring te bieden voor hun hoge snelheden. Uit de nieuwe, precieze metingen aan afstand en (ruimtelijke) snelheid van LAMOST-LVS1 blijkt nu echter dat de ster niet afkomstig is uit het centrum van de Melkweg, maar uit de Norma-spiraalarm, in de binnendelen van de Melkwegschijf. Vermoedelijk is hij weggeslingerd uit een compacte, jonge sterrenhoop in deze spiraalarm.
\r\nEerder was al bekend dat jonge sterrenhopen inderdaad ook sterren de ruimte in kunnen slingeren, maar dat daarbij zulke hoge snelheden bereikt kunnen worden is een verrassing. Overigens is de betreffende sterrenhoop in de Norma-spiraalarm (nog) niet ontdekt - mogelijk gaat hij schuil achter absorberende stofwolken in het Melkwegvlak. (GS)
Zo nu en dan hengelt ons Melkwegstelsel een kleine naburige soortgenoot binnen. Onder invloed van getijdenkrachten ontstaat dan een ‘brug’ van gas en sterren tussen beide stelsels die uiteindelijk opgaat in de Melkweg. Een van de overblijfselen van zo’n ‘fusie’ is de sterrenstroom GD-1, en Amerikaanse wetenschappers denken dat deze donkere materie kan helpen opsporen in het Melkwegstelsel.
Het bestaan van GD-1 werd vorig jaar opgemerkt in gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia. GD-1 is een 33.000 lichtjaar lang lint van sterren in de halo – het ijle buitenste omhulsel – van de Melkweg. Het lijkt het overblijfsel te zijn van een klein sterrenstelsel dat ergens in de afgelopen 300 miljoen jaar door de Melkweg is opgeslokt.
Een recente analyse van dit meanderende spoor van sterren wijst erop dat het onder invloed heeft gestaan van een object van hoge dichtheid. Volgens de astronomen Adrian Price-Whelan en Ana Bonaca zouden een verdichting en een onderbreking in deze sterrenstroom het gevolg kunnen zijn van een ontmoeting met een concentratie van donkere materie.
Modelberekeningen laten zien dat het object dat de verstoringen in GD-1 heeft veroorzaakt waarschijnlijk tientallen miljoenen keren zoveel massa had als onze zon. Het zou bijvoorbeeld een bolvormige sterrenhoop kunnen zijn geweest of een dwergsterrenstelsel. Uit een analyse van de baanbewegingen van alle bekende bolhopen en dwergstelsels in en rond onze Melkweg blijkt echter dat geen ervan de afgelopen miljard jaar dicht genoeg in de buurt van GD-1 is geweest.
Sommige kosmologische modellen voorspellen daarentegen dat in sterrenstelsels als de Melkweg talrijke samenballingen van donkere materie aanwezig zijn. En als dat zo is, kan GD-1 heel goed in de buurt van zo’n concentratie zijn gekomen. Ongeveer 85 procent van alle materie in het heelal zou uit donkere materie bestaan, en opeenhopingen ervan zouden hebben gediend als de ‘groeikernen’ van sterrenstelsels.
De gegevens van Gaia zijn niet nauwkeurig genoeg om uitsluitsel te kunnen geven over de oorzaak van de verstoringen van GD-1. Daarom willen Price-Whelan en zijn collega’s de zwakke sterren in de sterrenstroom nog eens goed bekijken met de Hubble-ruimtetelescoop. Dat zou een indicatie kunnen geven van de baan die het verstorende object heeft gevolgd en van zijn huidige positie. Ook willen de astronomen de meer dan veertig andere sterrenstromen in de Melkweg onder de loep gaan nemen. (EE)
Zo nu en dan hengelt ons Melkwegstelsel een kleine naburige soortgenoot binnen. Onder invloed van getijdenkrachten ontstaat dan een ‘brug’ van gas en sterren tussen beide stelsels die uiteindelijk opgaat in de Melkweg. Een van de overblijfselen van zo’n ‘fusie’ is de sterrenstroom GD-1, en Amerikaanse wetenschappers denken dat deze donkere materie kan helpen opsporen in het Melkwegstelsel.
Het bestaan van GD-1 werd vorig jaar opgemerkt in gegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia. GD-1 is een 33.000 lichtjaar lang lint van sterren in de halo – het ijle buitenste omhulsel – van de Melkweg. Het lijkt het overblijfsel te zijn van een klein sterrenstelsel dat ergens in de afgelopen 300 miljoen jaar door de Melkweg is opgeslokt.
Een recente analyse van dit meanderende spoor van sterren wijst erop dat het onder invloed heeft gestaan van een object van hoge dichtheid. Volgens de astronomen Adrian Price-Whelan en Ana Bonaca zouden een verdichting en een onderbreking in deze sterrenstroom het gevolg kunnen zijn van een ontmoeting met een concentratie van donkere materie.
Modelberekeningen laten zien dat het object dat de verstoringen in GD-1 heeft veroorzaakt waarschijnlijk tientallen miljoenen keren zoveel massa had als onze zon. Het zou bijvoorbeeld een bolvormige sterrenhoop kunnen zijn geweest of een dwergsterrenstelsel. Uit een analyse van de baanbewegingen van alle bekende bolhopen en dwergstelsels in en rond onze Melkweg blijkt echter dat geen ervan de afgelopen miljard jaar dicht genoeg in de buurt van GD-1 is geweest.
Sommige kosmologische modellen voorspellen daarentegen dat in sterrenstelsels als de Melkweg talrijke samenballingen van donkere materie aanwezig zijn. En als dat zo is, kan GD-1 heel goed in de buurt van zo’n concentratie zijn gekomen. Ongeveer 85 procent van alle materie in het heelal zou uit donkere materie bestaan, en opeenhopingen ervan zouden hebben gediend als de ‘groeikernen’ van sterrenstelsels.
De gegevens van Gaia zijn niet nauwkeurig genoeg om uitsluitsel te kunnen geven over de oorzaak van de verstoringen van GD-1. Daarom willen Price-Whelan en zijn collega’s de zwakke sterren in de sterrenstroom nog eens goed bekijken met de Hubble-ruimtetelescoop. Dat zou een indicatie kunnen geven van de baan die het verstorende object heeft gevolgd en van zijn huidige positie. Ook willen de astronomen de meer dan veertig andere sterrenstromen in de Melkweg onder de loep gaan nemen. (EE)
Metingen van de Hubble-ruimtetelescoop en de Europese Gaia-satelliet hebben een nieuwe nauwkeurige schatting opgeleverd van de massa van ons sterrenstelsel: de Melkweg. De hoeveelheid massa binnen een afstand van 129.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum blijkt overeen te komen met 1,5 biljoen zonsmassa’s.
Eerdere schattingen liepen uiteen van 500 miljard tot 3 biljoen zonsmassa’s. Die grote marge was voornamelijk het gevolg van de verschillende methoden die werden gebruikt voor het meten van de verdeling van de donkere materie, die ongeveer 90 procent van de massa van de Melkweg voor haar rekening neemt. Die donkere materie is niet rechtstreeks waarneembaar.
Om dat probleem te omzeilen hebben astronomen nu de snelheden van bolvormige sterrenhopen bepaald. Dat zijn compacte sterrenhopen die in wijde omloopbanen om de spiraalschijf van de Melkweg draaien. Bij eerdere metingen was al vastgesteld met welke snelheid de bolhopen naar ons toe of van ons vandaan bewegen – hun snelheid langs de gezichtslijn dus.
Nu is van 46 bolhopen ook de zijwaartse snelheidscomponent gemeten. Gaia nam 34 daarvan voor haar rekening, Hubble de overige 12. Dat heeft geresulteerd in nauwkeurigere bepalingen van de snelheden waarmee de bolhopen om het Melkwegcentrum draaien. (EE)
Metingen van de Hubble-ruimtetelescoop en de Europese Gaia-satelliet hebben een nieuwe nauwkeurige schatting opgeleverd van de massa van ons sterrenstelsel: de Melkweg. De hoeveelheid massa binnen een afstand van 129.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum blijkt overeen te komen met 1,5 biljoen zonsmassa’s.
Eerdere schattingen liepen uiteen van 500 miljard tot 3 biljoen zonsmassa’s. Die grote marge was voornamelijk het gevolg van de verschillende methoden die werden gebruikt voor het meten van de verdeling van de donkere materie, die ongeveer 90 procent van de massa van de Melkweg voor haar rekening neemt. Die donkere materie is niet rechtstreeks waarneembaar.
Om dat probleem te omzeilen hebben astronomen nu de snelheden van bolvormige sterrenhopen bepaald. Dat zijn compacte sterrenhopen die in wijde omloopbanen om de spiraalschijf van de Melkweg draaien. Bij eerdere metingen was al vastgesteld met welke snelheid de bolhopen naar ons toe of van ons vandaan bewegen – hun snelheid langs de gezichtslijn dus.
Nu is van 46 bolhopen ook de zijwaartse snelheidscomponent gemeten. Gaia nam 34 daarvan voor haar rekening, Hubble de overige 12. Dat heeft geresulteerd in nauwkeurigere bepalingen van de snelheden waarmee de bolhopen om het Melkwegcentrum draaien. (EE)
Japanse astronomen zijn erin geslaagd om een zwart gat op te sporen dat zich heeft verstopt in een interstellaire gaswolk in ons eigen Melkwegstelsel. Het gaat om een zwart gat van ‘middelbare’ massa, waarvan er alleen al in de Melkweg misschien wel 100 miljoen rondzwerven.
Omdat zwarte gaten zelf geen licht uitzenden, moeten astronomen hun bestaan afleiden uit de zwaartekracht die ze op andere objecten uitoefenen. Bijna alle zwarte gaten die tot nu toe zijn opgespoord, hebben ofwel vijf tot tien keer zoveel massa als onze zon of juist miljoenen keren meer massa. Vermoed wordt echter dat er ook nog grote aantallen zwarte gaten bestaan van honderden of duizenden zonsmassa’s.
Een onderzoeksteam onder leiding van Shunya Takekawa van het National Astronomical Observatory of Japan (NAOJ) heeft nu ontdekt dat het gas van de gaswolk HCN–0.009–0.044, die zich op slechts 20 lichtjaar van het centrum van de Melkweg bevindt, om een onzichtbaar zwaar object draait.
Uit de beweging van het gas kan worden afgeleid dat dit geheimzinnige object 30.000 keer zoveel massa heeft als de zon en kleiner in omvang moet zijn dan ons zonnestelsel. Daarmee is het vrijwel zeker een zwart gat. De astronomen denken dat het object uiteindelijk zal samensmelten met het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum, dat goed is voor 4 miljoen zonsmassa’s. (EE)
Japanse astronomen zijn erin geslaagd om een zwart gat op te sporen dat zich heeft verstopt in een interstellaire gaswolk in ons eigen Melkwegstelsel. Het gaat om een zwart gat van ‘middelbare’ massa, waarvan er alleen al in de Melkweg misschien wel 100 miljoen rondzwerven.
Omdat zwarte gaten zelf geen licht uitzenden, moeten astronomen hun bestaan afleiden uit de zwaartekracht die ze op andere objecten uitoefenen. Bijna alle zwarte gaten die tot nu toe zijn opgespoord, hebben ofwel vijf tot tien keer zoveel massa als onze zon of juist miljoenen keren meer massa. Vermoed wordt echter dat er ook nog grote aantallen zwarte gaten bestaan van honderden of duizenden zonsmassa’s.
Een onderzoeksteam onder leiding van Shunya Takekawa van het National Astronomical Observatory of Japan (NAOJ) heeft nu ontdekt dat het gas van de gaswolk HCN–0.009–0.044, die zich op slechts 20 lichtjaar van het centrum van de Melkweg bevindt, om een onzichtbaar zwaar object draait.
Uit de beweging van het gas kan worden afgeleid dat dit geheimzinnige object 30.000 keer zoveel massa heeft als de zon en kleiner in omvang moet zijn dan ons zonnestelsel. Daarmee is het vrijwel zeker een zwart gat. De astronomen denken dat het object uiteindelijk zal samensmelten met het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum, dat goed is voor 4 miljoen zonsmassa’s. (EE)
Onderzoekers van de universiteiten van Heidelberg en Wenen hebben vastgesteld dat de Hyaden – een bekende open sterrenhoop in het sterrenbeeld Stier – bezig is om uit elkaar te vallen. Ook hebben ze op slechts een paar honderd lichtjaar van de zon een nabije ‘rivier’ van minstens 4000 sterren opgespoord, die het restant lijkt te zijn van een veel grotere sterrenhoop. Beide ontdekkingen zijn gedaan aan de hand van gegevens van de Gaia-satelliet.
In de loop van hun leven verliezen open sterrenhopen voortdurend sterren aan hun omgeving. De ‘slierten’ van sterren – zogeheten getijdenstaarten – die daarbij ontstaan geven inzicht in de manier waarop de sterrenhoop oplost. Tot nu toe waren in en rond de Melkweg alleen bij grote bolvormige sterrenhopen en dwergsterrenstelsels van die getijdenstaarten waargenomen. Maar theoretisch zouden ze ook bij open sterrenhopen moeten bestaan.
Open sterrenhopen zijn verzamelingen van ruwweg honderd tot enkele duizenden sterren die vrijwel gelijktijdig uit dezelfde samentrekkende gaswolk zijn ontstaan en met dezelfde snelheid door de ruimte bewegen. Door invloeden van buitenaf beginnen deze sterren zich na een paar honderd miljoen jaar echter te verspreiden. Een belangrijke factor daarbij is de getijdenkracht van het sterrenstelsel waartoe ze behoren. Door de beweging van de sterrenhoop door de Melkweg vormen zich ‘staarten’ van sterren, die het begin van het einde van de sterrenhoop betekenen.
De astronomen hebben dat verschijnsel nu voor het eerst waargenomen bij de Hyaden. Daartoe hebben ze gegevens bestudeerd van de Gaia-satelliet, die bezig is om de ruimtelijke posities en snelheden van sterren in onze Melkweg heel nauwkeurig te bepalen. Bij het onderzoek zijn twee getijdenstaarten in de Hyaden ontdekt, bestaande uit ongeveer 500 sterren die zich tot op 650 lichtjaar van de sterrenhoop hebben verspreid.
Verrassend genoeg is in de Gaia-gegevens ook een grote verzameling sterren opgedoken die precies de verwachte kenmerken vertoont van een sterrenhoop die al helemaal uit elkaar getrokken is. Vanaf de aarde gezien bestrijken deze nabije sterren bijna de hele hemel, maar nu pas is duidelijk geworden dat ze bij elkaar horen. Geschat wordt dat ze een sterrenhoop hebben gevormd die aanzienlijk omvangrijker was dan alle sterrenhopen die momenteel in onze omgeving te zien zijn. Het verval van deze sterrenhoop zou ongeveer een miljard jaar geleden zijn begonnen. (EE)
Onderzoekers van de universiteiten van Heidelberg en Wenen hebben vastgesteld dat de Hyaden – een bekende open sterrenhoop in het sterrenbeeld Stier – bezig is om uit elkaar te vallen. Ook hebben ze op slechts een paar honderd lichtjaar van de zon een nabije ‘rivier’ van minstens 4000 sterren opgespoord, die het restant lijkt te zijn van een veel grotere sterrenhoop. Beide ontdekkingen zijn gedaan aan de hand van gegevens van de Gaia-satelliet.
In de loop van hun leven verliezen open sterrenhopen voortdurend sterren aan hun omgeving. De ‘slierten’ van sterren – zogeheten getijdenstaarten – die daarbij ontstaan geven inzicht in de manier waarop de sterrenhoop oplost. Tot nu toe waren in en rond de Melkweg alleen bij grote bolvormige sterrenhopen en dwergsterrenstelsels van die getijdenstaarten waargenomen. Maar theoretisch zouden ze ook bij open sterrenhopen moeten bestaan.
Open sterrenhopen zijn verzamelingen van ruwweg honderd tot enkele duizenden sterren die vrijwel gelijktijdig uit dezelfde samentrekkende gaswolk zijn ontstaan en met dezelfde snelheid door de ruimte bewegen. Door invloeden van buitenaf beginnen deze sterren zich na een paar honderd miljoen jaar echter te verspreiden. Een belangrijke factor daarbij is de getijdenkracht van het sterrenstelsel waartoe ze behoren. Door de beweging van de sterrenhoop door de Melkweg vormen zich ‘staarten’ van sterren, die het begin van het einde van de sterrenhoop betekenen.
De astronomen hebben dat verschijnsel nu voor het eerst waargenomen bij de Hyaden. Daartoe hebben ze gegevens bestudeerd van de Gaia-satelliet, die bezig is om de ruimtelijke posities en snelheden van sterren in onze Melkweg heel nauwkeurig te bepalen. Bij het onderzoek zijn twee getijdenstaarten in de Hyaden ontdekt, bestaande uit ongeveer 500 sterren die zich tot op 650 lichtjaar van de sterrenhoop hebben verspreid.
Verrassend genoeg is in de Gaia-gegevens ook een grote verzameling sterren opgedoken die precies de verwachte kenmerken vertoont van een sterrenhoop die al helemaal uit elkaar getrokken is. Vanaf de aarde gezien bestrijken deze nabije sterren bijna de hele hemel, maar nu pas is duidelijk geworden dat ze bij elkaar horen. Geschat wordt dat ze een sterrenhoop hebben gevormd die aanzienlijk omvangrijker was dan alle sterrenhopen die momenteel in onze omgeving te zien zijn. Het verval van deze sterrenhoop zou ongeveer een miljard jaar geleden zijn begonnen. (EE)
Ons Melkwegstelsel is gewelfd. In de buitendelen van het stelsel is het waterstofgas niet netjes verdeeld in een vlakke schijf, maar is er sprake van een soort golving. Dat blijkt uit metingen aan vele honderden veranderlijke sterren, deze week gepubliceerd in Nature Astronomy.
\r\nAstronomen van de National Astronomical Observatories of the Chinese Academy of Sciences (NAOC) en van Macquarie University in Sydney, Australië, hebben nauwkeurig de ruitmelijke posities bepaald van 1339 zogeheten cepheïden: jonge, zware en heldere sterren die op een regelmatige manier van helderheid veranderen. Uit de gemeten lichtwisselingsperiode van een cepheïde kan de werkelijke lichtkracht worden afgeleid, en door die te vergelijken met de waargenomen helderheid is de afstand te bepalen, tot op een paar procent nauwkeurig.
\r\nOmdat heldere cepheïden niet ouder worden dan enkele tientallen miljoenen jaren, bevinden ze zich nog in de gasrijke centrale schijf van het Melkwegstelsel, waarin ze ook zijn ontstaan. Uit het onderzoek (waaraan ook is deelgenomen door de Nederlandse astronoom Richard de Grijs) blijkt nu dat cepheïden in de buitendelen van het Melkwegstelsel een ruimtelijke verdeling hebben die overeenkomt met een gewelfde structuur. Dat betekent dat ook de verdeling van waterstofgas in de buitendelen van het Melkwegstelsel gewelfd is. Een vergelijkbare structuur is ook bij veel andere sterrenstelsels waargenomen.
\r\nDe ontdekking werpt nieuw licht op de evolutie van ons Melkwegstelsel. De gewelfde structuur is mogelijk veroorzaakt door torsiekrachten van het (relatief zwaardere) binnendeel van de gasschijf. Een andere mogelijke oorzaak is de getijdenwerking van een naburig sterrenstelsel; mogelijk de Grote Magelhaense Wolk. (GS)
Ons Melkwegstelsel is gewelfd. In de buitendelen van het stelsel is het waterstofgas niet netjes verdeeld in een vlakke schijf, maar is er sprake van een soort golving. Dat blijkt uit metingen aan vele honderden veranderlijke sterren, deze week gepubliceerd in Nature Astronomy.
\r\nAstronomen van de National Astronomical Observatories of the Chinese Academy of Sciences (NAOC) en van Macquarie University in Sydney, Australië, hebben nauwkeurig de ruitmelijke posities bepaald van 1339 zogeheten cepheïden: jonge, zware en heldere sterren die op een regelmatige manier van helderheid veranderen. Uit de gemeten lichtwisselingsperiode van een cepheïde kan de werkelijke lichtkracht worden afgeleid, en door die te vergelijken met de waargenomen helderheid is de afstand te bepalen, tot op een paar procent nauwkeurig.
\r\nOmdat heldere cepheïden niet ouder worden dan enkele tientallen miljoenen jaren, bevinden ze zich nog in de gasrijke centrale schijf van het Melkwegstelsel, waarin ze ook zijn ontstaan. Uit het onderzoek (waaraan ook is deelgenomen door de Nederlandse astronoom Richard de Grijs) blijkt nu dat cepheïden in de buitendelen van het Melkwegstelsel een ruimtelijke verdeling hebben die overeenkomt met een gewelfde structuur. Dat betekent dat ook de verdeling van waterstofgas in de buitendelen van het Melkwegstelsel gewelfd is. Een vergelijkbare structuur is ook bij veel andere sterrenstelsels waargenomen.
\r\nDe ontdekking werpt nieuw licht op de evolutie van ons Melkwegstelsel. De gewelfde structuur is mogelijk veroorzaakt door torsiekrachten van het (relatief zwaardere) binnendeel van de gasschijf. Een andere mogelijke oorzaak is de getijdenwerking van een naburig sterrenstelsel; mogelijk de Grote Magelhaense Wolk. (GS)
Astronomen hebben met een netwerk van gekoppelde telescopen, waaraan voor het eerst ook ALMA meedeed, ontdekt dat de radiostraling uit het zwarte gat in het centrum van de Melkweg (Sagittarius A*) uit een kleiner gebied komt dan eerder werd gedacht. Mogelijk wijst een jet van Sgr A* in onze richting. Het onderzoeksartikel, onder leiding van de Nijmeegse promovenda Sara Issaoun, wordt vandaag gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters.
\r\nEen wolk van heet gas onttrok het superzware zwarte gat tot nu toe aan het zicht waardoor weinig details bekend waren over Sgr A*. Astronomen zijn er nu in geslaagd door de ‘mist’ heen te kijken met een netwerk van radiotelescopen. Met deze techniek, die Very Long Baseline Interferometry (VLBI) heet en een virtuele telescoop ter grootte van de aarde oplevert, is het gelukt de exacte eigenschappen van de lichtverstrooiing in kaart te brengen. Het weghalen van de meeste verstrooiingseffecten heeft een beeld opgeleverd van de omgeving van het zwarte gat.
\r\nDoor de hoge kwaliteit van het niet-verstrooide beeld kon het team de theoretische modellen voor het gas rond Sgr A* aanscherpen. Het grootste deel van de radio-emissie blijkt uit slechts een 300 miljoenste van een graad te komen, en de bron heeft een symmetrische morfologie. “Dit zou erop kunnen wijzen dat de radiostraling is geproduceerd in een schijf met invallend gas in plaats van door een radio-jet,” verklaart Issaoun, die de waarnemingen heeft vergeleken met computermodellen, “Maar als dit echt het geval is, is Sgr A* een buitenbeetje vergeleken met andere zwarte gaten die radiostraling uitzenden. Daarom houden we ook rekening met de alternatieve verklaring dat de radio-jet vrijwel recht op ons is gericht.”
\r\nIssaoun’s promotor Heino Falcke (Radboud Universiteit) noemt deze verklaring zeer ongebruikelijk, maar ook hij sluit die niet langer uit. “Het GRAVITY-instrument-team kwam onlangs tot een vergelijkbare conclusie via een onafhankelijke techniek en waarnemingen met ESO’s Very Large Telescope Interferometer van optische telescopen in Chili.” “Dus mogelijk kijken we inderdaad vanuit een zeer speciale positie naar het monster in het centrum van de Melkweg,” aldus Falcke.
\r\nSuperzware zwarte gaten bevinden zich in centra van sterrenstelsels en genereren de meest energetische verschijnselen in het heelal. Rond een zwart gat valt materiaal op een ronddraaiende accretieschijf. Een deel daarvan wordt met bijna de lichtsnelheid weer het heelal ingeblazen via twee smalle straalstromen (of jets) die helder oplichten in radio-emissie. Het is onduidelijk of de radio-emissie in Sgr A* van het invallende gas afkomstig is of van jets.
\r\nSgr A* is het dichtstbijzijnde superzware zwarte gat en ‘weegt’ ongeveer 4 miljoen zonsmassa’s. Zijn zichtbare grootte aan de hemel is minder dan een 100 miljoenste graad, wat overeenkomt met de grootte van een tennisbal op de maan, gezien vanaf de aarde. Om dat te waar te kunnen nemen, is de VLBI-techniek nodig. De resolutie die met VLBI kan worden bereikt wordt ook verhoogd door de waarneemfrequentie. De hoogste frequentie met VLBI is tot nu toe 230 GHz. De eerste waarnemingen van Sgr A* op 86 GHz dateren van 26 jaar geleden, met slechts een handjevol telescopen. “In de loop der jaren werd de kwaliteit van de data gestaag beter naarmate meer telescopen meededen,” zegt J. Anton Zensus, directeur van het Max Planck Institute for Radio Astronomy.
\r\nHet onderzoek van Issaoun en collega’s uit Nijmegen en van andere instituten beschrijft de eerste waarnemingen op 86 GHz waaraan ook ALMA meedeed, verreweg de gevoeligste telescoop in dit frequentiegebied. ALMA is onderdeel geworden van de Global Millimeter VLBI Array (GMVA) in april 2017.
\r\n“Sgr A* bevindt zich aan de zuidelijke hemel en de deelname van ALMA is niet alleen belangrijk vanwege zijn gevoeligheid maar ook vanwege de ligging op het zuidelijk halfrond,” zegt coauteur Ciriaco Goddi van van het Europese ALMA Regional Center (Allegro) aan de Sterrewacht Leiden. Naast ALMA deden twaalf telescopen in Noord-Amerika en Europa mee in het netwerk. “De bereikte resolutie is twee keer zo hoog als in eerdere waarnemingen op deze frequentie en heeft een eerste foto van het gebied direct rond Sgr A* opgeleverd die volledig vrij is van interstellaire verstrooiing, een effect dat wordt veroorzaakt door onregelmatigheid in de dichtheid van geïoniseerd materiaal langs de zichtlijn van de aarde naar Sgr A*.”
\r\nDe gebruikte techniek is ontwikkeld door Michael Johnson van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics (CfA) in de VS. “Hoewel verstrooiing de afbeelding van Sgr A* vervormt en vervaagt, hebben we door de geweldig resolutie van deze waarnemingen de exacte eigenschappen van de verstrooiing kunnen bepalen,” zegt Johnson. “De meeste effecten konden we verwijderen, wat een beeld opleverde van de omgeving van het zwarte gat. Het goede nieuws is ook dat deze waarnemingen aantonen dat verstrooiing geen beperking zal vormen voor de Event Horizon Telescope, die op 230 GHz en met nog betere resolutie de schaduw van een zwart gat zelf probeert te zien.”
\r\nToekomstige waarnemingen op verschillende golflengten zullen meer informatie opleveren over zwarte gaten, de meest exotische objecten in het heelal.
Astronomen hebben met een netwerk van gekoppelde telescopen, waaraan voor het eerst ook ALMA meedeed, ontdekt dat de radiostraling uit het zwarte gat in het centrum van de Melkweg (Sagittarius A*) uit een kleiner gebied komt dan eerder werd gedacht. Mogelijk wijst een jet van Sgr A* in onze richting. Het onderzoeksartikel, onder leiding van de Nijmeegse promovenda Sara Issaoun, wordt vandaag gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters.
\r\nEen wolk van heet gas onttrok het superzware zwarte gat tot nu toe aan het zicht waardoor weinig details bekend waren over Sgr A*. Astronomen zijn er nu in geslaagd door de ‘mist’ heen te kijken met een netwerk van radiotelescopen. Met deze techniek, die Very Long Baseline Interferometry (VLBI) heet en een virtuele telescoop ter grootte van de aarde oplevert, is het gelukt de exacte eigenschappen van de lichtverstrooiing in kaart te brengen. Het weghalen van de meeste verstrooiingseffecten heeft een beeld opgeleverd van de omgeving van het zwarte gat.
\r\nDoor de hoge kwaliteit van het niet-verstrooide beeld kon het team de theoretische modellen voor het gas rond Sgr A* aanscherpen. Het grootste deel van de radio-emissie blijkt uit slechts een 300 miljoenste van een graad te komen, en de bron heeft een symmetrische morfologie. “Dit zou erop kunnen wijzen dat de radiostraling is geproduceerd in een schijf met invallend gas in plaats van door een radio-jet,” verklaart Issaoun, die de waarnemingen heeft vergeleken met computermodellen, “Maar als dit echt het geval is, is Sgr A* een buitenbeetje vergeleken met andere zwarte gaten die radiostraling uitzenden. Daarom houden we ook rekening met de alternatieve verklaring dat de radio-jet vrijwel recht op ons is gericht.”
\r\nIssaoun’s promotor Heino Falcke (Radboud Universiteit) noemt deze verklaring zeer ongebruikelijk, maar ook hij sluit die niet langer uit. “Het GRAVITY-instrument-team kwam onlangs tot een vergelijkbare conclusie via een onafhankelijke techniek en waarnemingen met ESO’s Very Large Telescope Interferometer van optische telescopen in Chili.” “Dus mogelijk kijken we inderdaad vanuit een zeer speciale positie naar het monster in het centrum van de Melkweg,” aldus Falcke.
\r\nSuperzware zwarte gaten bevinden zich in centra van sterrenstelsels en genereren de meest energetische verschijnselen in het heelal. Rond een zwart gat valt materiaal op een ronddraaiende accretieschijf. Een deel daarvan wordt met bijna de lichtsnelheid weer het heelal ingeblazen via twee smalle straalstromen (of jets) die helder oplichten in radio-emissie. Het is onduidelijk of de radio-emissie in Sgr A* van het invallende gas afkomstig is of van jets.
\r\nSgr A* is het dichtstbijzijnde superzware zwarte gat en ‘weegt’ ongeveer 4 miljoen zonsmassa’s. Zijn zichtbare grootte aan de hemel is minder dan een 100 miljoenste graad, wat overeenkomt met de grootte van een tennisbal op de maan, gezien vanaf de aarde. Om dat te waar te kunnen nemen, is de VLBI-techniek nodig. De resolutie die met VLBI kan worden bereikt wordt ook verhoogd door de waarneemfrequentie. De hoogste frequentie met VLBI is tot nu toe 230 GHz. De eerste waarnemingen van Sgr A* op 86 GHz dateren van 26 jaar geleden, met slechts een handjevol telescopen. “In de loop der jaren werd de kwaliteit van de data gestaag beter naarmate meer telescopen meededen,” zegt J. Anton Zensus, directeur van het Max Planck Institute for Radio Astronomy.
\r\nHet onderzoek van Issaoun en collega’s uit Nijmegen en van andere instituten beschrijft de eerste waarnemingen op 86 GHz waaraan ook ALMA meedeed, verreweg de gevoeligste telescoop in dit frequentiegebied. ALMA is onderdeel geworden van de Global Millimeter VLBI Array (GMVA) in april 2017.
\r\n“Sgr A* bevindt zich aan de zuidelijke hemel en de deelname van ALMA is niet alleen belangrijk vanwege zijn gevoeligheid maar ook vanwege de ligging op het zuidelijk halfrond,” zegt coauteur Ciriaco Goddi van van het Europese ALMA Regional Center (Allegro) aan de Sterrewacht Leiden. Naast ALMA deden twaalf telescopen in Noord-Amerika en Europa mee in het netwerk. “De bereikte resolutie is twee keer zo hoog als in eerdere waarnemingen op deze frequentie en heeft een eerste foto van het gebied direct rond Sgr A* opgeleverd die volledig vrij is van interstellaire verstrooiing, een effect dat wordt veroorzaakt door onregelmatigheid in de dichtheid van geïoniseerd materiaal langs de zichtlijn van de aarde naar Sgr A*.”
\r\nDe gebruikte techniek is ontwikkeld door Michael Johnson van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics (CfA) in de VS. “Hoewel verstrooiing de afbeelding van Sgr A* vervormt en vervaagt, hebben we door de geweldig resolutie van deze waarnemingen de exacte eigenschappen van de verstrooiing kunnen bepalen,” zegt Johnson. “De meeste effecten konden we verwijderen, wat een beeld opleverde van de omgeving van het zwarte gat. Het goede nieuws is ook dat deze waarnemingen aantonen dat verstrooiing geen beperking zal vormen voor de Event Horizon Telescope, die op 230 GHz en met nog betere resolutie de schaduw van een zwart gat zelf probeert te zien.”
\r\nToekomstige waarnemingen op verschillende golflengten zullen meer informatie opleveren over zwarte gaten, de meest exotische objecten in het heelal.
Nog vóórdat ons Melkwegstelsel in botsing komt met het naburige Andromedastelsel zou het wel eens tot een aanvaring kunnen komen met een veel kleiner buurstelsel: de Grote Magelhaense Wolk. Dat schrijven Britse wetenschappers in het tijdschrift Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. Door deze relatief bescheiden botsing, over 2 miljard jaar, wordt ons zonnestelsel mogelijk uit de Melkweg verbannen.
De wetenschappers baseren zich op computersimulaties waarbij in rekening is gebracht dat de Grote Magelhaense Wolk bijna twee keer zoveel donkere materie bevat dan tot voor kort werd aangenomen. Door deze grotere massa is een botsing met de Melkweg onvermijdelijk.
De Grote Magelhaense Wolk is verreweg de grootste van de bijna zestig kleine sterrenstelsels die om ons Melkwegstelsel zwermen. Het stelsel is pas ongeveer anderhalf miljard jaar geleden in onze omgeving aangekomen en bevindt zich momenteel op een afstand van 163.000 lichtjaar. Lang is verondersteld dat hij nog miljarden jaren uit de greep van de Melkweg zou blijven of misschien zelfs weer zou kunnen ontsnappen. Maar dat lijkt nu toch niet zo te zijn – integendeel zelfs.
Als het echt tot een botsing komt, zal dat ertoe leiden dat het ‘slapende’ superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg wordt geactiveerd. Door de verstoring van Melkwegschijf zal er zo veel materie naar het zwarte gat toestromen, dat het spectaculair in omvang toeneemt. Een deel van de energie die daarbij vrijkomt wordt in vorm van twee bundels van energierijke deeltjes en straling terug de ruimte in geblazen.
Dat laatste zal geen grote gevolgen hebben voor ons zonnestelsel: daarvoor is onze afstand tot het Melkwegcentrum te groot. Maar er bestaat wel een kleine kans dat de botsing met de Grote Magelhaense Wolk de omloopbaan van de zon zodanig verstoord, dat zij en haar gevolg van planeten de interstellaire ruimte in worden geslingerd. (EE)
Nog vóórdat ons Melkwegstelsel in botsing komt met het naburige Andromedastelsel zou het wel eens tot een aanvaring kunnen komen met een veel kleiner buurstelsel: de Grote Magelhaense Wolk. Dat schrijven Britse wetenschappers in het tijdschrift Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. Door deze relatief bescheiden botsing, over 2 miljard jaar, wordt ons zonnestelsel mogelijk uit de Melkweg verbannen.
De wetenschappers baseren zich op computersimulaties waarbij in rekening is gebracht dat de Grote Magelhaense Wolk bijna twee keer zoveel donkere materie bevat dan tot voor kort werd aangenomen. Door deze grotere massa is een botsing met de Melkweg onvermijdelijk.
De Grote Magelhaense Wolk is verreweg de grootste van de bijna zestig kleine sterrenstelsels die om ons Melkwegstelsel zwermen. Het stelsel is pas ongeveer anderhalf miljard jaar geleden in onze omgeving aangekomen en bevindt zich momenteel op een afstand van 163.000 lichtjaar. Lang is verondersteld dat hij nog miljarden jaren uit de greep van de Melkweg zou blijven of misschien zelfs weer zou kunnen ontsnappen. Maar dat lijkt nu toch niet zo te zijn – integendeel zelfs.
Als het echt tot een botsing komt, zal dat ertoe leiden dat het ‘slapende’ superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg wordt geactiveerd. Door de verstoring van Melkwegschijf zal er zo veel materie naar het zwarte gat toestromen, dat het spectaculair in omvang toeneemt. Een deel van de energie die daarbij vrijkomt wordt in vorm van twee bundels van energierijke deeltjes en straling terug de ruimte in geblazen.
Dat laatste zal geen grote gevolgen hebben voor ons zonnestelsel: daarvoor is onze afstand tot het Melkwegcentrum te groot. Maar er bestaat wel een kleine kans dat de botsing met de Grote Magelhaense Wolk de omloopbaan van de zon zodanig verstoord, dat zij en haar gevolg van planeten de interstellaire ruimte in worden geslingerd. (EE)
In het centrum van onze eigen Melkweg bevindt zich een zwart gat, genaamd Sagittarius A*. In afwachting van de eerste echte foto van een zwart gat, waarmee onder anderen sterrenkundigen van de Radboud Universiteit bezig zijn, bouwde Jordy Davelaar samen met collega’s alvast een Virtual Reality-simulatie (Computation Astrophysics and Cosmology, 19 november).
In de simulatie (video) beweeg je rondom Sagittarius A*. Het licht dat je ziet, is afkomstig van materiaal dat als een draaikolk in het zwarte gat verdwijnt, en door de extreme omstandigheden een plasma wordt dat begint te gloeien. Dit licht wordt door de sterke zwaartekracht van het zwarte gat vervormd en afgebogen. Een deel van het plasma verlaat de omgeving van het zwarte gat op hele hoge snelheid via een straalstroom of jet. Daarna volg je het pad dat een deeltje af zou kunnen leggen in zo’n plasmastroom; je beweegt in een spiraalvormige baan steeds verder naar binnen totdat je door de jet wordt ‘uitgespuugd’.
Het doel van de simulatie is om een zo realistisch mogelijke weergave van de directe omgeving van Sagittarius A* te maken. De camera rekent op elk punt uit hoe de omgeving er uit zou zien als we in radiostraling zouden kunnen kijken.
In het centrum van onze eigen Melkweg bevindt zich een zwart gat, genaamd Sagittarius A*. In afwachting van de eerste echte foto van een zwart gat, waarmee onder anderen sterrenkundigen van de Radboud Universiteit bezig zijn, bouwde Jordy Davelaar samen met collega’s alvast een Virtual Reality-simulatie (Computation Astrophysics and Cosmology, 19 november).
In de simulatie (video) beweeg je rondom Sagittarius A*. Het licht dat je ziet, is afkomstig van materiaal dat als een draaikolk in het zwarte gat verdwijnt, en door de extreme omstandigheden een plasma wordt dat begint te gloeien. Dit licht wordt door de sterke zwaartekracht van het zwarte gat vervormd en afgebogen. Een deel van het plasma verlaat de omgeving van het zwarte gat op hele hoge snelheid via een straalstroom of jet. Daarna volg je het pad dat een deeltje af zou kunnen leggen in zo’n plasmastroom; je beweegt in een spiraalvormige baan steeds verder naar binnen totdat je door de jet wordt ‘uitgespuugd’.
Het doel van de simulatie is om een zo realistisch mogelijke weergave van de directe omgeving van Sagittarius A* te maken. De camera rekent op elk punt uit hoe de omgeving er uit zou zien als we in radiostraling zouden kunnen kijken.
Een internationaal team van astronomen heeft een groot maar extreem lichtzwak 'spooksterrenstelsel' gevonden dat zich op relatief kleine afstand van het Melkwegstelsel bevindt. Het stelsel, Antlia 2 (of Ant 2) genoemd, naar het (zuidelijke) sterrenbeeld waarin het is ontdekt, is qua afmetingen vergelijkbaar met de Grote Magelhaense Wolk, maar straalt tienduizend keer zo weinig licht uit. Het is nooit eerder opgemerkt omdat het zich - gezien vanaf de aarde - min of meer achter de centrale schijf van ons eigen Melkwegstelsel bevindt, waarin veel absorberend stof voorkomt.
\r\nAnt 2 werd ontdekt in meetgegevens van de Europese astrometrische ruimtetelescoop Gaia, die van 1,7 miljard sterren de posities, helderheden, afstanden en bewegingen heeft opgemeten. De astronomen brachten zogeheten RR Lyrae-sterren in kaart (een bepaald type veranderlijke sterren), die veel voorkomen in dwergsterrenstelsels. Uit de Gaia-metingen bleek dat een groot aantal verre RR Lyrae-sterren in het sterrenbeeld Antlia een gezamenlijke beweging door het heelal uitvoeren. Vervolgonderzoek wees uit dat het hier inderdaad om een tot nu toe onbekende begeleider van ons eigen Melkwegstelsel gaat, op een afstand van ca. 130.000 lichtjaar.
\r\nDat Ant 2 zo weinig sterren bevat, komt vermoedelijk doordat het langzaam maar zeker uiteen wordt getrokken door de getijdenkrachten van het Melkwegstelsel. Hoe het 'spookstelsel' zo groot heeft kunnen blijven is nog onduidelijk. Nader onderzoek zal hopelijk ook meer licht werpen op de rol - en misschien op de eigenschappen - van de donkere materie die naar alle waarschijnlijkheid in het sterrenstelsel aanwezig is. De ontdekking is gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (GS)
Een internationaal team van astronomen heeft een groot maar extreem lichtzwak 'spooksterrenstelsel' gevonden dat zich op relatief kleine afstand van het Melkwegstelsel bevindt. Het stelsel, Antlia 2 (of Ant 2) genoemd, naar het (zuidelijke) sterrenbeeld waarin het is ontdekt, is qua afmetingen vergelijkbaar met de Grote Magelhaense Wolk, maar straalt tienduizend keer zo weinig licht uit. Het is nooit eerder opgemerkt omdat het zich - gezien vanaf de aarde - min of meer achter de centrale schijf van ons eigen Melkwegstelsel bevindt, waarin veel absorberend stof voorkomt.
\r\nAnt 2 werd ontdekt in meetgegevens van de Europese astrometrische ruimtetelescoop Gaia, die van 1,7 miljard sterren de posities, helderheden, afstanden en bewegingen heeft opgemeten. De astronomen brachten zogeheten RR Lyrae-sterren in kaart (een bepaald type veranderlijke sterren), die veel voorkomen in dwergsterrenstelsels. Uit de Gaia-metingen bleek dat een groot aantal verre RR Lyrae-sterren in het sterrenbeeld Antlia een gezamenlijke beweging door het heelal uitvoeren. Vervolgonderzoek wees uit dat het hier inderdaad om een tot nu toe onbekende begeleider van ons eigen Melkwegstelsel gaat, op een afstand van ca. 130.000 lichtjaar.
\r\nDat Ant 2 zo weinig sterren bevat, komt vermoedelijk doordat het langzaam maar zeker uiteen wordt getrokken door de getijdenkrachten van het Melkwegstelsel. Hoe het 'spookstelsel' zo groot heeft kunnen blijven is nog onduidelijk. Nader onderzoek zal hopelijk ook meer licht werpen op de rol - en misschien op de eigenschappen - van de donkere materie die naar alle waarschijnlijkheid in het sterrenstelsel aanwezig is. De ontdekking is gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (GS)
Astronomen hebben een kleine, zwakke rode dwergster in het Melkwegstelsel ontdekt die mogelijk rond de 13,5 miljard jaar oud is - bijna even oud als het heelal zelf. Het feit dat de ster zich in de centrale, dunne Melkwegschijf bevindt, doet vermoeden dat ons Melkwegstelsel drie miljard jaar ouder is dan tot nu toe werd aangenomen. De ontdekking wordt gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nDe ouderdom van de ster blijkt uit het zeer geringe gehalte aan elementen zwaarder dan waterstof en helium; de ster heeft nog vrijwel de 'pure' samenstelling van het pasgeboren heelal. Zwaardere elementen ('metalen' in astronomisch jargon) worden in de loop van de tijd gevormd door kernfusiereacties in het inwendige van sterren, maar in de prille jeugd van het heelal waren ze nauwelijks aanwezig. 2MASS J18082002-5104378 B, zoals het sterretje heet, is een zogeheten ultra metal poor star; hij ontstond kort nadat de allereerste sterren in het heelal hun korte leven beëindigden in supernova-explosies.
\r\nDe meeste van de ca. 30 ultra-metaalarme sterren die tot nu toe bekend zijn, zijn qua massa vergelijkbaar met onze eigen zon. De nieuwe recordhouder heeft een massa van slechts één zevende van die van de zon. Hij beschrijft een baan rond een zwaardere ster, die eveneens weinig zware elementen bevat. Na de ontdekking van die zwaardere ster meenden sterrenkundigen aanvankelijk dat er een neutronenster of een zwart gat omheen cirkelde, maar nader onderzoek (o.a. met de Gemini South Telescope in Chili) heeft nu echter uitgewezen dat de begeleider een rode dwerg is.
\r\nDe hoop is dat er in de toekomst meer lichte ultra-metaalarme sterren gevonden zullen worden. Onderzoek aan deze sterren biedt astronomen een unieke blik in de begindagen van ons Melkwegstelsel en van het heelal als geheel. (GS)
Astronomen hebben een kleine, zwakke rode dwergster in het Melkwegstelsel ontdekt die mogelijk rond de 13,5 miljard jaar oud is - bijna even oud als het heelal zelf. Het feit dat de ster zich in de centrale, dunne Melkwegschijf bevindt, doet vermoeden dat ons Melkwegstelsel drie miljard jaar ouder is dan tot nu toe werd aangenomen. De ontdekking wordt gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nDe ouderdom van de ster blijkt uit het zeer geringe gehalte aan elementen zwaarder dan waterstof en helium; de ster heeft nog vrijwel de 'pure' samenstelling van het pasgeboren heelal. Zwaardere elementen ('metalen' in astronomisch jargon) worden in de loop van de tijd gevormd door kernfusiereacties in het inwendige van sterren, maar in de prille jeugd van het heelal waren ze nauwelijks aanwezig. 2MASS J18082002-5104378 B, zoals het sterretje heet, is een zogeheten ultra metal poor star; hij ontstond kort nadat de allereerste sterren in het heelal hun korte leven beëindigden in supernova-explosies.
\r\nDe meeste van de ca. 30 ultra-metaalarme sterren die tot nu toe bekend zijn, zijn qua massa vergelijkbaar met onze eigen zon. De nieuwe recordhouder heeft een massa van slechts één zevende van die van de zon. Hij beschrijft een baan rond een zwaardere ster, die eveneens weinig zware elementen bevat. Na de ontdekking van die zwaardere ster meenden sterrenkundigen aanvankelijk dat er een neutronenster of een zwart gat omheen cirkelde, maar nader onderzoek (o.a. met de Gemini South Telescope in Chili) heeft nu echter uitgewezen dat de begeleider een rode dwerg is.
\r\nDe hoop is dat er in de toekomst meer lichte ultra-metaalarme sterren gevonden zullen worden. Onderzoek aan deze sterren biedt astronomen een unieke blik in de begindagen van ons Melkwegstelsel en van het heelal als geheel. (GS)
Ongeveer een half miljard jaar geleden zijn de bewegingen van sterren in de omgeving van onze zon ernstig verstoord geraakt door de getijdenkrachten van een passerend dwergstelsel. Dat concluderen astronomen uit Barcelona en Groningen op basis van precisiemetingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia.
\r\nDe sterren in de buitendelen van ons Melkwegstelsel bewegen normaal gesproken in min of meer cirkelvormige banen rond het centrum, in een dunne, platte schijf. Dat geldt ook voor onze eigen zon. Gaia ontdekte echter dat er ook boven en onder die centrale schijf veel sterren bewegen met relatief hoge snelheden. Blijkbaar zijn de ‘normale’ bewegingen van die sterren op de een of andere manier verstoord geraakt.
\r\nGaia heeft zeer nauwkeurige metingen verricht aan de ruimtelijke posities en snelheden van honderden miljoenen sterren. In een grafiek waarin de verticale snelheid van sterren werd uitgezet tegen de afstand van het Melkwegvlak ontdekten de astronomen een opmerkelijk spiraalpatroon. Nader onderzoek wees uit dat de bewegingen van die sterren ongeveer een half miljard jaar geleden ernstig verstoord moet zijn geraakt.
\r\nVolgens Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen is die verstoring zo goed als zeker veroorzaakt door de bijna-botsing van een klein dwergsterrenstelsel, de Sagittarius-dwerg geheten. Dat stelsel bevindt zich momenteel (gezien vanuit onze positie) achter het Melkwegcentrum, en zal over een paar honderd miljoen jaar door het Melkwegstelsel worden ‘opgeslokt’.
\r\nDe ontdekking van de ingrijpende verstoring van sterbewegingen is verrassend, omdat de Sagittarius-dwerg slechts enkele tientallen miljoenen sterren telt – de massa van het kleine stelsel bedraagt slechts een honderdste procent van de massa van het Melkwegstelsel.
\r\nHoe zulke kleine dwergstelseltjes toch al ingrijpende verstoringen teweeg kunnen brengen in de structuur van grote sterrenstelsels wordt momenteel nog niet goed begrepen. De ontdekking (op 20 september gepubliceerd in Nature) maakt wel duidelijk dat zulke bijna-botsingen een belangrijke rol kunnen spelen in de evolutie van sterrenstelsels.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg verstoord door bijna-botsing met dwergstelsel", "pk_id": 40930, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ongeveer een half miljard jaar geleden zijn de bewegingen van sterren in de omgeving van onze zon ernstig verstoord geraakt door de getijdenkrachten van een passerend dwergstelsel. Dat concluderen astronomen uit Barcelona en Groningen op basis van precisiemetingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia.
\r\nDe sterren in de buitendelen van ons Melkwegstelsel bewegen normaal gesproken in min of meer cirkelvormige banen rond het centrum, in een dunne, platte schijf. Dat geldt ook voor onze eigen zon. Gaia ontdekte echter dat er ook boven en onder die centrale schijf veel sterren bewegen met relatief hoge snelheden. Blijkbaar zijn de ‘normale’ bewegingen van die sterren op de een of andere manier verstoord geraakt.
\r\nGaia heeft zeer nauwkeurige metingen verricht aan de ruimtelijke posities en snelheden van honderden miljoenen sterren. In een grafiek waarin de verticale snelheid van sterren werd uitgezet tegen de afstand van het Melkwegvlak ontdekten de astronomen een opmerkelijk spiraalpatroon. Nader onderzoek wees uit dat de bewegingen van die sterren ongeveer een half miljard jaar geleden ernstig verstoord moet zijn geraakt.
\r\nVolgens Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen is die verstoring zo goed als zeker veroorzaakt door de bijna-botsing van een klein dwergsterrenstelsel, de Sagittarius-dwerg geheten. Dat stelsel bevindt zich momenteel (gezien vanuit onze positie) achter het Melkwegcentrum, en zal over een paar honderd miljoen jaar door het Melkwegstelsel worden ‘opgeslokt’.
\r\nDe ontdekking van de ingrijpende verstoring van sterbewegingen is verrassend, omdat de Sagittarius-dwerg slechts enkele tientallen miljoenen sterren telt – de massa van het kleine stelsel bedraagt slechts een honderdste procent van de massa van het Melkwegstelsel.
\r\nHoe zulke kleine dwergstelseltjes toch al ingrijpende verstoringen teweeg kunnen brengen in de structuur van grote sterrenstelsels wordt momenteel nog niet goed begrepen. De ontdekking (op 20 september gepubliceerd in Nature) maakt wel duidelijk dat zulke bijna-botsingen een belangrijke rol kunnen spelen in de evolutie van sterrenstelsels.
", "slug": "melkweg-verstoord-door-bijna-botsing-met-dwergstel", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 11, 1, 14, 53, 16], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-11-01 14:53:16", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Melkweg verstoord door bijna-botsing met dwergstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/jonge-melkweg-heeft-kleiner-sterrenstelsel-opgeslo/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team onder leiding van de Groningse astronoom Amina Helmi heeft met ESA’s Gaia-satelliet ontdekt dat ons sterrenstelsel, de Melkweg, niet in zijn eentje is gevormd maar in zijn vroege jeugd is samengesmolten met een ander groot stelsel (Nature, 1 november 2018).
Gaia meet de positie, beweging en helderheid van sterren met een nauwkeurigheid die voorheen niet kon worden bereikt. De astronomen gebruikten 22 maanden aan waarnemingen en keken naar de 7 miljoen sterren waarvan de 3D-posities en -snelheden beschikbaar zijn. Ze ontdekten dat 33.000 van deze door de Melkweg bewegende sterren tot een opvallende collectie behoren. De sterren vielen op door hun langgerekte banen, die ze in vergelijking met de overige sterren van de Melkweg, in precies de tegenovergestelde richting doorlopen.
Het enorme aantal sterren met afwijkend gedrag intrigeerde de astronomen en zij vermoedden dat dit iets met de ontstaansgeschiedenis van ons sterrenstelsel te maken zou kunnen hebben. Daarop hebben ze eerdere simulaties van het fuseren van twee grote sterrenstelsels vergeleken met de waarnemingen van Gaia, en die komen met elkaar overeen. Eerste auteur Amina Helmi: ‘De verzameling sterren die we met Gaia hebben gevonden heeft alle kenmerken die horen bij de overblijfselen van een galactische versmelting.’
De sterren behoorden dus ooit tot een ander sterrenstelsel, dat is opgeslokt door de Melkweg. Ze vormen nu het grootste deel van de binnenste halo, een gebied met oude sterren dat de centrale verdikking en de schijf van de Melkweg omgeeft. De galactische schijf zelf bestaat uit twee delen, een dunne en een dikke schijf. De dikke schijf bevat ongeveer 20 procent van de Melkwegsterren. Ten tijde van de botsing waren de sterren die nu in de dikke schijf zitten er al, maar de botsing zorgde ervoor dat de schijf werd opgeschud en dikker werd.
Nadere analyse wijst erop dat het stelsel ongeveer zo groot moet zijn geweest als een van de Magelhaense Wolken, ongeveer 10 keer zo klein als de huidige Melkweg. Maar 10 miljard jaar geleden was de Melkweg zelf veel kleiner en daarom wordt de verhouding ten tijde van de versmelting geschat op 4:1.
De astronomen hebben het opgeslokte stelsel Gaia-Enceladus gemunt, naar een van de Giganten in de Griekse mythologie, zoon van Gaia (de oermoeder, de aarde) en Uranus (de personificatie van de hemel).
Een team onder leiding van de Groningse astronoom Amina Helmi heeft met ESA’s Gaia-satelliet ontdekt dat ons sterrenstelsel, de Melkweg, niet in zijn eentje is gevormd maar in zijn vroege jeugd is samengesmolten met een ander groot stelsel (Nature, 1 november 2018).
Gaia meet de positie, beweging en helderheid van sterren met een nauwkeurigheid die voorheen niet kon worden bereikt. De astronomen gebruikten 22 maanden aan waarnemingen en keken naar de 7 miljoen sterren waarvan de 3D-posities en -snelheden beschikbaar zijn. Ze ontdekten dat 33.000 van deze door de Melkweg bewegende sterren tot een opvallende collectie behoren. De sterren vielen op door hun langgerekte banen, die ze in vergelijking met de overige sterren van de Melkweg, in precies de tegenovergestelde richting doorlopen.
Het enorme aantal sterren met afwijkend gedrag intrigeerde de astronomen en zij vermoedden dat dit iets met de ontstaansgeschiedenis van ons sterrenstelsel te maken zou kunnen hebben. Daarop hebben ze eerdere simulaties van het fuseren van twee grote sterrenstelsels vergeleken met de waarnemingen van Gaia, en die komen met elkaar overeen. Eerste auteur Amina Helmi: ‘De verzameling sterren die we met Gaia hebben gevonden heeft alle kenmerken die horen bij de overblijfselen van een galactische versmelting.’
De sterren behoorden dus ooit tot een ander sterrenstelsel, dat is opgeslokt door de Melkweg. Ze vormen nu het grootste deel van de binnenste halo, een gebied met oude sterren dat de centrale verdikking en de schijf van de Melkweg omgeeft. De galactische schijf zelf bestaat uit twee delen, een dunne en een dikke schijf. De dikke schijf bevat ongeveer 20 procent van de Melkwegsterren. Ten tijde van de botsing waren de sterren die nu in de dikke schijf zitten er al, maar de botsing zorgde ervoor dat de schijf werd opgeschud en dikker werd.
Nadere analyse wijst erop dat het stelsel ongeveer zo groot moet zijn geweest als een van de Magelhaense Wolken, ongeveer 10 keer zo klein als de huidige Melkweg. Maar 10 miljard jaar geleden was de Melkweg zelf veel kleiner en daarom wordt de verhouding ten tijde van de versmelting geschat op 4:1.
De astronomen hebben het opgeslokte stelsel Gaia-Enceladus gemunt, naar een van de Giganten in de Griekse mythologie, zoon van Gaia (de oermoeder, de aarde) en Uranus (de personificatie van de hemel).
ESO’s uiterst gevoelige GRAVITY-instrument heeft de al lang bestaande aanname dat er een superzwaar zwart gat in het centrum van de Melkweg huist verder onderbouwd. Nieuwe waarnemingen laten zien dat er gas met ongeveer 30% van de snelheid van het licht net buiten de waarnemingshorizon rondcirkelt. Het is voor het eerst dat er materiaal is waargenomen in een baan nabij het zwarte gat van waaruit er geen weg terug meer is.
Het GRAVITY-instrument, dat deel uitmaakt van de Very Large Telescope (VLT)-interferometer, is ingezet om infraroodstraling waar te nemen die afkomstig is van de accretieschijf rond Sagittarius A* – het massarijke object in het hart van de Melkweg. De opvlammingen die dit materiaal vertoont verschaffen de langverwachte bevestiging dat het object in het centrum van onze Melkweg een superzwaar zwart gat is. De opvlammingen zijn afkomstig van materiaal dat heel dicht bij de waarnemingshorizon rond het zwarte gat cirkelt.
Hoewel een deel van de materie in de accretieschijf – de gordel van gas die met relativistische snelheden om Sagittarius A* beweegt – veilig om het zwarte gat kan cirkelen, is alles wat te dichtbij komt gedoemd om voorbij de waarnemingshorizon te worden getrokken. De kleinste afstand tot het zwarte gat waarop materiaal kan rondcirkelen zonder onherroepelijk naar binnen getrokken te worden door de kolossale massa, wordt de binnenste stabiele baan genoemd. Dat is de plek waar de waargenomen opvlammingen hun oorsprong vinden.
Eerder dit jaar hebben GRAVITY en SINFONI, een ander instrument van de VLT, al nauwkeurige metingen gedaan van de snelheid van de ster S2, terwijl deze door het extreme zwaartekrachtveld van Sagittarius A* scheerde. Daarbij werden voor het eerst de effecten waargenomen zoals Einsteins algemene relativiteitstheorie die voor zo’n extreme omgeving voorspelde. Tijdens de scheervlucht van S2 werd bij toeval ook een sterke emissie van infraroodstraling waargenomen.
Deze straling, afkomstig van energierijke elektronen nabij het zwarte gat, was zichtbaar als drie opvallende heldere opvlammingen die exact in overeenstemming waren met theoretische voorspellingen van de hotspots zoals die rond een zwart gat van vier miljoen zonsmassa’s zouden ontstaan. Aangenomen wordt dat de opvlammingen worden veroorzaakt door magnetische interacties in het zeer hete gas dat op geringe afstand om Sagittarius A* cirkelt. (EE)
ESO’s uiterst gevoelige GRAVITY-instrument heeft de al lang bestaande aanname dat er een superzwaar zwart gat in het centrum van de Melkweg huist verder onderbouwd. Nieuwe waarnemingen laten zien dat er gas met ongeveer 30% van de snelheid van het licht net buiten de waarnemingshorizon rondcirkelt. Het is voor het eerst dat er materiaal is waargenomen in een baan nabij het zwarte gat van waaruit er geen weg terug meer is.
Het GRAVITY-instrument, dat deel uitmaakt van de Very Large Telescope (VLT)-interferometer, is ingezet om infraroodstraling waar te nemen die afkomstig is van de accretieschijf rond Sagittarius A* – het massarijke object in het hart van de Melkweg. De opvlammingen die dit materiaal vertoont verschaffen de langverwachte bevestiging dat het object in het centrum van onze Melkweg een superzwaar zwart gat is. De opvlammingen zijn afkomstig van materiaal dat heel dicht bij de waarnemingshorizon rond het zwarte gat cirkelt.
Hoewel een deel van de materie in de accretieschijf – de gordel van gas die met relativistische snelheden om Sagittarius A* beweegt – veilig om het zwarte gat kan cirkelen, is alles wat te dichtbij komt gedoemd om voorbij de waarnemingshorizon te worden getrokken. De kleinste afstand tot het zwarte gat waarop materiaal kan rondcirkelen zonder onherroepelijk naar binnen getrokken te worden door de kolossale massa, wordt de binnenste stabiele baan genoemd. Dat is de plek waar de waargenomen opvlammingen hun oorsprong vinden.
Eerder dit jaar hebben GRAVITY en SINFONI, een ander instrument van de VLT, al nauwkeurige metingen gedaan van de snelheid van de ster S2, terwijl deze door het extreme zwaartekrachtveld van Sagittarius A* scheerde. Daarbij werden voor het eerst de effecten waargenomen zoals Einsteins algemene relativiteitstheorie die voor zo’n extreme omgeving voorspelde. Tijdens de scheervlucht van S2 werd bij toeval ook een sterke emissie van infraroodstraling waargenomen.
Deze straling, afkomstig van energierijke elektronen nabij het zwarte gat, was zichtbaar als drie opvallende heldere opvlammingen die exact in overeenstemming waren met theoretische voorspellingen van de hotspots zoals die rond een zwart gat van vier miljoen zonsmassa’s zouden ontstaan. Aangenomen wordt dat de opvlammingen worden veroorzaakt door magnetische interacties in het zeer hete gas dat op geringe afstand om Sagittarius A* cirkelt. (EE)
De Leidse astronomen Elena Maria Rossi, Tomasso Marchetti en Anthony Brown hebben in de tweede datarelease van de Europese ruimtetelescoop Gaia twintig tot nu toe onbekende hogesnelheidssterren ontdekt - sterren die zo snel bewegen dat ze onmogelijk 'vastgehouden' kunnen worden door het zwaartekrachtveld van ons Melkwegstelsel. Opmerkelijk genoeg bewegen de meeste van die sterren naar ons Melkwegstelsel toe in plaats van er vanaf. Dat doet vermoeden dat het om binnendringers gaat die afkomstig zijn uit andere sterrenstelsels.
\r\nEerder ontdekte hogesnelheidssterren vliegen het Melkwegstelsel juist uit. Mogelijk zijn ze versneld door een zwaartekrachtwisselwerking met het superzware zwarte gat in de kern van de Melkweg. Dat kan niet het geval zijn voor de snelle sterren die op ons Melkwegstelsel af racen. Hun exacte herkomst is echter nog niet duidelijk.
\r\nMogelijk zijn ze afkomstig uit de Grote Magelhaense Wolk, een van de kleine satellietstelsels van de Melkweg. Het is ook denkbaar dat ze uit andere, verder weg gelegen sterrenstelsels komen. Ze kunnen versneld zijn door een interactie met een zwaar zwart gat, of afkomstig zijn uit een dubbelstersysteem waarvan de tweede ster als supernova is geëxplodeerd. Ook is het mogelijk dat de snelle sterren hun oorsprong vinden in de uitgestrekte halo van ons eigen Melkwegstelsel, en hun hoge snelheid te danken hebben aan de wisselwerking met een van de kleinere dwergstelsels in die halo.
\r\nToekomstig onderzoek aan de scheikundige samenstelling van de hypersnelle sterren moet uitsluitsel geven over hun herkomst. Als ze binnendringers zijn uit een ander, ver verwijderd sterrenstelsel, bieden ze een unieke gelegenheid om de 'bewoners' van andere sterrenstelsels van relatief nabij te bestuderen.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (GS)
De Leidse astronomen Elena Maria Rossi, Tomasso Marchetti en Anthony Brown hebben in de tweede datarelease van de Europese ruimtetelescoop Gaia twintig tot nu toe onbekende hogesnelheidssterren ontdekt - sterren die zo snel bewegen dat ze onmogelijk 'vastgehouden' kunnen worden door het zwaartekrachtveld van ons Melkwegstelsel. Opmerkelijk genoeg bewegen de meeste van die sterren naar ons Melkwegstelsel toe in plaats van er vanaf. Dat doet vermoeden dat het om binnendringers gaat die afkomstig zijn uit andere sterrenstelsels.
\r\nEerder ontdekte hogesnelheidssterren vliegen het Melkwegstelsel juist uit. Mogelijk zijn ze versneld door een zwaartekrachtwisselwerking met het superzware zwarte gat in de kern van de Melkweg. Dat kan niet het geval zijn voor de snelle sterren die op ons Melkwegstelsel af racen. Hun exacte herkomst is echter nog niet duidelijk.
\r\nMogelijk zijn ze afkomstig uit de Grote Magelhaense Wolk, een van de kleine satellietstelsels van de Melkweg. Het is ook denkbaar dat ze uit andere, verder weg gelegen sterrenstelsels komen. Ze kunnen versneld zijn door een interactie met een zwaar zwart gat, of afkomstig zijn uit een dubbelstersysteem waarvan de tweede ster als supernova is geëxplodeerd. Ook is het mogelijk dat de snelle sterren hun oorsprong vinden in de uitgestrekte halo van ons eigen Melkwegstelsel, en hun hoge snelheid te danken hebben aan de wisselwerking met een van de kleinere dwergstelsels in die halo.
\r\nToekomstig onderzoek aan de scheikundige samenstelling van de hypersnelle sterren moet uitsluitsel geven over hun herkomst. Als ze binnendringers zijn uit een ander, ver verwijderd sterrenstelsel, bieden ze een unieke gelegenheid om de 'bewoners' van andere sterrenstelsels van relatief nabij te bestuderen.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (GS)
De passage van een klein sterrenstelsel, ongeveer 500 miljoen jaar geleden, heeft de banen van sterren in de buurt van de zon flink verstoord. Deze opvallende ontdekking laat zien dat invloeden van buitenaf veel belangrijker zijn voor de vorm de Melkweg dan tot nu toe werd aangenomen (Nature, 20 september).
‘De schijfvormige structuur in de buurt van de zon is verschoven – iets heeft er een flinke trap tegen gegeven’, aldus hoogleraar sterrenkunde Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen en medeauteur van het Nature-artikel.
De ontdekking is gebaseerd op gegevens van de Europese Gaia-satelliet, die de posities en bewegingen van vele miljoenen sterren in onze Melkweg heeft gemeten. Door de banen van deze sterren te plotten werd een structuur als een slakkenhuis zichtbaar. Daaruit blijkt dat een flink deel van de sterren niet alleen ronddraait in het vlak van de Melkwegschijf maar ook erboven, wat leidt tot een spiraalvormige structuur.
‘Zo’n ‘slakkenhuis’ is niet eerder waargenomen’, zegt hoofdauteur Teresa Antoja van de Universiteit van Barcelona. Uit de vorm ervan heeft ze afgeleid wanneer de verstoring die voor deze structuur heeft gezorgd moet hebben plaatsgevonden: tussen de 300 en 900 miljoen jaar geleden, vermoedelijk rond 500 miljoen jaar. Dat valt samen met een nabije passage van het Sagittarius-dwergstelsel, dat op dit moment een koers volgt waardoor het ergens in de komende 500 miljoen jaar door de Melkweg zal worden opgeslokt.
De grootte van de verstoring heeft de astronomen verrast. Tot nu toe werd aangenomen dat dit soort verstoringen relatief klein zouden zijn. De massa van de Sagittarius-dwerg is immers tienduizend keer zo klein als die van de Melkweg.
‘We hebben de dynamiek van de Melkweg altijd bestudeerd zonder rekening te houden met dit soort externe invloeden, alsof ieder sterrenstelsel in een eigen privé-universum bestaat. Dat blijkt dus niet juist te zijn’, concludeert Helmi. ‘We moeten dit op een of andere manier opnemen in de modellen die de evolutie van sterrenstelsels beschrijven – al weet ik nog niet hoe dat moet.’
De passage van een klein sterrenstelsel, ongeveer 500 miljoen jaar geleden, heeft de banen van sterren in de buurt van de zon flink verstoord. Deze opvallende ontdekking laat zien dat invloeden van buitenaf veel belangrijker zijn voor de vorm de Melkweg dan tot nu toe werd aangenomen (Nature, 20 september).
‘De schijfvormige structuur in de buurt van de zon is verschoven – iets heeft er een flinke trap tegen gegeven’, aldus hoogleraar sterrenkunde Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen en medeauteur van het Nature-artikel.
De ontdekking is gebaseerd op gegevens van de Europese Gaia-satelliet, die de posities en bewegingen van vele miljoenen sterren in onze Melkweg heeft gemeten. Door de banen van deze sterren te plotten werd een structuur als een slakkenhuis zichtbaar. Daaruit blijkt dat een flink deel van de sterren niet alleen ronddraait in het vlak van de Melkwegschijf maar ook erboven, wat leidt tot een spiraalvormige structuur.
‘Zo’n ‘slakkenhuis’ is niet eerder waargenomen’, zegt hoofdauteur Teresa Antoja van de Universiteit van Barcelona. Uit de vorm ervan heeft ze afgeleid wanneer de verstoring die voor deze structuur heeft gezorgd moet hebben plaatsgevonden: tussen de 300 en 900 miljoen jaar geleden, vermoedelijk rond 500 miljoen jaar. Dat valt samen met een nabije passage van het Sagittarius-dwergstelsel, dat op dit moment een koers volgt waardoor het ergens in de komende 500 miljoen jaar door de Melkweg zal worden opgeslokt.
De grootte van de verstoring heeft de astronomen verrast. Tot nu toe werd aangenomen dat dit soort verstoringen relatief klein zouden zijn. De massa van de Sagittarius-dwerg is immers tienduizend keer zo klein als die van de Melkweg.
‘We hebben de dynamiek van de Melkweg altijd bestudeerd zonder rekening te houden met dit soort externe invloeden, alsof ieder sterrenstelsel in een eigen privé-universum bestaat. Dat blijkt dus niet juist te zijn’, concludeert Helmi. ‘We moeten dit op een of andere manier opnemen in de modellen die de evolutie van sterrenstelsels beschrijven – al weet ik nog niet hoe dat moet.’
Een internationaal team van wetenschappers heeft een manier ontwikkeld om de geboorteplaatsen van de sterren in onze Melkweg te achterhalen. Een van de resultaten is dat de pas gevormde zon zich 2000 lichtjaar dichter bij het galactisch centrum bevond dan nu (ca. 25.000 lichtjaar).
Om de migratiegeschiedenis van sterren te kunnen reconstrueren, hebben de wetenschappers een methode bedacht die gebruik maakt van de leeftijden en chemische samenstellingen van sterren. De methode berust op het gegeven dat de stervorming in een galactische schijf zich geleidelijk naar buiten verplaatst, waardoor opeenvolgende generaties van sterren chemische verschillen gaan vertonen.
Concreet betekent dit dat als de leeftijd en bijvoorbeeld het ijzergehalte van een ster heel nauwkeurig bekend zijn, direct een schatting kan worden gemaakt van zijn positie in de galactische schijf ten tijde van zijn ontstaan.
Toegepast op 600 sterren in de naaste omgeving van onze zon heeft de methode uitgewezen dat deze sterren zo’n beetje van overal in de galactische schijf afkomstig zijn. En hoe ouder de ster, des te dichter lag zijn ontstaansplek bij het galactische centrum. (EE)
Een internationaal team van wetenschappers heeft een manier ontwikkeld om de geboorteplaatsen van de sterren in onze Melkweg te achterhalen. Een van de resultaten is dat de pas gevormde zon zich 2000 lichtjaar dichter bij het galactisch centrum bevond dan nu (ca. 25.000 lichtjaar).
Om de migratiegeschiedenis van sterren te kunnen reconstrueren, hebben de wetenschappers een methode bedacht die gebruik maakt van de leeftijden en chemische samenstellingen van sterren. De methode berust op het gegeven dat de stervorming in een galactische schijf zich geleidelijk naar buiten verplaatst, waardoor opeenvolgende generaties van sterren chemische verschillen gaan vertonen.
Concreet betekent dit dat als de leeftijd en bijvoorbeeld het ijzergehalte van een ster heel nauwkeurig bekend zijn, direct een schatting kan worden gemaakt van zijn positie in de galactische schijf ten tijde van zijn ontstaan.
Toegepast op 600 sterren in de naaste omgeving van onze zon heeft de methode uitgewezen dat deze sterren zo’n beetje van overal in de galactische schijf afkomstig zijn. En hoe ouder de ster, des te dichter lag zijn ontstaansplek bij het galactische centrum. (EE)
De beweging van gas en stof in de directe omgeving van Sagittarius A* - het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel - wordt in belangrijke mate beïnvloed door het (relatief zwakke) magnetisch veld ter plaatse. Dat werd al lange tijd vermoed, maar is nu voor het eerst bevestigd door metingen.
\r\nHet zwarte gat (ca. 4 miljoen maal zo zwaar als de zon) wordt omgeven door een dikke 'ring' van koel moleculair gas en stof - de circumnucleaire schijf. Binnen die ring is een 'mini-spiraal' ontdekt van heet geïoniseerd gas, waarin zogeheten 'streamers' voorkomen. De circumnucleaire schijf wordt algemeen beschouwd als het belangrijkste 'voedselreservoir' voor het zwarte gat.
\r\nMetingen aan de polarisatie van stofdeeltjes met behulp van de 15-meter James Clerk Maxwell Telescope op Mauna Kea, Hawaii (een schotelantenne voor het bestuderen van straling op millimieter-golflengten), hebben nu aangetoond dat de oriëntatie van het magnetisch veld geassocieerd is met die van de circumnucleaire schijf. De binnenste magnetische veldlijnen blijken bovendien samen te vallen met de structuur van de mini-spiraal. Dat bevestigt het idee dat magnetische velden een belangrijke rol spelen bij de toevoer van materiaal naar het centrale zwarte gat. Hetzelfde effect zal naar verwachting een rol spelen bij de zwarte gaten in de kernen van andere sterrenstelsels. (GS)
De beweging van gas en stof in de directe omgeving van Sagittarius A* - het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel - wordt in belangrijke mate beïnvloed door het (relatief zwakke) magnetisch veld ter plaatse. Dat werd al lange tijd vermoed, maar is nu voor het eerst bevestigd door metingen.
\r\nHet zwarte gat (ca. 4 miljoen maal zo zwaar als de zon) wordt omgeven door een dikke 'ring' van koel moleculair gas en stof - de circumnucleaire schijf. Binnen die ring is een 'mini-spiraal' ontdekt van heet geïoniseerd gas, waarin zogeheten 'streamers' voorkomen. De circumnucleaire schijf wordt algemeen beschouwd als het belangrijkste 'voedselreservoir' voor het zwarte gat.
\r\nMetingen aan de polarisatie van stofdeeltjes met behulp van de 15-meter James Clerk Maxwell Telescope op Mauna Kea, Hawaii (een schotelantenne voor het bestuderen van straling op millimieter-golflengten), hebben nu aangetoond dat de oriëntatie van het magnetisch veld geassocieerd is met die van de circumnucleaire schijf. De binnenste magnetische veldlijnen blijken bovendien samen te vallen met de structuur van de mini-spiraal. Dat bevestigt het idee dat magnetische velden een belangrijke rol spelen bij de toevoer van materiaal naar het centrale zwarte gat. Hetzelfde effect zal naar verwachting een rol spelen bij de zwarte gaten in de kernen van andere sterrenstelsels. (GS)
Leerlingen van een middelbare school in de Italiaanse plaats Saronno, nabij Milaan, hebben een merkwaardige röntgenuitbarsting ontdekt die in 2005 plaatsvond in de bolvormige sterrenhoop NGC 6540. De leerlingen waren enkele weken te gast op het Italiaanse Nationaal Instituut voor Astrofysica (INAF) in Milaan, waar ze de mogelijkheid kregen om waarnemingen te analyseren van de Europese röntgenkunstmaan XMM-Newton. Daarbij ging het om ongeveer een half miljoen kosmische röntgenbronnen uit de EXTraS-catalogus (Exploring the X-ray Transient and variable Sky) - bronnen die in de loop van de tijd helderheidsvariaties vertonen.
\r\nDe scholieren selecteerden en analyseerden 200 potentieel interessante veranderlijke röntgenbronnen, waarbij ze op de merkwaardige uitbarsting in de bolhoop stuitten. Binnen slechts een paar minuten nam de röntgenhelderheid van deze bron toe met een factor 50, om vervolgens in even korte tijd weer af te zwakken tot het oorspronkelijke niveau.
\r\nVolgens röntgenastronomen van INAF is nog niet duidelijk om wat voor object het zou kunnen gaan. Gewone uitbarstingen aan het oppervlak van sterren duren normaal gesproken veel langer, terwijl röntgenexplosies op compacte objecten zoals neutronensterren doorgaans enorm veel krachtiger zijn.
\r\nDe waarnemingen zijn gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics. (GS)
Leerlingen van een middelbare school in de Italiaanse plaats Saronno, nabij Milaan, hebben een merkwaardige röntgenuitbarsting ontdekt die in 2005 plaatsvond in de bolvormige sterrenhoop NGC 6540. De leerlingen waren enkele weken te gast op het Italiaanse Nationaal Instituut voor Astrofysica (INAF) in Milaan, waar ze de mogelijkheid kregen om waarnemingen te analyseren van de Europese röntgenkunstmaan XMM-Newton. Daarbij ging het om ongeveer een half miljoen kosmische röntgenbronnen uit de EXTraS-catalogus (Exploring the X-ray Transient and variable Sky) - bronnen die in de loop van de tijd helderheidsvariaties vertonen.
\r\nDe scholieren selecteerden en analyseerden 200 potentieel interessante veranderlijke röntgenbronnen, waarbij ze op de merkwaardige uitbarsting in de bolhoop stuitten. Binnen slechts een paar minuten nam de röntgenhelderheid van deze bron toe met een factor 50, om vervolgens in even korte tijd weer af te zwakken tot het oorspronkelijke niveau.
\r\nVolgens röntgenastronomen van INAF is nog niet duidelijk om wat voor object het zou kunnen gaan. Gewone uitbarstingen aan het oppervlak van sterren duren normaal gesproken veel langer, terwijl röntgenexplosies op compacte objecten zoals neutronensterren doorgaans enorm veel krachtiger zijn.
\r\nDe waarnemingen zijn gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics. (GS)
Dwergsterrenstelsels zijn veel kleiner en bevatten veel minder sterren dan grote sterrenstelsels zoals ons eigen Melkwegstelsel. Daarentegen bevatten ze verhoudingsgewijs veel interstellair gas - het materiaal waaruit nieuwe sterren kunnen ontstaan. Computersimulaties, uitgevoerd door astronomen van Columbia University en gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, laten nu zien dat twee botsende dwergstelsels een groot deel van hun gasvoorraad gemakkelijk kwijt kunnen raken aan een naburig groter stelsel.
\r\nDe astronomen simuleerden de botsing en versmelting van de sterrenstelsels NGC 4490 en NGC 4485, op 23 miljoen lichtjaar afstand van de aarde. Door getijdeneffecten wordt het interstellaire gas tijdens en na de botsing uit de dwergstelsels verdreven, tot op grote afstanden, in langgerekte 'getijdenstaarten'. Een naburig groot sterrenstelsel kan dat gas vervolgens gemakkelijk invangen, waarna er in het grote stelsel een geboortegolf van nieuwe sterren kan ontstaan.
\r\nDe Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, twee relatief kleine begeleiders van ons eigen Melkwegstelsel, kwamen volgens de onderzoekers enkele miljarden jaren geleden ook met elkaaar in botsing. Grote hoeveelheden interstellair gas, met name afkomstig uit de Kleine Magelhaense Wolk, stroomden vervolgens ons eigen Melkwegstelsel in. De botsing van twee kleine satellietstelsels kan op die manier van grote invloed zijn op de stervormingsgeschiedenis van grote sterrenstelsels. (GS)
Dwergsterrenstelsels zijn veel kleiner en bevatten veel minder sterren dan grote sterrenstelsels zoals ons eigen Melkwegstelsel. Daarentegen bevatten ze verhoudingsgewijs veel interstellair gas - het materiaal waaruit nieuwe sterren kunnen ontstaan. Computersimulaties, uitgevoerd door astronomen van Columbia University en gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, laten nu zien dat twee botsende dwergstelsels een groot deel van hun gasvoorraad gemakkelijk kwijt kunnen raken aan een naburig groter stelsel.
\r\nDe astronomen simuleerden de botsing en versmelting van de sterrenstelsels NGC 4490 en NGC 4485, op 23 miljoen lichtjaar afstand van de aarde. Door getijdeneffecten wordt het interstellaire gas tijdens en na de botsing uit de dwergstelsels verdreven, tot op grote afstanden, in langgerekte 'getijdenstaarten'. Een naburig groot sterrenstelsel kan dat gas vervolgens gemakkelijk invangen, waarna er in het grote stelsel een geboortegolf van nieuwe sterren kan ontstaan.
\r\nDe Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, twee relatief kleine begeleiders van ons eigen Melkwegstelsel, kwamen volgens de onderzoekers enkele miljarden jaren geleden ook met elkaaar in botsing. Grote hoeveelheden interstellair gas, met name afkomstig uit de Kleine Magelhaense Wolk, stroomden vervolgens ons eigen Melkwegstelsel in. De botsing van twee kleine satellietstelsels kan op die manier van grote invloed zijn op de stervormingsgeschiedenis van grote sterrenstelsels. (GS)
Waarnemingen met de Fermi Large Area Telescope van de gammastraling die uit het Melkwegcentrum komt, hebben zo’n 10 jaar geleden een mysterieuze diffuse straling onthuld die uit een uitgestrekt gebied afkomstig is. Toen deze straling werd ontdekt, leidde dat tot opwinding onder deeltjesfysici, aangezien de straling alle karakteristieken had van een signaal waar al lang naar gezocht werd: dat van donkeremateriedeeltjes in de binnendelen van de Melkweg die elkaar opheffen. Het vinden van een dergelijk signaal zou bevestigen dat donkere materie, een substantie die tot nu toe alleen is waargenomen aan de hand van haar zwaartekrachtseffecten op andere objecten, gemaakt is uit nieuwe fundamentele deeltjes. Bovendien zou een dergelijke ontdekking helpen bij het bepalen van de massa en andere eigenschappen van deze ongrijpbare deeltjes. Recente studies tonen echter aan dat verreweg de beste astrofysische verklaring voor overtollige straling een nieuwe populatie van duizenden snel ronddraaiende neutronensterren – millisecondepulsars – in het Melkwegcentrum is. Tot dusverre waren deze sterren aan waarnemingen bij andere frequenties ontsnapt.
\r\n‘Het in detail begrijpen van de morfologie [de locatie en vorm] en het spectrum [het totaal aan frequenties] van de overtollige straling, is van wezenlijk belang om het onderscheid te kunnen maken tussen de twee interpretaties van de Galactic Center Excess-straling’, zegt Christoph Weniger, een van de wetenschappers. Het nieuwe onderzoek, uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam en het Laboratoire d’Annecy-le-Vieux de Physique Théorique, een onderzoekseenheid van het Franse Centre National de la Recherche Scientifique, vond overtuigende aanwijzingen voor het feit dat de straling afkomstig is uit gebieden waar ook veel stellaire massa voorkomt, zowel in de verdikking in de Melkweg (de ‘boxy bulge’) als het echte Melkwegcentrum (de ‘nuclear bulge’). Bovendien ontdekten de onderzoekers dat de verhouding tussen licht en massa in de verdikking en het centrum van de Melkweg onderling consistent waren, wat wil zeggen dat de gammastraling een verrassend goede indicator is voor de stermassa in de binnenste delen van de Melkweg. De studie, gepubliceerd in Nature Astronomy, is gebaseerd op een nieuw analyseprogramma, SkyFACT (Sky Factorization with Adaptive Constrained Templates), dat door de onderzoekers zelf is ontwikkeld en dat natuurkundig modelleren combineert met beeldanalyse.
\r\nDe resultaten ondersteunen de interpretatie dat de overtollige straling afkomstig is van millisecondepulsars, aangezien noch een donkeremateriesignaal, noch andere astrofysische interpretaties een dergelijk verband zouden moeten vertonen. ‘Deze resultaten zullen helpen bij toekomstige zoektochten met radiotelescopen naar de verborgen populatie van millesecondepulsars in het binnenste van de Melkweg, bijvoorbeeld met MeerKAT en de toekomstige Square Kilometre Array,’ zegt Francesca Calore, een andere auteur van het artikel. ‘Dat maakt die toekomstige zoektochten nóg veelbelovender.’
Waarnemingen met de Fermi Large Area Telescope van de gammastraling die uit het Melkwegcentrum komt, hebben zo’n 10 jaar geleden een mysterieuze diffuse straling onthuld die uit een uitgestrekt gebied afkomstig is. Toen deze straling werd ontdekt, leidde dat tot opwinding onder deeltjesfysici, aangezien de straling alle karakteristieken had van een signaal waar al lang naar gezocht werd: dat van donkeremateriedeeltjes in de binnendelen van de Melkweg die elkaar opheffen. Het vinden van een dergelijk signaal zou bevestigen dat donkere materie, een substantie die tot nu toe alleen is waargenomen aan de hand van haar zwaartekrachtseffecten op andere objecten, gemaakt is uit nieuwe fundamentele deeltjes. Bovendien zou een dergelijke ontdekking helpen bij het bepalen van de massa en andere eigenschappen van deze ongrijpbare deeltjes. Recente studies tonen echter aan dat verreweg de beste astrofysische verklaring voor overtollige straling een nieuwe populatie van duizenden snel ronddraaiende neutronensterren – millisecondepulsars – in het Melkwegcentrum is. Tot dusverre waren deze sterren aan waarnemingen bij andere frequenties ontsnapt.
\r\n‘Het in detail begrijpen van de morfologie [de locatie en vorm] en het spectrum [het totaal aan frequenties] van de overtollige straling, is van wezenlijk belang om het onderscheid te kunnen maken tussen de twee interpretaties van de Galactic Center Excess-straling’, zegt Christoph Weniger, een van de wetenschappers. Het nieuwe onderzoek, uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam en het Laboratoire d’Annecy-le-Vieux de Physique Théorique, een onderzoekseenheid van het Franse Centre National de la Recherche Scientifique, vond overtuigende aanwijzingen voor het feit dat de straling afkomstig is uit gebieden waar ook veel stellaire massa voorkomt, zowel in de verdikking in de Melkweg (de ‘boxy bulge’) als het echte Melkwegcentrum (de ‘nuclear bulge’). Bovendien ontdekten de onderzoekers dat de verhouding tussen licht en massa in de verdikking en het centrum van de Melkweg onderling consistent waren, wat wil zeggen dat de gammastraling een verrassend goede indicator is voor de stermassa in de binnenste delen van de Melkweg. De studie, gepubliceerd in Nature Astronomy, is gebaseerd op een nieuw analyseprogramma, SkyFACT (Sky Factorization with Adaptive Constrained Templates), dat door de onderzoekers zelf is ontwikkeld en dat natuurkundig modelleren combineert met beeldanalyse.
\r\nDe resultaten ondersteunen de interpretatie dat de overtollige straling afkomstig is van millisecondepulsars, aangezien noch een donkeremateriesignaal, noch andere astrofysische interpretaties een dergelijk verband zouden moeten vertonen. ‘Deze resultaten zullen helpen bij toekomstige zoektochten met radiotelescopen naar de verborgen populatie van millesecondepulsars in het binnenste van de Melkweg, bijvoorbeeld met MeerKAT en de toekomstige Square Kilometre Array,’ zegt Francesca Calore, een andere auteur van het artikel. ‘Dat maakt die toekomstige zoektochten nóg veelbelovender.’
Een onderzoeksteam onder leiding van Tomasz Kamiński (Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics, Cambridge, VS) heeft de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) en de NOrthern Extended Millimeter Array (NOEMA) gebruikt om een bron van de radioactieve isotoop aluminium-26 op te sporen. De bron, bekend als CK Vulpeculae, werd voor het eerst opgemerkt in 1670 en vertoonde zich zich toentertijd als een heldere, rode ‘nieuwe ster’. Nadat hij aanvankelijk waarneembaar was met het blote oog, werd deze ster snel zwakker. Inmiddels hebben astronomen krachtige telescopen nodig om de overblijfselen van deze samensmelting van sterren te kunnen zien. Ze bestaan uit een zwakke centrale ster, omringd door een krans van gloeiend materiaal dat er van wegstroomt.
\r\n348 jaar na dato hebben waarnemingen van het overblijfsel van deze explosieve gebeurtenis geleid tot de overtuigende detectie van een duidelijke signatuur van een radioactieve versie van aluminium, die aluminium-26 wordt genoemd. Dit is het eerste instabiele radioactieve molecuul dat met zekerheid buiten ons zonnestelsel is gedetecteerd. Instabiele isotopen hebben een overschot aan nucleaire energie en vervallen uiteindelijk tot een stabiele vorm.
\r\n‘Deze eerste waarneming van deze isotoop in een sterachtig object is ook belangrijk in de bredere context van de chemische evolutie van onze Melkweg’, merkt Kamiński op. ‘Het is voor het eerst dat een actieve producent van de radioactieve nuclide aluminium-26 rechtstreeks is geïdentificeerd.’
\r\nKamiński en zijn team ontdekten de unieke spectrale signatuur van moleculen bestaande uit aluminium-26 en fluor (26AlF) in het puin rond CK Vulpeculae, dat ongeveer 2000 lichtjaar van de aarde verwijderd is. Via een proces dat rotatieovergang wordt genoemd, zenden deze in de ruimte ronddraaiende en tuimelende moleculen karakteristieke straling op millimeter-golflengten uit. Astronomen gebruiken deze eigenschap om allerlei moleculen in de interstellaire ruimte te kunnen aantonen.
\r\nDe waarneming van deze specifieke isotoop geeft nieuw inzicht in het samensmeltingsproces waarbij CK Vulpeculae is ontstaan. Ze toont ook aan dat de diepe, dichte, binnenste lagen van een ster, waar zware elementen en radioactieve isotopen worden geproduceerd, kunnen worden omgewoeld en bij botsingen tussen sterren de ruimte in worden geblazen.
\r\n‘We zien hier de ingewanden van een ster die drie eeuwen geleden door een botsing uit elkaar is gerukt’, vat Kamiński samen.
\r\nDe astronomen hebben ook vastgesteld dat de twee sterren die samensmolten een relatief lage massa hadden. Een van beide was een rode reuzenster met een massa die ergens tussen de 0,8 en 2,5 zonsmassa lag.
\r\nHet radioactieve aluminium-26 vervalt tot een stabiele nuclide, en daarbij verandert een van de protonen in de kern in een neutron. Bij dit proces wordt een foton met zeer hoge energie uitgezonden, dat we waarnemen als gammastraling.
\r\nEerdere detecties van gammastraling hebben uitgewezen dat er ongeveer twee zonsmassa’s aan aluminium-26 aanwezig is in onze Melkweg, maar door welk proces deze radioactieve atomen werden geproduceerd was onbekend. Bovendien was, vanwege de manier waarop gammastraling wordt gedetecteerd, ook hun precieze oorsprong grotendeels onbekend. Met deze nieuwe metingen hebben astronomen voor het eerst met zekerheid een instabiele radio-isotoop gedetecteerd in een molecuul buiten ons zonnestelsel.
\r\nTegelijkertijd is het team echter tot de conclusie gekomen dat de productie van aluminium-26 door objecten als CK Vulpeculae waarschijnlijk niet de belangrijkste bron van aluminium-26 in de Melkweg is. De hoeveelheid aluminium-26 in CK Vulpeculae komt ruwweg overeen met een kwart van de massa van Pluto. Omdat gebeurtenissen van dit type zo zeldzaam zijn, is het hoogst onwaarschijnlijk dat zij de enige producenten van deze isotoop in de Melkweg zijn. De zoektocht naar deze radioactieve moleculen gaat dus door.
Een onderzoeksteam onder leiding van Tomasz Kamiński (Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics, Cambridge, VS) heeft de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) en de NOrthern Extended Millimeter Array (NOEMA) gebruikt om een bron van de radioactieve isotoop aluminium-26 op te sporen. De bron, bekend als CK Vulpeculae, werd voor het eerst opgemerkt in 1670 en vertoonde zich zich toentertijd als een heldere, rode ‘nieuwe ster’. Nadat hij aanvankelijk waarneembaar was met het blote oog, werd deze ster snel zwakker. Inmiddels hebben astronomen krachtige telescopen nodig om de overblijfselen van deze samensmelting van sterren te kunnen zien. Ze bestaan uit een zwakke centrale ster, omringd door een krans van gloeiend materiaal dat er van wegstroomt.
\r\n348 jaar na dato hebben waarnemingen van het overblijfsel van deze explosieve gebeurtenis geleid tot de overtuigende detectie van een duidelijke signatuur van een radioactieve versie van aluminium, die aluminium-26 wordt genoemd. Dit is het eerste instabiele radioactieve molecuul dat met zekerheid buiten ons zonnestelsel is gedetecteerd. Instabiele isotopen hebben een overschot aan nucleaire energie en vervallen uiteindelijk tot een stabiele vorm.
\r\n‘Deze eerste waarneming van deze isotoop in een sterachtig object is ook belangrijk in de bredere context van de chemische evolutie van onze Melkweg’, merkt Kamiński op. ‘Het is voor het eerst dat een actieve producent van de radioactieve nuclide aluminium-26 rechtstreeks is geïdentificeerd.’
\r\nKamiński en zijn team ontdekten de unieke spectrale signatuur van moleculen bestaande uit aluminium-26 en fluor (26AlF) in het puin rond CK Vulpeculae, dat ongeveer 2000 lichtjaar van de aarde verwijderd is. Via een proces dat rotatieovergang wordt genoemd, zenden deze in de ruimte ronddraaiende en tuimelende moleculen karakteristieke straling op millimeter-golflengten uit. Astronomen gebruiken deze eigenschap om allerlei moleculen in de interstellaire ruimte te kunnen aantonen.
\r\nDe waarneming van deze specifieke isotoop geeft nieuw inzicht in het samensmeltingsproces waarbij CK Vulpeculae is ontstaan. Ze toont ook aan dat de diepe, dichte, binnenste lagen van een ster, waar zware elementen en radioactieve isotopen worden geproduceerd, kunnen worden omgewoeld en bij botsingen tussen sterren de ruimte in worden geblazen.
\r\n‘We zien hier de ingewanden van een ster die drie eeuwen geleden door een botsing uit elkaar is gerukt’, vat Kamiński samen.
\r\nDe astronomen hebben ook vastgesteld dat de twee sterren die samensmolten een relatief lage massa hadden. Een van beide was een rode reuzenster met een massa die ergens tussen de 0,8 en 2,5 zonsmassa lag.
\r\nHet radioactieve aluminium-26 vervalt tot een stabiele nuclide, en daarbij verandert een van de protonen in de kern in een neutron. Bij dit proces wordt een foton met zeer hoge energie uitgezonden, dat we waarnemen als gammastraling.
\r\nEerdere detecties van gammastraling hebben uitgewezen dat er ongeveer twee zonsmassa’s aan aluminium-26 aanwezig is in onze Melkweg, maar door welk proces deze radioactieve atomen werden geproduceerd was onbekend. Bovendien was, vanwege de manier waarop gammastraling wordt gedetecteerd, ook hun precieze oorsprong grotendeels onbekend. Met deze nieuwe metingen hebben astronomen voor het eerst met zekerheid een instabiele radio-isotoop gedetecteerd in een molecuul buiten ons zonnestelsel.
\r\nTegelijkertijd is het team echter tot de conclusie gekomen dat de productie van aluminium-26 door objecten als CK Vulpeculae waarschijnlijk niet de belangrijkste bron van aluminium-26 in de Melkweg is. De hoeveelheid aluminium-26 in CK Vulpeculae komt ruwweg overeen met een kwart van de massa van Pluto. Omdat gebeurtenissen van dit type zo zeldzaam zijn, is het hoogst onwaarschijnlijk dat zij de enige producenten van deze isotoop in de Melkweg zijn. De zoektocht naar deze radioactieve moleculen gaat dus door.
Het licht van een ster die om het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg draait, houdt zich aan de regels van de algemene relativiteitstheorie. Tot die conclusie komt een internationaal team van astronomen dat de ster, die S2 heet, al 26 jaar in de gaten houdt. S2 scheerde afgelopen mei met een snelheid van 7650 kilometer per seconde – ruim 2,5 procent van de lichtsnelheid – langs het zwarte gat (Astronomy & Astrophysics, 26 juli).
Het zwarte gat in het Melkwegcentrum, dat Sagittarius A* wordt genoemd, heeft 4 miljoen keer zoveel massa als de zon. Om het object beweegt een klein groepje sterren. De binnenste van het stel, ‘S2’, doet ongeveer 16 jaar over één omloop om het zwarte gat. Dat is niet veel meer dan de omlooptijd van de planeet Jupiter om de zon.
De omloopbaan van S2 is echter veel langgerekter dan die van Jupiter. Het verste punt ervan ligt op 300 miljard kilometer van Sagittarius A*, terwijl het meest nabije punt op minder dan 20 miljard kilometer ligt. Dat betekent dat S2 met tussenpozen van 16 jaar diep het zwaartekrachtveld van het zwarte gat in duikt.
Hierdoor ontstaat een relativistisch effect dat gravitationele roodverschuiving wordt genoemd. Simpel gezegd wordt het licht van een object dat zich in een sterk zwaartekrachtveld bevindt enigszins uitgerekt. Daardoor krijgt dit licht een langere golflengte: het wordt ‘roder’.
Om te kunnen vaststellen of dit effect daadwerkelijk bij S2 optreedt, moeten astronomen heel nauwkeurig de veranderlijke snelheid van de ster en de vorm van diens omloopbaan meten. Een groot team, onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik in Garching, Duitsland, houdt zich daar al sinds 1992 mee bezig.
Mettertijd zijn de metingen, die met diverse telescopen en instrumenten van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili zijn gedaan, steeds preciezer geworden. Inmiddels is het beschikbare instrumentarium zelfs in staat om, rond de tijd dat S2 zijn hoogste snelheid bereikt, de dagelijkse verplaatsing van de ster te volgen.
De meest recente metingen laten duidelijk zien dat het licht van S2 roder wordt naarmate hij het zwarte gat dichter nadert. En de verandering in golflengte van het licht van de ster is in overeenstemming met de waarde zoals die door Einsteins algemene relativiteitstheorie wordt voorspeld. Binnen enkele jaren hopen de onderzoekers ook enkele subtiele relativistische effecten op de baanbeweging van S2 te kunnen meten. (EE)
Het licht van een ster die om het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg draait, houdt zich aan de regels van de algemene relativiteitstheorie. Tot die conclusie komt een internationaal team van astronomen dat de ster, die S2 heet, al 26 jaar in de gaten houdt. S2 scheerde afgelopen mei met een snelheid van 7650 kilometer per seconde – ruim 2,5 procent van de lichtsnelheid – langs het zwarte gat (Astronomy & Astrophysics, 26 juli).
Het zwarte gat in het Melkwegcentrum, dat Sagittarius A* wordt genoemd, heeft 4 miljoen keer zoveel massa als de zon. Om het object beweegt een klein groepje sterren. De binnenste van het stel, ‘S2’, doet ongeveer 16 jaar over één omloop om het zwarte gat. Dat is niet veel meer dan de omlooptijd van de planeet Jupiter om de zon.
De omloopbaan van S2 is echter veel langgerekter dan die van Jupiter. Het verste punt ervan ligt op 300 miljard kilometer van Sagittarius A*, terwijl het meest nabije punt op minder dan 20 miljard kilometer ligt. Dat betekent dat S2 met tussenpozen van 16 jaar diep het zwaartekrachtveld van het zwarte gat in duikt.
Hierdoor ontstaat een relativistisch effect dat gravitationele roodverschuiving wordt genoemd. Simpel gezegd wordt het licht van een object dat zich in een sterk zwaartekrachtveld bevindt enigszins uitgerekt. Daardoor krijgt dit licht een langere golflengte: het wordt ‘roder’.
Om te kunnen vaststellen of dit effect daadwerkelijk bij S2 optreedt, moeten astronomen heel nauwkeurig de veranderlijke snelheid van de ster en de vorm van diens omloopbaan meten. Een groot team, onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik in Garching, Duitsland, houdt zich daar al sinds 1992 mee bezig.
Mettertijd zijn de metingen, die met diverse telescopen en instrumenten van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili zijn gedaan, steeds preciezer geworden. Inmiddels is het beschikbare instrumentarium zelfs in staat om, rond de tijd dat S2 zijn hoogste snelheid bereikt, de dagelijkse verplaatsing van de ster te volgen.
De meest recente metingen laten duidelijk zien dat het licht van S2 roder wordt naarmate hij het zwarte gat dichter nadert. En de verandering in golflengte van het licht van de ster is in overeenstemming met de waarde zoals die door Einsteins algemene relativiteitstheorie wordt voorspeld. Binnen enkele jaren hopen de onderzoekers ook enkele subtiele relativistische effecten op de baanbeweging van S2 te kunnen meten. (EE)
Het Andromedastelsel, de naaste buur van ons eigen Melkwegstelsel, heeft twee miljard jaar geleden een ander relatief groot sterrenstelsel uit de zogeheten Lokale Groep 'verorberd'. Die conclusie trekken astronomen van de Universiteit van Michigan op basis van computersimulaties en metingen aan de sterren in de uitgestrekte halo van Andromeda (M31). De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Nature Astronomy.
\r\nDe Lokale Groep bestaat uit tientallen kleine dwergstelsels en drie grote sterrenstelsels: ons eigen Melkwegstelsel, het Andromedastelsel (M31) en het kleinere Driehoekstelsel (M33), dat in feite een satellietstelsel van Andromeda is. Nu blijkt dat er oorspronkelijk nog een ander groot sterrenstelsel deel uitmaakte van de Lokale Groep - kleiner dan de Melkweg en Andromeda, maar groter dan M33.
\r\nDe botsing van dit stelsel met het Andromedastelsel, ongeveer twee miljard jaar geleden, heeft niet geleid tot de vorming van een groot elliptisch sterrenstelsel, zoals astronomen zouden verwachten. In plaats daarvan heeft Andromeda (een schijfvormig spiraalstelsel) de kosmische aanvaring overleefd. Wel ontstond er in de nasleep van de versmelting een enorme geboortegolf van nieuwe sterren, kwamen veel sterren van het kleinere stelsel in de uitgestrekte halo van Andromeda terecht, en kreeg de centrale schijf van Andromeda een grotere 'dikte'.
\r\nHet merkwaardige satellietstelsel M32 (bovenaan op de foto) is volgens de astronomen het kleine, compacte restant van het 'opgegeten' sterrenstelsel, dat de aanduiding M32p heeft gekregen. M32 is een van de meest compacte sterrenstelsels die bekend zijn, en bevat verrassend veel relatief jonge sterren. (GS)
Het Andromedastelsel, de naaste buur van ons eigen Melkwegstelsel, heeft twee miljard jaar geleden een ander relatief groot sterrenstelsel uit de zogeheten Lokale Groep 'verorberd'. Die conclusie trekken astronomen van de Universiteit van Michigan op basis van computersimulaties en metingen aan de sterren in de uitgestrekte halo van Andromeda (M31). De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Nature Astronomy.
\r\nDe Lokale Groep bestaat uit tientallen kleine dwergstelsels en drie grote sterrenstelsels: ons eigen Melkwegstelsel, het Andromedastelsel (M31) en het kleinere Driehoekstelsel (M33), dat in feite een satellietstelsel van Andromeda is. Nu blijkt dat er oorspronkelijk nog een ander groot sterrenstelsel deel uitmaakte van de Lokale Groep - kleiner dan de Melkweg en Andromeda, maar groter dan M33.
\r\nDe botsing van dit stelsel met het Andromedastelsel, ongeveer twee miljard jaar geleden, heeft niet geleid tot de vorming van een groot elliptisch sterrenstelsel, zoals astronomen zouden verwachten. In plaats daarvan heeft Andromeda (een schijfvormig spiraalstelsel) de kosmische aanvaring overleefd. Wel ontstond er in de nasleep van de versmelting een enorme geboortegolf van nieuwe sterren, kwamen veel sterren van het kleinere stelsel in de uitgestrekte halo van Andromeda terecht, en kreeg de centrale schijf van Andromeda een grotere 'dikte'.
\r\nHet merkwaardige satellietstelsel M32 (bovenaan op de foto) is volgens de astronomen het kleine, compacte restant van het 'opgegeten' sterrenstelsel, dat de aanduiding M32p heeft gekregen. M32 is een van de meest compacte sterrenstelsels die bekend zijn, en bevat verrassend veel relatief jonge sterren. (GS)
Vandaag is de MeerKAT radiotelescoop in Zuid-Afrika officieel in gebruik gesteld. Ter gelegenheid daarvan is een nieuwe opname gepresenteerd van het centrum van onze Melkweg – de duidelijkste ‘radiofoto’ van dit gebied tot nu toe.
Het Melkwegcentrum staat in de richting van het sterrenbeeld Boogschutter, op ongeveer 25.000 lichtjaar van de aarde. Het is gehuld in dichte wolken van gas en stof, waardoor het met normale telescopen niet waarneembaar is. Op infrarode, röntgen- en radiogolflengten is dat stof echter min of meer doorzichtig.
Eerder dit jaar, op 25 mei om precies te zijn, is ook de MeerLICHT-telescoop geïnaugureerd. Deze in Nederland gebouwde optische telescoop is het ‘oog’ van de 64 MeerKAT-radioschotels. MeerKAT en MeerLICHT gaan gelijktijdig de zuidelijke sterrenhemel scannen op onder meer sterexplosies. (EE)
Vandaag is de MeerKAT radiotelescoop in Zuid-Afrika officieel in gebruik gesteld. Ter gelegenheid daarvan is een nieuwe opname gepresenteerd van het centrum van onze Melkweg – de duidelijkste ‘radiofoto’ van dit gebied tot nu toe.
Het Melkwegcentrum staat in de richting van het sterrenbeeld Boogschutter, op ongeveer 25.000 lichtjaar van de aarde. Het is gehuld in dichte wolken van gas en stof, waardoor het met normale telescopen niet waarneembaar is. Op infrarode, röntgen- en radiogolflengten is dat stof echter min of meer doorzichtig.
Eerder dit jaar, op 25 mei om precies te zijn, is ook de MeerLICHT-telescoop geïnaugureerd. Deze in Nederland gebouwde optische telescoop is het ‘oog’ van de 64 MeerKAT-radioschotels. MeerKAT en MeerLICHT gaan gelijktijdig de zuidelijke sterrenhemel scannen op onder meer sterexplosies. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft aanwijzingen gevonden dat ons Melkwegstelsel 8 tot 10 miljard jaar geleden frontaal in botsing is gekomen met een kleiner object, dat het ‘Worststelsel’ wordt genoemd. De gebeurtenis was bepalend voor de vroege ontwikkeling van ons sterrenstelsel. Van het dwergstelsel zelf bleef weinig over, maar sommige van zijn sterren bestaan nog steeds.
De sterren van het aan flarden getrokken Worststelsel doorlopen nu extreem lange en smalle banen, die hen periodiek dicht langs het Melkwegcentrum voeren. Volgens de astronomen is dat een sterke aanwijzing dat het dwergstelsel zelf een sterk excentrische baan volgde. Aan de vorm van hun snelheidsverdeling heeft het dwergstelsel zijn merkwaardige bijnaam te danken.
De ontdekking is gebaseerd op gegevens van de Europese Gaia-satelliet, die de stellaire bevolking van de Melkweg in kaart brengt. Daarbij worden niet alleen de posities van grote aantallen sterren gemeten, maar ook de banen die zij doorlopen.
De Melkweg is nadien bij nog meer botsingen betrokken geweest, en zal dat ook in de toekomst zijn, maar die waren van veel bescheidener omvang. Hoewel het Worststelsel tot de dwergstelsels wordt gerekend, bevatte het naar schatting altijd nog 10 miljard zonsmassa’s aan gas, sterren en donkere materie. Dat was waarschijnlijk voldoende om de normaal gesproken vrij dunne schijf van de Melkweg na de botsing flink te doen opzwellen.
Het ‘puin’ van het Worststelsel verspreidde zich over de centrale delen van de Melkweg. Dat zou de vorming van de ‘bulge’ (centrale verdikking) hebben veroorzaakt, evenals die van de ijle halo van sterren die de Melkweg omgeeft. Ook zou het Worststelsel acht bolvormige sterrenhopen hebben achtergelaten. Een en ander wordt afgeleid uit computersimulaties van de botsing. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft aanwijzingen gevonden dat ons Melkwegstelsel 8 tot 10 miljard jaar geleden frontaal in botsing is gekomen met een kleiner object, dat het ‘Worststelsel’ wordt genoemd. De gebeurtenis was bepalend voor de vroege ontwikkeling van ons sterrenstelsel. Van het dwergstelsel zelf bleef weinig over, maar sommige van zijn sterren bestaan nog steeds.
De sterren van het aan flarden getrokken Worststelsel doorlopen nu extreem lange en smalle banen, die hen periodiek dicht langs het Melkwegcentrum voeren. Volgens de astronomen is dat een sterke aanwijzing dat het dwergstelsel zelf een sterk excentrische baan volgde. Aan de vorm van hun snelheidsverdeling heeft het dwergstelsel zijn merkwaardige bijnaam te danken.
De ontdekking is gebaseerd op gegevens van de Europese Gaia-satelliet, die de stellaire bevolking van de Melkweg in kaart brengt. Daarbij worden niet alleen de posities van grote aantallen sterren gemeten, maar ook de banen die zij doorlopen.
De Melkweg is nadien bij nog meer botsingen betrokken geweest, en zal dat ook in de toekomst zijn, maar die waren van veel bescheidener omvang. Hoewel het Worststelsel tot de dwergstelsels wordt gerekend, bevatte het naar schatting altijd nog 10 miljard zonsmassa’s aan gas, sterren en donkere materie. Dat was waarschijnlijk voldoende om de normaal gesproken vrij dunne schijf van de Melkweg na de botsing flink te doen opzwellen.
Het ‘puin’ van het Worststelsel verspreidde zich over de centrale delen van de Melkweg. Dat zou de vorming van de ‘bulge’ (centrale verdikking) hebben veroorzaakt, evenals die van de ijle halo van sterren die de Melkweg omgeeft. Ook zou het Worststelsel acht bolvormige sterrenhopen hebben achtergelaten. Een en ander wordt afgeleid uit computersimulaties van de botsing. (EE)
Kon Charles Messier vandaag maar mee. De achttiende-eeuwse Franse astronoom zou onze ruimtereis naar M13 fantastisch hebben gevonden. Een reis van 22.000 lichtjaar naar een van de mooiste objecten in zijn Catalogue des Nébuleuses & des amas d'Étoiles uit 1781. Nummer 13 om precies te zijn; de letter M staat voor ‘Messier’.
\r\nHet kogelronde nevelvlekje in het sterrenbeeld Hercules werd in 1714 al ontdekt door Edmund Halley. Ook Messier kon er aanvankelijk geen structuur in onderscheiden; pas later ontdekten astronomen dat het geen gasnevel is, maar een gigantische verzameling van afzonderlijke sterren – een zogeheten bolvormige sterrenhoop. In België en Nederland staat de sterrenhoop in de zomermaanden ’s nachts hoog aan de hemel, bijna in het zenit.
\r\nOnze trip naar M13 voert ons uit de platte, centrale schijf van het Melkwegstelsel. Het uitzicht tijdens de reis is adembenemend: we kijken onder een steeds grotere hoek tegen het Melkwegstelsel aan, dat zich al snel over de halve hemel uitstrekt. In de verte is de gele gloed van de oude sterren in het Melkwegcentrum zichtbaar; daaromheen zijn de opvallende spiraalarmen gewikkeld, met hun donkere stofwolken, felroze gasnevels en blauwwit fonkelende jonge sterren.
\r\nOns reisdoel wordt steeds beter zichtbaar: een kolossale bolvormige samenscholing van vele honderdduizenden sterren, met een middellijn van zo’n 150 lichtjaar. De meeste van die sterren zijn twaalf of dertien miljard jaar oud; astronomen hebben ontdekt dat bolhopen tot de oudste structuren in het Melkwegstelsel behoren.
\r\nTussen die talloze oranjegele oude zonnen schitteren hier en daar echter ook heldere blauwe sterren, die een veel jongere leeftijd doen vermoeden. Maar schijn bedriegt. In het centrum van M13 staan de sterren zo dicht bij elkaar dat ze af en toe met elkaar in botsing komen en versmelten tot een zwaardere ster die een even fel en blauwwit licht uitstraalt als een pasgeboren exemplaar.
\r\nWe laveren tussen de sterren door naar het oogverblindende centrum van M13. Kijk, rond sommige van de sterren in de bolhoop cirkelen planeten. We zetten ons ruimteschip aan de grond aan de nachtzijde van een van deze buitenaardse werelden. Maar donker is het er niet: de hemel is bezaaid met vele duizenden sterren die stuk voor stuk meer licht geven dan de heldere planeet Venus. Het is een spectaculair schouwspel, mede dankzij dat overweldigende beeld van ons eigen Melkwegstelsel op de achtergrond.
\r\nZou er op sommige van de planeten in M13 leven kunnen voorkomen? De wereld waar wij geland zijn is een kale, rotsachtige bal zonder water en zonder dampkring, maar hoe zijn de omstandigheden op die vele andere planeten? Net als hun moedersterren zijn ze vele miljarden jaren oud – heeft er zich in die enorm lange tijd leven kunnen vormen en ontwikkelen? Of waren de organische bouwstenen die daarvoor nodig zijn in die kosmische oertijd nog onvoldoende voorradig?
\r\nDe aardse astronomen die in 1974 de grote Arecibo-radiotelescoop op Puerto Rico in gebruik namen, wisten dat natuurlijk ook niet. Toch zonden ze met hun gloednieuwe 300 meter grote schotelantenne een radiosignaal in de richting van M13 – een boodschap van de mensheid, bestemd voor mogelijke buitenaardse beschavingen.
\r\nHet zal nog ruim twintigduizend jaar duren voordat dat zwakke signaal hier aankomt; daar kunnen we moeilijk op wachten. We laten onze blik nog eenmaal over de flonkerende sterrenpracht van M13 dwalen, maar dan draaien we de neus van ons sneller-dan-licht ruimteschip weer in een andere richting. Het heelal heeft nog veel meer voor ons in petto.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astrotoerist - Bezaaid met sterren", "pk_id": 40911, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Kon Charles Messier vandaag maar mee. De achttiende-eeuwse Franse astronoom zou onze ruimtereis naar M13 fantastisch hebben gevonden. Een reis van 22.000 lichtjaar naar een van de mooiste objecten in zijn Catalogue des Nébuleuses & des amas d'Étoiles uit 1781. Nummer 13 om precies te zijn; de letter M staat voor ‘Messier’.
\r\nHet kogelronde nevelvlekje in het sterrenbeeld Hercules werd in 1714 al ontdekt door Edmund Halley. Ook Messier kon er aanvankelijk geen structuur in onderscheiden; pas later ontdekten astronomen dat het geen gasnevel is, maar een gigantische verzameling van afzonderlijke sterren – een zogeheten bolvormige sterrenhoop. In België en Nederland staat de sterrenhoop in de zomermaanden ’s nachts hoog aan de hemel, bijna in het zenit.
\r\nOnze trip naar M13 voert ons uit de platte, centrale schijf van het Melkwegstelsel. Het uitzicht tijdens de reis is adembenemend: we kijken onder een steeds grotere hoek tegen het Melkwegstelsel aan, dat zich al snel over de halve hemel uitstrekt. In de verte is de gele gloed van de oude sterren in het Melkwegcentrum zichtbaar; daaromheen zijn de opvallende spiraalarmen gewikkeld, met hun donkere stofwolken, felroze gasnevels en blauwwit fonkelende jonge sterren.
\r\nOns reisdoel wordt steeds beter zichtbaar: een kolossale bolvormige samenscholing van vele honderdduizenden sterren, met een middellijn van zo’n 150 lichtjaar. De meeste van die sterren zijn twaalf of dertien miljard jaar oud; astronomen hebben ontdekt dat bolhopen tot de oudste structuren in het Melkwegstelsel behoren.
\r\nTussen die talloze oranjegele oude zonnen schitteren hier en daar echter ook heldere blauwe sterren, die een veel jongere leeftijd doen vermoeden. Maar schijn bedriegt. In het centrum van M13 staan de sterren zo dicht bij elkaar dat ze af en toe met elkaar in botsing komen en versmelten tot een zwaardere ster die een even fel en blauwwit licht uitstraalt als een pasgeboren exemplaar.
\r\nWe laveren tussen de sterren door naar het oogverblindende centrum van M13. Kijk, rond sommige van de sterren in de bolhoop cirkelen planeten. We zetten ons ruimteschip aan de grond aan de nachtzijde van een van deze buitenaardse werelden. Maar donker is het er niet: de hemel is bezaaid met vele duizenden sterren die stuk voor stuk meer licht geven dan de heldere planeet Venus. Het is een spectaculair schouwspel, mede dankzij dat overweldigende beeld van ons eigen Melkwegstelsel op de achtergrond.
\r\nZou er op sommige van de planeten in M13 leven kunnen voorkomen? De wereld waar wij geland zijn is een kale, rotsachtige bal zonder water en zonder dampkring, maar hoe zijn de omstandigheden op die vele andere planeten? Net als hun moedersterren zijn ze vele miljarden jaren oud – heeft er zich in die enorm lange tijd leven kunnen vormen en ontwikkelen? Of waren de organische bouwstenen die daarvoor nodig zijn in die kosmische oertijd nog onvoldoende voorradig?
\r\nDe aardse astronomen die in 1974 de grote Arecibo-radiotelescoop op Puerto Rico in gebruik namen, wisten dat natuurlijk ook niet. Toch zonden ze met hun gloednieuwe 300 meter grote schotelantenne een radiosignaal in de richting van M13 – een boodschap van de mensheid, bestemd voor mogelijke buitenaardse beschavingen.
\r\nHet zal nog ruim twintigduizend jaar duren voordat dat zwakke signaal hier aankomt; daar kunnen we moeilijk op wachten. We laten onze blik nog eenmaal over de flonkerende sterrenpracht van M13 dwalen, maar dan draaien we de neus van ons sneller-dan-licht ruimteschip weer in een andere richting. Het heelal heeft nog veel meer voor ons in petto.
", "slug": "astrotoerist-bezaaid-met-sterren", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 7, 1, 14, 8, 20], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-07-01 14:08:20", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Astrotoerist - Bezaaid met sterren"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/recept-voor-sterrenhopen-achterhaald/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen en natuurkundigen van de Canadese McMaster University in Hamilton, Ontario, hebben het universele recept voor een sterrenhoop achterhaald. Het is heel simpel: neem een grote hoeveelheid gas, en wacht een paar miljoen jaar. Uit hun simulaties, uitgevoerd met krachtige supercomputers, blijkt dat je dan altijd een zware, heldere sterrenhoop krijgt, doordat de gaswolk onder zijn eigen gewicht niet in één punt samentrekt, maar in langgerekte filamenten. Die draderige structuur leidt uiteindelijk tot de vorming van een groot aantal sterren.
\r\nBij de computersimulaties, deze week gepubliceerd in Nature Astronomy, is niet alleen rekening gehouden met de zwaartekracht, maar ook met de samenstelling van het gas, met turbulentie en met de stralingsdruk van sterren die in een vroeg stadium al ontstaan. Zowel kleine als grote sterrenhopen ontstaan volgens de onderzoekers op dezelfde wijze, en dat was in de jeugd van het heelal niet anders dan nu.
\r\nEerder is wel aangenomen dat grote bolvormige sterrenhopen, die relatief kort na de oerknal gevormd werden, op een andere manier ontstaan dan kleinere sterrenhopen in een later stadium van de kosmische geschiedenis. Maar de nieuwe resultaten wijzen uit dat er in alle gevallen sprake is van een en hetzelfde proces; de grootte van de sterrenhoop wordt gewoon bepaald door de afmetingen van de gaswolk. (GS)
Astronomen en natuurkundigen van de Canadese McMaster University in Hamilton, Ontario, hebben het universele recept voor een sterrenhoop achterhaald. Het is heel simpel: neem een grote hoeveelheid gas, en wacht een paar miljoen jaar. Uit hun simulaties, uitgevoerd met krachtige supercomputers, blijkt dat je dan altijd een zware, heldere sterrenhoop krijgt, doordat de gaswolk onder zijn eigen gewicht niet in één punt samentrekt, maar in langgerekte filamenten. Die draderige structuur leidt uiteindelijk tot de vorming van een groot aantal sterren.
\r\nBij de computersimulaties, deze week gepubliceerd in Nature Astronomy, is niet alleen rekening gehouden met de zwaartekracht, maar ook met de samenstelling van het gas, met turbulentie en met de stralingsdruk van sterren die in een vroeg stadium al ontstaan. Zowel kleine als grote sterrenhopen ontstaan volgens de onderzoekers op dezelfde wijze, en dat was in de jeugd van het heelal niet anders dan nu.
\r\nEerder is wel aangenomen dat grote bolvormige sterrenhopen, die relatief kort na de oerknal gevormd werden, op een andere manier ontstaan dan kleinere sterrenhopen in een later stadium van de kosmische geschiedenis. Maar de nieuwe resultaten wijzen uit dat er in alle gevallen sprake is van een en hetzelfde proces; de grootte van de sterrenhoop wordt gewoon bepaald door de afmetingen van de gaswolk. (GS)
Een internationaal team van astrofysici heeft mogelijk een oplossing gevonden waar wetenschappers al meer dan 50 jaar mee worstelen: waarom bestaan de sterren in bolvormige sterrenhopen uit materiaal dat afwijkt van dat in andere sterren die in de Melkweg worden aangetroffen? Het team brengt een nieuwe speler in het spel: een superzware ster (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 21 juni).
Het Melkwegstelsel telt meer dan 150 oude bolvormige sterrenhopen, elk bestaande uit honderdduizenden dicht op elkaar gepakte sterren die door de zwaartekracht bijeen worden gehouden. Deze sterren zijn bijna zo oud als het heelal.
Sinds de jaren 60 is bekend dat de meeste sterren in deze bolhopen andere chemische elementen bevatten dan alle andere sterren in de Melkweg. Deze elementen kunnen niet door de sterren zelf zijn geproduceerd, omdat de daarvoor vereiste temperaturen ongeveer tien keer zo hoog zijn als de temperaturen van de sterren zelf.
Volgens de astrofysici, onder wie de Nederlander Henny Lamers, zouden sterren met tienduizenden keren zoveel massa als de zon weleens de bron van dat materiaal kunnen zijn. De sterren zouden zijn gevormd tijdens de jeugd van de bolvormige sterrenhopen, toen deze naast sterren-in-wording nog veel gas bevatten.
Terwijl deze sterren steeds meer gas verzamelden, naderden ze elkaar dermate dicht dat er botsingen konden plaatsvinden. Daaruit zou dan uiteindelijk een ‘superster’ zijn ontstaan. Deze zware ster was heet genoeg om alle waargenomen elementen te produceren en de overige sterren in de sterrenhoop te ‘vervuilen’ met de vreemde elementen die nu worden waargenomen. (EE)
Een internationaal team van astrofysici heeft mogelijk een oplossing gevonden waar wetenschappers al meer dan 50 jaar mee worstelen: waarom bestaan de sterren in bolvormige sterrenhopen uit materiaal dat afwijkt van dat in andere sterren die in de Melkweg worden aangetroffen? Het team brengt een nieuwe speler in het spel: een superzware ster (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 21 juni).
Het Melkwegstelsel telt meer dan 150 oude bolvormige sterrenhopen, elk bestaande uit honderdduizenden dicht op elkaar gepakte sterren die door de zwaartekracht bijeen worden gehouden. Deze sterren zijn bijna zo oud als het heelal.
Sinds de jaren 60 is bekend dat de meeste sterren in deze bolhopen andere chemische elementen bevatten dan alle andere sterren in de Melkweg. Deze elementen kunnen niet door de sterren zelf zijn geproduceerd, omdat de daarvoor vereiste temperaturen ongeveer tien keer zo hoog zijn als de temperaturen van de sterren zelf.
Volgens de astrofysici, onder wie de Nederlander Henny Lamers, zouden sterren met tienduizenden keren zoveel massa als de zon weleens de bron van dat materiaal kunnen zijn. De sterren zouden zijn gevormd tijdens de jeugd van de bolvormige sterrenhopen, toen deze naast sterren-in-wording nog veel gas bevatten.
Terwijl deze sterren steeds meer gas verzamelden, naderden ze elkaar dermate dicht dat er botsingen konden plaatsvinden. Daaruit zou dan uiteindelijk een ‘superster’ zijn ontstaan. Deze zware ster was heet genoeg om alle waargenomen elementen te produceren en de overige sterren in de sterrenhoop te ‘vervuilen’ met de vreemde elementen die nu worden waargenomen. (EE)
Het Melkwegstelsel is ongeveer één biljoen (duizend miljard) keer zo zwaar als de zon. Die conclusie trekken sterrenkundigen op basis van precisiemetingen aan de bewegingen van negen dwergstelsels die rond het Melkwegstelsel cirkelen. Tot nu toe liepen de schattingen voor de massa van het Melkwegstelsel uiteen van ca. 700 miljard tot 2 biljoen zonsmassa's.
\r\nMet de Hubble Space Telescope zijn de minieme bewegingen opgemeten van sterren in enkele dwergstelsels. De meetresultaten zijn vergeleken met computersimulaties waarin de massa van het Melkwegstelsel gevarieerd kon worden. De metingen komen het best overeen met simulaties waarin het Melkwegstelsel een massa heeft van 0,96 biljoen zonsmassa's. De resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters en werden eerder deze maand gepresenteerd op een bijeenkomst van de American Astronomical Society.
\r\nDe onnauwkeurigheid in de nieuwe massabepaling van het Melkwegstelsel bedraagt nu nog ca. 30 procent. Daar zal echter snel verandering in komen: de Europese ruimtetelescoop Gaia heeft veel preciezere metingen gedaan aan de posities en bewegingen van sterren in dwergstelsels; de resultaten van een aanzienlijk nauwkeuriger analyse worden binnen niet al te lange tijd verwacht. (GS)
Het Melkwegstelsel is ongeveer één biljoen (duizend miljard) keer zo zwaar als de zon. Die conclusie trekken sterrenkundigen op basis van precisiemetingen aan de bewegingen van negen dwergstelsels die rond het Melkwegstelsel cirkelen. Tot nu toe liepen de schattingen voor de massa van het Melkwegstelsel uiteen van ca. 700 miljard tot 2 biljoen zonsmassa's.
\r\nMet de Hubble Space Telescope zijn de minieme bewegingen opgemeten van sterren in enkele dwergstelsels. De meetresultaten zijn vergeleken met computersimulaties waarin de massa van het Melkwegstelsel gevarieerd kon worden. De metingen komen het best overeen met simulaties waarin het Melkwegstelsel een massa heeft van 0,96 biljoen zonsmassa's. De resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters en werden eerder deze maand gepresenteerd op een bijeenkomst van de American Astronomical Society.
\r\nDe onnauwkeurigheid in de nieuwe massabepaling van het Melkwegstelsel bedraagt nu nog ca. 30 procent. Daar zal echter snel verandering in komen: de Europese ruimtetelescoop Gaia heeft veel preciezere metingen gedaan aan de posities en bewegingen van sterren in dwergstelsels; de resultaten van een aanzienlijk nauwkeuriger analyse worden binnen niet al te lange tijd verwacht. (GS)
Sterrenkundigen van de RUG hebben in de halo van de Melkweg sporen gevonden van oude samensmeltingen. Vijf groepjes sterren lijken afkomstig van fusies met kleine sterrenstelsels, terwijl een grote ‘klodder’ van enkele honderden sterren afkomstig lijkt van een grotere fusie (Astrophysical Journal Letters, 12 juni).
Het onderzoek is gebaseerd op de tweede dataset van de Gaia-ruimtetelescoop die eind mei is vrijgegeven. Deze dataset bevat nauwkeurige informatie over de posities en bewegingen van miljoenen sterren, hoofdzakelijk in de Melkweg.
Promovendus Helmer Koppelman maakt deel uit van de onderzoeksgroep van Amina Helmi, die al in een zeer vroeg stadium bij de Gaia-missie betrokken was. Hij begon de nieuwe gegevens direct te analyseren en plaatste acht dagen later al een artikel op een preprintserver, dat nu officieel gepubliceerd is.
Koppelman heeft zijn analyse gericht op de halo van de Melkweg, de bolvormige wolk sterren die de centrale schijf omhult. De gedachte is namelijk dat de meeste sterren in de halo afkomstig zijn van fusies. Door de banen van deze sterren te berekenen, spoorde Koppelman sterren met een gemeenschappelijke oorsprong op.
Hij en zijn team ontdekten vijf kleine sterrenhopen die de restanten van vijf opgeslokte sterrenstelseltjes lijken te zijn. Daarnaast is een veel grotere groep sterren ontdekt die eveneens bij elkaar horen. Deze groep draait tegen de richting van de Melkweg in.
Dat laatste vormt een sterke aanwijzing dat ook deze sterren van buitenaf afkomstig zijn. Volgens Koppelman en zijn team zijn het restanten van een groter sterrenstelsel. De botsing met dat stelsel zou zelfs de vorm van de centrale schijf van de Melkweg hebben veranderd.
Koppelman heeft ook nog gezocht naar sterren die horen bij de zogeheten Helmi-stroom. Deze groep sterren is vernoemd naar zijn promotor Amina Helmi, die in 1999 aantoonde dat ze het restant vormen van een stelsel dat gefuseerd is met de Melkweg. Tot nu toe waren er nog geen twintig sterren bekend die bij de Helmi-stroom horen. Dankzij Gaia zijn het er nu meer dan honderd. (EE)
Sterrenkundigen van de RUG hebben in de halo van de Melkweg sporen gevonden van oude samensmeltingen. Vijf groepjes sterren lijken afkomstig van fusies met kleine sterrenstelsels, terwijl een grote ‘klodder’ van enkele honderden sterren afkomstig lijkt van een grotere fusie (Astrophysical Journal Letters, 12 juni).
Het onderzoek is gebaseerd op de tweede dataset van de Gaia-ruimtetelescoop die eind mei is vrijgegeven. Deze dataset bevat nauwkeurige informatie over de posities en bewegingen van miljoenen sterren, hoofdzakelijk in de Melkweg.
Promovendus Helmer Koppelman maakt deel uit van de onderzoeksgroep van Amina Helmi, die al in een zeer vroeg stadium bij de Gaia-missie betrokken was. Hij begon de nieuwe gegevens direct te analyseren en plaatste acht dagen later al een artikel op een preprintserver, dat nu officieel gepubliceerd is.
Koppelman heeft zijn analyse gericht op de halo van de Melkweg, de bolvormige wolk sterren die de centrale schijf omhult. De gedachte is namelijk dat de meeste sterren in de halo afkomstig zijn van fusies. Door de banen van deze sterren te berekenen, spoorde Koppelman sterren met een gemeenschappelijke oorsprong op.
Hij en zijn team ontdekten vijf kleine sterrenhopen die de restanten van vijf opgeslokte sterrenstelseltjes lijken te zijn. Daarnaast is een veel grotere groep sterren ontdekt die eveneens bij elkaar horen. Deze groep draait tegen de richting van de Melkweg in.
Dat laatste vormt een sterke aanwijzing dat ook deze sterren van buitenaf afkomstig zijn. Volgens Koppelman en zijn team zijn het restanten van een groter sterrenstelsel. De botsing met dat stelsel zou zelfs de vorm van de centrale schijf van de Melkweg hebben veranderd.
Koppelman heeft ook nog gezocht naar sterren die horen bij de zogeheten Helmi-stroom. Deze groep sterren is vernoemd naar zijn promotor Amina Helmi, die in 1999 aantoonde dat ze het restant vormen van een stelsel dat gefuseerd is met de Melkweg. Tot nu toe waren er nog geen twintig sterren bekend die bij de Helmi-stroom horen. Dankzij Gaia zijn het er nu meer dan honderd. (EE)
Astronomen hebben opnieuw een aantal objecten in het centrum van ons Melkwegstelsel ontdekt die zich voordoen als gaswolken, maar zich gedragen als sterren. De compacte, stofrijke stellaire objecten bewegen met hoge snelheden om het superzware zwarte gat dat zich daar schuilhoudt.
De eerste van deze raadselachtige objecten, G1, werd in 2004 ontdekt. Acht jaar later volgde G2. Van beide werd vermoed dat het gaswolken waren, totdat ze dicht in de buurt van het zwarte gat kwamen. Gewone gaswolken zouden bij die gelegenheid aan flarden zijn getrokken, maar G1 en G2 overleefden het.
En nu zijn er dan ook G3, G4 en G5. Vermoed wordt dat de G-objecten in feite sterk opgezwollen sterren zijn – sterren die zo groot zijn geworden dat het centrale zwarte gat gas aan hen kan onttrekken, maar die een stevige kern hebben die de boel nog een beetje bij elkaar houdt.
De grote vraag is waarom deze sterren zo groot zijn. Een mogelijke verklaring is dat het oorspronkelijk dubbelsterren zijn geweest. Deze sterparen zouden, onder invloed van de zwaartekracht van het zwarte gat, met elkaar samengesmolten zijn. In de nasleep van zo’n stellaire fusie zou de atmosfeer van het uiteindelijke object sterk opzwellen.
Dat laatste zou overigens maar tijdelijk zo zijn. Na een miljoen jaar of zo komt de atmosfeer weer tot rust, en blijft een normaal ogende ster achter.
De nieuwe ontdekkingen zijn gepresenteerd tijdens de 232ste bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week in Denver wordt gehouden. (EE)
Astronomen hebben opnieuw een aantal objecten in het centrum van ons Melkwegstelsel ontdekt die zich voordoen als gaswolken, maar zich gedragen als sterren. De compacte, stofrijke stellaire objecten bewegen met hoge snelheden om het superzware zwarte gat dat zich daar schuilhoudt.
De eerste van deze raadselachtige objecten, G1, werd in 2004 ontdekt. Acht jaar later volgde G2. Van beide werd vermoed dat het gaswolken waren, totdat ze dicht in de buurt van het zwarte gat kwamen. Gewone gaswolken zouden bij die gelegenheid aan flarden zijn getrokken, maar G1 en G2 overleefden het.
En nu zijn er dan ook G3, G4 en G5. Vermoed wordt dat de G-objecten in feite sterk opgezwollen sterren zijn – sterren die zo groot zijn geworden dat het centrale zwarte gat gas aan hen kan onttrekken, maar die een stevige kern hebben die de boel nog een beetje bij elkaar houdt.
De grote vraag is waarom deze sterren zo groot zijn. Een mogelijke verklaring is dat het oorspronkelijk dubbelsterren zijn geweest. Deze sterparen zouden, onder invloed van de zwaartekracht van het zwarte gat, met elkaar samengesmolten zijn. In de nasleep van zo’n stellaire fusie zou de atmosfeer van het uiteindelijke object sterk opzwellen.
Dat laatste zou overigens maar tijdelijk zo zijn. Na een miljoen jaar of zo komt de atmosfeer weer tot rust, en blijft een normaal ogende ster achter.
De nieuwe ontdekkingen zijn gepresenteerd tijdens de 232ste bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week in Denver wordt gehouden. (EE)
Wetenschappers en studenten van Saint Martin’s University in de staat Washington (VS) hebben, aan de hand van gegevens van de Europese satelliet Gaia, ontdekt dat de bolvormige sterrenhoop NGC 6441 sterren verliest. Dat wijst erop dat de bolhoop ooit deel heeft uitgemaakt van een groter geheel. Het zou het restant van een klein sterrenstelsel kunnen zijn.
Rond ons Melkwegstelsel zwermen ongeveer 150 bolvormige sterrenhopen – bolvormige verzamelingen van sterren die door de zwaartekracht bijeengehouden worden. Opmerkelijk is dat de zwaarste van die bolhopen uit een nogal gemêleerde populatie van sterren bestaan, die zich niet gemakkelijk laat verklaren. Een mogelijk scenario is dat het de kernen van voormalige sterrenstelsels zijn, die lang geleden door de Melkweg zijn ingevangen. Daarbij zouden ze een groot deel van hun sterren zijn kwijtgeraakt.
NGC 6441 is de op vier na grootste bolvormige sterrenhoop van de Melkweg. Gegevens van de Gaia-satelliet hebben nu bevestigd dat in de omgeving van NGC 6441 sterren te vinden zijn die met de bolhoop meebewegen. Twee daarvan hebben zich van ons uit gezien al een kwart graad van het centrum van NGC 6441 verwijderd. En in de omgeving van de bolhoop zijn nog meer ontsnapte sterren te zien.
Het lijkt er dus op dat NGC 6441 sterren aan het verliezen is en vroeger dus (nog) meer massa heeft gehad dan nu. Het zou dus best eens een ‘gestript’ sterrenstelsel kunnen zijn, al is het mogelijke verband tussen bolvormige sterrenhopen en dwergsterrenstelsels nog steeds een punt van discussie.
De resultaren van dit onderzoek zijn gepresenteerd tijdens de 232ste bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week in Denver wordt gehouden. (EE)
Wetenschappers en studenten van Saint Martin’s University in de staat Washington (VS) hebben, aan de hand van gegevens van de Europese satelliet Gaia, ontdekt dat de bolvormige sterrenhoop NGC 6441 sterren verliest. Dat wijst erop dat de bolhoop ooit deel heeft uitgemaakt van een groter geheel. Het zou het restant van een klein sterrenstelsel kunnen zijn.
Rond ons Melkwegstelsel zwermen ongeveer 150 bolvormige sterrenhopen – bolvormige verzamelingen van sterren die door de zwaartekracht bijeengehouden worden. Opmerkelijk is dat de zwaarste van die bolhopen uit een nogal gemêleerde populatie van sterren bestaan, die zich niet gemakkelijk laat verklaren. Een mogelijk scenario is dat het de kernen van voormalige sterrenstelsels zijn, die lang geleden door de Melkweg zijn ingevangen. Daarbij zouden ze een groot deel van hun sterren zijn kwijtgeraakt.
NGC 6441 is de op vier na grootste bolvormige sterrenhoop van de Melkweg. Gegevens van de Gaia-satelliet hebben nu bevestigd dat in de omgeving van NGC 6441 sterren te vinden zijn die met de bolhoop meebewegen. Twee daarvan hebben zich van ons uit gezien al een kwart graad van het centrum van NGC 6441 verwijderd. En in de omgeving van de bolhoop zijn nog meer ontsnapte sterren te zien.
Het lijkt er dus op dat NGC 6441 sterren aan het verliezen is en vroeger dus (nog) meer massa heeft gehad dan nu. Het zou dus best eens een ‘gestript’ sterrenstelsel kunnen zijn, al is het mogelijke verband tussen bolvormige sterrenhopen en dwergsterrenstelsels nog steeds een punt van discussie.
De resultaren van dit onderzoek zijn gepresenteerd tijdens de 232ste bijeenkomst van de American Astronomical Society, die deze week in Denver wordt gehouden. (EE)
Op 25 mei zijn de nieuwste meetgegevens gepubliceerd van de Europese ruimtetelescoop Gaia, die eind 2013 werd gelanceerd. Gaia verricht precisiemetingen aan meer dan één miljard sterren in het Melkwegstelsel. Het resultaat is de allergrootste en meest gedetailleerde stercatalogus ooit. De komende jaren en decennia zullen astronomen in elk deelgebied van de sterrenkunde intensief gebruik maken van de enorme hoeveelheid data, wat ongetwijfeld tot talloze nieuwe ontdekkingen gaat leiden.
\r\nGaia heeft van bijna 1,7 miljard sterren heel nauwkeurig de hemelpositie en de helderheid bepaald. Van ruim 1,3 miljard sterren zijn ook de afstanden opgemeten, via de zogeheten parallaxmethode – een soort kosmische driehoeksmeting. Dat betekent dat astronomen nu over een gedetailleerde 3D-kaart van een deel van het Melkwegstelsel beschikken.
\r\nVan diezelfde 1,3 miljard sterren zijn ook de kleuren en de eigenbewegingen bepaald (de minieme verplaatsingen aan de hemel in de loop van de tijd), terwijl van een subset van ruim 7 miljoen sterren bovendien de radiale snelheden gemeten zijn (naar ons toe of van ons af). Onderzoek aan de ruimtelijke (3D-)beweging van sterren biedt informatie over de ontstaansgeschiedenis en de evolutie van het Melkwegstelsel.
\r\nDe nieuwe dataset bevat verder informatie over 14.000 planetoïden in ons eigen zonnestelsel en ruim een half miljoen sterren die van helderheid veranderen. ‘De nauwkeurigheid van de metingen is duizend maal zo groot als die van Gaia’s voorganger, de Hipparcos-satelliet,’ zegt sterrenkundige Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Het is in elk opzicht spectaculair. Er is een revolutie op komt op álle deelgebieden van de astronomie.’
\r\nEind 2020 wordt de volgende data release verwacht, met nóg meer objecten en een nóg grotere nauwkeurigheid. Gaia kan in principe tot midden 2024 operationeel blijven.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gaia levert grootste en beste stercatalogus ooit", "pk_id": 40903, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Op 25 mei zijn de nieuwste meetgegevens gepubliceerd van de Europese ruimtetelescoop Gaia, die eind 2013 werd gelanceerd. Gaia verricht precisiemetingen aan meer dan één miljard sterren in het Melkwegstelsel. Het resultaat is de allergrootste en meest gedetailleerde stercatalogus ooit. De komende jaren en decennia zullen astronomen in elk deelgebied van de sterrenkunde intensief gebruik maken van de enorme hoeveelheid data, wat ongetwijfeld tot talloze nieuwe ontdekkingen gaat leiden.
\r\nGaia heeft van bijna 1,7 miljard sterren heel nauwkeurig de hemelpositie en de helderheid bepaald. Van ruim 1,3 miljard sterren zijn ook de afstanden opgemeten, via de zogeheten parallaxmethode – een soort kosmische driehoeksmeting. Dat betekent dat astronomen nu over een gedetailleerde 3D-kaart van een deel van het Melkwegstelsel beschikken.
\r\nVan diezelfde 1,3 miljard sterren zijn ook de kleuren en de eigenbewegingen bepaald (de minieme verplaatsingen aan de hemel in de loop van de tijd), terwijl van een subset van ruim 7 miljoen sterren bovendien de radiale snelheden gemeten zijn (naar ons toe of van ons af). Onderzoek aan de ruimtelijke (3D-)beweging van sterren biedt informatie over de ontstaansgeschiedenis en de evolutie van het Melkwegstelsel.
\r\nDe nieuwe dataset bevat verder informatie over 14.000 planetoïden in ons eigen zonnestelsel en ruim een half miljoen sterren die van helderheid veranderen. ‘De nauwkeurigheid van de metingen is duizend maal zo groot als die van Gaia’s voorganger, de Hipparcos-satelliet,’ zegt sterrenkundige Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen. ‘Het is in elk opzicht spectaculair. Er is een revolutie op komt op álle deelgebieden van de astronomie.’
\r\nEind 2020 wordt de volgende data release verwacht, met nóg meer objecten en een nóg grotere nauwkeurigheid. Gaia kan in principe tot midden 2024 operationeel blijven.
", "slug": "gaia-levert-grootste-en-beste-stercatalogus-ooit", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 6, 1, 13, 53, 29], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-06-01 13:53:29", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Gaia levert grootste en beste stercatalogus ooit"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/apex-telescoop-ziet-details-bij-zwart-gat-centrum-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Radioastronomen hebben de meest gedetailleerde metingen tot nu toe gepubliceerd van het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A* (of kortweg Sgr A*) geheten. Ondanks de afstand van ca. 27.000 lichtjaar zijn in de radiometingen details te onderscheidenmet afmetingen van ongeveer 36 miljoen kilometer - slechts drie maal de voorspelde straal van het zwarte gat.
\r\nDe nieuwe metingen zijn al in 2013 verricht, met onderling gekoppelde radiotelescopen op Hawaii, in Arizona, in Californië en in Chili. Met name de toevoeging van de Chileense APEX-radiotelescoop aan dit zogeheten VLBI-netwerk (very long baseline interferometry) maakte het mogelijk om kleine details waar te nemen. Dankzij APEX kon gewerkt worden met interferometrische basislijnen van bijna 10.000 kilometer. Bovendien was APEX de enige radiotelescoop in het netwerk die zich op het zuidelijk halfrond bevindt.
\r\nHet kostte de astronomen enkele jaren om de waarnemingen van de verschillende telescopen samen te voegen en de metingen uit te werken. Mooie plaatjes hebben de VLBI-waarnemingen overigens niet opgeleverd; het gaat om moeilijk te interpreteren metingen die alleen dankzij een uitvoerige analyse te vergelijken zijn met modelberekeningen.
\r\nDe hoop is dat VLBI-metingen uiteindelijk in staat zullen zijn om nog meer details in Sgr A* te 'zien' en zo meer informatie over het superzware zwarte gat te achterhalen. Inmiddels zijn al twee waarnemingssessies verricht met de zogeheten Event Horizon Telescope (EHT), een VLBI-netwerk waarin behalve APEX ook een telescoop op de Zuidpool en de 66 schotelantennes van het ALMA-observatorium in Noord-Chili samenwerken. De analyse van die metingen is nog steeds gaande. (GS)
Radioastronomen hebben de meest gedetailleerde metingen tot nu toe gepubliceerd van het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel, Sagittarius A* (of kortweg Sgr A*) geheten. Ondanks de afstand van ca. 27.000 lichtjaar zijn in de radiometingen details te onderscheidenmet afmetingen van ongeveer 36 miljoen kilometer - slechts drie maal de voorspelde straal van het zwarte gat.
\r\nDe nieuwe metingen zijn al in 2013 verricht, met onderling gekoppelde radiotelescopen op Hawaii, in Arizona, in Californië en in Chili. Met name de toevoeging van de Chileense APEX-radiotelescoop aan dit zogeheten VLBI-netwerk (very long baseline interferometry) maakte het mogelijk om kleine details waar te nemen. Dankzij APEX kon gewerkt worden met interferometrische basislijnen van bijna 10.000 kilometer. Bovendien was APEX de enige radiotelescoop in het netwerk die zich op het zuidelijk halfrond bevindt.
\r\nHet kostte de astronomen enkele jaren om de waarnemingen van de verschillende telescopen samen te voegen en de metingen uit te werken. Mooie plaatjes hebben de VLBI-waarnemingen overigens niet opgeleverd; het gaat om moeilijk te interpreteren metingen die alleen dankzij een uitvoerige analyse te vergelijken zijn met modelberekeningen.
\r\nDe hoop is dat VLBI-metingen uiteindelijk in staat zullen zijn om nog meer details in Sgr A* te 'zien' en zo meer informatie over het superzware zwarte gat te achterhalen. Inmiddels zijn al twee waarnemingssessies verricht met de zogeheten Event Horizon Telescope (EHT), een VLBI-netwerk waarin behalve APEX ook een telescoop op de Zuidpool en de 66 schotelantennes van het ALMA-observatorium in Noord-Chili samenwerken. De analyse van die metingen is nog steeds gaande. (GS)
Spaanse en Chinese astronomen hebben aanwijzingen gevonden dat de schijf van ons Melkwegstelsel een middellijn van ongeveer 200 duizend lichtjaar heeft. Dat is aanmerkelijk groter dan eerdere schattingen, die uiteenlopen van 100 tot 180 duizend lichtjaar.
Spiraalstelsels zoals de Melkweg laten zich voorstellen als een relatief dunne schijf. Waar die schijf precies ophoudt, is niet gemakkelijk te zien. Vanaf een zekere afstand neemt het aantal sterren simpelweg sterk af.
De astronomen zijn nu echter op het spoor gekomen van een populatie van ‘schijfsterren’ die zich voorbij de vermeende rand van de Melkwegschijf ophouden. Sommige van deze sterren zouden meer dan vier keer zo ver van het centrum van de Melkweg verwijderd zijn als onze zon (ruwweg 25.000 lichtjaar).
Ze komen tot deze conclusie op basis van een statistische analyse van de surveys APOGEE en LAMOST. Dat zijn twee projecten waarbij de spectra van sterren worden onderzocht om meer informatie te krijgen over hun snelheden en chemische samenstellingen.
De analyse laat zien dat er tot op 100.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum nog aanzienlijke aantallen sterren te vinden zijn die relatief rijk zijn aan elementen zwaarder dan helium. En dat maakt het aannemelijk dat de sterren daadwerkelijk tot de schijf van ons Melkwegstelsel behoren. (EE)
Spaanse en Chinese astronomen hebben aanwijzingen gevonden dat de schijf van ons Melkwegstelsel een middellijn van ongeveer 200 duizend lichtjaar heeft. Dat is aanmerkelijk groter dan eerdere schattingen, die uiteenlopen van 100 tot 180 duizend lichtjaar.
Spiraalstelsels zoals de Melkweg laten zich voorstellen als een relatief dunne schijf. Waar die schijf precies ophoudt, is niet gemakkelijk te zien. Vanaf een zekere afstand neemt het aantal sterren simpelweg sterk af.
De astronomen zijn nu echter op het spoor gekomen van een populatie van ‘schijfsterren’ die zich voorbij de vermeende rand van de Melkwegschijf ophouden. Sommige van deze sterren zouden meer dan vier keer zo ver van het centrum van de Melkweg verwijderd zijn als onze zon (ruwweg 25.000 lichtjaar).
Ze komen tot deze conclusie op basis van een statistische analyse van de surveys APOGEE en LAMOST. Dat zijn twee projecten waarbij de spectra van sterren worden onderzocht om meer informatie te krijgen over hun snelheden en chemische samenstellingen.
De analyse laat zien dat er tot op 100.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum nog aanzienlijke aantallen sterren te vinden zijn die relatief rijk zijn aan elementen zwaarder dan helium. En dat maakt het aannemelijk dat de sterren daadwerkelijk tot de schijf van ons Melkwegstelsel behoren. (EE)
Facebook mag dan goed zijn in het verzamelen van gegevens; sterrenkundigen kunnen er ook wat van. Sinds woensdagmiddag 12 uur beschikken ze over de persoonlijke profielen van meer dan een miljard sterren. Een goudmijn aan data: positie aan de hemel, afstand, ruimtelijke beweging, kleur, helderheid, noem maar op. Allemaal dankzij de Europese ruimtetelescoop Gaia, die duizend maal zo nauwkeurig meet als zijn voorganger. En niemand die mekkert over privacy.
\r\n‘In elk opzicht spectaculair,’ zegt de Groningse astronoom Amina Helmi over deze tweede dataset van Gaia, die deze week is gepubliceerd (de eerste verscheen najaar 2016). Collega’s van over de hele wereld gaan nu aan de slag met de gegevensanalyse. ‘Er is een revolutie op komt op álle deelgebieden van de astronomie,’ voorspelt Helmi. Volgens haar Leidse collega Anthony Brown kunnen wetenschappers ‘met gemak tientallen jaren vooruit met de nieuwe data’.
\r\nVooral de precieze afstanden van sterren die Gaia oplevert zijn belangrijk voor de astronomie, zegt Gijs Nelemans van de Radboud Universiteit in Nijmegen. ‘Dankzij Gaia gaan we voor het eerst echt diepte zien.’ Selma de Mink (Universiteit van Amsterdam) vergelijkt Gaia met de aardse ontdekkingsreizigers van een paar eeuw geleden. ‘Eindelijk brengen we ons eigen Melkwegstelsel gedetailleerd in kaart.’
\r\nGaia werd eind 2013 gelanceerd. Minutieus legt de ruimtetelescoop elk lichtstipje aan de hemel vast, keer op keer, om ook de trage bewegingen van de sterren op te meten. In plaats van een overzichtskaartje uit een zakatlas levert Gaia een gedetailleerde topografische 3D-kaart van het Melkwegstelsel, en dan een waarop je ook de veranderingen in de tijd ziet. De Gaia-metingen hebben een nauwkeurigheid van een microboogseconde – ongeveer de afmetingen van een euromunt op de maan, gezien vanaf de aarde.
\r\nHet gaat om een onwaarschijnlijke hoeveelheid meetgegevens. Van 1.692.919.135 sterren zijn posities en helderheden bepaald; van 1.331.909.727 sterren ook afstanden en bewegingen. De nieuwe Gaia-catalogus zou je kunnen zien als de astronomische tegenhanger van het Human Genome Project, waarbij wetenschappers de structuur van het menselijk dna nauwkeurig in kaart brachten. Waar het Human Genome Project onder andere nieuwe inzichten opleverde over erfelijke ziektes, maken de Gaia-gegevens het straks mogelijk om bijvoorbeeld de ontstaansgeschiedenis van het Melkwegstelsel te achterhalen en de levensloop van sterren veel beter te begrijpen.
\r\nOok de sterrenkundigen die nauw bij het Gaia-project zijn betrokken, zoals Helmi en Brown, zijn nog niet met de echte gegevensanalyse in de weer gegaan. Zo is dat ooit afgesproken met de wereldwijde astronomische gemeenschap, om iedereen gelijke kansen te geven om straks bijzondere ontdekkingen te doen. Wel zijn er nu zes vakpublicaties verschenen die een globaal beeld schetsen van de dataset en de nauwkeurigheid van de metingen.
\r\n‘Daar kwam eigenlijk meteen toch al heel veel uit,’ vertelt Helmi, de eerste auteur van een van de zes artikelen. ‘Zo heeft Gaia de bewegingen kunnen meten van sterren in naburige sterrenstelsels, en ook van kleine dwergstelsels in de directe omgeving van de Melkweg. Dat was nog nooit eerder gelukt.’
\r\nDie dwergstelsels blijken niet allemaal in hetzelfde vlak rond te draaien, zoals eerder was gesuggereerd, maar wel in groepen. Voor bepaalde sterrenhopen in de buitendelen van de Melkweg geldt hetzelfde. Volgens Helmi biedt dat waardevolle informatie over de manier waarop het Melkwegstelsel ooit is samengeklonterd uit kleinere bouwstenen.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gegevens van ruim een miljard sterren liggen ‘op straat’ dankzij ruimtetelescoop Gaia", "pk_id": 40594, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Ruimteonderzoek"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Facebook mag dan goed zijn in het verzamelen van gegevens; sterrenkundigen kunnen er ook wat van. Sinds woensdagmiddag 12 uur beschikken ze over de persoonlijke profielen van meer dan een miljard sterren. Een goudmijn aan data: positie aan de hemel, afstand, ruimtelijke beweging, kleur, helderheid, noem maar op. Allemaal dankzij de Europese ruimtetelescoop Gaia, die duizend maal zo nauwkeurig meet als zijn voorganger. En niemand die mekkert over privacy.
\r\n‘In elk opzicht spectaculair,’ zegt de Groningse astronoom Amina Helmi over deze tweede dataset van Gaia, die deze week is gepubliceerd (de eerste verscheen najaar 2016). Collega’s van over de hele wereld gaan nu aan de slag met de gegevensanalyse. ‘Er is een revolutie op komt op álle deelgebieden van de astronomie,’ voorspelt Helmi. Volgens haar Leidse collega Anthony Brown kunnen wetenschappers ‘met gemak tientallen jaren vooruit met de nieuwe data’.
\r\nVooral de precieze afstanden van sterren die Gaia oplevert zijn belangrijk voor de astronomie, zegt Gijs Nelemans van de Radboud Universiteit in Nijmegen. ‘Dankzij Gaia gaan we voor het eerst echt diepte zien.’ Selma de Mink (Universiteit van Amsterdam) vergelijkt Gaia met de aardse ontdekkingsreizigers van een paar eeuw geleden. ‘Eindelijk brengen we ons eigen Melkwegstelsel gedetailleerd in kaart.’
\r\nGaia werd eind 2013 gelanceerd. Minutieus legt de ruimtetelescoop elk lichtstipje aan de hemel vast, keer op keer, om ook de trage bewegingen van de sterren op te meten. In plaats van een overzichtskaartje uit een zakatlas levert Gaia een gedetailleerde topografische 3D-kaart van het Melkwegstelsel, en dan een waarop je ook de veranderingen in de tijd ziet. De Gaia-metingen hebben een nauwkeurigheid van een microboogseconde – ongeveer de afmetingen van een euromunt op de maan, gezien vanaf de aarde.
\r\nHet gaat om een onwaarschijnlijke hoeveelheid meetgegevens. Van 1.692.919.135 sterren zijn posities en helderheden bepaald; van 1.331.909.727 sterren ook afstanden en bewegingen. De nieuwe Gaia-catalogus zou je kunnen zien als de astronomische tegenhanger van het Human Genome Project, waarbij wetenschappers de structuur van het menselijk dna nauwkeurig in kaart brachten. Waar het Human Genome Project onder andere nieuwe inzichten opleverde over erfelijke ziektes, maken de Gaia-gegevens het straks mogelijk om bijvoorbeeld de ontstaansgeschiedenis van het Melkwegstelsel te achterhalen en de levensloop van sterren veel beter te begrijpen.
\r\nOok de sterrenkundigen die nauw bij het Gaia-project zijn betrokken, zoals Helmi en Brown, zijn nog niet met de echte gegevensanalyse in de weer gegaan. Zo is dat ooit afgesproken met de wereldwijde astronomische gemeenschap, om iedereen gelijke kansen te geven om straks bijzondere ontdekkingen te doen. Wel zijn er nu zes vakpublicaties verschenen die een globaal beeld schetsen van de dataset en de nauwkeurigheid van de metingen.
\r\n‘Daar kwam eigenlijk meteen toch al heel veel uit,’ vertelt Helmi, de eerste auteur van een van de zes artikelen. ‘Zo heeft Gaia de bewegingen kunnen meten van sterren in naburige sterrenstelsels, en ook van kleine dwergstelsels in de directe omgeving van de Melkweg. Dat was nog nooit eerder gelukt.’
\r\nDie dwergstelsels blijken niet allemaal in hetzelfde vlak rond te draaien, zoals eerder was gesuggereerd, maar wel in groepen. Voor bepaalde sterrenhopen in de buitendelen van de Melkweg geldt hetzelfde. Volgens Helmi biedt dat waardevolle informatie over de manier waarop het Melkwegstelsel ooit is samengeklonterd uit kleinere bouwstenen.
", "slug": "gegevens-van-ruim-een-miljard-sterren-liggen-op-st", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 4, 26, 15, 48, 46], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-04-26 15:48:46", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Gegevens van ruim een miljard sterren liggen ‘op straat’ dankzij ruimtetelescoop Gaia"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/data-archief-van-ontdekkingsmachine-gaia-geopend-v/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Vandaag heeft het Europese ruimteagentschap ESA het data-archief van de ‘one billion starmapper’ Gaia geopend voor de sterrenkundige gemeenschap. De dataset (de tweede na 22 maanden van waarnemingen) die vandaag online is gekomen blijkt een schatkamer voor astronomen te zijn, waarin vele nieuwe ontdekkingen liggen verscholen. De set bevat de 3D-posities, 2D-bewegingen, de helderheid en de kleur van meer dan 1,3 miljard sterren.
De Nederlandse astronomen Anthony Brown en Amina Helmi zijn nauw betrokken bij de missie. Brown (Sterrewacht Leiden) is voorzitter van het consortium (DPAC) dat de datacenters van Gaia bestuurt. Helmi (Kapteyn Instituut Rijksuniversiteit Groningen), die met haar groep ook bij DPAC is betrokken, heeft als een van de eerste astronomen al een voorproefje gekregen en in de gegevens diverse nieuwe ontdekkingen gedaan. Deze eerste analyses waren nodig om de dataset van Gaia te testen. Er is immers geen vergelijkingsmateriaal. De resultaten verschijnen vandaag in zes papers in Astronomy and Astrophysics.
Gaia is een unieke missie omdat hij alle gebieden van de astrofysica beslaat: van planeten, sterren en sterrenstelsels tot kosmologie. Gaia maakt een 3D-kaart van de Melkweg (ons sterrenstelsel) en de onmiddellijke nabijheid daarvan. Gaia meet onder meer hoe objecten door de ruimte heen bewegen. Het meten van bewegingen is een uitdaging omdat ze maar heel klein zijn, althans als je ze van grote afstand bekijkt. Gaia heeft de gevoeligheid om zelfs de groei van een mensenhaar te meten op de maan.
De Gaia-gegevens kunnen veel geheimen die onze Melkweg nog bevat prijsgeven. Zo onderzocht Amina Helmi met haar groep in Groningen de al 20 jaar onbeantwoorde vraag of de dwergsterrenstelsels rond de Melkweg in hetzelfde vlak bewegen. Omdat de data van zo’n hoge kwaliteit zijn, had Helmi al heel snel resultaten in de vandaag gepubliceerde eerste analyse: de dwergsterrenstelsels rond de Melkweg blijken wel allemaal een sterk gehelde baan te hebben maar bewegen niet in hetzelfde vlak, hoewel sommige zich in groepjes lijken op te houden. Helmi heeft nu voor het eerst ook ‘gezien’ hoe coherent het rotatiepatroon is van de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, twee satellietstelsels van onze Melkweg. Verder is de rotatie van zeker vijf bolhopen gedetecteerd, waarvan de herkomst tot nu toe onbekend is. ‘Het is ongelofelijk wat de Gaia-data nu al, in deze eerste en relatief snelle en oppervlakkige analyse aan nieuwe kennis en inzichten hebben opgeleverd. Zelfs op een van de plaatjes die we voor de pers hebben gemaakt, zag ik ineens een volstrekt nieuw detail dat we niet wisten, namelijk dat sommige bolvormige sterrenhopen rond de Melkweg in groepjes bewegen.’
Anthony Brown is als voorzitter van Gaia’s Data Processing and Analysis Consortium (DPAC) nauw betrokken bij het ontsluiten van de immense hoeveelheid gegevens die Gaia oplevert. Hij was vandaag in Berlijn aanwezig bij de officiële opening van het archief. Brown: ‘Astronomen kunnen met ons archief nieuwe wetenschap gaan doen, dingen ontdekken waar we nu nog niets van weten. Dat is het revolutionaire aan deze ontdekkingsmachine. Ik verwacht dat astronomen gaan spreken over de periode vóór en ná deze tweede datarelease.’ Brown is niet bang voor een run op de data en al te veel concurrentie. ‘De dataset is zo rijk, hier gaan we nog jarenlang uit putten.’
Vandaag heeft het Europese ruimteagentschap ESA het data-archief van de ‘one billion starmapper’ Gaia geopend voor de sterrenkundige gemeenschap. De dataset (de tweede na 22 maanden van waarnemingen) die vandaag online is gekomen blijkt een schatkamer voor astronomen te zijn, waarin vele nieuwe ontdekkingen liggen verscholen. De set bevat de 3D-posities, 2D-bewegingen, de helderheid en de kleur van meer dan 1,3 miljard sterren.
De Nederlandse astronomen Anthony Brown en Amina Helmi zijn nauw betrokken bij de missie. Brown (Sterrewacht Leiden) is voorzitter van het consortium (DPAC) dat de datacenters van Gaia bestuurt. Helmi (Kapteyn Instituut Rijksuniversiteit Groningen), die met haar groep ook bij DPAC is betrokken, heeft als een van de eerste astronomen al een voorproefje gekregen en in de gegevens diverse nieuwe ontdekkingen gedaan. Deze eerste analyses waren nodig om de dataset van Gaia te testen. Er is immers geen vergelijkingsmateriaal. De resultaten verschijnen vandaag in zes papers in Astronomy and Astrophysics.
Gaia is een unieke missie omdat hij alle gebieden van de astrofysica beslaat: van planeten, sterren en sterrenstelsels tot kosmologie. Gaia maakt een 3D-kaart van de Melkweg (ons sterrenstelsel) en de onmiddellijke nabijheid daarvan. Gaia meet onder meer hoe objecten door de ruimte heen bewegen. Het meten van bewegingen is een uitdaging omdat ze maar heel klein zijn, althans als je ze van grote afstand bekijkt. Gaia heeft de gevoeligheid om zelfs de groei van een mensenhaar te meten op de maan.
De Gaia-gegevens kunnen veel geheimen die onze Melkweg nog bevat prijsgeven. Zo onderzocht Amina Helmi met haar groep in Groningen de al 20 jaar onbeantwoorde vraag of de dwergsterrenstelsels rond de Melkweg in hetzelfde vlak bewegen. Omdat de data van zo’n hoge kwaliteit zijn, had Helmi al heel snel resultaten in de vandaag gepubliceerde eerste analyse: de dwergsterrenstelsels rond de Melkweg blijken wel allemaal een sterk gehelde baan te hebben maar bewegen niet in hetzelfde vlak, hoewel sommige zich in groepjes lijken op te houden. Helmi heeft nu voor het eerst ook ‘gezien’ hoe coherent het rotatiepatroon is van de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, twee satellietstelsels van onze Melkweg. Verder is de rotatie van zeker vijf bolhopen gedetecteerd, waarvan de herkomst tot nu toe onbekend is. ‘Het is ongelofelijk wat de Gaia-data nu al, in deze eerste en relatief snelle en oppervlakkige analyse aan nieuwe kennis en inzichten hebben opgeleverd. Zelfs op een van de plaatjes die we voor de pers hebben gemaakt, zag ik ineens een volstrekt nieuw detail dat we niet wisten, namelijk dat sommige bolvormige sterrenhopen rond de Melkweg in groepjes bewegen.’
Anthony Brown is als voorzitter van Gaia’s Data Processing and Analysis Consortium (DPAC) nauw betrokken bij het ontsluiten van de immense hoeveelheid gegevens die Gaia oplevert. Hij was vandaag in Berlijn aanwezig bij de officiële opening van het archief. Brown: ‘Astronomen kunnen met ons archief nieuwe wetenschap gaan doen, dingen ontdekken waar we nu nog niets van weten. Dat is het revolutionaire aan deze ontdekkingsmachine. Ik verwacht dat astronomen gaan spreken over de periode vóór en ná deze tweede datarelease.’ Brown is niet bang voor een run op de data en al te veel concurrentie. ‘De dataset is zo rijk, hier gaan we nog jarenlang uit putten.’
De kern van ons Melkwegstgelsel herbergt een superzwaar zwart gat, ruim vier miljoen maal zo zwaar als de zon. Maar volgens astronomen van de Yale-universiteit zouden er in het Melkwegstelel meer (super-)zware zwarte gaten kunnen ronddolen. Dat concluderen ze in een artikel in Astrophysical Journal Letters op basis van computersimulaties.
\r\nIn de simulaties bekijken de astronomen wat er gebeurt wanneer een groot en zwaar sterrenstelsel (zoals het Melkwegstelsel) een kleiner sterrenstelsel opslokt dat óók een zwaar zwart gat in het centrum heeft. Het blijkt dat dat 'opgeslokte' zwarte gat niet altijd direct versmelt met het superzware zwarte gat in de kern van het grotere stelsel. In plaats daarvan kan het lange tijd een baan rond het centrum beschrijven, op afstanden van vele duizenden of tienduizenden lichtjaren. Als ons Melkwegstelsel in de loop van de kosmische geschiedenis meerdere kleinere sterrenstelsels heeft opgeslokt, zouden er dus ook meer zware zwarte gaten in kunnen voorkomen.
\r\nHet superzware zwarte gat in de kern van de Melkweg is zichtbaar doordat het gas uit zijn omgeving opzuigt. Dat gas wordt heet en zendt straling uit voordat het in het zwarte gat valt. Maar een zwaar zwart gat ergens in de buitendelen van het Melkwegstelsel zal vermoedelijk nauwelijks op die manier 'gevoed' worden, waardoor het echt onzichtbaar is. Gelukkig is de kans onwaarschijnlijk klein dat zo'n op drift geraakt zwart gat zich in de directe omgeving van ons eigen zonnestelsel ophoudt. (GS)
De kern van ons Melkwegstgelsel herbergt een superzwaar zwart gat, ruim vier miljoen maal zo zwaar als de zon. Maar volgens astronomen van de Yale-universiteit zouden er in het Melkwegstelel meer (super-)zware zwarte gaten kunnen ronddolen. Dat concluderen ze in een artikel in Astrophysical Journal Letters op basis van computersimulaties.
\r\nIn de simulaties bekijken de astronomen wat er gebeurt wanneer een groot en zwaar sterrenstelsel (zoals het Melkwegstelsel) een kleiner sterrenstelsel opslokt dat óók een zwaar zwart gat in het centrum heeft. Het blijkt dat dat 'opgeslokte' zwarte gat niet altijd direct versmelt met het superzware zwarte gat in de kern van het grotere stelsel. In plaats daarvan kan het lange tijd een baan rond het centrum beschrijven, op afstanden van vele duizenden of tienduizenden lichtjaren. Als ons Melkwegstelsel in de loop van de kosmische geschiedenis meerdere kleinere sterrenstelsels heeft opgeslokt, zouden er dus ook meer zware zwarte gaten in kunnen voorkomen.
\r\nHet superzware zwarte gat in de kern van de Melkweg is zichtbaar doordat het gas uit zijn omgeving opzuigt. Dat gas wordt heet en zendt straling uit voordat het in het zwarte gat valt. Maar een zwaar zwart gat ergens in de buitendelen van het Melkwegstelsel zal vermoedelijk nauwelijks op die manier 'gevoed' worden, waardoor het echt onzichtbaar is. Gelukkig is de kans onwaarschijnlijk klein dat zo'n op drift geraakt zwart gat zich in de directe omgeving van ons eigen zonnestelsel ophoudt. (GS)
Vandaag zijn nieuwe resultaten gepubliceerd van het GALAH-project: een omvangrijke analyse van de scheikundige samenstelling van 350.000 sterren. Een van de doelen van het project is het vinden van de 'brusjes' (broertjes en zusjes) van de zon - de sterren die 4,6 miljard jaar geleden tegelijk met de zon zijn ontstaan in dezelfde sterrenhoop. Die sterren zijn vervolgens elk hun eigen weg gegaan, maar hun chemische samenstelling moet identiek zijn aan die van de zon.
\r\nDe metingen zijn uitgevoerd met de HERMES-spectrograaf op de 3,9-meter Anglo-Australian Telescope. De spectra van de sterren, waarin verschillende scheikundige elementen karakteristieke 'vingerafdrukken' achterlaten, zijn vervolgens geanalyseerd met zelflerende software. Het doorspitten van 350.000 sterspectra kan vergeleken worden met het analyseren van het DNA van honderdduizenden proefpersonen, op zoek naar biologische verwantschappen.
\r\nBegin vorige eeuw werd vergelijkbaar (maar veel minder nauwkeurig) onderzoek verricht door de Amerikaanse astronome Annie Jump Cannon, die in de loop van enkele decennia ook van een paar honderdduizend sterren de spectra bestudeerde, maar dan 'op het oog'. Ter ere van haar pionierswerk is de computercode die nu is ingezet 'The Cannon' genoemd. De resultaten zijn voor publicatie aangeboden in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society en Astronomy & Astrophysics. (GS)
Vandaag zijn nieuwe resultaten gepubliceerd van het GALAH-project: een omvangrijke analyse van de scheikundige samenstelling van 350.000 sterren. Een van de doelen van het project is het vinden van de 'brusjes' (broertjes en zusjes) van de zon - de sterren die 4,6 miljard jaar geleden tegelijk met de zon zijn ontstaan in dezelfde sterrenhoop. Die sterren zijn vervolgens elk hun eigen weg gegaan, maar hun chemische samenstelling moet identiek zijn aan die van de zon.
\r\nDe metingen zijn uitgevoerd met de HERMES-spectrograaf op de 3,9-meter Anglo-Australian Telescope. De spectra van de sterren, waarin verschillende scheikundige elementen karakteristieke 'vingerafdrukken' achterlaten, zijn vervolgens geanalyseerd met zelflerende software. Het doorspitten van 350.000 sterspectra kan vergeleken worden met het analyseren van het DNA van honderdduizenden proefpersonen, op zoek naar biologische verwantschappen.
\r\nBegin vorige eeuw werd vergelijkbaar (maar veel minder nauwkeurig) onderzoek verricht door de Amerikaanse astronome Annie Jump Cannon, die in de loop van enkele decennia ook van een paar honderdduizend sterren de spectra bestudeerde, maar dan 'op het oog'. Ter ere van haar pionierswerk is de computercode die nu is ingezet 'The Cannon' genoemd. De resultaten zijn voor publicatie aangeboden in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society en Astronomy & Astrophysics. (GS)
In een speciaal nummer van Astronomy & Astrophysics is een catalogus gepubliceerd van bronnen in het Melkwegstelsel die extreem hoogenergetische gammastraling uitzenden. De 78 bronnen zijn ontdekt en vastgelegd met het internationale H.E.S.S.-observatorium (High Energy Stereoscopic System) in Namibië. Het gaat onder andere om supernovaresten, microquasars en pulsarwindnevels. Veel van de bronnen zijn niet eerder vastgelegd op andere golflengten.
\r\nH.E.S.S. is een samenwerkingsverband van 14 landen. Het observatorium werd in 2002 in gebruik genomen. Het bestaat uit vijf speciale telescopen die extreem zwakke lichtflitsjes aan de nachtelijke hemel registreren. Die flitsjes van zogheten Cerenkov-straling worden geproduceerd wanneer een energierijk gammafoton (met een energie van meer dan een biljoen elektronvolt) de aardse dampkring binnendringt en daar een waterval aan secundaire deeltjes teweegbrengt.
\r\nDe nieuwe H.E.S.S. Galactic Plane Survey is vier maal zo groot als de vorige editie uit 2006. In supernovaresten wordt de hoogenergetische gammastraling opgewekt wanneer subatomaire deeltjes met hoge snelheid de ruimte in geblazen worden en daar in wisselwerking treden met interstellaire gasdeeltjes en fotonen. H.E.S.S. heeft echter ook veel supernovaresten gedetecteerd die eerder niet op andere golflengten zijn waargenomen. (GS)
In een speciaal nummer van Astronomy & Astrophysics is een catalogus gepubliceerd van bronnen in het Melkwegstelsel die extreem hoogenergetische gammastraling uitzenden. De 78 bronnen zijn ontdekt en vastgelegd met het internationale H.E.S.S.-observatorium (High Energy Stereoscopic System) in Namibië. Het gaat onder andere om supernovaresten, microquasars en pulsarwindnevels. Veel van de bronnen zijn niet eerder vastgelegd op andere golflengten.
\r\nH.E.S.S. is een samenwerkingsverband van 14 landen. Het observatorium werd in 2002 in gebruik genomen. Het bestaat uit vijf speciale telescopen die extreem zwakke lichtflitsjes aan de nachtelijke hemel registreren. Die flitsjes van zogheten Cerenkov-straling worden geproduceerd wanneer een energierijk gammafoton (met een energie van meer dan een biljoen elektronvolt) de aardse dampkring binnendringt en daar een waterval aan secundaire deeltjes teweegbrengt.
\r\nDe nieuwe H.E.S.S. Galactic Plane Survey is vier maal zo groot als de vorige editie uit 2006. In supernovaresten wordt de hoogenergetische gammastraling opgewekt wanneer subatomaire deeltjes met hoge snelheid de ruimte in geblazen worden en daar in wisselwerking treden met interstellaire gasdeeltjes en fotonen. H.E.S.S. heeft echter ook veel supernovaresten gedetecteerd die eerder niet op andere golflengten zijn waargenomen. (GS)
In het centrum van ons Melkwegstelsel zwermen meer dan tienduizend zwarte gaten rond in een gebied van slechts een paar lichtjaar groot. Dat blijkt uit onderzoek dat vandaag in Nature is gepubliceerd. Sommige van die zwarte gaten wentelen rond een andere ster, maar de meeste zijn volkomen onzichtbaar. De ontdekking biedt sterrenkundigen een betere kijk op de extreme omstandigheden in het Melkwegcentrum.
\r\nZwarte gaten zuigen met hun sterke zwaartekracht alle materie op uit hun omgeving, en zelfs licht kan er nooit uit ontsnappen. Vanwege die extreme eigenschappen zijn ze populair bij sciencefictionliefhebbers. Maar ook wetenschappers raken er opgewonden van: onderzoek aan zwarte gaten leidt tot een beter begrip van de fundamentele eigenschappen van ruimte, tijd en materie.
\r\nEr is al lang bekend dat er precies in het midden van het Melkwegstelsel een gigantisch zwart gat zit, ruim vier miljoen maal zo zwaar als de zon. Dat superzware zwarte gat slokt vrijwel continu gas op uit zijn directe omgeving. Maar in de nabije omgeving, binnen een afstand van 3 lichtjaar, zijn nu dertien bijzondere bronnen van röntgenstraling ontdekt. Alles wijst erop dat de röntgenstraling afkomstig is van relatief kleine zwarte gaten (een paar keer zo zwaar als de zon) die een baan beschrijven rond een gewone ster.
\r\nGas van de ster wordt opgezogen en hoopt zich op in een platte, roterende schijf rond het zwarte gat. Het gas wordt daarbij zo heet dat het röntgenstraling uitzendt. Omdat NASA’s ruimtetelescoop Chandra alleen de aller-helderste röntgenbronnen kan zien, moeten er veel meer van dit soort zwarte-gaten-dubbelsterren in het Melkwegcentrum zijn: minstens een paar honderd, volgens Charles Hailey (Columbia University) en zijn Amerikaanse en Chileense collega’s.
\r\nEn het totale aantal zwarte gaten in het gebied is nóg veel groter: waarschijnlijk meer dan tienduizend, aldus de astronomen. Lang niet alle zwarte gaten maken namelijk deel uit van een dubbelstersysteem. Je kunt berekenen dat er dan ook een heleboel in hun eentje door het leven moeten gaan. Die zijn dus nooit te zien, ook niet met de Chandra-röntgentelescoop. Hier op aarde hebben we gelukkig geen last van al die kosmische slokops: het Melkwegcentrum bevindt zich op 27.000 lichtjaar afstand, en zo ver reikt hun aantrekkingskracht bij lange na niet.
\r\nHeino Falcke van de Radboud Universiteit Nijmegen is blij met de ontdekking. “Dit is ongeveer wat je zou verwachten,” zegt hij, “dus het Melkwegcentrum gedraagt zich zoals voorspeld.” Falcke hoopt dat er binnenkort ook veel pulsars gevonden worden – zeer compacte, snel rondtollende sterren. Ook dát is namelijk voorspeld, en precisiemetingen aan pulsars maken het mogelijk om het centrale superzware zwarte gat nauwkeuriger te wegen.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Centrum Melkweg wemelt van de zwarte gaten", "pk_id": 40590, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In het centrum van ons Melkwegstelsel zwermen meer dan tienduizend zwarte gaten rond in een gebied van slechts een paar lichtjaar groot. Dat blijkt uit onderzoek dat vandaag in Nature is gepubliceerd. Sommige van die zwarte gaten wentelen rond een andere ster, maar de meeste zijn volkomen onzichtbaar. De ontdekking biedt sterrenkundigen een betere kijk op de extreme omstandigheden in het Melkwegcentrum.
\r\nZwarte gaten zuigen met hun sterke zwaartekracht alle materie op uit hun omgeving, en zelfs licht kan er nooit uit ontsnappen. Vanwege die extreme eigenschappen zijn ze populair bij sciencefictionliefhebbers. Maar ook wetenschappers raken er opgewonden van: onderzoek aan zwarte gaten leidt tot een beter begrip van de fundamentele eigenschappen van ruimte, tijd en materie.
\r\nEr is al lang bekend dat er precies in het midden van het Melkwegstelsel een gigantisch zwart gat zit, ruim vier miljoen maal zo zwaar als de zon. Dat superzware zwarte gat slokt vrijwel continu gas op uit zijn directe omgeving. Maar in de nabije omgeving, binnen een afstand van 3 lichtjaar, zijn nu dertien bijzondere bronnen van röntgenstraling ontdekt. Alles wijst erop dat de röntgenstraling afkomstig is van relatief kleine zwarte gaten (een paar keer zo zwaar als de zon) die een baan beschrijven rond een gewone ster.
\r\nGas van de ster wordt opgezogen en hoopt zich op in een platte, roterende schijf rond het zwarte gat. Het gas wordt daarbij zo heet dat het röntgenstraling uitzendt. Omdat NASA’s ruimtetelescoop Chandra alleen de aller-helderste röntgenbronnen kan zien, moeten er veel meer van dit soort zwarte-gaten-dubbelsterren in het Melkwegcentrum zijn: minstens een paar honderd, volgens Charles Hailey (Columbia University) en zijn Amerikaanse en Chileense collega’s.
\r\nEn het totale aantal zwarte gaten in het gebied is nóg veel groter: waarschijnlijk meer dan tienduizend, aldus de astronomen. Lang niet alle zwarte gaten maken namelijk deel uit van een dubbelstersysteem. Je kunt berekenen dat er dan ook een heleboel in hun eentje door het leven moeten gaan. Die zijn dus nooit te zien, ook niet met de Chandra-röntgentelescoop. Hier op aarde hebben we gelukkig geen last van al die kosmische slokops: het Melkwegcentrum bevindt zich op 27.000 lichtjaar afstand, en zo ver reikt hun aantrekkingskracht bij lange na niet.
\r\nHeino Falcke van de Radboud Universiteit Nijmegen is blij met de ontdekking. “Dit is ongeveer wat je zou verwachten,” zegt hij, “dus het Melkwegcentrum gedraagt zich zoals voorspeld.” Falcke hoopt dat er binnenkort ook veel pulsars gevonden worden – zeer compacte, snel rondtollende sterren. Ook dát is namelijk voorspeld, en precisiemetingen aan pulsars maken het mogelijk om het centrale superzware zwarte gat nauwkeuriger te wegen.
", "slug": "centrum-melkweg-wemelt-van-de-zwarte-gaten", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 4, 5, 15, 41, 48], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-04-05 15:41:48", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Centrum Melkweg wemelt van de zwarte gaten"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/centrum-melkweg-krioelt-van-de-zwarte-gaten/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team van astrofysici heeft een stuk of twaalf zwarte gaten ontdekt in de naaste omgeving van Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel. Omdat dergelijke ‘kleine’ zwarte gaten zich maar heel moeilijk laten opsporen, zal hun werkelijke aantal vele malen groter zijn. Vermoedelijk zijn het er meer dan tienduizend (Nature, 5 april).
Dat de centra van grote sterrenstelsels als het onze wemelen van de zwarte gaten was al tientallen jaren geleden theoretisch voorspeld. Maar concreet bewijs daarvoor ontbrak tot nu toe.
De nu ontdekte zwarte gaten zijn opgedoken uit gegevens van de röntgensatelliet Chandra. Het zijn zwarte gaten die op enig moment een normale ster hebben ingevangen en daarmee nu een zogeheten röntgendubbelster vormen. Materie die van vanuit deze ster naar het zwarte gat toe stroomt, wordt dermate heet dat zij een (relatief zwakke) bron van röntgenstraling wordt.
In de Chandra-gegevens zijn twaalf van die röntgendubbelsterren ontdekt op afstand van minder dan drie lichtjaar van Sagittarius A*. Het is niet zeker dat al deze dubbelsterren een zwart gat bevatten: in een aantal gevallen zou het ook op een neutronenster kunnen gaan.
Daar staat tegenover dat lang niet alle zwarte gaten een ster als begeleider zullen hebben. Bovendien heeft Chandra waarschijnlijk alleen de helderste röntgendubbelsterren gedetecteerd. Het werkelijke aantal zwarte gaten rond Sagittarius A* zal daarom veel groter zijn dan twaalf.
Via extrapolatie komen de astrofysici tot de conclusie dat zich in het hart van ons Melkwegstelsel minstens 300 röntgendubbelsterren bevinden. Daarnaast zullen er dan nog minstens 10.000 ‘eenzame’ en dus onwaarneembare zwarte gaten zijn. (EE)
Een team van astrofysici heeft een stuk of twaalf zwarte gaten ontdekt in de naaste omgeving van Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel. Omdat dergelijke ‘kleine’ zwarte gaten zich maar heel moeilijk laten opsporen, zal hun werkelijke aantal vele malen groter zijn. Vermoedelijk zijn het er meer dan tienduizend (Nature, 5 april).
Dat de centra van grote sterrenstelsels als het onze wemelen van de zwarte gaten was al tientallen jaren geleden theoretisch voorspeld. Maar concreet bewijs daarvoor ontbrak tot nu toe.
De nu ontdekte zwarte gaten zijn opgedoken uit gegevens van de röntgensatelliet Chandra. Het zijn zwarte gaten die op enig moment een normale ster hebben ingevangen en daarmee nu een zogeheten röntgendubbelster vormen. Materie die van vanuit deze ster naar het zwarte gat toe stroomt, wordt dermate heet dat zij een (relatief zwakke) bron van röntgenstraling wordt.
In de Chandra-gegevens zijn twaalf van die röntgendubbelsterren ontdekt op afstand van minder dan drie lichtjaar van Sagittarius A*. Het is niet zeker dat al deze dubbelsterren een zwart gat bevatten: in een aantal gevallen zou het ook op een neutronenster kunnen gaan.
Daar staat tegenover dat lang niet alle zwarte gaten een ster als begeleider zullen hebben. Bovendien heeft Chandra waarschijnlijk alleen de helderste röntgendubbelsterren gedetecteerd. Het werkelijke aantal zwarte gaten rond Sagittarius A* zal daarom veel groter zijn dan twaalf.
Via extrapolatie komen de astrofysici tot de conclusie dat zich in het hart van ons Melkwegstelsel minstens 300 röntgendubbelsterren bevinden. Daarnaast zullen er dan nog minstens 10.000 ‘eenzame’ en dus onwaarneembare zwarte gaten zijn. (EE)
In het centrum van het Melkwegstelsel kwam 11 miljard jaar geleden een langdurige geboortegolf van nieuwe sterren op gang, die circa 4 miljard jaar duurde. Die conclusie trekken astronomen op basis van een grootschalig onderzoek aan de leeftijden van sterren in de Melkwegkern. De resultaten zijn deze week gepresenteerd op de European Week of Astronomy and Space Science in Liverpool.
\r\nDe kern van het Melkwegstelsel bestaat uit een min of meer bolvormige verdeling van sterren met een gering gehalte aan zware elementen - een indicatie dat het hier om zeer oude sterren gaat. Daarnaast is er een centrale balk die aan de buitenrand dikker is dan in het midden (waardoor hij gezien vanaf de aarde een pindavorm heeft), en die sterren met een hoger 'metaalgehalte' bevat.
\r\nMet de Europese VISTA-infraroodtelescoop in Chili zijn nu metingen verricht aan de kleuren en helderheden van miljoenen afzonderlijke sterren in het Melkwegcentrum. Op basis van die metingen is een 'leeftijdskaart' van het centrale deel van de Melkweg samengesteld.
\r\nDe waarnemingen zijn het best te verklaren door aan te nemen dat er tussen 11 en 7 miljard jaar geleden veel nieuwe sterren zijn geboren. Ook metingen aan verre sterrenstelsels in het heelal, waar astronomen ver terugkijken in de tijd, wijzen uit dat dat de periode was waarin het stervormingstempo overal in het heelal een maximale waarde bereikte. (GS)
In het centrum van het Melkwegstelsel kwam 11 miljard jaar geleden een langdurige geboortegolf van nieuwe sterren op gang, die circa 4 miljard jaar duurde. Die conclusie trekken astronomen op basis van een grootschalig onderzoek aan de leeftijden van sterren in de Melkwegkern. De resultaten zijn deze week gepresenteerd op de European Week of Astronomy and Space Science in Liverpool.
\r\nDe kern van het Melkwegstelsel bestaat uit een min of meer bolvormige verdeling van sterren met een gering gehalte aan zware elementen - een indicatie dat het hier om zeer oude sterren gaat. Daarnaast is er een centrale balk die aan de buitenrand dikker is dan in het midden (waardoor hij gezien vanaf de aarde een pindavorm heeft), en die sterren met een hoger 'metaalgehalte' bevat.
\r\nMet de Europese VISTA-infraroodtelescoop in Chili zijn nu metingen verricht aan de kleuren en helderheden van miljoenen afzonderlijke sterren in het Melkwegcentrum. Op basis van die metingen is een 'leeftijdskaart' van het centrale deel van de Melkweg samengesteld.
\r\nDe waarnemingen zijn het best te verklaren door aan te nemen dat er tussen 11 en 7 miljard jaar geleden veel nieuwe sterren zijn geboren. Ook metingen aan verre sterrenstelsels in het heelal, waar astronomen ver terugkijken in de tijd, wijzen uit dat dat de periode was waarin het stervormingstempo overal in het heelal een maximale waarde bereikte. (GS)
Het Melkwegstelsel dijt uit, en dat is niet het gevolg van de algemene uitdijing van het heelal. De grote, platte spiraal van een paar honderd miljard sterren waartoe ook onze eigen zon behoort, groeit met ongeveer 500 meter per seconde. Over drie miljard jaar zal het Melkwegstelsel zo'n vijf procent groter zijn dan het nu is. (De kosmologische uitdijing van het heelal heeft geen invloed op de afmetingen van individuele sterrenstelsels.)
\r\nStructuur en afmetingen van ons eigen Melkwegstelsel zijn moeilijk te meten, omdat we het stelsel alleen van binnenuit kunnen bekijken. Sterrenkundigen hebben daarom nauwkeurige metingen verricht aan de snelheden van heldere, jonge sterren in de buitendelen van andere sterrenstelsels die veel op het Melkwegstelsel lijken. Die sterren bewegen langzaam maar zeker weg van hun 'geboortegrond' - een actief stervormingsgebied aan de rand van de centrale schijf van het stelsel.
\r\nDe metingen zijn verricht met de Sloan Digital Sky Survey-telescoop en de ruimtetelescopen Galex (ultraviolet) en Spitzer (infrarood). Het blijkt dat de straal van het zichtbare deel van sterrenstelsels zoals het Melkwegstelsel toeneemt met ongeveer 500 meter per seconde. Dat zal dus voor ons eigen Melkwegstelsel ook het geval zijn. De huidige middellijn van het Melkwegstelsel bedraagt tussen de 100.000 en 120.000 lichtjaar.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn deze week gepresenteerd op de European Week for Astronomy and Space Science 2018 in Liverpool. (GS)
Het Melkwegstelsel dijt uit, en dat is niet het gevolg van de algemene uitdijing van het heelal. De grote, platte spiraal van een paar honderd miljard sterren waartoe ook onze eigen zon behoort, groeit met ongeveer 500 meter per seconde. Over drie miljard jaar zal het Melkwegstelsel zo'n vijf procent groter zijn dan het nu is. (De kosmologische uitdijing van het heelal heeft geen invloed op de afmetingen van individuele sterrenstelsels.)
\r\nStructuur en afmetingen van ons eigen Melkwegstelsel zijn moeilijk te meten, omdat we het stelsel alleen van binnenuit kunnen bekijken. Sterrenkundigen hebben daarom nauwkeurige metingen verricht aan de snelheden van heldere, jonge sterren in de buitendelen van andere sterrenstelsels die veel op het Melkwegstelsel lijken. Die sterren bewegen langzaam maar zeker weg van hun 'geboortegrond' - een actief stervormingsgebied aan de rand van de centrale schijf van het stelsel.
\r\nDe metingen zijn verricht met de Sloan Digital Sky Survey-telescoop en de ruimtetelescopen Galex (ultraviolet) en Spitzer (infrarood). Het blijkt dat de straal van het zichtbare deel van sterrenstelsels zoals het Melkwegstelsel toeneemt met ongeveer 500 meter per seconde. Dat zal dus voor ons eigen Melkwegstelsel ook het geval zijn. De huidige middellijn van het Melkwegstelsel bedraagt tussen de 100.000 en 120.000 lichtjaar.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn deze week gepresenteerd op de European Week for Astronomy and Space Science 2018 in Liverpool. (GS)
Dubbele zwarte gaten in het centrum van het Melkwegstelsel kunnen onder bepaalde omstandigheden sneller met elkaar botsen en versmelten dan je zou verwachten. Bij zo'n botsing ontstaan zwaartekrachtgolven - minieme rimpelingen in de ruimtetijd - die op aarde waargenomen kunnen worden met gevoelige detectoren.
\r\nIn het dichtbevolkte centrum van het Melkwegstelsel komen vermoedelijk veel dubbele zwarte gaten (of dubbele neutronensterren) voor. Normaal gesproken kan het miljarden jaren duren voordat de twee objecten in zo'n dubbelsysteem op elkaar botsen. Volgens computersimulaties van Joseph Fernandez (Liverpool John Moores University) kan dat proces echter versneld worden door zwaartekrachtsstoringen van het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel.
\r\nWanneer een dubbelsysteem op kleine afstand langs het superzware zwarte gat beweegt, zullen de omloopbanen van de twee objecten in ongeveer één op de tien gevallen veranderen in langgerekte ellipsen. Het gevolg is dat de twee zwarte gaten veel sneller naar binnen spiraliseren.
\r\nDe kans dat er zwaartekrachtgolven opgevangen worden die afkomstig zijn van een zwartegatenbotsing in het centrum van het Melkwegstelsel is dus groter dan tot nu toe werd gedacht, aldus Fernandez, die zijn resultaten deze week presenteert op de European Week of Astronomy and Space Science in Liverpool. (GS)
Dubbele zwarte gaten in het centrum van het Melkwegstelsel kunnen onder bepaalde omstandigheden sneller met elkaar botsen en versmelten dan je zou verwachten. Bij zo'n botsing ontstaan zwaartekrachtgolven - minieme rimpelingen in de ruimtetijd - die op aarde waargenomen kunnen worden met gevoelige detectoren.
\r\nIn het dichtbevolkte centrum van het Melkwegstelsel komen vermoedelijk veel dubbele zwarte gaten (of dubbele neutronensterren) voor. Normaal gesproken kan het miljarden jaren duren voordat de twee objecten in zo'n dubbelsysteem op elkaar botsen. Volgens computersimulaties van Joseph Fernandez (Liverpool John Moores University) kan dat proces echter versneld worden door zwaartekrachtsstoringen van het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel.
\r\nWanneer een dubbelsysteem op kleine afstand langs het superzware zwarte gat beweegt, zullen de omloopbanen van de twee objecten in ongeveer één op de tien gevallen veranderen in langgerekte ellipsen. Het gevolg is dat de twee zwarte gaten veel sneller naar binnen spiraliseren.
\r\nDe kans dat er zwaartekrachtgolven opgevangen worden die afkomstig zijn van een zwartegatenbotsing in het centrum van het Melkwegstelsel is dus groter dan tot nu toe werd gedacht, aldus Fernandez, die zijn resultaten deze week presenteert op de European Week of Astronomy and Space Science in Liverpool. (GS)
Waarnemingen met onder meer de Hubble-ruimtetelescoop hebben uitsluitsel gegeven over de herkomst van het gas dat een lange ‘brug’ vormt tussen de zogeheten Magelhaense Wolken en ons eigen Melkwegstelsel.
De Grote en de Kleine Magelhaense Wolk zijn dwergsterrenstelsels die in banen om het Melkwegstelsel draaien. Ondertussen draaien ze echter ook om elkaar. De ene Magelhaense Wolk trekt aan de andere, en daarbij is een langgerekte wolk gas vrijgekomen die de Magelhaense Wolken met de Melkweg verbindt. Vermoed wordt dat deze structuur 1 à 2 miljard jaar geleden is ontstaan.
De enorme gaswolk – de zogeheten ‘voorste arm’ – wordt momenteel opgeslokt door ons eigen sterrenstelsel en dient als grondstof voor de vorming van nieuwe sterren. De vraag was van welke van de twee Magelhaense Wolken het gas nu precies afkomstig is. Op het eerste gezicht lijkt de Grote Magelhaense Wolk de bron te zijn, maar is dat ook echt zo?
Om die vraag te kunnen beantwoorden hebben astronomen de Hubble-ruimtetelescoop gericht op een zevental quasars – de heldere kernen van verre sterrenstelsels – waarvan het licht door de vrij rafelige brug van gas heen schijnt. Met de Hubble-ruimtetelescoop is onderzocht op welke golflengten de ultraviolette straling van de quasars door het gas wordt geabsorbeerd. Deze ‘spectrale vingerafdruk’ verraadt de samenstelling van het gas.
Na lang puzzelen zijn de astronomen tot de conclusie gekomen dat de samenstelling van het gas overeenkomt met die van de Kleine Magelhaense Wolk. Dat betekent dat de Grote Magelhaense Wolk de winnaar is van de ’touwtrekwedstrijd’ met zijn kleinere soortgenoot. (EE)
Waarnemingen met onder meer de Hubble-ruimtetelescoop hebben uitsluitsel gegeven over de herkomst van het gas dat een lange ‘brug’ vormt tussen de zogeheten Magelhaense Wolken en ons eigen Melkwegstelsel.
De Grote en de Kleine Magelhaense Wolk zijn dwergsterrenstelsels die in banen om het Melkwegstelsel draaien. Ondertussen draaien ze echter ook om elkaar. De ene Magelhaense Wolk trekt aan de andere, en daarbij is een langgerekte wolk gas vrijgekomen die de Magelhaense Wolken met de Melkweg verbindt. Vermoed wordt dat deze structuur 1 à 2 miljard jaar geleden is ontstaan.
De enorme gaswolk – de zogeheten ‘voorste arm’ – wordt momenteel opgeslokt door ons eigen sterrenstelsel en dient als grondstof voor de vorming van nieuwe sterren. De vraag was van welke van de twee Magelhaense Wolken het gas nu precies afkomstig is. Op het eerste gezicht lijkt de Grote Magelhaense Wolk de bron te zijn, maar is dat ook echt zo?
Om die vraag te kunnen beantwoorden hebben astronomen de Hubble-ruimtetelescoop gericht op een zevental quasars – de heldere kernen van verre sterrenstelsels – waarvan het licht door de vrij rafelige brug van gas heen schijnt. Met de Hubble-ruimtetelescoop is onderzocht op welke golflengten de ultraviolette straling van de quasars door het gas wordt geabsorbeerd. Deze ‘spectrale vingerafdruk’ verraadt de samenstelling van het gas.
Na lang puzzelen zijn de astronomen tot de conclusie gekomen dat de samenstelling van het gas overeenkomt met die van de Kleine Magelhaense Wolk. Dat betekent dat de Grote Magelhaense Wolk de winnaar is van de ’touwtrekwedstrijd’ met zijn kleinere soortgenoot. (EE)
Lekker dan. Maak je straks een ruimtereis naar Mars, ga je dood aan stralingsziekte of kanker. Een beetje stralingsrisico liep een astronaut altijd al, maar het probleem is de laatste jaren steeds ernstiger aan het worden. Dat blijkt uit nieuwe metingen, onlangs gepubliceerd in het vakblad Space Weather. Grote boosdoener: de zon.
\r\nStralingsrisico vormt ‘een van de grootste potentiële showstoppers voor langdurige bemande ruimtevaart,’ beaamt Jennifer Ngo-Anh, hoofd van het Human Research Office van ruimtevaartorganisatie ESA. De gevaarlijke kosmische straling bestaat uit elektrisch geladen deeltjes uit het verre heelal die lichaamscellen en DNA kunnen aantasten.
\r\nOp aarde worden we beschermd door de dampkring en het magnetisch veld van onze planeet. Maar aan boord van het ruimtestation ISS is het stralingsniveau al veel hoger. ‘Als ik mijn ogen sloot, zag ik soms een streep of een flits; dan was mijn netvlies geraakt door zo’n deeltje,’ vertelt astronaut André Kuipers. Op weg naar de maan of naar Mars is het echt een serieus probleem, waar volgens Ngo-Anh nog steeds geen goede oplossing voor bestaat.
\r\nEn het wordt dus steeds erger, volgens onderzoekers van de Universiteit van New Hampshire. Normaal gesproken worden gevaarlijke deeltjes uit het heelal enigszins tegengehouden door de zonnewind (ijl gas dat door de zon de ruimte in wordt geblazen) en door het magnetisch veld van de zon. Maar de laatste jaren is de zon niet erg actief. Gevolg: minder effectieve afscherming.
\r\nDe activiteit van de zon gaat elke elf jaar op en neer, maar het laatste maximum, in 2014, was veel zwakker dan normaal. Natuurkundige Nathan Schwadron en zijn collega’s trokken toen al aan de bel: hun stralingsmeter, aan boord van een Amerikaanse maansonde, liet zien dat er veel meer schadelijke deeltjes rondvlogen dan tijdens eerdere maxima.
\r\nInmiddels zitten we weer in een periode van minimale zonneactiviteit, en de nieuwste metingen wijzen uit dat de situatie nog eens tien procent erger is dan de onderzoekers vier jaar geleden voorspelden. Overigens neemt ook het stralingsniveau in de hoogste lagen van de aardse dampkring al jarenlang toe; dat blijkt uit metingen met stratosfeerballonnen.
\r\nNASA hanteert de vuistregel dat een astronaut hooguit drie procent kans mag lopen op ‘dood als gevolg van straling’. Met het huidige hoge stralingsniveau mag een gezonde 30-jarige mannelijke astronaut dan hooguit elf maanden in de interplanetaire ruimte verblijven – niet genoeg voor een retourvlucht naar Mars. ‘Hoe meer straling, des te groter de uitdaging,’ zegt Kuipers. ‘Het maakt het reizen naar de ruimte er niet eenvoudiger op.’
\r\nEn niemand weet hoe de activiteit van de zon zich de komende decennia gaat ontwikkelen. ‘Het is zeker zorgwekkend,’ zegt Ngo-Anh. ‘Precies de reden waarom we steeds intensiever onderzoek doen naar de schadelijke gevolgen van kosmische straling en naar mogelijke tegenmaatregelen.’
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Stralingsrisico voor astronauten neemt nog sneller toe dan gedacht", "pk_id": 40584, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Diversen"}], "excerpt": "Lekker dan. Maak je straks een ruimtereis naar Mars, ga je dood aan stralingsziekte of kanker. Een beetje stralingsrisico liep een astronaut altijd al, maar het probleem is de laatste jaren steeds ernstiger aan het worden. Dat blijkt uit nieuwe metingen, onlangs gepubliceerd in het vakblad Space Weather. Grote boosdoener: de zon.
\r\nStralingsrisico vormt ‘een van de grootste potentiële showstoppers voor langdurige bemande ruimtevaart,’ beaamt Jennifer Ngo-Anh, hoofd van het Human Research Office van ruimtevaartorganisatie ESA. De gevaarlijke kosmische straling bestaat uit elektrisch geladen deeltjes uit het verre heelal die lichaamscellen en DNA kunnen aantasten.
\r\nOp aarde worden we beschermd door de dampkring en het magnetisch veld van onze planeet. Maar aan boord van het ruimtestation ISS is het stralingsniveau al veel hoger. ‘Als ik mijn ogen sloot, zag ik soms een streep of een flits; dan was mijn netvlies geraakt door zo’n deeltje,’ vertelt astronaut André Kuipers. Op weg naar de maan of naar Mars is het echt een serieus probleem, waar volgens Ngo-Anh nog steeds geen goede oplossing voor bestaat.
\r\nEn het wordt dus steeds erger, volgens onderzoekers van de Universiteit van New Hampshire. Normaal gesproken worden gevaarlijke deeltjes uit het heelal enigszins tegengehouden door de zonnewind (ijl gas dat door de zon de ruimte in wordt geblazen) en door het magnetisch veld van de zon. Maar de laatste jaren is de zon niet erg actief. Gevolg: minder effectieve afscherming.
\r\nDe activiteit van de zon gaat elke elf jaar op en neer, maar het laatste maximum, in 2014, was veel zwakker dan normaal. Natuurkundige Nathan Schwadron en zijn collega’s trokken toen al aan de bel: hun stralingsmeter, aan boord van een Amerikaanse maansonde, liet zien dat er veel meer schadelijke deeltjes rondvlogen dan tijdens eerdere maxima.
\r\nInmiddels zitten we weer in een periode van minimale zonneactiviteit, en de nieuwste metingen wijzen uit dat de situatie nog eens tien procent erger is dan de onderzoekers vier jaar geleden voorspelden. Overigens neemt ook het stralingsniveau in de hoogste lagen van de aardse dampkring al jarenlang toe; dat blijkt uit metingen met stratosfeerballonnen.
\r\nNASA hanteert de vuistregel dat een astronaut hooguit drie procent kans mag lopen op ‘dood als gevolg van straling’. Met het huidige hoge stralingsniveau mag een gezonde 30-jarige mannelijke astronaut dan hooguit elf maanden in de interplanetaire ruimte verblijven – niet genoeg voor een retourvlucht naar Mars. ‘Hoe meer straling, des te groter de uitdaging,’ zegt Kuipers. ‘Het maakt het reizen naar de ruimte er niet eenvoudiger op.’
\r\nEn niemand weet hoe de activiteit van de zon zich de komende decennia gaat ontwikkelen. ‘Het is zeker zorgwekkend,’ zegt Ngo-Anh. ‘Precies de reden waarom we steeds intensiever onderzoek doen naar de schadelijke gevolgen van kosmische straling en naar mogelijke tegenmaatregelen.’
", "slug": "stralingsrisico-voor-astronauten-neemt-nog-sneller", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 3, 13, 14, 11, 46], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-03-13 14:11:46", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Stralingsrisico voor astronauten neemt nog sneller toe dan gedacht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/gammastraling-melkwegcentrum-waarschijnlijk-afkoms/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De mysterieuze gammastraling uit het centrale deel van het Melkwegstelsel is niet afkomstig van donkere materie. Die conclusie trekken Australische onderzoekers op basis van modelberekeningen.
\r\nDe Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi ontdekte dat er veel gammastraling afkomstig is uit het Melkwegcentrum. De bron daarvan is onbekend. Volgens sommige theorieën zou het om energierijke straling gaan die geproduceerd wordt bij de wederzijdse annihilatie van donkere-materiedeeltjes. Naar algemeen wordt aangenomen is het Melkwegstelsel gehuld in een min of meer bolvormige halo van donkere materie, met de grootste dichtheid in het centrum.
\r\nEen analyse van de Fermi-waarnemingen, in combinatie met hydrodynamische modelberekeningen, laat nu echter zien dat de verdeling zoals die door Fermi is waargenomen niet bolvormig is, maar sterker afgeplat. Dat komt volgens de onderzoekers beter overeen met de bekende verdeling van sterren in het Melkwegcentrum.
\r\nIn Nature Astronomy suggereren ze daarom dat de diffuse gammastraling geproduceerd wordt door een populatie van duizenden millisecondepulsars in het centrum van het Melkwegstelsel - kleine, compacte en extreem snel roterende sterren die achterblijven na supernova-explosies. (GS)
De mysterieuze gammastraling uit het centrale deel van het Melkwegstelsel is niet afkomstig van donkere materie. Die conclusie trekken Australische onderzoekers op basis van modelberekeningen.
\r\nDe Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi ontdekte dat er veel gammastraling afkomstig is uit het Melkwegcentrum. De bron daarvan is onbekend. Volgens sommige theorieën zou het om energierijke straling gaan die geproduceerd wordt bij de wederzijdse annihilatie van donkere-materiedeeltjes. Naar algemeen wordt aangenomen is het Melkwegstelsel gehuld in een min of meer bolvormige halo van donkere materie, met de grootste dichtheid in het centrum.
\r\nEen analyse van de Fermi-waarnemingen, in combinatie met hydrodynamische modelberekeningen, laat nu echter zien dat de verdeling zoals die door Fermi is waargenomen niet bolvormig is, maar sterker afgeplat. Dat komt volgens de onderzoekers beter overeen met de bekende verdeling van sterren in het Melkwegcentrum.
\r\nIn Nature Astronomy suggereren ze daarom dat de diffuse gammastraling geproduceerd wordt door een populatie van duizenden millisecondepulsars in het centrum van het Melkwegstelsel - kleine, compacte en extreem snel roterende sterren die achterblijven na supernova-explosies. (GS)
Een internationaal team van astronomen, onder leiding van Maria Bergemann van het Max-Planck-Institut für Astronomie, heeft een verrassende ontdekking gedaan over de geboorteplaats van twee groepen sterren die zich ver boven en onder de schijf van ons Melkwegstelsel bevinden. Van deze zogeheten halosterren werd vermoed dat ze zijn ontstaan uit het ‘puin’ dat is achtergelaten door kleine sterrenstelsels die lang geleden in botsing zijn gekomen met de Melkweg. Nieuw onderzoek heeft echter uitgewezen dat de stergroepen Tri-And en A13 afkomstig zijn uit de Melkwegschijf zelf (Nature, 26 februari).
Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de chemische samenstelling van de onderzochte sterren sterk overeenkomt met die van Melkwegschijf. Dat maakt het erg onwaarschijnlijk dat ze bestaan uit materiaal dat oorspronkelijk tot een ander sterrenstelsel heeft behoord.
Dat de betreffende sterren in de halo – het bolvormige buitenste deel – van de Melkweg terecht zijn gekomen, komt waarschijnlijk doordat de schijf van de Melkweg zelf aan het golven is geslagen na een (bijna-)botsing met een ander, veel kleiner sterrenstelsel. Door de daarbij ontstane golvingen zijn sterren naar posities ver boven en onder de schijf zijn ‘geschopt’. (EE)
Een internationaal team van astronomen, onder leiding van Maria Bergemann van het Max-Planck-Institut für Astronomie, heeft een verrassende ontdekking gedaan over de geboorteplaats van twee groepen sterren die zich ver boven en onder de schijf van ons Melkwegstelsel bevinden. Van deze zogeheten halosterren werd vermoed dat ze zijn ontstaan uit het ‘puin’ dat is achtergelaten door kleine sterrenstelsels die lang geleden in botsing zijn gekomen met de Melkweg. Nieuw onderzoek heeft echter uitgewezen dat de stergroepen Tri-And en A13 afkomstig zijn uit de Melkwegschijf zelf (Nature, 26 februari).
Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de chemische samenstelling van de onderzochte sterren sterk overeenkomt met die van Melkwegschijf. Dat maakt het erg onwaarschijnlijk dat ze bestaan uit materiaal dat oorspronkelijk tot een ander sterrenstelsel heeft behoord.
Dat de betreffende sterren in de halo – het bolvormige buitenste deel – van de Melkweg terecht zijn gekomen, komt waarschijnlijk doordat de schijf van de Melkweg zelf aan het golven is geslagen na een (bijna-)botsing met een ander, veel kleiner sterrenstelsel. Door de daarbij ontstane golvingen zijn sterren naar posities ver boven en onder de schijf zijn ‘geschopt’. (EE)
Astronomen hebben vastgesteld dat de ster S0-2, die op betrekkelijk kleine afstand om het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel draait, geen begeleider van betekenis heeft. Dat maakt hem geschikt voor het testen van een voorspelling van Einsteins algemene relativiteitstheorie. Als S0-2 deel had uitgemaakt van een dubbelstersysteem, zou dat veel moeilijker zijn geweest (The Astrophysical Journal, 6 februari).
Dat S0-2 ‘alleenstaand’ is, blijkt uit spectroscopische waarnemingen met de Keck-telescoop op Hawaï. Als er een tweede ster in het spel was, zouden de lijnen in dat spectrum merkbaar heen en weer schuiven, maar dat is dus niet het geval.
Einsteins algemene relativiteitstheorie voorspelt dat lichtgolven die uit een sterk zwaartekrachtsveld komen enigszins worden uitgerekt, waardoor hun golflengte naar de rode kant van het spectrum schuift. Verwacht wordt dat dit verschijnsel bij S0-2 rechtstreeks meetbaar zal zijn wanneer de ster dit voorjaar zijn kleinste afstand tot het centrale zwarte gat bereikt. (EE)
Astronomen hebben vastgesteld dat de ster S0-2, die op betrekkelijk kleine afstand om het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel draait, geen begeleider van betekenis heeft. Dat maakt hem geschikt voor het testen van een voorspelling van Einsteins algemene relativiteitstheorie. Als S0-2 deel had uitgemaakt van een dubbelstersysteem, zou dat veel moeilijker zijn geweest (The Astrophysical Journal, 6 februari).
Dat S0-2 ‘alleenstaand’ is, blijkt uit spectroscopische waarnemingen met de Keck-telescoop op Hawaï. Als er een tweede ster in het spel was, zouden de lijnen in dat spectrum merkbaar heen en weer schuiven, maar dat is dus niet het geval.
Einsteins algemene relativiteitstheorie voorspelt dat lichtgolven die uit een sterk zwaartekrachtsveld komen enigszins worden uitgerekt, waardoor hun golflengte naar de rode kant van het spectrum schuift. Verwacht wordt dat dit verschijnsel bij S0-2 rechtstreeks meetbaar zal zijn wanneer de ster dit voorjaar zijn kleinste afstand tot het centrale zwarte gat bereikt. (EE)
Astronomen hebben de magnetische veldlijnen in het gas en stof rond het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel in kaart gebracht. De kaart – de eerste in zijn soort – is gemaakt met een infraroodcamera van de Gran Telescopio Canarias (GTC) op het eiland La Palma.
Rond het centrale zwarte gat van de Melkweg cirkelen sterren die op zichtbare golflengten moeilijk waarneembaar zijn, omdat hun licht wordt tegengehouden door wolken van gas en stof. Op infrarode golflengten, en overigens ook op röntgen- en radiogolflengten, zijn deze wolken min of meer transparant.
De ‘CanariCam’ van de GTC is in staat om de door magnetische velden veroorzaakte polarisatie van het ontvangen infraroodlicht registeren. Dat heeft een bijzondere kaart opgeleverd van de onmiddellijke omgeving van het zwarte gat. Daarop zijn de dunne magnetische veldlijnen in het hete gas en warme stof rond de sterren in dit gebied goed herkenbaar: ze doen denken aan penseelstreken.
Over de oorsprong van het magnetische veld in het centrum van de Melkweg bestaat nog veel onduidelijkheid. Aangenomen wordt dat dit veld oorspronkelijk veel kleiner is geweest en door de zwaartekrachtsinvloeden van het zwarte gat en de sterren in het Melkwegcentrum is uitgerekt. (EE)
Astronomen hebben de magnetische veldlijnen in het gas en stof rond het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel in kaart gebracht. De kaart – de eerste in zijn soort – is gemaakt met een infraroodcamera van de Gran Telescopio Canarias (GTC) op het eiland La Palma.
Rond het centrale zwarte gat van de Melkweg cirkelen sterren die op zichtbare golflengten moeilijk waarneembaar zijn, omdat hun licht wordt tegengehouden door wolken van gas en stof. Op infrarode golflengten, en overigens ook op röntgen- en radiogolflengten, zijn deze wolken min of meer transparant.
De ‘CanariCam’ van de GTC is in staat om de door magnetische velden veroorzaakte polarisatie van het ontvangen infraroodlicht registeren. Dat heeft een bijzondere kaart opgeleverd van de onmiddellijke omgeving van het zwarte gat. Daarop zijn de dunne magnetische veldlijnen in het hete gas en warme stof rond de sterren in dit gebied goed herkenbaar: ze doen denken aan penseelstreken.
Over de oorsprong van het magnetische veld in het centrum van de Melkweg bestaat nog veel onduidelijkheid. Aangenomen wordt dat dit veld oorspronkelijk veel kleiner is geweest en door de zwaartekrachtsinvloeden van het zwarte gat en de sterren in het Melkwegcentrum is uitgerekt. (EE)
Australische astronomen hebben vastgesteld dat onze grote galactische buur, het Andromedastelsel, niet zoveel massa heeft als tot nu toe werd aangenomen. Het blijkt ongeveer net zoveel massa te hebben als ons Melkwegstelsel (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 15 februari).
Eerdere schattingen gingen ervan uit dat de massa van het Andromedastelsel twee tot drie maal zo groot was als die van onze Melkweg. Onderzoek van de omloopbanen van sterren in de buitenste regionen van het Andromedastelsel laten echter zien dat het stelsel drie keer zo weinig donkere materie bevat als gedacht.
Als de nieuwe massabepaling klopt, dan heeft dat grote consequenties voor het verloop van de ‘botsing’ tussen het Andromedastelsel en de Melkweg, die over ongeveer 5 miljard jaar zal plaatsvinden. Bij die botsing – of beter gezegd: samensmelting – zal ons thuisstelsel niet simpelweg worden verzwolgen. Het zal net zo’n grote bijdrage leveren aan het uiteindelijke, grotere stelsel als het Andromedastelsel. (EE)
Australische astronomen hebben vastgesteld dat onze grote galactische buur, het Andromedastelsel, niet zoveel massa heeft als tot nu toe werd aangenomen. Het blijkt ongeveer net zoveel massa te hebben als ons Melkwegstelsel (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 15 februari).
Eerdere schattingen gingen ervan uit dat de massa van het Andromedastelsel twee tot drie maal zo groot was als die van onze Melkweg. Onderzoek van de omloopbanen van sterren in de buitenste regionen van het Andromedastelsel laten echter zien dat het stelsel drie keer zo weinig donkere materie bevat als gedacht.
Als de nieuwe massabepaling klopt, dan heeft dat grote consequenties voor het verloop van de ‘botsing’ tussen het Andromedastelsel en de Melkweg, die over ongeveer 5 miljard jaar zal plaatsvinden. Bij die botsing – of beter gezegd: samensmelting – zal ons thuisstelsel niet simpelweg worden verzwolgen. Het zal net zo’n grote bijdrage leveren aan het uiteindelijke, grotere stelsel als het Andromedastelsel. (EE)
Astronomen van de Universiteit van Leeds (Verenigd Koninkrijk) hebben mogelijk een verklaring gevonden voor het feit dat de centrale holte in de beroemde Rozetnevel zo klein is.
\r\nDe Rozetnevel is een stervormingsgebied op ca. 5000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Eenhoorn. In het centrum zijn jonge, hete sterren ontstaan, die de nevel van binnenuit schoonblazen. De centrale holte in de Rozetnevel is echter verrassend klein. Op basis van de leeftijd van de centrale sterren (enkele miljoenen jaren) zou je een bijna tien maal zo grote holte verwachten.
\r\nComputersimulaties laten nu zien dat de waargenomen structuur overeenkomt met wat je verwacht in een relatief dunne moleculaire wolk van gas en stof. De sterrenwinden van de pasgeboren sterren worden dan 'gefocust' in een richting loodrecht op die dunne structuur. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (GS)
Astronomen van de Universiteit van Leeds (Verenigd Koninkrijk) hebben mogelijk een verklaring gevonden voor het feit dat de centrale holte in de beroemde Rozetnevel zo klein is.
\r\nDe Rozetnevel is een stervormingsgebied op ca. 5000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Eenhoorn. In het centrum zijn jonge, hete sterren ontstaan, die de nevel van binnenuit schoonblazen. De centrale holte in de Rozetnevel is echter verrassend klein. Op basis van de leeftijd van de centrale sterren (enkele miljoenen jaren) zou je een bijna tien maal zo grote holte verwachten.
\r\nComputersimulaties laten nu zien dat de waargenomen structuur overeenkomt met wat je verwacht in een relatief dunne moleculaire wolk van gas en stof. De sterrenwinden van de pasgeboren sterren worden dan 'gefocust' in een richting loodrecht op die dunne structuur. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. (GS)
In het sterrenbeeld Lynx is een 7500 lichtjaar verre ster ontdekt die bijzonder arm is aan elementen zwaarder dan helium. Volgens zijn ontdekkers behoort de ster, die de aanduiding J0815+4729 heeft gekregen, tot de oudste van onze Melkweg. De ‘oerster’ is iets lichter en heter dan onze zon.
In vergelijking met onze zon bevat J0815+4729 een miljoen keer zo weinig calcium en ijzer. Daartegenover staat dat zijn koolstofgehalte maar ongeveer zeven keer zo klein is. Zulke ‘metaalarme’ sterren zijn bijzonder schaars: in onze Melkweg is er nog maar een handjevol van ontdekt.
Uit hun chemische eigenschappen kan worden afgeleid dat sterren als deze directe afstammelingen zijn van de eerste zware sterren in onze Melkweg, zoals die ongeveer 300 miljoen jaar na de oerknal hebben bestaan. Deze sterren sloten hun korte leven af met een supernova-explosie, waarbij de door henzelf geproduceerde zware elementen zich met het interstellaire gas in de omgeving vermengden.
J0815+4729 is ontdekt bij de Sloan Digital Sky Survey, maar het ware karakter van de zwakke ster kwam pas aan het licht na spectroscopisch onderzoek met de Gran Telescopio Canarias op het Canarische eiland La Palma. (EE)
In het sterrenbeeld Lynx is een 7500 lichtjaar verre ster ontdekt die bijzonder arm is aan elementen zwaarder dan helium. Volgens zijn ontdekkers behoort de ster, die de aanduiding J0815+4729 heeft gekregen, tot de oudste van onze Melkweg. De ‘oerster’ is iets lichter en heter dan onze zon.
In vergelijking met onze zon bevat J0815+4729 een miljoen keer zo weinig calcium en ijzer. Daartegenover staat dat zijn koolstofgehalte maar ongeveer zeven keer zo klein is. Zulke ‘metaalarme’ sterren zijn bijzonder schaars: in onze Melkweg is er nog maar een handjevol van ontdekt.
Uit hun chemische eigenschappen kan worden afgeleid dat sterren als deze directe afstammelingen zijn van de eerste zware sterren in onze Melkweg, zoals die ongeveer 300 miljoen jaar na de oerknal hebben bestaan. Deze sterren sloten hun korte leven af met een supernova-explosie, waarbij de door henzelf geproduceerde zware elementen zich met het interstellaire gas in de omgeving vermengden.
J0815+4729 is ontdekt bij de Sloan Digital Sky Survey, maar het ware karakter van de zwakke ster kwam pas aan het licht na spectroscopisch onderzoek met de Gran Telescopio Canarias op het Canarische eiland La Palma. (EE)
Een belangrijke puzzel in de astrochemie is nu eindelijk opgelost: Voor het eerst is het een team van theoretisch chemici en astronomen gelukt om te bepalen hoe je met methanol magneetvelden in de ruimte kunt meten. Dit geeft een nieuwe methode om de geboorte van sterren en planeten te onderzoeken. De onderzoekers publiceerden dit in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Astronomy op 29 januari.
\r\nAstronomen bestuderen met licht- en radiogolven van moleculen in de ruimte hoe sterren en planeten geboren worden. Van methanolmoleculen in de ruimte is al langere tijd bekend dat ze gebruikt kunnen worden om magneetvelden te meten, die een belangrijke rol spelen bij dit geboorteproces. Maar dit soort metingen bij ontwikkelende zware sterren was tot nu toe onmogelijk, doordat een goed model van de magnetische eigenschappen van het molecuul methanol ontbrak.
\r\nNu kan deze kennis eindelijk in de praktijk gebracht worden, mede met dank aan nieuwe berekeningen van theoretisch chemici Ad van der Avoird en Gerrit Groenenboom van de Radboud Universiteit Nijmegen en astrochemicus Boy Lankhaar, Nederlander in dienst van Chalmers University in Zweden.
\r\nBij de vorming van nieuwe sterren komen methanolmoleculen voor als zogenaamde ‘masers’ (een fenomeen vergelijkbaar met lasers, waarbij moleculen in de ruimte intense microgolf-straling uitzenden). Met radiotelescopen vangen astronomen deze straling op en gebruiken deze om informatie over de magnetische velden rond een ster te bepalen.
\r\nMethanol is een van de sterkste masers en wordt met name gevonden in gebieden waar extra zware sterren geboren worden. Deze sterren zijn verantwoordelijk voor de productie van metalen en koolstof. Door het geboorteproces van deze sterren te begrijpen, zijn onderzoekers beter in staat om de oorsprong van de verschillende chemische elementen in het heelal te bepalen.
\r\nAl meer dan 50 jaar lukte het wetenschappers niet om de magnetische eigenschappen van methanol te meten in het laboratorium. Om die reden besloot het team van astronomen en theoretisch chemici dit uit te rekenen met principes uit de quantummechanica, wat resulteerde in een model dat deze eigenschappen precies beschrijft.
\r\nTheoretisch chemicus Ad van der Avoird: \"Het werd een ingewikkelder project dan gedacht, omdat we methanol tot in groot detail moesten bekijken en de bestaande theorie niet klopte. Met veel inspanning hebben we uiteindelijk het model kunnen ontwikkelen dat de astronomen nodig hadden.”
\r\nHuib Jan van Langevelde, teamlid en onderzoeker van het Joint Institute for VLBI ERIC, Dwingeloo en Sterrewacht Leiden kijkt uit naar de toekomst. \"Met de nieuwe kennis over de invloed van magneetvelden op methanol kunnen we onze waarnemingen rond de vorming van zware sterren veel beter interpreteren.\"
Een belangrijke puzzel in de astrochemie is nu eindelijk opgelost: Voor het eerst is het een team van theoretisch chemici en astronomen gelukt om te bepalen hoe je met methanol magneetvelden in de ruimte kunt meten. Dit geeft een nieuwe methode om de geboorte van sterren en planeten te onderzoeken. De onderzoekers publiceerden dit in het wetenschappelijke tijdschrift Nature Astronomy op 29 januari.
\r\nAstronomen bestuderen met licht- en radiogolven van moleculen in de ruimte hoe sterren en planeten geboren worden. Van methanolmoleculen in de ruimte is al langere tijd bekend dat ze gebruikt kunnen worden om magneetvelden te meten, die een belangrijke rol spelen bij dit geboorteproces. Maar dit soort metingen bij ontwikkelende zware sterren was tot nu toe onmogelijk, doordat een goed model van de magnetische eigenschappen van het molecuul methanol ontbrak.
\r\nNu kan deze kennis eindelijk in de praktijk gebracht worden, mede met dank aan nieuwe berekeningen van theoretisch chemici Ad van der Avoird en Gerrit Groenenboom van de Radboud Universiteit Nijmegen en astrochemicus Boy Lankhaar, Nederlander in dienst van Chalmers University in Zweden.
\r\nBij de vorming van nieuwe sterren komen methanolmoleculen voor als zogenaamde ‘masers’ (een fenomeen vergelijkbaar met lasers, waarbij moleculen in de ruimte intense microgolf-straling uitzenden). Met radiotelescopen vangen astronomen deze straling op en gebruiken deze om informatie over de magnetische velden rond een ster te bepalen.
\r\nMethanol is een van de sterkste masers en wordt met name gevonden in gebieden waar extra zware sterren geboren worden. Deze sterren zijn verantwoordelijk voor de productie van metalen en koolstof. Door het geboorteproces van deze sterren te begrijpen, zijn onderzoekers beter in staat om de oorsprong van de verschillende chemische elementen in het heelal te bepalen.
\r\nAl meer dan 50 jaar lukte het wetenschappers niet om de magnetische eigenschappen van methanol te meten in het laboratorium. Om die reden besloot het team van astronomen en theoretisch chemici dit uit te rekenen met principes uit de quantummechanica, wat resulteerde in een model dat deze eigenschappen precies beschrijft.
\r\nTheoretisch chemicus Ad van der Avoird: \"Het werd een ingewikkelder project dan gedacht, omdat we methanol tot in groot detail moesten bekijken en de bestaande theorie niet klopte. Met veel inspanning hebben we uiteindelijk het model kunnen ontwikkelen dat de astronomen nodig hadden.”
\r\nHuib Jan van Langevelde, teamlid en onderzoeker van het Joint Institute for VLBI ERIC, Dwingeloo en Sterrewacht Leiden kijkt uit naar de toekomst. \"Met de nieuwe kennis over de invloed van magneetvelden op methanol kunnen we onze waarnemingen rond de vorming van zware sterren veel beter interpreteren.\"
De Duitse amateurastronoom Harald Kaiser is erin geslaagd om een foto te maken van de open sterrenhoop Gaia 1, waarvan de ontdekking in november vorig jaar bekend werd gemaakt. De sterrenhoop is vrijwel niet zichtbaar, omdat hij zich aan de hemel extreem dicht bij Sirius bevindt, de allerhelderste ster.
\r\nZoals de naam al aangeeft, is Gaia 1 ontdekt door de Europese ruimtetelescoop Gaia, die met gevoelige digitale camera's het Melkwegstelsel in kaart brengt. De sterrenhoop telt enkele duizenden sterren, heeft een middellijn van ca. 30 lichtjaar, en bevindt zich op 15.000 lichtjaar afstand van de aarde.
\r\nHet bijzondere aan de sterrenhoop is zijn hoge leeftijd (3 miljard jaar; de meeste open sterrenhopen vallen binnen hooguit een paar honderd miljoen jaar al uit elkaar) en de sterk gehelde baan die hij beschrijft ten opzichte van het centrale vlak van het Melkwegstelsel.
\r\nOp de opname van Kaiser is de sterrenhoop maar ternauwernood als zodanig te onderscheiden. Zou Sirius niet 'in de weg' staan, dan was Gaia 1 minstens honderd jaar geleden al ontdekt door astronomen. (GS)
De Duitse amateurastronoom Harald Kaiser is erin geslaagd om een foto te maken van de open sterrenhoop Gaia 1, waarvan de ontdekking in november vorig jaar bekend werd gemaakt. De sterrenhoop is vrijwel niet zichtbaar, omdat hij zich aan de hemel extreem dicht bij Sirius bevindt, de allerhelderste ster.
\r\nZoals de naam al aangeeft, is Gaia 1 ontdekt door de Europese ruimtetelescoop Gaia, die met gevoelige digitale camera's het Melkwegstelsel in kaart brengt. De sterrenhoop telt enkele duizenden sterren, heeft een middellijn van ca. 30 lichtjaar, en bevindt zich op 15.000 lichtjaar afstand van de aarde.
\r\nHet bijzondere aan de sterrenhoop is zijn hoge leeftijd (3 miljard jaar; de meeste open sterrenhopen vallen binnen hooguit een paar honderd miljoen jaar al uit elkaar) en de sterk gehelde baan die hij beschrijft ten opzichte van het centrale vlak van het Melkwegstelsel.
\r\nOp de opname van Kaiser is de sterrenhoop maar ternauwernood als zodanig te onderscheiden. Zou Sirius niet 'in de weg' staan, dan was Gaia 1 minstens honderd jaar geleden al ontdekt door astronomen. (GS)
Met de Japanse 45-meter radiotelescoop van Nobeyama is de meest gedetailleerde radiokaart van de Melkweg gemaakt. De nieuwe kaart toont drie maal zo veel details als eerdere radiokaarten.
\r\nMet radiotelescopen kan koel gas in het Melkwegstelsel in kaart worden gebracht dat op andere golflengten niet waarneembaar is. Het Japanse FUGIN-project (FOREST Unbiased Galactic plane Imaging survey with Nobeyama) heeft tussen 2014 en 1017 in totaal 1100 uur waarnemingen verricht van een smalle strook aan de hemel, samenvallend met het centrale vlak van ons Melkwegstelsel, met een oppervlak dat 520 maal zo groot is als dat van de Volle Maan.
\r\nDe kleinste details die op de nieuwe kaart zichtbaar zijn, hebben afmetingen van 20 boogseconden; de radiale snelheden van de talloze gaswolken zijn vastgelegd met een nauwkeurigheid van 1,3 kilometer per seconde. De waarnemingen richtten zich op drie verschillende typen koolmonoxidemoleculen.
\r\nDe nieuwe kaart, gepubliceerd in Publications of the Astronomical Society of Japan, zal in de toekomst dienst doen als basis voor nieuw detailonderzoek aan gas- en stofwolken in het Melkwegstelsel. (GS)
Met de Japanse 45-meter radiotelescoop van Nobeyama is de meest gedetailleerde radiokaart van de Melkweg gemaakt. De nieuwe kaart toont drie maal zo veel details als eerdere radiokaarten.
\r\nMet radiotelescopen kan koel gas in het Melkwegstelsel in kaart worden gebracht dat op andere golflengten niet waarneembaar is. Het Japanse FUGIN-project (FOREST Unbiased Galactic plane Imaging survey with Nobeyama) heeft tussen 2014 en 1017 in totaal 1100 uur waarnemingen verricht van een smalle strook aan de hemel, samenvallend met het centrale vlak van ons Melkwegstelsel, met een oppervlak dat 520 maal zo groot is als dat van de Volle Maan.
\r\nDe kleinste details die op de nieuwe kaart zichtbaar zijn, hebben afmetingen van 20 boogseconden; de radiale snelheden van de talloze gaswolken zijn vastgelegd met een nauwkeurigheid van 1,3 kilometer per seconde. De waarnemingen richtten zich op drie verschillende typen koolmonoxidemoleculen.
\r\nDe nieuwe kaart, gepubliceerd in Publications of the Astronomical Society of Japan, zal in de toekomst dienst doen als basis voor nieuw detailonderzoek aan gas- en stofwolken in het Melkwegstelsel. (GS)
Wat produceert in een duizendste seconde evenveel energie als de zon in één dag? Geen idee? Dan verkeer je in goed gezelschap, want sterrenkundigen weten het ook niet. Wat ze wél weten is dat er een paar keer per minuut ergens in het heelal zo’n onvoorstelbare explosie plaatsvindt. Nieuwe metingen, deze week als omslagartikel gepubliceerd in Nature door een internationaal onderzoeksteam, brengen de oplossing van dit raadsel hopelijk dichterbij.
\r\nDe mysterieuze fast radio bursts (‘snelle radioflitsen’) werden jaren geleden al voor het eerst waargenomen. Maar pas vorig jaar is ontdekt dat ze van enorme afstanden afkomstig zijn. Tenminste: één bijzondere bron, die vaker afgaat, bevindt zich in een klein sterrenstelsel op 3 miljard lichtjaar afstand van de aarde. Wát daar om de zoveel tijd explodeert weet geen mens. De flitsen vormen een van de grootste mysteries in de hedendaagse astronomie.
\r\nDe repeterende radioflits (FRB121102, naar de datum waarop hij voor het eerst werd gezien) is nu in detail bestudeerd met twee van de grootste radiotelescopen ter wereld: de Arecibo-schotel op Puerto Rico en de Green Bank Telescope in West Virginia. De radiostraling blijkt sterk gepolariseerd te zijn, zoals licht dat weerspiegelt op een wateroppervlak. Tot ieders verbazing is de polarisatierichting sterk afhankelijk van de golflengte – alsof rood licht anders gepolariseerd wordt dan blauw licht. Bij radiostraling ontstaat die ‘verdraaiing’ (officieel Faraday-rotatie geheten) door de invloed van een krachtig magneetveld.
\r\n‘Zelden is er zo’n sterk effect gezien in een radiobron,’ zegt teamlid Jason Hessels van de Universiteit van Amsterdam. Alles lijkt erop te wijzen dat de uitbarstingen plaatsvinden aan het oppervlak van een neutronenster – een klein, supercompact sterretje dat heel snel rondtolt. Blijkbaar bevindt die explosieve neutronenster zich dus in een gebied met een extreem sterk magneetveld. Zulke sterke magneetvelden kom je bijvoorbeeld tegen in de buurt van een superzwaar zwart gat. Maar of daar in dit geval ook sprake van is, blijft voorlopig speculatie.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn woensdag gepresenteerd op een groot sterrenkundecongres in Washington. Volgens de Amsterdamse promovendus Daniele Michilli, de eerste auteur van het Nature-artikel, lijkt FRB121102 steeds curieuzer te worden. ‘We hebben bijvoorbeeld geen idee of er een verband bestaat tussen de sterke Faraday-rotatie en het feit dat dit de enige repeterende flits is die we kennen.’
\r\nDe waarnemingen met de Green Bank Telescope zijn gefinancierd door het Breakthrough Listen-project van de Russische miljardair Yuri Milner. Breakthrough Listen maakt jacht op mogelijke radioboodschappen van buitenaardse beschavingen – tot nu toe overigens zonder succes. Volgens een persbericht van Breakthrough Listen bestaat er nog steeds een heel kleine kans dat de raadselachtige radioflitsen kunstmatig zijn.
\r\nHessels neemt dat idee echter nauwelijks serieus. ‘Je moet natuurlijk alle mogelijkheden open houden, maar het lijkt me nu extreem onwaarschijnlijk.’ De hoop is dat nieuwe telescopen binnenkort veel meer snelle radioflitsen detecteren, zegt hij. Misschien zitten daar dan ook andere repeterende bronnen tussen. ‘Zo kunnen we het raadsel hopelijk definitief oplossen.’
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmisch flitsmysterie nadert mogelijk ontknoping", "pk_id": 40564, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Wat produceert in een duizendste seconde evenveel energie als de zon in één dag? Geen idee? Dan verkeer je in goed gezelschap, want sterrenkundigen weten het ook niet. Wat ze wél weten is dat er een paar keer per minuut ergens in het heelal zo’n onvoorstelbare explosie plaatsvindt. Nieuwe metingen, deze week als omslagartikel gepubliceerd in Nature door een internationaal onderzoeksteam, brengen de oplossing van dit raadsel hopelijk dichterbij.
\r\nDe mysterieuze fast radio bursts (‘snelle radioflitsen’) werden jaren geleden al voor het eerst waargenomen. Maar pas vorig jaar is ontdekt dat ze van enorme afstanden afkomstig zijn. Tenminste: één bijzondere bron, die vaker afgaat, bevindt zich in een klein sterrenstelsel op 3 miljard lichtjaar afstand van de aarde. Wát daar om de zoveel tijd explodeert weet geen mens. De flitsen vormen een van de grootste mysteries in de hedendaagse astronomie.
\r\nDe repeterende radioflits (FRB121102, naar de datum waarop hij voor het eerst werd gezien) is nu in detail bestudeerd met twee van de grootste radiotelescopen ter wereld: de Arecibo-schotel op Puerto Rico en de Green Bank Telescope in West Virginia. De radiostraling blijkt sterk gepolariseerd te zijn, zoals licht dat weerspiegelt op een wateroppervlak. Tot ieders verbazing is de polarisatierichting sterk afhankelijk van de golflengte – alsof rood licht anders gepolariseerd wordt dan blauw licht. Bij radiostraling ontstaat die ‘verdraaiing’ (officieel Faraday-rotatie geheten) door de invloed van een krachtig magneetveld.
\r\n‘Zelden is er zo’n sterk effect gezien in een radiobron,’ zegt teamlid Jason Hessels van de Universiteit van Amsterdam. Alles lijkt erop te wijzen dat de uitbarstingen plaatsvinden aan het oppervlak van een neutronenster – een klein, supercompact sterretje dat heel snel rondtolt. Blijkbaar bevindt die explosieve neutronenster zich dus in een gebied met een extreem sterk magneetveld. Zulke sterke magneetvelden kom je bijvoorbeeld tegen in de buurt van een superzwaar zwart gat. Maar of daar in dit geval ook sprake van is, blijft voorlopig speculatie.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn woensdag gepresenteerd op een groot sterrenkundecongres in Washington. Volgens de Amsterdamse promovendus Daniele Michilli, de eerste auteur van het Nature-artikel, lijkt FRB121102 steeds curieuzer te worden. ‘We hebben bijvoorbeeld geen idee of er een verband bestaat tussen de sterke Faraday-rotatie en het feit dat dit de enige repeterende flits is die we kennen.’
\r\nDe waarnemingen met de Green Bank Telescope zijn gefinancierd door het Breakthrough Listen-project van de Russische miljardair Yuri Milner. Breakthrough Listen maakt jacht op mogelijke radioboodschappen van buitenaardse beschavingen – tot nu toe overigens zonder succes. Volgens een persbericht van Breakthrough Listen bestaat er nog steeds een heel kleine kans dat de raadselachtige radioflitsen kunstmatig zijn.
\r\nHessels neemt dat idee echter nauwelijks serieus. ‘Je moet natuurlijk alle mogelijkheden open houden, maar het lijkt me nu extreem onwaarschijnlijk.’ De hoop is dat nieuwe telescopen binnenkort veel meer snelle radioflitsen detecteren, zegt hij. Misschien zitten daar dan ook andere repeterende bronnen tussen. ‘Zo kunnen we het raadsel hopelijk definitief oplossen.’
", "slug": "kosmisch-flitsmysterie-nadert-mogelijk-ontknoping", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2018, 1, 11, 13, 5, 12], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2018-01-11 13:05:12", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Kosmisch flitsmysterie nadert mogelijk ontknoping"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nieuwe-sterrenstromen-bewijzen-dat-onze-melkweg-ee/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met de Dark Energy Survey (DES), een groot onderzoeksprogramma dat meer inzicht moet geven in de versnellende uitdijing van het heelal, is een interessante bijvangst gedaan. In de DES-gegevens zijn elf nieuwe ‘sterrenstromen’ in onze Melkweg ontdekt. Het betreft overblijfselen van kleine sterrenstelsels die (deels) door ons sterrenstelsel zijn opgeslokt.
Wanneer een klein naburig sterrenstelsel dicht in de buurt van de Melkweg komt, valt het ten prooi aan de daarbij optredende getijdenkrachten. Daardoor ontstaan langgerekte structuren van sterren met onderling vergelijkbare leeftijden, chemische eigenschappen en snelheden – zogeheten sterrenstromen.
Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw zijn enkele tientallen van zulke sterrenstromen ontdekt. Ze vormen het bewijs dat ons sterrenstelsel niet alleen sterren van eigen fabrikaat bevat, maar ook een flink aantal extragalactische ’immigranten’ heeft opgenomen.
Het vinden van nieuwe sterrenstromen is geen eenvoudige opgave. Ze zijn heel zwak en diffuus en strekken zich uit over een groot deel van de hemel. Dat maakt de Dark Energy Camera (DECam) van de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili geknipt voor het opsporen ervan.
De ontdekking van de nieuwe sterrenstromen is, samen met andere resultaten van de DES-survey, bekendgemaakt tijdens de 231ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in National Harbor in Maryland. (EE)
Met de Dark Energy Survey (DES), een groot onderzoeksprogramma dat meer inzicht moet geven in de versnellende uitdijing van het heelal, is een interessante bijvangst gedaan. In de DES-gegevens zijn elf nieuwe ‘sterrenstromen’ in onze Melkweg ontdekt. Het betreft overblijfselen van kleine sterrenstelsels die (deels) door ons sterrenstelsel zijn opgeslokt.
Wanneer een klein naburig sterrenstelsel dicht in de buurt van de Melkweg komt, valt het ten prooi aan de daarbij optredende getijdenkrachten. Daardoor ontstaan langgerekte structuren van sterren met onderling vergelijkbare leeftijden, chemische eigenschappen en snelheden – zogeheten sterrenstromen.
Vanaf de jaren 70 van de vorige eeuw zijn enkele tientallen van zulke sterrenstromen ontdekt. Ze vormen het bewijs dat ons sterrenstelsel niet alleen sterren van eigen fabrikaat bevat, maar ook een flink aantal extragalactische ’immigranten’ heeft opgenomen.
Het vinden van nieuwe sterrenstromen is geen eenvoudige opgave. Ze zijn heel zwak en diffuus en strekken zich uit over een groot deel van de hemel. Dat maakt de Dark Energy Camera (DECam) van de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili geknipt voor het opsporen ervan.
De ontdekking van de nieuwe sterrenstromen is, samen met andere resultaten van de DES-survey, bekendgemaakt tijdens de 231ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in National Harbor in Maryland. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat er in het centrum van onze Melkweg een exodus van meer dan honderd wolken waterstofgas gaande is. Deze waarnemingen, gedaan met de Green Bank-radiotelescoop, kunnen mogelijk meer inzicht geven in de vorming van de zogeheten Fermi-bellen – reusachtige ‘ballonnen’ van superheet gas die boven en onder de schijf van ons sterrenstelsel uitsteken. De ontdekking is bekendgemaakt tijdens de 231ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in National Harbor in Maryland.
In het centrum van de Melkweg bevinden zich een zwart gat van enkele miljoenen zonsmassa’s en talrijke gebieden waar in hoog tempo sterren worden geboren en sterven. Dit gaat gepaard met allerlei energierijke processen die tezamen een krachtige kosmische ‘wind’ produceren. Hierdoor zijn twee enorme bellen van superheet gas ontstaan die zwak zichtbaar zijn op radio-, röntgen- en gamma-golflengten.
De nu ontdekte waterstofwolken lijken zich met diezelfde kosmische wind mee te laten voeren. Ze fungeren daardoor als een soort ‘testdeeltjes’ die meer inzicht geven in hetgeen zich in het Melkwegcentrum afspeelt. De wolken, die uit neutraal waterstof bestaan, zijn makkelijker waarneembaar dan de ijle Fermi-bellen zelf.
Het lijkt erop dat de gaswolken in een kegelvormige formatie het Melkwegcentrum ontvluchten. Hierdoor beweegt een deel ervan in onze richting, terwijl een ander deel juist van ons af beweegt. Dat resulteert in forse onderlinge snelheidsverschillen. Gemiddeld hebben de wolken een snelheid van ongeveer 330 kilometer per seconde.
De kegelformatie strekt zich tot zeker 5000 lichtjaar van het centrum uit, maar het is nog onduidelijk waar deze precies eindigt. Het lijkt erop dat de gaswolken op enige afstand boven het galactisch centrum ‘oplossen’ of dat het gas dat zij bevatten wordt geïoniseerd. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat er in het centrum van onze Melkweg een exodus van meer dan honderd wolken waterstofgas gaande is. Deze waarnemingen, gedaan met de Green Bank-radiotelescoop, kunnen mogelijk meer inzicht geven in de vorming van de zogeheten Fermi-bellen – reusachtige ‘ballonnen’ van superheet gas die boven en onder de schijf van ons sterrenstelsel uitsteken. De ontdekking is bekendgemaakt tijdens de 231ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in National Harbor in Maryland.
In het centrum van de Melkweg bevinden zich een zwart gat van enkele miljoenen zonsmassa’s en talrijke gebieden waar in hoog tempo sterren worden geboren en sterven. Dit gaat gepaard met allerlei energierijke processen die tezamen een krachtige kosmische ‘wind’ produceren. Hierdoor zijn twee enorme bellen van superheet gas ontstaan die zwak zichtbaar zijn op radio-, röntgen- en gamma-golflengten.
De nu ontdekte waterstofwolken lijken zich met diezelfde kosmische wind mee te laten voeren. Ze fungeren daardoor als een soort ‘testdeeltjes’ die meer inzicht geven in hetgeen zich in het Melkwegcentrum afspeelt. De wolken, die uit neutraal waterstof bestaan, zijn makkelijker waarneembaar dan de ijle Fermi-bellen zelf.
Het lijkt erop dat de gaswolken in een kegelvormige formatie het Melkwegcentrum ontvluchten. Hierdoor beweegt een deel ervan in onze richting, terwijl een ander deel juist van ons af beweegt. Dat resulteert in forse onderlinge snelheidsverschillen. Gemiddeld hebben de wolken een snelheid van ongeveer 330 kilometer per seconde.
De kegelformatie strekt zich tot zeker 5000 lichtjaar van het centrum uit, maar het is nog onduidelijk waar deze precies eindigt. Het lijkt erop dat de gaswolken op enige afstand boven het galactisch centrum ‘oplossen’ of dat het gas dat zij bevatten wordt geïoniseerd. (EE)
Astronomen hebben een nieuwe, detailrijke opname gemaakt van de merkwaardige kronkelige structuur die in 2016 in het centrum van onze Melkweg is ontdekt. Dit filament is ruim twee lichtjaar lang en wijst in de richting van Sagittarius A* (Sgr A*), het superzware zwarte gat dat in het melkwegcentrum huist.
Op de nieuwe opname, gemaakt met de Very Large Array-radiotelescoop in New Mexico (VS), is te zien dat het filament zich tot dicht bij Sgr A* uitstrekt. Dat maakt het aannemelijk dat er een verband tussen beide bestaat.
De astronomen kunnen nog steeds niet precies zeggen hoe het filament is ontstaan. Ze twijfelen tussen drie scenario’s. De eerste mogelijkheid is dat het filament bestaat uit snelle deeltjes die uit de omgeving van het zwarte gat ontsnappen, en daarbij magnetische veldlijnen van dit object volgen.
Ook zou het filament een ‘kosmische snaar’ kunnen zijn – een soort object dat theoretisch is voorspeld, maar nog niet eerder is waargenomen. Volgens sommige theorieën zouden deze dunne, massarijke objecten naar de centra van sterrenstelsels migreren en uiteindelijk door het daar aanwezige zwarte gat worden opgeslokt.
En dan is er nog de mogelijkheid dat de relatie tussen het filament en het zwarte gat slechts op schijn berust. In dat geval zou het toeval zijn dat het filament in de richting van het zwarte gat wijst (of lijkt te wijzen) en zou het om een normaal gasfilament kunnen gaan, zoals die ook elders in de Melkweg zijn aangetroffen.
Vervolgwaarnemingen moeten meer duidelijkheid geven over de aard van het filament. (EE)
Astronomen hebben een nieuwe, detailrijke opname gemaakt van de merkwaardige kronkelige structuur die in 2016 in het centrum van onze Melkweg is ontdekt. Dit filament is ruim twee lichtjaar lang en wijst in de richting van Sagittarius A* (Sgr A*), het superzware zwarte gat dat in het melkwegcentrum huist.
Op de nieuwe opname, gemaakt met de Very Large Array-radiotelescoop in New Mexico (VS), is te zien dat het filament zich tot dicht bij Sgr A* uitstrekt. Dat maakt het aannemelijk dat er een verband tussen beide bestaat.
De astronomen kunnen nog steeds niet precies zeggen hoe het filament is ontstaan. Ze twijfelen tussen drie scenario’s. De eerste mogelijkheid is dat het filament bestaat uit snelle deeltjes die uit de omgeving van het zwarte gat ontsnappen, en daarbij magnetische veldlijnen van dit object volgen.
Ook zou het filament een ‘kosmische snaar’ kunnen zijn – een soort object dat theoretisch is voorspeld, maar nog niet eerder is waargenomen. Volgens sommige theorieën zouden deze dunne, massarijke objecten naar de centra van sterrenstelsels migreren en uiteindelijk door het daar aanwezige zwarte gat worden opgeslokt.
En dan is er nog de mogelijkheid dat de relatie tussen het filament en het zwarte gat slechts op schijn berust. In dat geval zou het toeval zijn dat het filament in de richting van het zwarte gat wijst (of lijkt te wijzen) en zou het om een normaal gasfilament kunnen gaan, zoals die ook elders in de Melkweg zijn aangetroffen.
Vervolgwaarnemingen moeten meer duidelijkheid geven over de aard van het filament. (EE)
Astronomen uit de VS, Israël en Frankrijk hebben de baanbewegingen van sterrenstelsels in de Lokale Supercluster – onze kosmische ‘achtertuin’ – nauwkeuriger dan ooit in kaart gebracht. De driedimensionale kaart toont de bewegingen – ook de toekomstige – van 1400 sterrenstelsels binnen 100 miljoen lichtjaar van de Melkweg.
De astronomen hebben een reconstructie gemaakt van hoe de sterrenstelsels zich de afgelopen 13 miljard jaar ten opzichte van elkaar hebben verplaatst. Die onderlinge bewegingen worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door de 50 miljoen lichtjaar verre Virgocluster, die 600 biljoen zonsmassa’s aan materie bevat.
Tot nu toe hebben zich al meer dan duizend sterrenstelsels bij de Virgocluster aangesloten, en alle sterrenstelsels die zich binnen 40 miljoen lichtjaar van de cluster bevinden zullen dat voorbeeld volgen. Onze Melkweg ligt net buiten de invloedssfeer van de Virgocluster, maar zal over 5 miljard jaar wel samensmelten met het naburige Andromedastelsel.
Van de baanbewegingen van de stelsels is behalve een video ook een interactief driedimensionaal model gemaakt. Deze 3D-visualisatie kan naar believen worden gedraaid, vergroot of gepauzeerd om het reilen en zeilen van de sterrenstelsels goed te kunnen bekijken. (EE)
Astronomen uit de VS, Israël en Frankrijk hebben de baanbewegingen van sterrenstelsels in de Lokale Supercluster – onze kosmische ‘achtertuin’ – nauwkeuriger dan ooit in kaart gebracht. De driedimensionale kaart toont de bewegingen – ook de toekomstige – van 1400 sterrenstelsels binnen 100 miljoen lichtjaar van de Melkweg.
De astronomen hebben een reconstructie gemaakt van hoe de sterrenstelsels zich de afgelopen 13 miljard jaar ten opzichte van elkaar hebben verplaatst. Die onderlinge bewegingen worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door de 50 miljoen lichtjaar verre Virgocluster, die 600 biljoen zonsmassa’s aan materie bevat.
Tot nu toe hebben zich al meer dan duizend sterrenstelsels bij de Virgocluster aangesloten, en alle sterrenstelsels die zich binnen 40 miljoen lichtjaar van de cluster bevinden zullen dat voorbeeld volgen. Onze Melkweg ligt net buiten de invloedssfeer van de Virgocluster, maar zal over 5 miljard jaar wel samensmelten met het naburige Andromedastelsel.
Van de baanbewegingen van de stelsels is behalve een video ook een interactief driedimensionaal model gemaakt. Deze 3D-visualisatie kan naar believen worden gedraaid, vergroot of gepauzeerd om het reilen en zeilen van de sterrenstelsels goed te kunnen bekijken. (EE)
Met grote radiotelescopen in Australië (Parkes) en Duitsland (Effelsberg) is de meest gedetailleerde kaart ooit samengesteld van de verdeling van zogeheten hogesnelheidswolken. Dat zijn wolken van koel neutraal waterstofgas die met snelheden van enkele honderden kilometers per seconde naar ons toe of van ons af bewegen. Tientallen jaren lang is de ware aard van deze wolken onbekend geweest. Inmiddels staat vast dat ze zich op relatief kleine afstand van ons eigen Melkwegstelsel bevinden: minder dan ca. 30.000 lichtjaar. Vermoedelijk gaat het om gas dat door supernova-explosies het Melkwegstelsel wordt uitgeblazen en vervolgens weer terugvalt. Op basis van de nieuwe gedetailleerde kaart, gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, hopen sterrenkundigen meer over de wolken te weten te komen. (GS)
Met grote radiotelescopen in Australië (Parkes) en Duitsland (Effelsberg) is de meest gedetailleerde kaart ooit samengesteld van de verdeling van zogeheten hogesnelheidswolken. Dat zijn wolken van koel neutraal waterstofgas die met snelheden van enkele honderden kilometers per seconde naar ons toe of van ons af bewegen. Tientallen jaren lang is de ware aard van deze wolken onbekend geweest. Inmiddels staat vast dat ze zich op relatief kleine afstand van ons eigen Melkwegstelsel bevinden: minder dan ca. 30.000 lichtjaar. Vermoedelijk gaat het om gas dat door supernova-explosies het Melkwegstelsel wordt uitgeblazen en vervolgens weer terugvalt. Op basis van de nieuwe gedetailleerde kaart, gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, hopen sterrenkundigen meer over de wolken te weten te komen. (GS)
Met het ALMA-observatorium in Chili zijn pasgeboren protosterren ontdekt op slechts een paar lichtjaar afstand van het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel. Tot nu toe werd altijd aangenomen dat de energierijke straling uit de directe omgeving van het zwarte gat (Sagittarius A* of Sgr A* geheten) zoveel turbulentie zou veroorzaken in wolken van interstellair gas en stof dat daaruit nooit nieuwe sterren kunnen ontstaan.
\r\nHet zwarte gat in de Melkwegkern is 4 miljoen maal zo zwaar als de zon. Het bevindt zich op een afstand van 26.000 lichtjaar. Eerder zijn al reuzensterren-op-leeftijd in de omgeving van Sgr A* ontdekt, en een paar jaar geleden zelfs protoplanetaire schijven rond sterren van slechts 6 miljoen jaar oud. In al die gevallen ging het echter om relatief zware sterren. De massa van de nieuw ontdekte protosterren is veel kleiner. Ze hebben leeftijden van niet meer dan ca. 6000 jaar.
\r\nDe protosterren zelf liggen ingebed in wolken van absorberend stof. Ze blazen echter jets van gas de ruimte in, in twee tegenovergestelde richtingen. ALMA detecteerde de millimeterstraling van koolmonoxidemoleculen (CO) in die jets. Door de waarnemingen te vergelijken met die van protosterren in nabijgelegen stervormingsgebieden was het mogelijk om de leeftijden en massa's van de sterren-in-wording te achterhalen.
\r\nDe ALMA-waarnemingen wijzen uit dat stervorming een zeer robuust proces is, dat ook kan plaatsvinden in de tumultueuze omgeving van een superzwaar zwart gat. Kennelijk wordt de turbulentie in interstellaire gas- en stofwolken op de een of andere manier gedempt, of worden de wolken door een ander mechanisme samengedrukt, mogelijk zelfs door schokgolven die veroorzaakt worden door uitbarstingen van het zwarte gat.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. (GS)
Met het ALMA-observatorium in Chili zijn pasgeboren protosterren ontdekt op slechts een paar lichtjaar afstand van het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel. Tot nu toe werd altijd aangenomen dat de energierijke straling uit de directe omgeving van het zwarte gat (Sagittarius A* of Sgr A* geheten) zoveel turbulentie zou veroorzaken in wolken van interstellair gas en stof dat daaruit nooit nieuwe sterren kunnen ontstaan.
\r\nHet zwarte gat in de Melkwegkern is 4 miljoen maal zo zwaar als de zon. Het bevindt zich op een afstand van 26.000 lichtjaar. Eerder zijn al reuzensterren-op-leeftijd in de omgeving van Sgr A* ontdekt, en een paar jaar geleden zelfs protoplanetaire schijven rond sterren van slechts 6 miljoen jaar oud. In al die gevallen ging het echter om relatief zware sterren. De massa van de nieuw ontdekte protosterren is veel kleiner. Ze hebben leeftijden van niet meer dan ca. 6000 jaar.
\r\nDe protosterren zelf liggen ingebed in wolken van absorberend stof. Ze blazen echter jets van gas de ruimte in, in twee tegenovergestelde richtingen. ALMA detecteerde de millimeterstraling van koolmonoxidemoleculen (CO) in die jets. Door de waarnemingen te vergelijken met die van protosterren in nabijgelegen stervormingsgebieden was het mogelijk om de leeftijden en massa's van de sterren-in-wording te achterhalen.
\r\nDe ALMA-waarnemingen wijzen uit dat stervorming een zeer robuust proces is, dat ook kan plaatsvinden in de tumultueuze omgeving van een superzwaar zwart gat. Kennelijk wordt de turbulentie in interstellaire gas- en stofwolken op de een of andere manier gedempt, of worden de wolken door een ander mechanisme samengedrukt, mogelijk zelfs door schokgolven die veroorzaakt worden door uitbarstingen van het zwarte gat.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. (GS)
Met een onwaarschijnlijke snelheid en een onvoorstelbare energie razen ze door het heelal: atoomkernen met even veel power als een tennisbal in een partijtje Federer-Nadal. Met een kolossaal ‘observatorium’ op de Argentijnse pampa is nu ontdekt dat ze net iets vaker van de ene kant komen dan van de andere. Maar daarmee is het mysterie van hun herkomst nog niet opgelost.
\r\nNatuurkundigen geven miljarden euro’s uit aan de bouw van kolossale deeltjesversnellers. De Large Hadron Collider (LHC) van het CERN-instituut in Genève is echter kinderspel vergeleken bij de deeltjesversnellers van de kosmos. Op de een of andere manier krijgt de natuur het voor elkaar om atoomkernen een paar miljoen keer zoveel energie mee te geven als met de LHC mogelijk is. Ruim een halve eeuw na de ontdekking van die kosmische krachtpatserdeeltjes is hun oorsprong nog steeds niet opgehelderd.
\r\nDe nieuwste resultaten van het Pierre Auger Observatory, op 22 september gepubliceerd in Science, vormen wel een belangrijke stap in de goede richting. Met het Argentijnse observatorium is ontdekt dat de extreme atoomkernen niet uit alle richtingen in dezelfde aantallen op ons af racen. Vanuit één gebied aan de hemel – min of meer in de richting van het sterrenbeeld Grote Hond – wordt de aarde net wat vaker onder vuur genomen dan vanuit de tegenovergestelde richting.
\r\nHet verschil is niet heel erg groot (ongeveer zes procent), maar wel heel significant. Als de deeltjes afkomstig zouden zijn uit ons eigen Melkwegstelsel, had je een heel andere verdeling verwacht, aldus natuurkundige Sijbrand de Jong van de Radboud Universiteit in Nijmegen. ‘Dit is het eerste onomstotelijke bewijs dat ze in andere sterrenstelsels worden versneld, waarschijnlijk op vele tientallen miljoenen lichtjaren afstand.’
\r\nKosmische straling
Dat er elektrisch geladen deeltjes vanuit het heelal op aarde neerregenen werd in 1912 voor het eerst aangetoond door de Oostenrijkse natuurkundige Victor Hess. Hess nam elektrometers mee aan boord van heteluchtballonnen, waarmee hij tot ruim vijf kilometer hoogte vloog. Zijn verrassende conclusie: op grote hoogte bevat de aardse dampkring méér geladen deeltjes (elektronen en atoomkernen) dan dicht bij het oppervlak. Kennelijk hebben ze een buitenaardse oorsprong.
Verwarrend genoeg worden die positief of negatief geladen deeltjes uit het heelal sinds jaar en dag aangeduid met de verzamelnaam ‘kosmische straling’. Maar met elektromagnetische straling (zoals licht, röntgenstraling of radiostraling) hebben ze niets van doen – het gaat echt om tastbare materiedeeltjes, alleen dan met zeer hoge snelheid en energie.
\r\nIn de loop van de vorige eeuw werd duidelijk dat veel elektrisch geladen deeltjes afkomstig zijn van de zon (de zogeheten zonnewind), en dat de energierijkere kosmische straling onder andere geproduceerd wordt tijdens supernova-explosies – de catastrofale ontploffingen waarmee zware sterren hun leven beëindigen. Op de een of andere manier worden de deeltjes enorm sterk versneld, tot bijna de lichtsnelheid, wat betekent dat ze een zeer hoge (bewegings-)energie hebben.
\r\nOm een idee te geven: de elektronen in de beeldbuis van een ouderwetse monitor worden versneld tot een energie van pakweg duizend elektronvolt (1000 eV; 1 eV is de energie die een elektron krijgt wanneer het een spanningsverschil van 1 volt doorloopt). In de Large Hadron Collider worden elektronen met gemak versneld tot een energie van een paar honderd miljard elektronvolt. Maar de kosmische-stralingsdeeltjes die afkomstig zijn van een supernova zijn nog eens minstens duizend maal zo energierijk: 1014 à 1015 eV.
\r\nDe grote verrassing kwam in 1962, toen er voor het eerst kosmische-stralingsdeeltjes werden gedetecteerd met een nóg veel hogere energie: meer dan 1018 eV (één triljoen elektronvolt, ook wel een exa-elektronvolt of EeV genoemd). Niemand had enig idee welk object of verschijnsel in het universum daarvoor verantwoordelijk zou kunnen zijn.
\r\nDe krachtpatserdeeltjes worden UHECR’s genoemd: Ultra-High-Energy Cosmic Rays. Het gaat om positief geladen atoomkernen die met een slordige 99,9999999999999 procent van de lichtsnelheid door het heelal razen. Recordhouder (tot nu toe!) is het beroemde Oh my God-deeltje, dat op 15 oktober 1991 de aardse dampkring binnendrong met een onvoorstelbare energie van 3,2 × 1020 elektronvolt. Dat komt overeen met 50 joule – de bewegingsenergie van een vallende zak aardappelen, maar dan samengepakt in één atoomkern.
\r\nHerkomst
Je zou denken dat het simpel is om de herkomst van kosmische-stralingsdeeltjes te achterhalen. Je kijkt gewoon uit welke richting aan de hemel ze afkomstig zijn, en welk object zich daar bevindt – de zon, een supernova, de kern van het Melkwegstelsel, of wat dan ook. Maar zo eenvoudig is het helaas niet. Elektrisch geladen deeltjes worden afgebogen door magnetische velden, en die zijn er volop in de ruimte tussen de sterren. Een geladen deeltje kan dus een ingewikkelde, kronkelige weg door het Melkwegstelsel hebben afgelegd voordat het op aarde aankomt. De richting waaruit het deeltje de dampkring binnendringt, vertoont daardoor geen enkele relatie meer met de plaats van herkomst.
Voor de extreem energierijke UHECR’s is dat afbuigeffect natuurlijk veel minder sterk – hoe meer bewegingsenergie een deeltje heeft, hoe minder gemakkelijk het zich van de wijs laat brengen door een magnetisch veld. Maar het effect is nooit helemaal afwezig, dus zelfs van het Oh my God-deeltje valt niet met zekerheid te zeggen waar het vandaan kwam.
\r\nWel was van meet af aan duidelijk dat de meest energierijke deeltjes vermoedelijk van buiten het Melkwegstelsel afkomstig zijn. Het magnetisch veld van de Melkweg is niet sterk genoeg om zulke extreme deeltjes ‘vast te houden’ en in alle denkbare richtingen af te buigen, dus als ze een ‘lokale’ oorsprong zouden hebben, zouden ze niet vanuit alle kanten op ons af komen.
\r\nZijn ze dan misschien afkomstig van extreem ver verwijderde sterrenstelsels? Nee, dat kan ook niet. Als een deeltje met een energie van pakweg 1018 elektronvolt een paar honderd miljoen jaar door het heelal reist, verliest het energie door wisselwerking met de fotonen uit de kosmische achtergrondstraling die alomtegenwoordig zijn in het heelal. Het feit dat wij nog deeltjes met zulke hoge energieën op aarde zien aankomen, betekent dan ook dat ze hooguit zo’n 150 miljoen jaar onderweg geweest kunnen zijn.
\r\nKennelijk bevinden zich in het ‘nabije’ heelal (op afstanden van minder dan 150 miljoen lichtjaar) gigantische kosmische deeltjesversnellers, vergeleken waarbij de grote versneller van CERN een kinderspeeltje is. Ze spuwen voortdurend atoomkernen het heelal in, soms met energieën van een stevig geserveerde tennisbal, maar hun ware aard is nog steeds onopgehelderd.
\r\nPierre Auger
Dat zat natuurkundige James Cronin van de Universiteit van Chicago niet lekker. Samen met zijn Britse collega Alan Watson van de Universiteit van Leeds kwam hij begin jaren negentig met plannen voor een groot observatorium waarmee het raadsel van de ultra-hoogenergetische kosmische straling voor eens en altijd uit de weg geruimd zou moeten worden. De bouw van het Pierre Auger Observatory (genoemd naar een Franse pionier in het vakgebied) begon in 1999, op de Pampa Amarilla in de omgeving van het Argentijnse stadje Malargüe.
In januari 2004, toen er nog volop gebouwd werd, begonnen de eerste metingen al. Op 14 november 2005 werd Pierre Auger officieel geopend verklaard. Nog eens drie jaar later, op 10 november 2008, vond de ceremoniële inauguratie plaats, in aanwezigheid van politici, hoogwaardigheidsbekleders, projectmedewerkers, journalisten én initiatiefnemers Cronin en Watson, beiden inmiddels de 70 gepasseerd. Overigens is het 54 miljoen dollar kostende observatorium waarschijnlijk nooit echt af – continu wordt er gewerkt aan verbeteringen, aanpassingen en uitbreidingen, door zo’n 400 wetenschappers uit achttien landen.
\r\nPierre Auger gebruikt de aardse dampkring als detector. Dat moet wel, want de powerdeeltjes zijn zeldzaam: per vierkante kilometer arriveert er gemiddeld slechts één per jaar. Maar dat betekent dat je er bijna tien per dag ziet wanneer je 3000 vierkante kilometer aardatmosfeer in het oog houdt. En dat is precies wat de detectoren van het observatorium doen: ze registreren niet de deeltjes zélf, maar de effecten die de subatomaire projectielen teweeg brengen in de dampkring.
\r\nDie microscopische kogeltjes komen zelf niet eens op het aardoppervlak terecht. Zodra ze op vele tientallen kilometers hoogte de atmosfeer binnendringen, komen ze in botsing met stikstof- of zuurstofkernen in de dampkring. Daarbij ontstaat een geweldige lawine aan secundaire deeltjes – voornamelijk elektronen en muonen, de kort levende zware ‘broertjes’ van elektronen. Zo’n deeltjeslawine (air shower) kan wél het aardoppervlak bereiken.
\r\nVerspreid over een gebied zo groot als West-Vlaanderen staan 1600 watertanks opgesteld, op onderlinge afstanden van ongeveer anderhalve kilometer. De volledig lichtdichte tanks zijn zo groot als een forse jacuzzi; ze bevatten elk twaalfduizend liter ultra-zuiver water. De secundaire deeltjes veroorzaken minieme lichtflitsjes in het water (zogeheten Cerenkov-straling), die gedetecteerd wordt met behulp van gevoelige fotomultiplicatorbuizen.
\r\nTijdens hun reis door de dampkring produceert een deeltjeslawine ook een heel zwakke flits ultraviolet licht. Het gaat om zogeheten fluorescentiestraling, uitgezonden door stikstofmoleculen die geraakt worden door secundaire air shower-deeltjes. Vierentwintig groothoektelescopen maken gezamenlijk jacht op deze UV-flitsjes. De telescopen, elk met een gesegmenteerde spiegel van 3,4 meter in middellijn, zijn verspreid over vier waarneemstations, op onderlinge afstanden van tientallen kilometers. Tijdens onbewolkte, maanloze nachten houden ze continu de hemel boven de Argentijnse pampa in de gaten.
\r\nEn dan hebben Nederlandse, Duitse en Franse onderzoekers ook nog zo’n 150 radio-antennes geplaatst, in een gebied van 17 vierkante kilometer, om het zwakke radiosignaal op te pikken dat wordt uitgezonden wanneer een hoogenergetische atoomkern de dampkring binnendringt. ‘We hebben uitgewerkte plannen om álle watertanks van zo’n radiodetector te voorzien,’ zegt de Nijmeegse fysicus Sijbrand de Jong, die de Nederlandse bijdrage aan Pierre Auger coördineert. ‘We proberen dat nu gefinancierd te krijgen.’
\r\nResultaten en resterende raadsels
Nog vóórdat de officiële inauguratie plaatsvond, op 9 november 2007, leek het Pierre Auger Observatory al beet te hebben. Een omslagartikel in Science meldde die dag met veel tamtam dat UHECR-deeltjes afkomstig zijn uit de omgeving van superzware zwarte gaten in andere sterrenstelsels. Maar die conclusie was gebaseerd op metingen aan niet meer dan 27 deeltjes, en bleek uiteindelijk voorbarig te zijn.
Inmiddels zijn we tien jaar verder, en kunnen er wél duidelijke uitspraken worden gedaan over de herkomstrichtingen van de ‘tennisbal-deeltjes’. De nieuwe Science-publicatie, van 22 september, is gebaseerd op een analyse van ruim dertigduizend detecties, tussen januari 2004 en augustus 2016. Eén ding is duidelijk: uit de ene richting in het heelal zijn significant meer extreem energierijke atoomkernen afkomstig dan uit de tegenovergestelde richting.
\r\nAls je rekening houdt met een geringe afbuiging van de UHECR-deeltjes door het magnetisch veld in ons eigen Melkwegstelsel, komt de gevonden asymmetrie goed overeen met de verdeling van ‘nabije’ sterrenstelsels in het heelal – die zijn ook aan één kant van de hemel iets talrijker dan aan de andere kant. Het lijkt dus safe om aan te nemen dat de powerdeeltjes afkomstig zijn uit andere sterrenstelsels.
\r\nDaarmee hebben exotische verklaringen als magnetische monopolen en kosmische ‘strings’ eigenlijk afgedaan – die (volstrekt hypothetische) objecten zouden gelijkmatig in het heelal verdeeld moeten zijn. Maar hoe en waardoor de deeltjes dan wél versneld worden, is nog steeds een raadsel. Het zou kunnen gaan om krachtige schokgolven in gemagnetiseerd gas, in de nasleep van reguliere supernova-explosies. Of misschien zijn de krachtpatserdeeltjes afkomstig van botsende neutronensterren. Het is ook nog steeds mogelijk dat ze toch wél versneld worden in de omgeving van superzware zwarte gaten, misschien in de krachtige straalstromen die vanuit de kernen van sommige andere sterrenstelsels de ruimte in geblazen worden.
\r\nFrustrerend genoeg is ook de identiteit van de deeltjes zelf nog niet goed bekend. Pierre Auger kan wel hun energie bepalen, maar uit de resulterende air showers en de zwakke fluorescentiestraling valt niet eenvoudig op te maken om wat voor atoomkernen het gaat. Er zijn aanwijzingen dat relatief zware atoomkernen (koolstof, zuurstof, stikstof en zelfs ijzer) oververtegenwoordigd zijn. Om de oorsprong van de deeltjes beter te begrijpen, zou je om te beginnen hun ware aard goed willen kennen.
\r\nEen geplande upgrade van het observatorium moet daarbij helpen. ‘Begin 2018 beginnen we met de installatie van extra detectoren op de watertanks,’ zegt De Jong. ‘Een deel daarvan wordt hier in de kelder van de Radboud Universiteit gebouwd.’ Het gaat om zogeheten scintillatiedetectoren, die in de secundaire deeltjeslawines onderscheid kunnen maken tussen elektronen en muonen. Op die manier is het mogelijk om te achterhalen of de oorspronkelijke kosmische-stralingsdeeltjes waterstofkernen of zwaardere atoomkernen zijn. De Jong: ‘Eind 2019 zou alles er moeten liggen.’
\r\nHoe lang het nog zal duren voordat het mysterie van de ultra-hoogenergetische kosmische straling volledig is opgelost, durft niemand te zeggen. En of het Pierre Auger Observatory uiteindelijk het verlossende woord zal spreken, is ook onzeker – ook op het noordelijk halfrond, in de Amerikaanse staat Utah, bevindt zich een grote detector voor energierijke kosmische straling, en er bestaan plannen voor metingen vanuit de ruimte. Pionier James Cronin zal het in elk geval niet meer meemaken – die overleed in augustus 2016 op 84-jarige leeftijd. Het ‘kantoorgebouw’ van Pierre Auger in Malargüe is nu naar hem genoemd – dat is tenminste iets.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmische powerdeeltjes geven geheimen mondjesmaat prijs", "pk_id": 39974, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Met een onwaarschijnlijke snelheid en een onvoorstelbare energie razen ze door het heelal: atoomkernen met even veel power als een tennisbal in een partijtje Federer-Nadal. Met een kolossaal ‘observatorium’ op de Argentijnse pampa is nu ontdekt dat ze net iets vaker van de ene kant komen dan van de andere. Maar daarmee is het mysterie van hun herkomst nog niet opgelost.
\r\nNatuurkundigen geven miljarden euro’s uit aan de bouw van kolossale deeltjesversnellers. De Large Hadron Collider (LHC) van het CERN-instituut in Genève is echter kinderspel vergeleken bij de deeltjesversnellers van de kosmos. Op de een of andere manier krijgt de natuur het voor elkaar om atoomkernen een paar miljoen keer zoveel energie mee te geven als met de LHC mogelijk is. Ruim een halve eeuw na de ontdekking van die kosmische krachtpatserdeeltjes is hun oorsprong nog steeds niet opgehelderd.
\r\nDe nieuwste resultaten van het Pierre Auger Observatory, op 22 september gepubliceerd in Science, vormen wel een belangrijke stap in de goede richting. Met het Argentijnse observatorium is ontdekt dat de extreme atoomkernen niet uit alle richtingen in dezelfde aantallen op ons af racen. Vanuit één gebied aan de hemel – min of meer in de richting van het sterrenbeeld Grote Hond – wordt de aarde net wat vaker onder vuur genomen dan vanuit de tegenovergestelde richting.
\r\nHet verschil is niet heel erg groot (ongeveer zes procent), maar wel heel significant. Als de deeltjes afkomstig zouden zijn uit ons eigen Melkwegstelsel, had je een heel andere verdeling verwacht, aldus natuurkundige Sijbrand de Jong van de Radboud Universiteit in Nijmegen. ‘Dit is het eerste onomstotelijke bewijs dat ze in andere sterrenstelsels worden versneld, waarschijnlijk op vele tientallen miljoenen lichtjaren afstand.’
\r\nKosmische straling
Dat er elektrisch geladen deeltjes vanuit het heelal op aarde neerregenen werd in 1912 voor het eerst aangetoond door de Oostenrijkse natuurkundige Victor Hess. Hess nam elektrometers mee aan boord van heteluchtballonnen, waarmee hij tot ruim vijf kilometer hoogte vloog. Zijn verrassende conclusie: op grote hoogte bevat de aardse dampkring méér geladen deeltjes (elektronen en atoomkernen) dan dicht bij het oppervlak. Kennelijk hebben ze een buitenaardse oorsprong.
Verwarrend genoeg worden die positief of negatief geladen deeltjes uit het heelal sinds jaar en dag aangeduid met de verzamelnaam ‘kosmische straling’. Maar met elektromagnetische straling (zoals licht, röntgenstraling of radiostraling) hebben ze niets van doen – het gaat echt om tastbare materiedeeltjes, alleen dan met zeer hoge snelheid en energie.
\r\nIn de loop van de vorige eeuw werd duidelijk dat veel elektrisch geladen deeltjes afkomstig zijn van de zon (de zogeheten zonnewind), en dat de energierijkere kosmische straling onder andere geproduceerd wordt tijdens supernova-explosies – de catastrofale ontploffingen waarmee zware sterren hun leven beëindigen. Op de een of andere manier worden de deeltjes enorm sterk versneld, tot bijna de lichtsnelheid, wat betekent dat ze een zeer hoge (bewegings-)energie hebben.
\r\nOm een idee te geven: de elektronen in de beeldbuis van een ouderwetse monitor worden versneld tot een energie van pakweg duizend elektronvolt (1000 eV; 1 eV is de energie die een elektron krijgt wanneer het een spanningsverschil van 1 volt doorloopt). In de Large Hadron Collider worden elektronen met gemak versneld tot een energie van een paar honderd miljard elektronvolt. Maar de kosmische-stralingsdeeltjes die afkomstig zijn van een supernova zijn nog eens minstens duizend maal zo energierijk: 1014 à 1015 eV.
\r\nDe grote verrassing kwam in 1962, toen er voor het eerst kosmische-stralingsdeeltjes werden gedetecteerd met een nóg veel hogere energie: meer dan 1018 eV (één triljoen elektronvolt, ook wel een exa-elektronvolt of EeV genoemd). Niemand had enig idee welk object of verschijnsel in het universum daarvoor verantwoordelijk zou kunnen zijn.
\r\nDe krachtpatserdeeltjes worden UHECR’s genoemd: Ultra-High-Energy Cosmic Rays. Het gaat om positief geladen atoomkernen die met een slordige 99,9999999999999 procent van de lichtsnelheid door het heelal razen. Recordhouder (tot nu toe!) is het beroemde Oh my God-deeltje, dat op 15 oktober 1991 de aardse dampkring binnendrong met een onvoorstelbare energie van 3,2 × 1020 elektronvolt. Dat komt overeen met 50 joule – de bewegingsenergie van een vallende zak aardappelen, maar dan samengepakt in één atoomkern.
\r\nHerkomst
Je zou denken dat het simpel is om de herkomst van kosmische-stralingsdeeltjes te achterhalen. Je kijkt gewoon uit welke richting aan de hemel ze afkomstig zijn, en welk object zich daar bevindt – de zon, een supernova, de kern van het Melkwegstelsel, of wat dan ook. Maar zo eenvoudig is het helaas niet. Elektrisch geladen deeltjes worden afgebogen door magnetische velden, en die zijn er volop in de ruimte tussen de sterren. Een geladen deeltje kan dus een ingewikkelde, kronkelige weg door het Melkwegstelsel hebben afgelegd voordat het op aarde aankomt. De richting waaruit het deeltje de dampkring binnendringt, vertoont daardoor geen enkele relatie meer met de plaats van herkomst.
Voor de extreem energierijke UHECR’s is dat afbuigeffect natuurlijk veel minder sterk – hoe meer bewegingsenergie een deeltje heeft, hoe minder gemakkelijk het zich van de wijs laat brengen door een magnetisch veld. Maar het effect is nooit helemaal afwezig, dus zelfs van het Oh my God-deeltje valt niet met zekerheid te zeggen waar het vandaan kwam.
\r\nWel was van meet af aan duidelijk dat de meest energierijke deeltjes vermoedelijk van buiten het Melkwegstelsel afkomstig zijn. Het magnetisch veld van de Melkweg is niet sterk genoeg om zulke extreme deeltjes ‘vast te houden’ en in alle denkbare richtingen af te buigen, dus als ze een ‘lokale’ oorsprong zouden hebben, zouden ze niet vanuit alle kanten op ons af komen.
\r\nZijn ze dan misschien afkomstig van extreem ver verwijderde sterrenstelsels? Nee, dat kan ook niet. Als een deeltje met een energie van pakweg 1018 elektronvolt een paar honderd miljoen jaar door het heelal reist, verliest het energie door wisselwerking met de fotonen uit de kosmische achtergrondstraling die alomtegenwoordig zijn in het heelal. Het feit dat wij nog deeltjes met zulke hoge energieën op aarde zien aankomen, betekent dan ook dat ze hooguit zo’n 150 miljoen jaar onderweg geweest kunnen zijn.
\r\nKennelijk bevinden zich in het ‘nabije’ heelal (op afstanden van minder dan 150 miljoen lichtjaar) gigantische kosmische deeltjesversnellers, vergeleken waarbij de grote versneller van CERN een kinderspeeltje is. Ze spuwen voortdurend atoomkernen het heelal in, soms met energieën van een stevig geserveerde tennisbal, maar hun ware aard is nog steeds onopgehelderd.
\r\nPierre Auger
Dat zat natuurkundige James Cronin van de Universiteit van Chicago niet lekker. Samen met zijn Britse collega Alan Watson van de Universiteit van Leeds kwam hij begin jaren negentig met plannen voor een groot observatorium waarmee het raadsel van de ultra-hoogenergetische kosmische straling voor eens en altijd uit de weg geruimd zou moeten worden. De bouw van het Pierre Auger Observatory (genoemd naar een Franse pionier in het vakgebied) begon in 1999, op de Pampa Amarilla in de omgeving van het Argentijnse stadje Malargüe.
In januari 2004, toen er nog volop gebouwd werd, begonnen de eerste metingen al. Op 14 november 2005 werd Pierre Auger officieel geopend verklaard. Nog eens drie jaar later, op 10 november 2008, vond de ceremoniële inauguratie plaats, in aanwezigheid van politici, hoogwaardigheidsbekleders, projectmedewerkers, journalisten én initiatiefnemers Cronin en Watson, beiden inmiddels de 70 gepasseerd. Overigens is het 54 miljoen dollar kostende observatorium waarschijnlijk nooit echt af – continu wordt er gewerkt aan verbeteringen, aanpassingen en uitbreidingen, door zo’n 400 wetenschappers uit achttien landen.
\r\nPierre Auger gebruikt de aardse dampkring als detector. Dat moet wel, want de powerdeeltjes zijn zeldzaam: per vierkante kilometer arriveert er gemiddeld slechts één per jaar. Maar dat betekent dat je er bijna tien per dag ziet wanneer je 3000 vierkante kilometer aardatmosfeer in het oog houdt. En dat is precies wat de detectoren van het observatorium doen: ze registreren niet de deeltjes zélf, maar de effecten die de subatomaire projectielen teweeg brengen in de dampkring.
\r\nDie microscopische kogeltjes komen zelf niet eens op het aardoppervlak terecht. Zodra ze op vele tientallen kilometers hoogte de atmosfeer binnendringen, komen ze in botsing met stikstof- of zuurstofkernen in de dampkring. Daarbij ontstaat een geweldige lawine aan secundaire deeltjes – voornamelijk elektronen en muonen, de kort levende zware ‘broertjes’ van elektronen. Zo’n deeltjeslawine (air shower) kan wél het aardoppervlak bereiken.
\r\nVerspreid over een gebied zo groot als West-Vlaanderen staan 1600 watertanks opgesteld, op onderlinge afstanden van ongeveer anderhalve kilometer. De volledig lichtdichte tanks zijn zo groot als een forse jacuzzi; ze bevatten elk twaalfduizend liter ultra-zuiver water. De secundaire deeltjes veroorzaken minieme lichtflitsjes in het water (zogeheten Cerenkov-straling), die gedetecteerd wordt met behulp van gevoelige fotomultiplicatorbuizen.
\r\nTijdens hun reis door de dampkring produceert een deeltjeslawine ook een heel zwakke flits ultraviolet licht. Het gaat om zogeheten fluorescentiestraling, uitgezonden door stikstofmoleculen die geraakt worden door secundaire air shower-deeltjes. Vierentwintig groothoektelescopen maken gezamenlijk jacht op deze UV-flitsjes. De telescopen, elk met een gesegmenteerde spiegel van 3,4 meter in middellijn, zijn verspreid over vier waarneemstations, op onderlinge afstanden van tientallen kilometers. Tijdens onbewolkte, maanloze nachten houden ze continu de hemel boven de Argentijnse pampa in de gaten.
\r\nEn dan hebben Nederlandse, Duitse en Franse onderzoekers ook nog zo’n 150 radio-antennes geplaatst, in een gebied van 17 vierkante kilometer, om het zwakke radiosignaal op te pikken dat wordt uitgezonden wanneer een hoogenergetische atoomkern de dampkring binnendringt. ‘We hebben uitgewerkte plannen om álle watertanks van zo’n radiodetector te voorzien,’ zegt de Nijmeegse fysicus Sijbrand de Jong, die de Nederlandse bijdrage aan Pierre Auger coördineert. ‘We proberen dat nu gefinancierd te krijgen.’
\r\nResultaten en resterende raadsels
Nog vóórdat de officiële inauguratie plaatsvond, op 9 november 2007, leek het Pierre Auger Observatory al beet te hebben. Een omslagartikel in Science meldde die dag met veel tamtam dat UHECR-deeltjes afkomstig zijn uit de omgeving van superzware zwarte gaten in andere sterrenstelsels. Maar die conclusie was gebaseerd op metingen aan niet meer dan 27 deeltjes, en bleek uiteindelijk voorbarig te zijn.
Inmiddels zijn we tien jaar verder, en kunnen er wél duidelijke uitspraken worden gedaan over de herkomstrichtingen van de ‘tennisbal-deeltjes’. De nieuwe Science-publicatie, van 22 september, is gebaseerd op een analyse van ruim dertigduizend detecties, tussen januari 2004 en augustus 2016. Eén ding is duidelijk: uit de ene richting in het heelal zijn significant meer extreem energierijke atoomkernen afkomstig dan uit de tegenovergestelde richting.
\r\nAls je rekening houdt met een geringe afbuiging van de UHECR-deeltjes door het magnetisch veld in ons eigen Melkwegstelsel, komt de gevonden asymmetrie goed overeen met de verdeling van ‘nabije’ sterrenstelsels in het heelal – die zijn ook aan één kant van de hemel iets talrijker dan aan de andere kant. Het lijkt dus safe om aan te nemen dat de powerdeeltjes afkomstig zijn uit andere sterrenstelsels.
\r\nDaarmee hebben exotische verklaringen als magnetische monopolen en kosmische ‘strings’ eigenlijk afgedaan – die (volstrekt hypothetische) objecten zouden gelijkmatig in het heelal verdeeld moeten zijn. Maar hoe en waardoor de deeltjes dan wél versneld worden, is nog steeds een raadsel. Het zou kunnen gaan om krachtige schokgolven in gemagnetiseerd gas, in de nasleep van reguliere supernova-explosies. Of misschien zijn de krachtpatserdeeltjes afkomstig van botsende neutronensterren. Het is ook nog steeds mogelijk dat ze toch wél versneld worden in de omgeving van superzware zwarte gaten, misschien in de krachtige straalstromen die vanuit de kernen van sommige andere sterrenstelsels de ruimte in geblazen worden.
\r\nFrustrerend genoeg is ook de identiteit van de deeltjes zelf nog niet goed bekend. Pierre Auger kan wel hun energie bepalen, maar uit de resulterende air showers en de zwakke fluorescentiestraling valt niet eenvoudig op te maken om wat voor atoomkernen het gaat. Er zijn aanwijzingen dat relatief zware atoomkernen (koolstof, zuurstof, stikstof en zelfs ijzer) oververtegenwoordigd zijn. Om de oorsprong van de deeltjes beter te begrijpen, zou je om te beginnen hun ware aard goed willen kennen.
\r\nEen geplande upgrade van het observatorium moet daarbij helpen. ‘Begin 2018 beginnen we met de installatie van extra detectoren op de watertanks,’ zegt De Jong. ‘Een deel daarvan wordt hier in de kelder van de Radboud Universiteit gebouwd.’ Het gaat om zogeheten scintillatiedetectoren, die in de secundaire deeltjeslawines onderscheid kunnen maken tussen elektronen en muonen. Op die manier is het mogelijk om te achterhalen of de oorspronkelijke kosmische-stralingsdeeltjes waterstofkernen of zwaardere atoomkernen zijn. De Jong: ‘Eind 2019 zou alles er moeten liggen.’
\r\nHoe lang het nog zal duren voordat het mysterie van de ultra-hoogenergetische kosmische straling volledig is opgelost, durft niemand te zeggen. En of het Pierre Auger Observatory uiteindelijk het verlossende woord zal spreken, is ook onzeker – ook op het noordelijk halfrond, in de Amerikaanse staat Utah, bevindt zich een grote detector voor energierijke kosmische straling, en er bestaan plannen voor metingen vanuit de ruimte. Pionier James Cronin zal het in elk geval niet meer meemaken – die overleed in augustus 2016 op 84-jarige leeftijd. Het ‘kantoorgebouw’ van Pierre Auger in Malargüe is nu naar hem genoemd – dat is tenminste iets.
", "slug": "kosmische-powerdeeltjes-geven-geheimen-mondjesmaat", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2017, 11, 1, 15, 47, 57], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2017-11-01 15:47:57", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Kosmische powerdeeltjes geven geheimen mondjesmaat prijs"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/afstand-gemeten-van-stervormingsgebied-aan-de-over/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen zijn erin geslaagd om de afstand te meten van een stervormingsgebied dat zich van ons uit gezien aan de andere kant van ons Melkwegstelsel bevindt. Nooit eerder is van zo’n ver object binnen de Melkweg de afstand bepaald (Science, 13 oktober).
Bij de meting is gebruik gemaakt van de Very Long Baseline Array (VLBA) – een groot netwerk van radiotelescopen in Noord-Amerika. Daarbij is een eeuwenoude techniek toegepast waarbij de schijnbare verplaatsing van een object aan de hemel wordt gemeten die het gevolg is van de beweging van de aarde om de zon. Hoe geringer die schijnbare verplaatsing of ‘parallax’, des te verder is het object van ons verwijderd.
Met het VLBA-netwerk is nu de parallax gemeten van het stervormingsgebied G007.47+00.05, dat zich van ons uit gezien voorbij het centrum van de Melkweg bevindt. Dat centrum ligt 27.000 lichtjaar van ons vandaan, en de VLBA-metingen komen voor ’G007’ uit op een afstand van 66.000 lichtjaar. Tot nog toe stond het afstandsrecord voor zulke metingen op ongeveer 36.000 lichtjaar.
Stervormingsgebieden zijn doorgaans te vinden in de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel. Door van honderden van deze gebieden de afstanden te bepalen, hopen astronomen dan ook de spiraalstructuur in kaart te kunnen brengen van een deel van de Melkweg dat van ons uit moeilijk te zien is. Naar verwachting zal deze onderneming een jaar of tien in beslag gaan nemen. (EE)
Astronomen zijn erin geslaagd om de afstand te meten van een stervormingsgebied dat zich van ons uit gezien aan de andere kant van ons Melkwegstelsel bevindt. Nooit eerder is van zo’n ver object binnen de Melkweg de afstand bepaald (Science, 13 oktober).
Bij de meting is gebruik gemaakt van de Very Long Baseline Array (VLBA) – een groot netwerk van radiotelescopen in Noord-Amerika. Daarbij is een eeuwenoude techniek toegepast waarbij de schijnbare verplaatsing van een object aan de hemel wordt gemeten die het gevolg is van de beweging van de aarde om de zon. Hoe geringer die schijnbare verplaatsing of ‘parallax’, des te verder is het object van ons verwijderd.
Met het VLBA-netwerk is nu de parallax gemeten van het stervormingsgebied G007.47+00.05, dat zich van ons uit gezien voorbij het centrum van de Melkweg bevindt. Dat centrum ligt 27.000 lichtjaar van ons vandaan, en de VLBA-metingen komen voor ’G007’ uit op een afstand van 66.000 lichtjaar. Tot nog toe stond het afstandsrecord voor zulke metingen op ongeveer 36.000 lichtjaar.
Stervormingsgebieden zijn doorgaans te vinden in de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel. Door van honderden van deze gebieden de afstanden te bepalen, hopen astronomen dan ook de spiraalstructuur in kaart te kunnen brengen van een deel van de Melkweg dat van ons uit moeilijk te zien is. Naar verwachting zal deze onderneming een jaar of tien in beslag gaan nemen. (EE)
Het best bestudeerde sterrenstelsel in het heelal – onze Melkweg – is misschien toch niet zo ‘gewoontjes’ als vaak wordt verondersteld. De eerste resultaten van de Satellites Around Galactic Analogs-survey (SAGA) wijzen er namelijk op dat de kleine satellietstelsels die om ons sterrenstelsel cirkelen veel ‘tammer’ zijn dan de begeleiders van vergelijkbare stelsels.
Veel satellieten van de ‘broers’ van onze Melkweg produceren namelijk in hoog tempo nieuwe sterren. Onze eigen satellietstelsels daarentegen zijn veelal inert. En dat zou volgens Amerikaanse onderzoekers wel eens kunnen betekenen dat de Melkweg geen goed voorbeeld is om het gedrag van andere sterrenstelsels aan te spiegelen.
De SAGA-survey is vijf jaar geleden van start gegaan met als doel om de satellieten van ongeveer honderd soortgenoten van de Melkweg te onderzoeken. Tot nu toe zijn pas acht van die systemen onderzocht, maar de resultaten zijn nu al dermate afwijkend, dat wordt getwijfeld aan de bestaande ideeën over het ontstaan van sterrenstelsels. (EE)
Het best bestudeerde sterrenstelsel in het heelal – onze Melkweg – is misschien toch niet zo ‘gewoontjes’ als vaak wordt verondersteld. De eerste resultaten van de Satellites Around Galactic Analogs-survey (SAGA) wijzen er namelijk op dat de kleine satellietstelsels die om ons sterrenstelsel cirkelen veel ‘tammer’ zijn dan de begeleiders van vergelijkbare stelsels.
Veel satellieten van de ‘broers’ van onze Melkweg produceren namelijk in hoog tempo nieuwe sterren. Onze eigen satellietstelsels daarentegen zijn veelal inert. En dat zou volgens Amerikaanse onderzoekers wel eens kunnen betekenen dat de Melkweg geen goed voorbeeld is om het gedrag van andere sterrenstelsels aan te spiegelen.
De SAGA-survey is vijf jaar geleden van start gegaan met als doel om de satellieten van ongeveer honderd soortgenoten van de Melkweg te onderzoeken. Tot nu toe zijn pas acht van die systemen onderzocht, maar de resultaten zijn nu al dermate afwijkend, dat wordt getwijfeld aan de bestaande ideeën over het ontstaan van sterrenstelsels. (EE)
De grote bolvormige sterrenhoop Terzan 5, op 19.000 lichtjaar afstand van de aarde in het sterrenbeeld Boogschuitter, herbergt geen superzwaar zwart gat in het centrum. Dat blijkt uit een onderzoek aan de bewegingen van 36 pulsars in de bolhoop, opgemeten met de 100-meter Green Bank Telescope in West Viriginia. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nBolvormige sterrenhopen zijn grote verzamelingen van voornamelijk oude sterren. Sommige van die bolhopen zijn mogelijk de restanten van kleine dwergsterrenstelsels die lang geleden zijn ingevangen door ons eigen Melkwegstelsel. In dat geval zou je verwachten dat ze - net als dwergsterrenstelsels - een zwaar zwart gat in hun centrum hebben.
\r\nDe eventuele aanwezigheid van zo'n superzwaar zwart gat (van misschien wel een paar miljoen zonsmassa's) kan afgeleid worden uit de bewegingen van individuele sterren. In het geval van Terzan 5 zijn die metingen echter moeilijk uit te voeren aan 'gewone' sterren (voornamelijk dankzij absorberend stof in het Melkwegstelsel). Met een radiotelescoop zijn wel de bewegingen van afzonderlijke pulsars nauwkeurig op te meten. Terzan 5 bevat enkele tientallen van die snel roterende, compacte neutronensterren die met de regelmaat van de klok korte pulsjes van radiostraling uitzenden.
\r\nUit de gemeten bewegingen van de pulsars blijkt nu dat de bolhoop geen superzwaar zwart gat herbergt. De aanwezigheid van een 'middelzwaar' zwart gat (hooguit een paar duizend keer de massa van de zon) kan nog niet volledig worden uitgesloten. De nieuwe resultaten doen in elk geval vermoeden dat Terzan 5 een 'echte' bolvormige sterrenhoop is, die als zodanig is ontstaan, en dus niet een dwergsterrenstelsel dat door de Melkweg is ingevangen. (GS)
De grote bolvormige sterrenhoop Terzan 5, op 19.000 lichtjaar afstand van de aarde in het sterrenbeeld Boogschuitter, herbergt geen superzwaar zwart gat in het centrum. Dat blijkt uit een onderzoek aan de bewegingen van 36 pulsars in de bolhoop, opgemeten met de 100-meter Green Bank Telescope in West Viriginia. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nBolvormige sterrenhopen zijn grote verzamelingen van voornamelijk oude sterren. Sommige van die bolhopen zijn mogelijk de restanten van kleine dwergsterrenstelsels die lang geleden zijn ingevangen door ons eigen Melkwegstelsel. In dat geval zou je verwachten dat ze - net als dwergsterrenstelsels - een zwaar zwart gat in hun centrum hebben.
\r\nDe eventuele aanwezigheid van zo'n superzwaar zwart gat (van misschien wel een paar miljoen zonsmassa's) kan afgeleid worden uit de bewegingen van individuele sterren. In het geval van Terzan 5 zijn die metingen echter moeilijk uit te voeren aan 'gewone' sterren (voornamelijk dankzij absorberend stof in het Melkwegstelsel). Met een radiotelescoop zijn wel de bewegingen van afzonderlijke pulsars nauwkeurig op te meten. Terzan 5 bevat enkele tientallen van die snel roterende, compacte neutronensterren die met de regelmaat van de klok korte pulsjes van radiostraling uitzenden.
\r\nUit de gemeten bewegingen van de pulsars blijkt nu dat de bolhoop geen superzwaar zwart gat herbergt. De aanwezigheid van een 'middelzwaar' zwart gat (hooguit een paar duizend keer de massa van de zon) kan nog niet volledig worden uitgesloten. De nieuwe resultaten doen in elk geval vermoeden dat Terzan 5 een 'echte' bolvormige sterrenhoop is, die als zodanig is ontstaan, en dus niet een dwergsterrenstelsel dat door de Melkweg is ingevangen. (GS)
Het is druk op de Melkweg. Gemiddeld eens in de veertig- à vijftigduizend jaar raast er een ster ‘rakelings’ langs onze zon, op minder dan 3 lichtjaar afstand. Dat blijkt uit metingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia, die heel nauwkeurig posities en snelheden van sterren opmeet. De zwaartekracht van zo’n kosmische wegpiraat verstoort de kolossale wolk van kometen die zich rond de zon bevindt. Resultaat: een grotere kans op een catastrofale komeetinslag op aarde. De ster Gliese 710 vliegt over 1,35 miljoen jaar zelfs door de buitenste delen van die kometenwolk heen. Afremmen of bijsturen lukt niet; we moeten hopen op een goede afloop.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Het is druk op de Melkweg", "pk_id": 39938, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Het is druk op de Melkweg. Gemiddeld eens in de veertig- à vijftigduizend jaar raast er een ster ‘rakelings’ langs onze zon, op minder dan 3 lichtjaar afstand. Dat blijkt uit metingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia, die heel nauwkeurig posities en snelheden van sterren opmeet. De zwaartekracht van zo’n kosmische wegpiraat verstoort de kolossale wolk van kometen die zich rond de zon bevindt. Resultaat: een grotere kans op een catastrofale komeetinslag op aarde. De ster Gliese 710 vliegt over 1,35 miljoen jaar zelfs door de buitenste delen van die kometenwolk heen. Afremmen of bijsturen lukt niet; we moeten hopen op een goede afloop.
", "slug": "het-druk-op-de-melkweg", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2017, 9, 2, 22, 9, 29], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2017-09-02 22:09:29", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Het is druk op de Melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/verklaring-gevonden-voor-meest-energierijke-kosmis/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Russische en Chinese onderzoekers hebben mogelijk een verklaring gevonden voor de extreem hoge energieën van sommige kosmische-stralingsdeeltjes. Kosmische straling (snel bewegende elektrisch geladen deeltjes uit het heelal) zijn naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van supernova-explosies. Maar sommige van die deeltjes komen op aarde aan met onvoorstelbaar hoge (en tot dusver onverklaarde) energieën van meer dan een biljard elektronvolt. Volgens de onderzoekers gaat het hier om deeltjes die opnieuw versneld worden door krachtige schokgolven in het ijle interstellaire gas in het centrum van het Melkwegstelsel. Die schokgolven zouden ontstaan wanneer het zware zwarte gat in de Melkwegkern materie uit zijn omgeving opslokt.
\r\nIn 2010 werden met de Amerikaanse satelliet Fermi twee kolossale 'bellen' van gammastraling ontdekt aan weerszijden van het Melkwegcentrum. De gammastraling die afkomstig is uit deze bellen wordt vermoedelijk geproduceerd door elektronen die sterk versneld worden door de eerder genoemde schokgolven. Als er sprake is van versnelling van elektronen, zullen ook protonen en zwaardere atoomkernen versneld worden. Vanwege hun grotere massa verliezen die hun energie echter minder snel, waardoor ze met extreem hoge energieën op aarde kunnen aankomen. (GS)
Russische en Chinese onderzoekers hebben mogelijk een verklaring gevonden voor de extreem hoge energieën van sommige kosmische-stralingsdeeltjes. Kosmische straling (snel bewegende elektrisch geladen deeltjes uit het heelal) zijn naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van supernova-explosies. Maar sommige van die deeltjes komen op aarde aan met onvoorstelbaar hoge (en tot dusver onverklaarde) energieën van meer dan een biljard elektronvolt. Volgens de onderzoekers gaat het hier om deeltjes die opnieuw versneld worden door krachtige schokgolven in het ijle interstellaire gas in het centrum van het Melkwegstelsel. Die schokgolven zouden ontstaan wanneer het zware zwarte gat in de Melkwegkern materie uit zijn omgeving opslokt.
\r\nIn 2010 werden met de Amerikaanse satelliet Fermi twee kolossale 'bellen' van gammastraling ontdekt aan weerszijden van het Melkwegcentrum. De gammastraling die afkomstig is uit deze bellen wordt vermoedelijk geproduceerd door elektronen die sterk versneld worden door de eerder genoemde schokgolven. Als er sprake is van versnelling van elektronen, zullen ook protonen en zwaardere atoomkernen versneld worden. Vanwege hun grotere massa verliezen die hun energie echter minder snel, waardoor ze met extreem hoge energieën op aarde kunnen aankomen. (GS)
Een nieuwe analyse van gegevens van de Europese Very Large Telescope (VLT) wijst erop dat de omloopbanen van sterren rond het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg relativistische afwijkingen vertonen.
In het centrum van de Melkweg bevindt zich een superzwaar zwart gat dat miljoenen keren zoveel massa heeft als onze zon. Daaromheen draait een klein groepje sterren, dat al tientallen jaren in de gaten wordt gehouden.
Een team van Duitse en Tsjechische astronomen heeft het omloopgedrag van deze sterren nu aan een nauwgezette analyse onderworpen. Daaruit blijkt dat een van de sterren, S2 geheten, een geringe afwijking vertoont ten opzichte van de omloopbaan zoals die wordt voorspeld door de klassieke zwaartekrachtswet van Newton. Een vergelijkbaar, maar veel kleiner, effect is te zien bij de baan die de planeet Mercurius om onze zon volgt.
De waargenomen baanafwijking stemt overeen met de voorspellingen van de algemene relativiteitstheorie van Einstein. Ook heeft de analyse een nauwkeurigere bepaling van de massa van het zwarte gat en zijn afstand tot de aarde opgeleverd. Het zwarte gat ‘weegt’ 4,2 miljoen zonsmassa’s en is bijna 27.000 lichtjaar van ons verwijderd.
In de loop van 2018 zal de ster S2 het superzware zwarte gat zeer dicht naderen. Deze gebeurtenis zal worden gevolgd met het instrument GRAVITY dat onlangs op de VLT Interferometer is geïnstalleerd. Daarmee zal de baan die de ster volgt nóg nauwkeuriger kunnen worden opgemeten. (EE)
Een nieuwe analyse van gegevens van de Europese Very Large Telescope (VLT) wijst erop dat de omloopbanen van sterren rond het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg relativistische afwijkingen vertonen.
In het centrum van de Melkweg bevindt zich een superzwaar zwart gat dat miljoenen keren zoveel massa heeft als onze zon. Daaromheen draait een klein groepje sterren, dat al tientallen jaren in de gaten wordt gehouden.
Een team van Duitse en Tsjechische astronomen heeft het omloopgedrag van deze sterren nu aan een nauwgezette analyse onderworpen. Daaruit blijkt dat een van de sterren, S2 geheten, een geringe afwijking vertoont ten opzichte van de omloopbaan zoals die wordt voorspeld door de klassieke zwaartekrachtswet van Newton. Een vergelijkbaar, maar veel kleiner, effect is te zien bij de baan die de planeet Mercurius om onze zon volgt.
De waargenomen baanafwijking stemt overeen met de voorspellingen van de algemene relativiteitstheorie van Einstein. Ook heeft de analyse een nauwkeurigere bepaling van de massa van het zwarte gat en zijn afstand tot de aarde opgeleverd. Het zwarte gat ‘weegt’ 4,2 miljoen zonsmassa’s en is bijna 27.000 lichtjaar van ons verwijderd.
In de loop van 2018 zal de ster S2 het superzware zwarte gat zeer dicht naderen. Deze gebeurtenis zal worden gevolgd met het instrument GRAVITY dat onlangs op de VLT Interferometer is geïnstalleerd. Daarmee zal de baan die de ster volgt nóg nauwkeuriger kunnen worden opgemeten. (EE)
Britse astrofysici hebben ontdekt dat, anders dan doorgaans wordt aangenomen, misschien wel de helft van alle materie in onze Melkweg afkomstig is van andere sterrenstelsels. Dat blijkt uit omvangrijke computersimulaties, waarvan de resultaten vandaag in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society zijn gepubliceerd.
De simulaties laten zien dat de aanzienlijke hoeveelheden gas die bij supernova-explosies de ruimte in worden geblazen in een soort galactische wind resulteren. Deze uitstoot van atomen heeft tot gevolg dat sterrenstelsels onderling materie uitwisselen.
Heel erg snel verloopt die ‘intergalactische overdracht’ niet. De afstand tussen twee sterrenstelsels bedraagt al snel een miljoen lichtjaar. De deeltjes van de galactische winden, die zich met snelheden van honderden kilometers per seconde voortplanten, doen er honderden miljoenen jaren over om zo’n kloof te overbruggen.
Door de complexe materiestromen in de simulaties nauwkeurig te volgen, hebben de wetenschappers ontdekt dat gas van kleinere naar grotere sterrenstelsels stroomt. In die grotere stelsels, waartoe ook onze Melkweg wordt gerekend, wordt het aangevoerde gas gebruikt voor de vorming van nieuwe sterren.
Een en ander betekent dat de eigen identiteit van sterrenstelsels in de loop van de kosmische geschiedenis aardig verwaterd moet zijn. Ook wijzelf zijn dus geen ‘rasecht’ product van onze Melkweg, maar een samenraapsel van atomen uit de wijde omgeving. (EE)
Britse astrofysici hebben ontdekt dat, anders dan doorgaans wordt aangenomen, misschien wel de helft van alle materie in onze Melkweg afkomstig is van andere sterrenstelsels. Dat blijkt uit omvangrijke computersimulaties, waarvan de resultaten vandaag in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society zijn gepubliceerd.
De simulaties laten zien dat de aanzienlijke hoeveelheden gas die bij supernova-explosies de ruimte in worden geblazen in een soort galactische wind resulteren. Deze uitstoot van atomen heeft tot gevolg dat sterrenstelsels onderling materie uitwisselen.
Heel erg snel verloopt die ‘intergalactische overdracht’ niet. De afstand tussen twee sterrenstelsels bedraagt al snel een miljoen lichtjaar. De deeltjes van de galactische winden, die zich met snelheden van honderden kilometers per seconde voortplanten, doen er honderden miljoenen jaren over om zo’n kloof te overbruggen.
Door de complexe materiestromen in de simulaties nauwkeurig te volgen, hebben de wetenschappers ontdekt dat gas van kleinere naar grotere sterrenstelsels stroomt. In die grotere stelsels, waartoe ook onze Melkweg wordt gerekend, wordt het aangevoerde gas gebruikt voor de vorming van nieuwe sterren.
Een en ander betekent dat de eigen identiteit van sterrenstelsels in de loop van de kosmische geschiedenis aardig verwaterd moet zijn. Ook wijzelf zijn dus geen ‘rasecht’ product van onze Melkweg, maar een samenraapsel van atomen uit de wijde omgeving. (EE)
Drie jaar geleden keken astronomen met spanning uit naar de ontmoeting tussen een grote gaswolk, G2 geheten, en het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg. Maar tot een spectaculaire uitbarsting van een energie kwam het niet. Nieuw onderzoek biedt een verklaring.
De scheervlucht van G2 zou ertoe hebben moeten leiden dat er veel gas door het 4,6 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het Melkwegcentrum werd verzwolgen. Klaarblijkelijk is dat echter niet gebeurd.
Een team van Amerikaanse astronomen heeft nu met behulp van computersimulaties proberen te achterhalen waarom die ontmoeting met een sisser afliep. Uit de geringe toename van de straling die uit de omgeving van het centrale zwarte gat kwam, leiden de wetenschappers af dat G2 maar weinig massa is kwijtgeraakt.
Dat betekent dat G2 geen egale wolk van gas kan zijn geweest. Hij bestond waarschijnlijk uit twee componenten: een uitgerekte wolk van koud gas en een compact sterachtig object. Drie jaar geleden zou alleen dat koude gas, dat slechts een geringe massa vertegenwoordigde, zijn opgeslokt.
Als dat klopt, zou het sterachtige object nog steeds om het Melkwegcentrum moeten draaien. Of dat inderdaad zo is, zullen toekomstige waarnemingen moeten uitwijzen. (EE)
Drie jaar geleden keken astronomen met spanning uit naar de ontmoeting tussen een grote gaswolk, G2 geheten, en het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg. Maar tot een spectaculaire uitbarsting van een energie kwam het niet. Nieuw onderzoek biedt een verklaring.
De scheervlucht van G2 zou ertoe hebben moeten leiden dat er veel gas door het 4,6 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het Melkwegcentrum werd verzwolgen. Klaarblijkelijk is dat echter niet gebeurd.
Een team van Amerikaanse astronomen heeft nu met behulp van computersimulaties proberen te achterhalen waarom die ontmoeting met een sisser afliep. Uit de geringe toename van de straling die uit de omgeving van het centrale zwarte gat kwam, leiden de wetenschappers af dat G2 maar weinig massa is kwijtgeraakt.
Dat betekent dat G2 geen egale wolk van gas kan zijn geweest. Hij bestond waarschijnlijk uit twee componenten: een uitgerekte wolk van koud gas en een compact sterachtig object. Drie jaar geleden zou alleen dat koude gas, dat slechts een geringe massa vertegenwoordigde, zijn opgeslokt.
Als dat klopt, zou het sterachtige object nog steeds om het Melkwegcentrum moeten draaien. Of dat inderdaad zo is, zullen toekomstige waarnemingen moeten uitwijzen. (EE)
Een team van astrofysici onder leiding van Daniele Gaggero van de Universiteit van Amsterdam heeft ontdekt dat extreem energierijke kosmische straling tijdelijk 'gevangen' wordt in de kern van het Melkwegstelsel. Kosmische straling bestaat uit elektrisch geladen deeltjes (voornamelijk protonen, de kernen van waterstofatomen) die met bijna de lichtsnelheid door het heelal bewegen. Wanneer ze in wisselwerking treden met gasatomen, produceren ze gammastraling. Metingen aan de gammastraling die afkomstig is uit de kern van het Melkwegstelsel wijzen uit dat de meest energetische kosmische-stralingsdeeltjes langer in de Melkwegkern vertoeven dan verwacht - ze worden kennelijk afgeremd door wisselwerkingen met ijle gaswolken.
\r\nDe metingen zijn verricht door de LAT-detector aan boord van NASA's ruimtetelescoop Fermi, die relatief laagenergetische gammastraling direct kan waarnemen, en door het H.E.S.S.-observatorium in Namibië, waarmee de zwakke gloed wordt waargenomen die ontstaat wanneer extreem hoogenergetische gammastraling de aardse dampkring binnendringt en daarbij een 'waterval' van secundaire deeltjes creëert. De waarnemingen zijn gepubliceerd in Physical Review Letters.
\r\nDe ontdekking doet vermoeden dat het Melkwegcentrum ook een bron van energierijke neutrino's moet zijn - vrijwel massaloze deeltjes zonder elektrische lading. Neutrino's komen namelijk ook vrij bij de wisselwerking van hoogenergetische kosmische straling met gasatomen. (GS)
Een team van astrofysici onder leiding van Daniele Gaggero van de Universiteit van Amsterdam heeft ontdekt dat extreem energierijke kosmische straling tijdelijk 'gevangen' wordt in de kern van het Melkwegstelsel. Kosmische straling bestaat uit elektrisch geladen deeltjes (voornamelijk protonen, de kernen van waterstofatomen) die met bijna de lichtsnelheid door het heelal bewegen. Wanneer ze in wisselwerking treden met gasatomen, produceren ze gammastraling. Metingen aan de gammastraling die afkomstig is uit de kern van het Melkwegstelsel wijzen uit dat de meest energetische kosmische-stralingsdeeltjes langer in de Melkwegkern vertoeven dan verwacht - ze worden kennelijk afgeremd door wisselwerkingen met ijle gaswolken.
\r\nDe metingen zijn verricht door de LAT-detector aan boord van NASA's ruimtetelescoop Fermi, die relatief laagenergetische gammastraling direct kan waarnemen, en door het H.E.S.S.-observatorium in Namibië, waarmee de zwakke gloed wordt waargenomen die ontstaat wanneer extreem hoogenergetische gammastraling de aardse dampkring binnendringt en daarbij een 'waterval' van secundaire deeltjes creëert. De waarnemingen zijn gepubliceerd in Physical Review Letters.
\r\nDe ontdekking doet vermoeden dat het Melkwegcentrum ook een bron van energierijke neutrino's moet zijn - vrijwel massaloze deeltjes zonder elektrische lading. Neutrino's komen namelijk ook vrij bij de wisselwerking van hoogenergetische kosmische straling met gasatomen. (GS)
Astronomen van de universiteit van Cambridge hebben met behulp van computersimulaties vastgesteld dat de snelst bewegende sterren in onze Melkweg waarschijnlijk afkomstig zijn uit een klein naburig sterrenstelsel. Hun resultaten verschijnen in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society en worden vandaag gepresenteerd tijdens de National Astronomy Meeting in Hull.
Vanaf 2005 hebben astronomen een twintigtal sterren ontdekt die met snelheden bewegen die groot genoeg zijn om aan de aantrekkingskracht van onze Melkweg te ontsnappen. Lang is ervan uitgegaan dat het bij deze ‘hypersnelle’ sterren om sterren gaat die zijn verstoten door het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum of afkomstig zijn van uitvallende dwergstelsels of chaotische sterrenhopen.
Deze ontstaansscenario’s kunnen echter niet verklaren waarom de hypersnelle sterren die tot nu toe zijn opgespoord, bijna allemaal in hetzelfde hemelgebied te vinden zijn – sterrenbeelden Leeuw en Sextant.
De Britse astronomen zoeken de oorsprong van de stellaire hardlopers nu bij dubbelsterren in de Grote Magelhaense Wolk – een klein sterrenstelsel op ongeveer 170.000 lichtjaar afstand. Als een van beide sterren een supernova-explosie ondergaat, kan zijn begeleider zoveel snelheid krijgen dat deze aan de (relatief geringe) zwaartekracht van de Grote Magelhaense Wolk ontsnapt.
Opgeteld bij de snelheid waarmee de Grote Magelhaense Wolk om de Melkweg beweegt, zou de snelheid van zo’n ontsnapte ster groot genoeg kunnen zijn om verder als hypersnelle ster door het leven te gaan. Bovendien zouden de snelste sterren in een baan worden ‘gelanceerd’ die hen inderdaad in de richting van Leeuw en Sextant voert.
Met behulp van computersimulaties hebben de astronomen berekend hoeveel sterren er de afgelopen twee miljard jaar uit de Grote Magelhaense Wolk zijn ontsnapt en welke trajecten deze sterren hebben gevolgd. Op basis daarvan voorspellen zij dat onze Melkweg ongeveer een miljoen stellaire vluchtelingen uit het naburige sterrenstelsel heeft opgenomen.
Verreweg de meeste van die sterren moeten inmiddels al ‘opgebrand’ zijn: zij zouden nu als neutronensterren en zwarte gaten door de Melkweg zwerven. Desondanks zouden er, verspreid over de hemel, nog een stuk of 5000 hypersnelle sterren te vinden moeten zijn.
Of dat inderdaad zo is, zal snel genoeg blijken. Volgend voorjaar presenteert het Europese ruimteagentschap ESA nieuwe gegevens over een miljard sterren in onze Melkweg, die zijn verzameld met de Gaia-satelliet. Als de door de Britten voorspelde hypersnelle sterren bestaan, zouden ze een lang lint moeten vormen tussen de Grote Magelhaense Wolk (zuidelijke hemel) en de sterrenbeelden Leeuw en Sextant (noordelijke hemel). (EE)
Astronomen van de universiteit van Cambridge hebben met behulp van computersimulaties vastgesteld dat de snelst bewegende sterren in onze Melkweg waarschijnlijk afkomstig zijn uit een klein naburig sterrenstelsel. Hun resultaten verschijnen in de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society en worden vandaag gepresenteerd tijdens de National Astronomy Meeting in Hull.
Vanaf 2005 hebben astronomen een twintigtal sterren ontdekt die met snelheden bewegen die groot genoeg zijn om aan de aantrekkingskracht van onze Melkweg te ontsnappen. Lang is ervan uitgegaan dat het bij deze ‘hypersnelle’ sterren om sterren gaat die zijn verstoten door het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum of afkomstig zijn van uitvallende dwergstelsels of chaotische sterrenhopen.
Deze ontstaansscenario’s kunnen echter niet verklaren waarom de hypersnelle sterren die tot nu toe zijn opgespoord, bijna allemaal in hetzelfde hemelgebied te vinden zijn – sterrenbeelden Leeuw en Sextant.
De Britse astronomen zoeken de oorsprong van de stellaire hardlopers nu bij dubbelsterren in de Grote Magelhaense Wolk – een klein sterrenstelsel op ongeveer 170.000 lichtjaar afstand. Als een van beide sterren een supernova-explosie ondergaat, kan zijn begeleider zoveel snelheid krijgen dat deze aan de (relatief geringe) zwaartekracht van de Grote Magelhaense Wolk ontsnapt.
Opgeteld bij de snelheid waarmee de Grote Magelhaense Wolk om de Melkweg beweegt, zou de snelheid van zo’n ontsnapte ster groot genoeg kunnen zijn om verder als hypersnelle ster door het leven te gaan. Bovendien zouden de snelste sterren in een baan worden ‘gelanceerd’ die hen inderdaad in de richting van Leeuw en Sextant voert.
Met behulp van computersimulaties hebben de astronomen berekend hoeveel sterren er de afgelopen twee miljard jaar uit de Grote Magelhaense Wolk zijn ontsnapt en welke trajecten deze sterren hebben gevolgd. Op basis daarvan voorspellen zij dat onze Melkweg ongeveer een miljoen stellaire vluchtelingen uit het naburige sterrenstelsel heeft opgenomen.
Verreweg de meeste van die sterren moeten inmiddels al ‘opgebrand’ zijn: zij zouden nu als neutronensterren en zwarte gaten door de Melkweg zwerven. Desondanks zouden er, verspreid over de hemel, nog een stuk of 5000 hypersnelle sterren te vinden moeten zijn.
Of dat inderdaad zo is, zal snel genoeg blijken. Volgend voorjaar presenteert het Europese ruimteagentschap ESA nieuwe gegevens over een miljard sterren in onze Melkweg, die zijn verzameld met de Gaia-satelliet. Als de door de Britten voorspelde hypersnelle sterren bestaan, zouden ze een lang lint moeten vormen tussen de Grote Magelhaense Wolk (zuidelijke hemel) en de sterrenbeelden Leeuw en Sextant (noordelijke hemel). (EE)
ESA’s Gaia-satelliet heeft met behulp van software die het menselijk brein nabootst zes sterren gespot die met hoge snelheid van het centrum van ons Melkwegstelsel naar de buitengebieden racen. De resultaten van het team, met onder anderen Tommaso Marchetti, Elena Rossi en Anthony Brown van de Sterrewacht Leiden, werden vandaag gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de European Astronomical Society (EWASS2017) in Praag, Tsjechië.
\r\nOnze Melkweg herbergt enkele honderden miljarden sterren, die bij elkaar worden gehouden door de zwaartekracht. De meeste bevinden zich in een vlakke structuur, de galactische schijf, die in het midden een verdikking heeft. De rest is verspreid over een wijdere bolvormige ‘halo’, die reikt tot een afstand van 650.000 lichtjaar van het centrum.
\r\nSterren bewegen rond het Melkwegcentrum op verschillende snelheden, afhankelijk van hun locatie. De zon draait rond het centrum met 220 kilometer per seconde; de gemiddelde snelheid in de halo is 150 kilometer per seconde. Zo nu en dan overstijgt een enkele ster deze al behoorlijk hoge snelheden. Sommige worden versneld door een ontmoeting met een andere ster of de supernovaexplosie van een begeleidende ster. Dat resulteert in snelheden die kunnen oplopen tot een paar honderd kilometer per seconde boven de gemiddelde snelheid.
\r\nRuim tien jaar geleden werd een nieuwe klasse van hogesnelheidssterren ontdekt, die zich in de halo bevinden, maar waarvan de leeftijd niet overeenkomt met de oude sterpopulatie daar. Tot nu toe waren er pas 20 van bekend. Het zijn allemaal jonge sterren met een massa van 2,5 tot 4 keer die van de zon. Ze snellen met honderden kilometers per seconde door het Melkwegstelsel en hun plek in de halo is alleen te verklaren als ze een extra zwieper hebben gekregen van het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg.
\r\nDeze hogesnelheidssterren zijn extreem moeilijk op te sporen “maar wel heel erg belangrijk om de grote structuur van de Melkweg te kunnen bestuderen,” zegt de Leidse astronoom Elena Rossi. “Deze sterren hebben enorme afstanden gereisd maar het pad dat ze hebben afgelegd kan terug gevolgd worden naar het Melkwegcentrum – een gebied dat aan het zicht wordt onttrokken door interstellair gas en stof en moeilijk waar te nemen is. Deze sterren kunnen we dus gebruiken om cruciale informatie te vergaren over het zwaartekrachtveld van de hele Melkweg, van de kern tot aan de buitengebieden.”
\r\nAstronomen denken dat er veel meer van dit soort hogesnelheidssterren zijn, ook met andere leeftijden en massa’s, dan tot nu toe gevonden. Daarom hebben Rossi en collega’s een nieuwe manier gezocht om de zoektocht binnen de dataset van Gaia, de Europese ruimtemissie die 1 miljard sterren in de Melkweg in kaart aan het brengen is, te optimaliseren. Na verschillende methoden te hebben uitgeprobeerd, kwamen ze uit bij software waarmee computers leren van eerdere ervaringen. Eerste auteur Tommaso Marchetti (promovendus aan de Leidse Sterrewacht): “We hebben een artificial neural network gebruikt, software die is geschreven om ons brein te imiteren. In een gedegen ‘training’ leert de software bepaalde objecten of patronen te herkennen in een grote dataset. In ons geval dus de stercatalogus van Gaia.” De software was een paar maanden voordat de eerste Gaia-dataset werd gepresenteerd klaar.
\r\nRossi: “We lieten ons nieuwe algoritme meteen los op de dataset van twee miljoen sterren en binnen een uur had de software de dataset al gereduceerd tot ongeveer 20.000 potentiële hogesnelheidssterren.” Een verdere selectie bracht het aantal op 80. Na een gedetailleerde analyse kwam het team op zes sterren die terug te traceren zijn naar het galactisch centrum, allemaal met een snelheid boven de 360 kilometer per seconde. De nieuw ontdekte sterren hebben bovendien allemaal lagere massa’s, vergelijkbaar met de massa van de zon.
\r\nEen van de van de zes sterren zal naar verwachting de Melkweg verlaten omdat hij zo snel reist (boven de 500 kilometer per seconde) dat hij kan ontsnappen aan de zwaartekrachtsgreep van het Melkwegstelsel. Een vraag die de wetenschappers willen beantwoorden is waardoor de andere sterren worden afgeremd. Onzichtbare donkere materie zou daarbij een rol kunnen spelen. De zoektocht in de database leverde ook nog vijf nieuwe, meer traditionele ‘wegloopsterren’ op. Die komen niet uit het galactisch centrum maar kregen hun snelheid door sterbotsingen elders in het Melkwegstelsel.
\r\nDe voorzitter van het Gaia Data Processing and Analysis Consortium (en coauteur van het artikel) Anthony Brown (Leiden) benadrukt dat de resultaten het grote potentieel van Gaia aantonen. “We hebben nu nieuwe manieren tot onze beschikking om de structuur en de dynamica van het Melkwegstelsel te bestuderen.” De publicatie van de volgende dataset van Gaia is in april 2018.
ESA’s Gaia-satelliet heeft met behulp van software die het menselijk brein nabootst zes sterren gespot die met hoge snelheid van het centrum van ons Melkwegstelsel naar de buitengebieden racen. De resultaten van het team, met onder anderen Tommaso Marchetti, Elena Rossi en Anthony Brown van de Sterrewacht Leiden, werden vandaag gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de European Astronomical Society (EWASS2017) in Praag, Tsjechië.
\r\nOnze Melkweg herbergt enkele honderden miljarden sterren, die bij elkaar worden gehouden door de zwaartekracht. De meeste bevinden zich in een vlakke structuur, de galactische schijf, die in het midden een verdikking heeft. De rest is verspreid over een wijdere bolvormige ‘halo’, die reikt tot een afstand van 650.000 lichtjaar van het centrum.
\r\nSterren bewegen rond het Melkwegcentrum op verschillende snelheden, afhankelijk van hun locatie. De zon draait rond het centrum met 220 kilometer per seconde; de gemiddelde snelheid in de halo is 150 kilometer per seconde. Zo nu en dan overstijgt een enkele ster deze al behoorlijk hoge snelheden. Sommige worden versneld door een ontmoeting met een andere ster of de supernovaexplosie van een begeleidende ster. Dat resulteert in snelheden die kunnen oplopen tot een paar honderd kilometer per seconde boven de gemiddelde snelheid.
\r\nRuim tien jaar geleden werd een nieuwe klasse van hogesnelheidssterren ontdekt, die zich in de halo bevinden, maar waarvan de leeftijd niet overeenkomt met de oude sterpopulatie daar. Tot nu toe waren er pas 20 van bekend. Het zijn allemaal jonge sterren met een massa van 2,5 tot 4 keer die van de zon. Ze snellen met honderden kilometers per seconde door het Melkwegstelsel en hun plek in de halo is alleen te verklaren als ze een extra zwieper hebben gekregen van het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg.
\r\nDeze hogesnelheidssterren zijn extreem moeilijk op te sporen “maar wel heel erg belangrijk om de grote structuur van de Melkweg te kunnen bestuderen,” zegt de Leidse astronoom Elena Rossi. “Deze sterren hebben enorme afstanden gereisd maar het pad dat ze hebben afgelegd kan terug gevolgd worden naar het Melkwegcentrum – een gebied dat aan het zicht wordt onttrokken door interstellair gas en stof en moeilijk waar te nemen is. Deze sterren kunnen we dus gebruiken om cruciale informatie te vergaren over het zwaartekrachtveld van de hele Melkweg, van de kern tot aan de buitengebieden.”
\r\nAstronomen denken dat er veel meer van dit soort hogesnelheidssterren zijn, ook met andere leeftijden en massa’s, dan tot nu toe gevonden. Daarom hebben Rossi en collega’s een nieuwe manier gezocht om de zoektocht binnen de dataset van Gaia, de Europese ruimtemissie die 1 miljard sterren in de Melkweg in kaart aan het brengen is, te optimaliseren. Na verschillende methoden te hebben uitgeprobeerd, kwamen ze uit bij software waarmee computers leren van eerdere ervaringen. Eerste auteur Tommaso Marchetti (promovendus aan de Leidse Sterrewacht): “We hebben een artificial neural network gebruikt, software die is geschreven om ons brein te imiteren. In een gedegen ‘training’ leert de software bepaalde objecten of patronen te herkennen in een grote dataset. In ons geval dus de stercatalogus van Gaia.” De software was een paar maanden voordat de eerste Gaia-dataset werd gepresenteerd klaar.
\r\nRossi: “We lieten ons nieuwe algoritme meteen los op de dataset van twee miljoen sterren en binnen een uur had de software de dataset al gereduceerd tot ongeveer 20.000 potentiële hogesnelheidssterren.” Een verdere selectie bracht het aantal op 80. Na een gedetailleerde analyse kwam het team op zes sterren die terug te traceren zijn naar het galactisch centrum, allemaal met een snelheid boven de 360 kilometer per seconde. De nieuw ontdekte sterren hebben bovendien allemaal lagere massa’s, vergelijkbaar met de massa van de zon.
\r\nEen van de van de zes sterren zal naar verwachting de Melkweg verlaten omdat hij zo snel reist (boven de 500 kilometer per seconde) dat hij kan ontsnappen aan de zwaartekrachtsgreep van het Melkwegstelsel. Een vraag die de wetenschappers willen beantwoorden is waardoor de andere sterren worden afgeremd. Onzichtbare donkere materie zou daarbij een rol kunnen spelen. De zoektocht in de database leverde ook nog vijf nieuwe, meer traditionele ‘wegloopsterren’ op. Die komen niet uit het galactisch centrum maar kregen hun snelheid door sterbotsingen elders in het Melkwegstelsel.
\r\nDe voorzitter van het Gaia Data Processing and Analysis Consortium (en coauteur van het artikel) Anthony Brown (Leiden) benadrukt dat de resultaten het grote potentieel van Gaia aantonen. “We hebben nu nieuwe manieren tot onze beschikking om de structuur en de dynamica van het Melkwegstelsel te bestuderen.” De publicatie van de volgende dataset van Gaia is in april 2018.
Nieuwe waarnemingen met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Chili hebben een mogelijke verklaring opgeleverd voor de extreem lage temperatuur van de Boemerangnevel - een jonge planetaire nevel op 5000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Centaur. Een planetaire nevel ontstaat doordat een zonachtige ster aan het eind van zijn leven opzwelt tot een rode reus en vervolgens een groot deel van zijn gasmantel de ruimte in blaast.
\r\nEerdere metingen hebben uitgewezen dat het gas in de Boemerangnevel extreem snel expandeert (ruim 150 kilometer per seconde), waardoor het is afgekoeld tot slechts een halve graad boven het absolute nulpunt, ofwel tot 272,6 graden Celsius onder nul (0,5 kelvin) - zelfs ruim twee graden kouder dan de 'omgevingstemperatuur' van 2,73 kelvin die het heelal heeft als gevolg van de kosmische achtergrondstraling.
\r\nDe ALMA-waarnemingen hebben nu een zandlopervormige structuur van weggeblazen gas aan het licht gebracht in het centrum van de nevel, met een totale lengte van meer dan 3 biljoen kilometer. Volgens het onderzoeksteam is die vermoedelijk ontstaan doordat een kleine begeleidende ster in botsing is gekomen met de stervende rode reus - alleen op die manier valt de enorme hoeveelheid bewegingsenergie in de uitdijende gasnevel te verklaren.
\r\nDe nieuwe waarnemingen zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal. (GS)
Nieuwe waarnemingen met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Chili hebben een mogelijke verklaring opgeleverd voor de extreem lage temperatuur van de Boemerangnevel - een jonge planetaire nevel op 5000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Centaur. Een planetaire nevel ontstaat doordat een zonachtige ster aan het eind van zijn leven opzwelt tot een rode reus en vervolgens een groot deel van zijn gasmantel de ruimte in blaast.
\r\nEerdere metingen hebben uitgewezen dat het gas in de Boemerangnevel extreem snel expandeert (ruim 150 kilometer per seconde), waardoor het is afgekoeld tot slechts een halve graad boven het absolute nulpunt, ofwel tot 272,6 graden Celsius onder nul (0,5 kelvin) - zelfs ruim twee graden kouder dan de 'omgevingstemperatuur' van 2,73 kelvin die het heelal heeft als gevolg van de kosmische achtergrondstraling.
\r\nDe ALMA-waarnemingen hebben nu een zandlopervormige structuur van weggeblazen gas aan het licht gebracht in het centrum van de nevel, met een totale lengte van meer dan 3 biljoen kilometer. Volgens het onderzoeksteam is die vermoedelijk ontstaan doordat een kleine begeleidende ster in botsing is gekomen met de stervende rode reus - alleen op die manier valt de enorme hoeveelheid bewegingsenergie in de uitdijende gasnevel te verklaren.
\r\nDe nieuwe waarnemingen zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal. (GS)
Het overschot aan energierijke gammastraling uit het centrum van ons Melkwegstelsel is niet afkomstig van donkere materie, maar van pulsars. Die conclusie trekken wetenschappers van o.a. Stanford University in een artikel dat gepubliceerd zal worden in The Astrophysical Journal.
\r\nMet de Fermi-ruimtetelescoop is ontdekt dat er vanuit een groot gebied rond het Melkwegcentrum meer gammastraling afkomstig is dan je zou verwachten. Een mogelijke verklaring daarvoor is de annihilatie van donkeremateriedeeltjes. Eerdere metingen hebben echter al laten zien dat de gammastraling geen volmaakt egale structuur vertoont, maar enigszins 'gespikkeld' is, wat je niet zou verwachten als het om donkere materie gaat.
\r\nNieuwe modelberekeningen lijken nu uit te wijzen dat het gammastralingsoverschot afkomstig is van een populatie van pakweg duizend pulsars in en rond het Melkwegcentrum. Pulsars zijn de snel roterende, supercompacte overblijfselen van exploderende sterren. De waargenomen spectrale eigenschappen van het gammastralingsoverschot komen goed overeen met wat je zou verwachten van zo'n pulsarpopulatie.
\r\nDe hoop is dat gedetailleerde radiowaarnemingen het bestaan van de pulsars in het Melkwegcentrum zullen bevestigen. Het raadsel van de donkere materie blijft voorsalsnog onopgelost. (GS)
Het overschot aan energierijke gammastraling uit het centrum van ons Melkwegstelsel is niet afkomstig van donkere materie, maar van pulsars. Die conclusie trekken wetenschappers van o.a. Stanford University in een artikel dat gepubliceerd zal worden in The Astrophysical Journal.
\r\nMet de Fermi-ruimtetelescoop is ontdekt dat er vanuit een groot gebied rond het Melkwegcentrum meer gammastraling afkomstig is dan je zou verwachten. Een mogelijke verklaring daarvoor is de annihilatie van donkeremateriedeeltjes. Eerdere metingen hebben echter al laten zien dat de gammastraling geen volmaakt egale structuur vertoont, maar enigszins 'gespikkeld' is, wat je niet zou verwachten als het om donkere materie gaat.
\r\nNieuwe modelberekeningen lijken nu uit te wijzen dat het gammastralingsoverschot afkomstig is van een populatie van pakweg duizend pulsars in en rond het Melkwegcentrum. Pulsars zijn de snel roterende, supercompacte overblijfselen van exploderende sterren. De waargenomen spectrale eigenschappen van het gammastralingsoverschot komen goed overeen met wat je zou verwachten van zo'n pulsarpopulatie.
\r\nDe hoop is dat gedetailleerde radiowaarnemingen het bestaan van de pulsars in het Melkwegcentrum zullen bevestigen. Het raadsel van de donkere materie blijft voorsalsnog onopgelost. (GS)
Met een relatief kleine telescoop op de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili is de meest gedetailleerde kaart ooit vervaardigd van de verdeling van ijl geïoniseerd waterstofgas in het Melkwegstelsel. De Wisconsin H-Alpha Mapper (WHAM) heeft de afgelopen twintig jaar vrijwel continu metingen verricht aan de zwakke gloed van het hete gas.
\r\nHet meeste geïoniseeerde waterstofgas bevindt zich in een relatief dikke centrale laag in het Melkwegstelsel, met een middellijn van ca. 75.000 lichtjaar en een dikte van ca. 6000 lichtjaar. Deze laag wordt de Reynoldslaag genoemd, naar de astronoom die eind jaren zeventig als eerste ontdekte dat zich vrijwel overal in de interstellaire ruimte heet geïoniseerd waterstofgas bevindt.
\r\nDe oorzaak van de ionisatie wordt overigens nog steeds niet volledig begrepen. Mogelijk ontstaat de Reynoldslaag voornamelijk onder invloed van de energierijke straling van zeer heldere, hete reuzensterren in de centrale schijf van het Melkwegstelsel. (GS)
Met een relatief kleine telescoop op de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili is de meest gedetailleerde kaart ooit vervaardigd van de verdeling van ijl geïoniseerd waterstofgas in het Melkwegstelsel. De Wisconsin H-Alpha Mapper (WHAM) heeft de afgelopen twintig jaar vrijwel continu metingen verricht aan de zwakke gloed van het hete gas.
\r\nHet meeste geïoniseeerde waterstofgas bevindt zich in een relatief dikke centrale laag in het Melkwegstelsel, met een middellijn van ca. 75.000 lichtjaar en een dikte van ca. 6000 lichtjaar. Deze laag wordt de Reynoldslaag genoemd, naar de astronoom die eind jaren zeventig als eerste ontdekte dat zich vrijwel overal in de interstellaire ruimte heet geïoniseerd waterstofgas bevindt.
\r\nDe oorzaak van de ionisatie wordt overigens nog steeds niet volledig begrepen. Mogelijk ontstaat de Reynoldslaag voornamelijk onder invloed van de energierijke straling van zeer heldere, hete reuzensterren in de centrale schijf van het Melkwegstelsel. (GS)
Het United States Naval Observatory (USNO) heeft een nieuwe catalogus gepubliceerd die nauwkeurige informatie bevat over de posities en bewegingen van ruim 107 miljoen sterren in het Melkwegstelsel. De 5th USNO CCD Astrograph Catalog (UCAC5) is samengesteld op basis van meetgegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia en diens voorganger Hipparcos.
\r\nOmdat er nu positiemetingen beschikbaar zijn over een periode van een kwart eeuw, konden de zogeheten eigenbewegingen van sterren heel nauwkeurig worden bepaald. De eigenbeweging is de verplaatsing van een ster aan de hemel, als gevolg van de relatieve beweging van de ster en de zon door het Melkwegstelsel. De meeste sterren op relatief kleine afstanden doen er tienduizenden jaren over om zich aan de hemel te verplaatsen over een afstand van een halve graad (de schijnbare middellijn van de Volle Maan).
\r\nDe resterende onnauwkeurigheid in de eigenbewegingen in de nieuwe catalogus bedraagt 1,5 milliboogseconden per jaar, overeenkomend met een verplaatsing van één centimeter per jaar, waargenomen vanaf 1200 kilometer afstand.
\r\nDe UCAC5-catalogus bevat 5,5 gigabyte aan data en is binnenkort beschikbaar via het Astronomical Data Center in Straatsburg. Een begeleidend artikel over de totstandkoming van de catalogus verschijnt binnenkort in The Astronomical Journal. (GS)
Het United States Naval Observatory (USNO) heeft een nieuwe catalogus gepubliceerd die nauwkeurige informatie bevat over de posities en bewegingen van ruim 107 miljoen sterren in het Melkwegstelsel. De 5th USNO CCD Astrograph Catalog (UCAC5) is samengesteld op basis van meetgegevens van de Europese astrometrische satelliet Gaia en diens voorganger Hipparcos.
\r\nOmdat er nu positiemetingen beschikbaar zijn over een periode van een kwart eeuw, konden de zogeheten eigenbewegingen van sterren heel nauwkeurig worden bepaald. De eigenbeweging is de verplaatsing van een ster aan de hemel, als gevolg van de relatieve beweging van de ster en de zon door het Melkwegstelsel. De meeste sterren op relatief kleine afstanden doen er tienduizenden jaren over om zich aan de hemel te verplaatsen over een afstand van een halve graad (de schijnbare middellijn van de Volle Maan).
\r\nDe resterende onnauwkeurigheid in de eigenbewegingen in de nieuwe catalogus bedraagt 1,5 milliboogseconden per jaar, overeenkomend met een verplaatsing van één centimeter per jaar, waargenomen vanaf 1200 kilometer afstand.
\r\nDe UCAC5-catalogus bevat 5,5 gigabyte aan data en is binnenkort beschikbaar via het Astronomical Data Center in Straatsburg. Een begeleidend artikel over de totstandkoming van de catalogus verschijnt binnenkort in The Astronomical Journal. (GS)
NASA heeft een missie geselecteerd die straling van interstellaire materie gaat meten met Nederlandse ver-infrarood camera’s. De ballontelescoopmissie GUSTO geeft een eerste volledige studie van alle fases van de levenscyclus van sterren: van moleculaire wolken, via de geboorte en evolutie van sterren tot de gaswolken van stervende sterren, terug naar het begin van de cyclus. SRON en de TU Delft ontwikkelen de belangrijkste detectortechnologie.
\r\nGUSTO staat voor Galactic/Extragalactic ULDB Spectroscopic Terahertz Observatory. De missie bestaat uit een telescoop van een meter diameter met drie observatie-instrumenten, die wordt gedragen door een ballon: een Ultra-long Duration Balloon (ULDB). GUSTO gaat 40 kilometer boven Antarctica vliegen, op de grens met de ruimte. Afgelopen december werd GUSTO’s voorganger STO2 gelanceerd als verkenner, waarmee de werking van de technologie van SRON en TU Delft voor GUSTO werd gedemonstreerd.
\r\nSRON en de TU Delft dragen bij met hete-elektron-bolometercamera’s voor drie verschillende ‘kleuren’ ver-infrarood, een lokale oscillator en een vernieuwende fasetralie, die de detectoren helpt om de precieze ‘kleur’ te bepalen (de precieze ver-infrarood-golflengte, uitgedrukt in terahertz-frequentie).
\r\nGUSTO meet emissielijnen van koolstof, zuurstof en stikstof. De unieke en vernieuwende combinatie van data helpt complexe vragen over het interstellaire medium te beantwoorden en grote delen van de Melkweg en de Grote Magelhaense Wolk in kaart te brengen.
De lancering van GUSTO staat voorlopig gepland voor 2021 vanaf de Amerikaanse McMurdo-basis op Antarctica. De vlucht zal naar verwachting 100 tot 170 dagen duren, afhankelijk van de weersomstandigheden. De missie kost ongeveer 40 miljoen dollar, inclusief de ballonlancering en operationele kosten en data-analyse.
NASA heeft een missie geselecteerd die straling van interstellaire materie gaat meten met Nederlandse ver-infrarood camera’s. De ballontelescoopmissie GUSTO geeft een eerste volledige studie van alle fases van de levenscyclus van sterren: van moleculaire wolken, via de geboorte en evolutie van sterren tot de gaswolken van stervende sterren, terug naar het begin van de cyclus. SRON en de TU Delft ontwikkelen de belangrijkste detectortechnologie.
\r\nGUSTO staat voor Galactic/Extragalactic ULDB Spectroscopic Terahertz Observatory. De missie bestaat uit een telescoop van een meter diameter met drie observatie-instrumenten, die wordt gedragen door een ballon: een Ultra-long Duration Balloon (ULDB). GUSTO gaat 40 kilometer boven Antarctica vliegen, op de grens met de ruimte. Afgelopen december werd GUSTO’s voorganger STO2 gelanceerd als verkenner, waarmee de werking van de technologie van SRON en TU Delft voor GUSTO werd gedemonstreerd.
\r\nSRON en de TU Delft dragen bij met hete-elektron-bolometercamera’s voor drie verschillende ‘kleuren’ ver-infrarood, een lokale oscillator en een vernieuwende fasetralie, die de detectoren helpt om de precieze ‘kleur’ te bepalen (de precieze ver-infrarood-golflengte, uitgedrukt in terahertz-frequentie).
\r\nGUSTO meet emissielijnen van koolstof, zuurstof en stikstof. De unieke en vernieuwende combinatie van data helpt complexe vragen over het interstellaire medium te beantwoorden en grote delen van de Melkweg en de Grote Magelhaense Wolk in kaart te brengen.
De lancering van GUSTO staat voorlopig gepland voor 2021 vanaf de Amerikaanse McMurdo-basis op Antarctica. De vlucht zal naar verwachting 100 tot 170 dagen duren, afhankelijk van de weersomstandigheden. De missie kost ongeveer 40 miljoen dollar, inclusief de ballonlancering en operationele kosten en data-analyse.
Het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg heeft al een hele tijd geen echte ‘maaltijd’ meer gehad. Uit onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop blijkt dat het minstens zes miljoen jaar geleden voor het laatst een grote hoeveelheid gas heeft opgeslokt. Aansluitend heeft het nog een flinke boer gelaten, in de vorm van twee gasbellen die nu uitstulpen boven en onder het galactisch centrum.
De kolossale uitstulpingen van gas werden in 2010 voor het eerst opgemerkt door de Amerikaanse gammasatelliet Fermi. Maar het zijn recente waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop die inzicht hebben gegeven in het moment waarop de noordelijke gasbel is ontstaan.
Met Hubble is gekeken naar de snelheid waarmee het relatief koele gas in de gasbel zich uit de voeten maakt. Daaruit kan worden afgeleid dat het gas zes tot negen miljoen jaar geleden door het zwarte gat is weggeblazen. Eerder onderzoek met de ruimtetelescoop kwam nog uit op twee miljoen jaar.
Het gaat alles bij elkaar om een aanzienlijke hoeveelheid gas: genoeg voor twee miljoen sterren van het formaat zon. Vermoedelijk betreft het gas dat oorspronkelijk deel uitmaakte van de Melkweg, en door het ‘boerende’ zwarte gat is weggeblazen. De rand van de noordelijke bel is inmiddels 23.000 lichtjaar van het vlak van de Melkweg verwijderd. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg heeft al een hele tijd geen echte ‘maaltijd’ meer gehad. Uit onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop blijkt dat het minstens zes miljoen jaar geleden voor het laatst een grote hoeveelheid gas heeft opgeslokt. Aansluitend heeft het nog een flinke boer gelaten, in de vorm van twee gasbellen die nu uitstulpen boven en onder het galactisch centrum.
De kolossale uitstulpingen van gas werden in 2010 voor het eerst opgemerkt door de Amerikaanse gammasatelliet Fermi. Maar het zijn recente waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop die inzicht hebben gegeven in het moment waarop de noordelijke gasbel is ontstaan.
Met Hubble is gekeken naar de snelheid waarmee het relatief koele gas in de gasbel zich uit de voeten maakt. Daaruit kan worden afgeleid dat het gas zes tot negen miljoen jaar geleden door het zwarte gat is weggeblazen. Eerder onderzoek met de ruimtetelescoop kwam nog uit op twee miljoen jaar.
Het gaat alles bij elkaar om een aanzienlijke hoeveelheid gas: genoeg voor twee miljoen sterren van het formaat zon. Vermoedelijk betreft het gas dat oorspronkelijk deel uitmaakte van de Melkweg, en door het ‘boerende’ zwarte gat is weggeblazen. De rand van de noordelijke bel is inmiddels 23.000 lichtjaar van het vlak van de Melkweg verwijderd. (EE)
Het lijkt een vroege aprilgrap, maar mobiele telefoons zouden wel eens een rol kunnen gaan spelen bij de ontraadseling van de zogeheten snelle radioflitsen – korte stoten radiostraling uit het verre heelal waar nog geen goede verklaring voor is.
Alle snelle radioflitsen die tot nu toe zijn geregistreerd – het zijn er slechts enkele tientallen – speelden zich af buiten ons Melkwegstelsel. Ze zijn opgepikt met enkele van de grootste radiotelescopen op aarde.
Er is echter geen enkele reden om aan te nemen dat de Melkweg gevrijwaard blijft van deze uitbarstingen van radiostraling. En als er dan eentje in onze eigen kosmische achtertuin optreedt, zou deze wel eens zo krachtig kunnen zijn dat hij door een mondiaal netwerk van mobieltjes kan worden ‘gehoord’.
De frequenties waarop snelle radioflitsen hoorbaar zijn, liggen namelijk dicht bij de frequenties die worden gebruikt voor mobiele telefonie, wifi en vergelijkbare toepassingen. Twee astronomen van de universiteit van Tel-Aviv (Israël) en de Harvard-universiteit (VS) denken dan ook dat het mogelijk moet zijn om een op de achtergrond draaiende app te ontwikkelen die naar mogelijke kosmische radioflitsen luistert. Eventuele registraties kunnen automatisch naar een dataverwerkingscentrum worden doorgestuurd.
Het vinden van de snelle radioflits in onze Melkweg zou wel veel geduld kosten. Op basis van de beschikbare gegevens schatten de astronomen dat er maar eens in de 30 tot 1500 jaar zo’n flits in ons sterrenstelsel afgaat. Anderzijds zijn er ook al gevallen ontdekt van objecten die vrij kort na elkaar meerdere radioflitsen produceren. (EE)
Het lijkt een vroege aprilgrap, maar mobiele telefoons zouden wel eens een rol kunnen gaan spelen bij de ontraadseling van de zogeheten snelle radioflitsen – korte stoten radiostraling uit het verre heelal waar nog geen goede verklaring voor is.
Alle snelle radioflitsen die tot nu toe zijn geregistreerd – het zijn er slechts enkele tientallen – speelden zich af buiten ons Melkwegstelsel. Ze zijn opgepikt met enkele van de grootste radiotelescopen op aarde.
Er is echter geen enkele reden om aan te nemen dat de Melkweg gevrijwaard blijft van deze uitbarstingen van radiostraling. En als er dan eentje in onze eigen kosmische achtertuin optreedt, zou deze wel eens zo krachtig kunnen zijn dat hij door een mondiaal netwerk van mobieltjes kan worden ‘gehoord’.
De frequenties waarop snelle radioflitsen hoorbaar zijn, liggen namelijk dicht bij de frequenties die worden gebruikt voor mobiele telefonie, wifi en vergelijkbare toepassingen. Twee astronomen van de universiteit van Tel-Aviv (Israël) en de Harvard-universiteit (VS) denken dan ook dat het mogelijk moet zijn om een op de achtergrond draaiende app te ontwikkelen die naar mogelijke kosmische radioflitsen luistert. Eventuele registraties kunnen automatisch naar een dataverwerkingscentrum worden doorgestuurd.
Het vinden van de snelle radioflits in onze Melkweg zou wel veel geduld kosten. Op basis van de beschikbare gegevens schatten de astronomen dat er maar eens in de 30 tot 1500 jaar zo’n flits in ons sterrenstelsel afgaat. Anderzijds zijn er ook al gevallen ontdekt van objecten die vrij kort na elkaar meerdere radioflitsen produceren. (EE)
De Magelhaense Wolken, twee kleine sterrenstelsels in de naaste omgeving van de Melkweg, lijken verbonden te zijn door een 43.000 lichtjaar lange ’brug’ van sterren. Dat blijkt uit gegevens van de Europese satelliet Gaia, die door een internationaal team van astronomen zijn geanalyseerd (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 8 februari).
Bij het onderzoek is gekeken naar een specifiek soort pulserende sterren: zogeheten RR Lyrae-sterren. Deze sterren zijn heel oud en hebben daardoor een ‘primitieve’ chemische samenstelling. Bovendien kunnen uit hun pulseergedrag hun afstanden worden afgeleid.
Deze RR-Lyrae-sterren zijn gebruikt om de ware omvang van de Grote Magelhaense Wolk (GWM) te bepalen. Daarbij is vastgesteld dat dit stelsel is omgeven door een uitgestrekte, zwakke halo van sterren. De GMW kan zo’n omvangrijke halo alleen in stand houden als zijn massa beduidend groter is dan tot nu toe werd aangenomen – misschien wel tien procent van de massa van onze Melkweg.
Verrassender nog is de ontdekking van een vrij smalle brugachtige structuur die de beide Magelhaense Wolken met elkaar verbindt. Het bestaan van zo’n structuur was al voorspeld, maar hij was nog nooit waargenomen.
Vermoed wordt dat de brug voor een belangrijk deel bestaat uit sterren die door de Grote Magelhaense Wolk aan de Kleine Magelhaense Wolk (KMW) zijn onttrokken. De rest zou bestaan uit sterren die door de Melkweg aan de GMW zijn ontfutseld. Computersimulaties geven aan dat veel van de sterren in de brug uit de KMW zijn ontsnapt toen dit stelsel 200 miljoen jaar geleden vrij dicht langs zijn grotere soortgenoot scheerde. (EE)
De Magelhaense Wolken, twee kleine sterrenstelsels in de naaste omgeving van de Melkweg, lijken verbonden te zijn door een 43.000 lichtjaar lange ’brug’ van sterren. Dat blijkt uit gegevens van de Europese satelliet Gaia, die door een internationaal team van astronomen zijn geanalyseerd (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 8 februari).
Bij het onderzoek is gekeken naar een specifiek soort pulserende sterren: zogeheten RR Lyrae-sterren. Deze sterren zijn heel oud en hebben daardoor een ‘primitieve’ chemische samenstelling. Bovendien kunnen uit hun pulseergedrag hun afstanden worden afgeleid.
Deze RR-Lyrae-sterren zijn gebruikt om de ware omvang van de Grote Magelhaense Wolk (GWM) te bepalen. Daarbij is vastgesteld dat dit stelsel is omgeven door een uitgestrekte, zwakke halo van sterren. De GMW kan zo’n omvangrijke halo alleen in stand houden als zijn massa beduidend groter is dan tot nu toe werd aangenomen – misschien wel tien procent van de massa van onze Melkweg.
Verrassender nog is de ontdekking van een vrij smalle brugachtige structuur die de beide Magelhaense Wolken met elkaar verbindt. Het bestaan van zo’n structuur was al voorspeld, maar hij was nog nooit waargenomen.
Vermoed wordt dat de brug voor een belangrijk deel bestaat uit sterren die door de Grote Magelhaense Wolk aan de Kleine Magelhaense Wolk (KMW) zijn onttrokken. De rest zou bestaan uit sterren die door de Melkweg aan de GMW zijn ontfutseld. Computersimulaties geven aan dat veel van de sterren in de brug uit de KMW zijn ontsnapt toen dit stelsel 200 miljoen jaar geleden vrij dicht langs zijn grotere soortgenoot scheerde. (EE)
Veel sterren rond onze Melkwegschijf trekken in groepjes op. Dat blijkt uit Gronings onderzoek aan de gegevens van miljoenen sterren die in september vrijkwamen bij de Gaia-missie. De astronomen publiceren hun bevindingen vandaag in het vakblad Astronomy & Astrophysics.
\r\nDe Melkweg is waarschijnlijk ontstaan door het samengaan van meerdere kleinere sterrenstelsels. Hoe dat precies is gebeurd, is nog onduidelijk. Om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis van de Melkweg bestudeerden Groningse onderzoekers de beweging van sterren van de zogeheten halo. Deze halosterren zijn sterren die zich rond de pannenkoekachtige schijf van de Melkweg bevinden. Het idee is dat de sterren meereisden met de kleine sterrenstelsels die ooit door onze Melkweg zijn opgeslokt.
\r\nEen team van Groningse onderzoekers onder leiding van Amina Helmi combineerde de gigantische hoeveelheid gegevens van de Gaia-missie met data uit de zogeheten RAVE-survey.
\r\nDe onderzoekers ontdekten dat een groot deel van de halosterren in groepjes samen reist. Helmi: \"Dat duidt erop dat de sterren inderdaad afkomstig zijn van oude, kleine sterrenstelsels die zijn ingevangen door de Melkweg.\" De onderzoekers vermoeden dat de sterren als een soort spreeuwenzwermen om de Melkwegschijf bewegen. Helmi: \"We denken dat er tientallen van zulke zwermen zijn. We zien nu vooral groepjes van enkele sterren samen bewegen, maar dat komt doordat we nog niet alle gegevens hebben.\"
\r\nVerder zagen de onderzoekers wat opmerkelijks aan de sterren in de zogeheten buitenste halo. Meer dan 70% van die bestudeerde buitenste halosterren blijken tegen de richting van de Melkweg in te draaien. Dat is veel meer dan op basis van algemene modellen wordt voorspeld. Helmi: \"Je kunt die sterren uit de buitenste halo vergelijken met forensen die spookrijdend naar de stad komen en in de stad blijven spookrijden. Ze bewegen tegengesteld aan de mensen die in de stad wonen.\"
\r\nDe onderzoekers baseren hun bevindingen nu vooral nog op de halosterren die zich op hun reis toevallig dichtbij onze zon bevinden. In de toekomst levert Gaia gegevens op van halosterren die verder van ons vandaan bewegen. Helmi: \"Met die gegevens kunnen we onze uitspraken over de vorming van de Melkweg verfijnen en de stamboom van de Melkweg reconstrueren.\"
Veel sterren rond onze Melkwegschijf trekken in groepjes op. Dat blijkt uit Gronings onderzoek aan de gegevens van miljoenen sterren die in september vrijkwamen bij de Gaia-missie. De astronomen publiceren hun bevindingen vandaag in het vakblad Astronomy & Astrophysics.
\r\nDe Melkweg is waarschijnlijk ontstaan door het samengaan van meerdere kleinere sterrenstelsels. Hoe dat precies is gebeurd, is nog onduidelijk. Om meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis van de Melkweg bestudeerden Groningse onderzoekers de beweging van sterren van de zogeheten halo. Deze halosterren zijn sterren die zich rond de pannenkoekachtige schijf van de Melkweg bevinden. Het idee is dat de sterren meereisden met de kleine sterrenstelsels die ooit door onze Melkweg zijn opgeslokt.
\r\nEen team van Groningse onderzoekers onder leiding van Amina Helmi combineerde de gigantische hoeveelheid gegevens van de Gaia-missie met data uit de zogeheten RAVE-survey.
\r\nDe onderzoekers ontdekten dat een groot deel van de halosterren in groepjes samen reist. Helmi: \"Dat duidt erop dat de sterren inderdaad afkomstig zijn van oude, kleine sterrenstelsels die zijn ingevangen door de Melkweg.\" De onderzoekers vermoeden dat de sterren als een soort spreeuwenzwermen om de Melkwegschijf bewegen. Helmi: \"We denken dat er tientallen van zulke zwermen zijn. We zien nu vooral groepjes van enkele sterren samen bewegen, maar dat komt doordat we nog niet alle gegevens hebben.\"
\r\nVerder zagen de onderzoekers wat opmerkelijks aan de sterren in de zogeheten buitenste halo. Meer dan 70% van die bestudeerde buitenste halosterren blijken tegen de richting van de Melkweg in te draaien. Dat is veel meer dan op basis van algemene modellen wordt voorspeld. Helmi: \"Je kunt die sterren uit de buitenste halo vergelijken met forensen die spookrijdend naar de stad komen en in de stad blijven spookrijden. Ze bewegen tegengesteld aan de mensen die in de stad wonen.\"
\r\nDe onderzoekers baseren hun bevindingen nu vooral nog op de halosterren die zich op hun reis toevallig dichtbij onze zon bevinden. In de toekomst levert Gaia gegevens op van halosterren die verder van ons vandaan bewegen. Helmi: \"Met die gegevens kunnen we onze uitspraken over de vorming van de Melkweg verfijnen en de stamboom van de Melkweg reconstrueren.\"
Astronomen van de Harvard-universiteit hebben de voorgeschiedenis gereconstrueerd van een nabij klein sterrenstelsel dat om onze Melkweg draait: de Sagittariusdwerg. Daarbij is vastgesteld dat vijf van de verste sterren die tot nu toe in het Melkwegstelsel zijn ontdekt mogelijk ooit deel hebben uitgemaakt van dat dwergstelsel.
De Sagittariusdwerg is een van de tientallen mini-sterrenstelsels die om de Melkweg zwermen. Het stelsel volgt een langgerekte baan die hem in de loop van de miljarden jaren regelmatig in de buurt van ons sterrenstelsel brengt. Bij elke passage is het dwergstelsel onderhevig aan de getijdenkrachten van de Melkweg, waardoor het steeds verder wordt uitgerekt.
De astronomen hebben met behulp van computersimulaties de levensloop van de Sagittariusdwerg gereconstrueerd. Daarbij hebben ze zijn beginsnelheid en de hoek waaronder hij de Melkweg nadert gevarieerd, om te kunnen bepalen welke uitkomst het best in overeenstemming is met de huidige waarnemingen.
De berekeningen laten zien dat het dwergstelsel de afgelopen acht miljard jaar ongeveer een derde van zijn sterren en maar liefst negentig procent van zijn donkere materie aan de Melkweg is kwijtgeraakt. Dit resulteerde in drie afzonderlijke sterstromen die zich over een afstand van een miljoen lichtjaar – tienmaal de middellijn van het Melkwegstelsel – uitstrekken.
Vijf van de elf verre sterren in onze Melkweg hebben posities en snelheden die overeenstemmen met wat je zou verwachten van sterren die van de Sagittariusdwerg zijn ‘gestript’. De overige zes kunnen van een ander dwergstelsel afkomstig zijn. (EE)
Astronomen van de Harvard-universiteit hebben de voorgeschiedenis gereconstrueerd van een nabij klein sterrenstelsel dat om onze Melkweg draait: de Sagittariusdwerg. Daarbij is vastgesteld dat vijf van de verste sterren die tot nu toe in het Melkwegstelsel zijn ontdekt mogelijk ooit deel hebben uitgemaakt van dat dwergstelsel.
De Sagittariusdwerg is een van de tientallen mini-sterrenstelsels die om de Melkweg zwermen. Het stelsel volgt een langgerekte baan die hem in de loop van de miljarden jaren regelmatig in de buurt van ons sterrenstelsel brengt. Bij elke passage is het dwergstelsel onderhevig aan de getijdenkrachten van de Melkweg, waardoor het steeds verder wordt uitgerekt.
De astronomen hebben met behulp van computersimulaties de levensloop van de Sagittariusdwerg gereconstrueerd. Daarbij hebben ze zijn beginsnelheid en de hoek waaronder hij de Melkweg nadert gevarieerd, om te kunnen bepalen welke uitkomst het best in overeenstemming is met de huidige waarnemingen.
De berekeningen laten zien dat het dwergstelsel de afgelopen acht miljard jaar ongeveer een derde van zijn sterren en maar liefst negentig procent van zijn donkere materie aan de Melkweg is kwijtgeraakt. Dit resulteerde in drie afzonderlijke sterstromen die zich over een afstand van een miljoen lichtjaar – tienmaal de middellijn van het Melkwegstelsel – uitstrekken.
Vijf van de elf verre sterren in onze Melkweg hebben posities en snelheden die overeenstemmen met wat je zou verwachten van sterren die van de Sagittariusdwerg zijn ‘gestript’. De overige zes kunnen van een ander dwergstelsel afkomstig zijn. (EE)
De massa van ons Melkwegstelsel (tot op ca. 400.000 lichtjaar afstand van het centrum) bedraagt tussen de 400 en 580 miljard zonsmassa's. Die nieuwe massabepaling is afgeleid uit metingen aan de bewegingen van bolvormige sterrenhopen. Als je alle massa binnen één miljoen lichtjaar afstand van het centrum meeweegt, kom je uit op ongeveer 900 miljard zonsmassa's. De nieuwe resultaten zijn vandaag gepresenteerd op de 229ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Grapevinde, Texas, en worden binnenkort gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nHet grootste deel van de massa van het Melkwegstelsel bevindt zich in een uitgestrekte, min of meer bolvormige halo van donkere materie. De totale massa van het Melkwegstelsel is niet precies bekend; verschillende methodes komen op nogal uiteenlopende waarden uit. Gwendolyn Eadie van McMaster University in Canada heeft het Melkwegstelsel nu opnieuw 'gewogen', door de bewegingen van bolvormige sterrenhopen te analyseren. Ons Melkwegstelsel bevat ruim 150 van deze bolvormige verzamelingen van honderdduizenden sterren elk, die in vrij willekeurige banen rond het centrum bewegen. Uit hun bewegingssnelheden en -richtingen is het massaprofiel van het Melkwegstelsel af te leiden.
\r\nDe nieuwe analyse was alleen mogelijk dankzij een speciale statistische techniek ('hiërarchische Bayesiaanse analyse' geheten), omdat van veel bolvormige sterrenhopen geen nauwkeurige eigenbewegingen (verplaatsingen aan de hemel) bekend zijn. Eadie verwacht dat de massabepaling in de nabije toekomst veel nauwkeuriger kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van metingen aan sterren in de halo, door de Europese ruimtetelescoop Gaia. (GS)
De massa van ons Melkwegstelsel (tot op ca. 400.000 lichtjaar afstand van het centrum) bedraagt tussen de 400 en 580 miljard zonsmassa's. Die nieuwe massabepaling is afgeleid uit metingen aan de bewegingen van bolvormige sterrenhopen. Als je alle massa binnen één miljoen lichtjaar afstand van het centrum meeweegt, kom je uit op ongeveer 900 miljard zonsmassa's. De nieuwe resultaten zijn vandaag gepresenteerd op de 229ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Grapevinde, Texas, en worden binnenkort gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nHet grootste deel van de massa van het Melkwegstelsel bevindt zich in een uitgestrekte, min of meer bolvormige halo van donkere materie. De totale massa van het Melkwegstelsel is niet precies bekend; verschillende methodes komen op nogal uiteenlopende waarden uit. Gwendolyn Eadie van McMaster University in Canada heeft het Melkwegstelsel nu opnieuw 'gewogen', door de bewegingen van bolvormige sterrenhopen te analyseren. Ons Melkwegstelsel bevat ruim 150 van deze bolvormige verzamelingen van honderdduizenden sterren elk, die in vrij willekeurige banen rond het centrum bewegen. Uit hun bewegingssnelheden en -richtingen is het massaprofiel van het Melkwegstelsel af te leiden.
\r\nDe nieuwe analyse was alleen mogelijk dankzij een speciale statistische techniek ('hiërarchische Bayesiaanse analyse' geheten), omdat van veel bolvormige sterrenhopen geen nauwkeurige eigenbewegingen (verplaatsingen aan de hemel) bekend zijn. Eadie verwacht dat de massabepaling in de nabije toekomst veel nauwkeuriger kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld op basis van metingen aan sterren in de halo, door de Europese ruimtetelescoop Gaia. (GS)
Zo eens in de paar duizend jaar komt een ongelukkige ster te dicht in de buurt van het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg. Door de sterke zwaartekracht wordt zo’n ster aan flarden getrokken. Een deel van het gas waaruit de ster bestaat wordt opgeslokt, de rest wordt juist weggeslingerd. Maar daar blijft het niet bij: nieuw onderzoek, waarvan de resultaten tijdens de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society zijn gepresenteerd, wijst erop dat dit gas zich kan samenballen tot planeetachtige objecten. En die gasballen schieten alle kanten op.
Volgens de onderzoekers kunnen uit de materie van één verscheurde ster honderden van deze bijzondere objecten ontstaan. De grote vraag is natuurlijk waar ze blijven. Computersimulaties laten zien dat sommige van de ‘planeten’, die enkele Jupitermassa’s zwaar kunnen worden, tot op enkele honderden lichtjaren van ons zonnestelsel kunnen komen. In dat geval zouden ze in het infrarood waarneembaar kunnen zijn met de toekomstige Large Synoptic Survey Telescope en James Webb Space Telescope.
Het overgrote deel van de gasballen krijgt echter zoveel snelheid mee, dat ze de Melkweg uit worden geslingerd. Omdat andere sterrenstelsels ook een superzwaar zwart gat in hun kern hebben, zou hetzelfde proces ook daar moeten optreden.
Hoewel de hypothetische objecten van planeetachtig formaat zijn, zouden ze heel andere eigenschappen hebben. Ze bestaan immers uit stermaterie en vormen zich bijzonder snel. Waar de vorming van een planeet als Jupiter miljoenen jaren duurt, zouden de samenballingen al binnen een jaar ‘af’ zijn. (EE)
Zo eens in de paar duizend jaar komt een ongelukkige ster te dicht in de buurt van het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg. Door de sterke zwaartekracht wordt zo’n ster aan flarden getrokken. Een deel van het gas waaruit de ster bestaat wordt opgeslokt, de rest wordt juist weggeslingerd. Maar daar blijft het niet bij: nieuw onderzoek, waarvan de resultaten tijdens de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society zijn gepresenteerd, wijst erop dat dit gas zich kan samenballen tot planeetachtige objecten. En die gasballen schieten alle kanten op.
Volgens de onderzoekers kunnen uit de materie van één verscheurde ster honderden van deze bijzondere objecten ontstaan. De grote vraag is natuurlijk waar ze blijven. Computersimulaties laten zien dat sommige van de ‘planeten’, die enkele Jupitermassa’s zwaar kunnen worden, tot op enkele honderden lichtjaren van ons zonnestelsel kunnen komen. In dat geval zouden ze in het infrarood waarneembaar kunnen zijn met de toekomstige Large Synoptic Survey Telescope en James Webb Space Telescope.
Het overgrote deel van de gasballen krijgt echter zoveel snelheid mee, dat ze de Melkweg uit worden geslingerd. Omdat andere sterrenstelsels ook een superzwaar zwart gat in hun kern hebben, zou hetzelfde proces ook daar moeten optreden.
Hoewel de hypothetische objecten van planeetachtig formaat zijn, zouden ze heel andere eigenschappen hebben. Ze bestaan immers uit stermaterie en vormen zich bijzonder snel. Waar de vorming van een planeet als Jupiter miljoenen jaren duurt, zouden de samenballingen al binnen een jaar ‘af’ zijn. (EE)
In 1977 lanceerde NASA twee ruimtesondes die, na de buitenste planeten van ons zonnestelsel te hebben verkend, nu zo’n beetje de interstellaire ruimte hebben bereikt. Om te onderzoeken wat de Voyagers 1 en 2 daar zullen tegenkomen hebben astronomen de Hubble-ruimtetelescoop in hun richting laten kijken. De resultaten van dat onderzoek zijn vandaag gepresenteerd tijdens de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society in Texas.
De Hubble-waarnemingen laten zien dat de beide Voyagers de komende tienduizenden jaren door een aantal verschillende interstellaire wolken zullen trekken. Deze gaswolken vertonen kleine, maar niettemin waarneembare verschillen in chemische samenstelling.
De meetgegevens wijzen er ook op dat de zon momenteel door een gebied in de interstellaire ruimte trekt waar de gasdichtheid wat hoger is dan gemiddeld. Dat kan van invloed zijn op de heliosfeer, de grote ‘bubbel’ om ons zonnestelsel die in stand wordt gehouden door de krachtige zonnewind. Wanneer de zon door dichter materiaal trekt, wordt de heliosfeer een beetje samengedrukt, om weer uit te dijen zodra de gasdichtheid afneemt.
Voyager 1 is inmiddels 21 miljard kilometer van de aarde verwijderd. Over ongeveer 40.000 jaar zal de (dan allang niet meer operationele) ruimtesonde de ster Gliese 445 op een afstand van ongeveer 1,6 lichtjaar passeren. Zijn tweeling, Voyager 2, bevindt zich ongeveer 17 miljard kilometer van de aarde en zal over 40.000 jaar de ster Ross 248 tot op ongeveer 1,7 lichtjaar naderen. (EE)
In 1977 lanceerde NASA twee ruimtesondes die, na de buitenste planeten van ons zonnestelsel te hebben verkend, nu zo’n beetje de interstellaire ruimte hebben bereikt. Om te onderzoeken wat de Voyagers 1 en 2 daar zullen tegenkomen hebben astronomen de Hubble-ruimtetelescoop in hun richting laten kijken. De resultaten van dat onderzoek zijn vandaag gepresenteerd tijdens de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society in Texas.
De Hubble-waarnemingen laten zien dat de beide Voyagers de komende tienduizenden jaren door een aantal verschillende interstellaire wolken zullen trekken. Deze gaswolken vertonen kleine, maar niettemin waarneembare verschillen in chemische samenstelling.
De meetgegevens wijzen er ook op dat de zon momenteel door een gebied in de interstellaire ruimte trekt waar de gasdichtheid wat hoger is dan gemiddeld. Dat kan van invloed zijn op de heliosfeer, de grote ‘bubbel’ om ons zonnestelsel die in stand wordt gehouden door de krachtige zonnewind. Wanneer de zon door dichter materiaal trekt, wordt de heliosfeer een beetje samengedrukt, om weer uit te dijen zodra de gasdichtheid afneemt.
Voyager 1 is inmiddels 21 miljard kilometer van de aarde verwijderd. Over ongeveer 40.000 jaar zal de (dan allang niet meer operationele) ruimtesonde de ster Gliese 445 op een afstand van ongeveer 1,6 lichtjaar passeren. Zijn tweeling, Voyager 2, bevindt zich ongeveer 17 miljard kilometer van de aarde en zal over 40.000 jaar de ster Ross 248 tot op ongeveer 1,7 lichtjaar naderen. (EE)
Astronomen hebben in kaart gebracht hoe de chemische elementen die cruciaal zijn voor het ontstaan van leven zoals wij dat kennen over de Melkweg zijn verdeeld. Het gaat daarbij om de elementen koolstof, waterstof, stikstof, zuurstof, fosfor en zwavel, die 97 procent van de massa van het menselijk lichaam voor hun rekening nemen.
Voor het onderzoek zijn de gegevens van meer dan 150.000 sterren geput uit de grote database van de Sloan Digital Sky Survey. Van elk van die sterren zijn, langs spectroscopische weg, de abundanties van enkele tientallen elementen bepaald.
De resultaten laten zien dat het binnenste deel van het Melkweg rijker is aan zware elementen dan de buitendelen. Dat is goed verklaarbaar, omdat de sterren in het binnendeel ouder zijn en dus meer tijd hebben gehad om – door middel van kernfusie – lichte elementen om te zetten in zwaardere. Wat dit betekent voor de kans op leven in het binnendeel van de Melkweg is onzeker. (EE)
Astronomen hebben in kaart gebracht hoe de chemische elementen die cruciaal zijn voor het ontstaan van leven zoals wij dat kennen over de Melkweg zijn verdeeld. Het gaat daarbij om de elementen koolstof, waterstof, stikstof, zuurstof, fosfor en zwavel, die 97 procent van de massa van het menselijk lichaam voor hun rekening nemen.
Voor het onderzoek zijn de gegevens van meer dan 150.000 sterren geput uit de grote database van de Sloan Digital Sky Survey. Van elk van die sterren zijn, langs spectroscopische weg, de abundanties van enkele tientallen elementen bepaald.
De resultaten laten zien dat het binnenste deel van het Melkweg rijker is aan zware elementen dan de buitendelen. Dat is goed verklaarbaar, omdat de sterren in het binnendeel ouder zijn en dus meer tijd hebben gehad om – door middel van kernfusie – lichte elementen om te zetten in zwaardere. Wat dit betekent voor de kans op leven in het binnendeel van de Melkweg is onzeker. (EE)
De Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Chili kan sinds kort een nieuw stukje van het elektromagnetische spectrum waarnemen. Dit is mogelijk dankzij nieuwe ontvangers die in de antennes van de telescoop zijn geïnstalleerd, die radiogolven met golflengten van 1,4 tot 1,8 millimeter kunnen detecteren. De upgrade stelt astronomen in staat om de zwakke signalen van water in het nabije heelal op te vangen.
ALMA neemt radiostraling uit het heelal waar aan het laag-energetische uiteinde van het elektromagnetische spectrum. Dankzij de recent geïnstalleerde Band 5-ontvangers kan ALMA nu een compleet nieuw deel van dit radiospectrum ontsluiten.
Het is ALMA’s unieke locatie, 5000 meter hoog op de dorre Chajnantor-hoogvlakte in Chili, die dergelijke waarnemingen überhaupt mogelijk maakt. Omdat ook de aardatmosfeer water bevat, kost het sterrenwachten op lagergelegen en minder droge locaties veel meer moeite om de emissie van watermoleculen in de ruimte te kunnen herkennen.
Om de pas geïnstalleerde ontvangers te testen zijn verschillende objecten waargenomen, waaronder de botsende sterrenstelsels van Arp 220, een groot stervormingsgebied nabij het centrum van de Melkweg en een stoffige rodereuzenster die op het punt staat om zijn bestaan af te sluiten met een supernova-explosie.
De Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Chili kan sinds kort een nieuw stukje van het elektromagnetische spectrum waarnemen. Dit is mogelijk dankzij nieuwe ontvangers die in de antennes van de telescoop zijn geïnstalleerd, die radiogolven met golflengten van 1,4 tot 1,8 millimeter kunnen detecteren. De upgrade stelt astronomen in staat om de zwakke signalen van water in het nabije heelal op te vangen.
ALMA neemt radiostraling uit het heelal waar aan het laag-energetische uiteinde van het elektromagnetische spectrum. Dankzij de recent geïnstalleerde Band 5-ontvangers kan ALMA nu een compleet nieuw deel van dit radiospectrum ontsluiten.
Het is ALMA’s unieke locatie, 5000 meter hoog op de dorre Chajnantor-hoogvlakte in Chili, die dergelijke waarnemingen überhaupt mogelijk maakt. Omdat ook de aardatmosfeer water bevat, kost het sterrenwachten op lagergelegen en minder droge locaties veel meer moeite om de emissie van watermoleculen in de ruimte te kunnen herkennen.
Om de pas geïnstalleerde ontvangers te testen zijn verschillende objecten waargenomen, waaronder de botsende sterrenstelsels van Arp 220, een groot stervormingsgebied nabij het centrum van de Melkweg en een stoffige rodereuzenster die op het punt staat om zijn bestaan af te sluiten met een supernova-explosie.
Met de Japanse 8,2 meter Subaru-telescoop in combinatie met een gevoelige camera met groot beeldveld is een tot nog toe onbekende begeleider van onze Melkweg ontdekt. Deze is de minst heldere die we nu kennen.
\r\nOns Melkwegstelsel heeft ongeveer 50 satellietstelsels, waarvan de Magelhaense Wolken de grootste en de helderste zijn. Zo’n 40 hiervan zijn zeer lichtzwak en behoorlijk uitgebreid (diffuus) en daardoor zeer lastig te herkennen. Maar waarnemingen aan deze stelsels kunnen ons veel leren over de ontstaansgeschiedenis van onze eigen Melkweg. Volgens de huidige theorieën voor het ontstaan van onze Melkweg, waarbij donkere materie een grote rol speelt, zou onze Melkweg omringd moeten zijn door honderden kleine satellietstelsels. Daarvan kennen we er dus maar ca. 50, wat de reden is dat er naar de anderen wordt gezocht. Blijken deze er echt niet te zijn, dan moeten de ideeën over de rol van donkere materie wellicht worden herzien.
\r\nHet nieuwe stelsel, Virgo 1 genoemd, staat in het sterrenbeeld Maagd. (EM)
Met de Japanse 8,2 meter Subaru-telescoop in combinatie met een gevoelige camera met groot beeldveld is een tot nog toe onbekende begeleider van onze Melkweg ontdekt. Deze is de minst heldere die we nu kennen.
\r\nOns Melkwegstelsel heeft ongeveer 50 satellietstelsels, waarvan de Magelhaense Wolken de grootste en de helderste zijn. Zo’n 40 hiervan zijn zeer lichtzwak en behoorlijk uitgebreid (diffuus) en daardoor zeer lastig te herkennen. Maar waarnemingen aan deze stelsels kunnen ons veel leren over de ontstaansgeschiedenis van onze eigen Melkweg. Volgens de huidige theorieën voor het ontstaan van onze Melkweg, waarbij donkere materie een grote rol speelt, zou onze Melkweg omringd moeten zijn door honderden kleine satellietstelsels. Daarvan kennen we er dus maar ca. 50, wat de reden is dat er naar de anderen wordt gezocht. Blijken deze er echt niet te zijn, dan moeten de ideeën over de rol van donkere materie wellicht worden herzien.
\r\nHet nieuwe stelsel, Virgo 1 genoemd, staat in het sterrenbeeld Maagd. (EM)
Een internationaal team van astronomen heeft een nieuwe populatie van sterren ontdekt in het hart van onze Melkweg. De sterren vertonen dezelfde chemische signatuur als de sterren in zogeheten bolvormige sterrenhopen. De ontdekking versterkt het vermoeden dat dergelijke sterrenhopen hebben bijgedragen aan de vorming van het uitpuilende centrum van ons sterrenstelsel.
De ontdekking is gedaan bij infraroodonderzoek van sterren die in het centrale deel van de Melkweg te vinden zijn. Over dat deel van ons sterrenstelsel bestaat nog veel onduidelijkheid, omdat het aan het zicht wordt onttrokken door grote hoeveelheden stof. Op infrarode golflengten zijn die stofwolken min of meer doorzichtig. Hierdoor konden de astronomen de chemische samenstellingen van duizenden sterren in dit deel van de Melkweg bepalen.
Uit de metingen blijkt dat de chemische samenstelling van een flink aantal sterren afwijkt van die van het overgrote deel van de sterren in het hart van de Melkweg. Zo vertonen ze een duidelijk overschot aan stikstof. In dat opzicht lijken ze op de sterren van bolvormige sterrenhopen – samenballingen van honderdduizenden sterren die tot de oudste van de Melkweg behoren.
Vermoed wordt dat de ontdekte sterren oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van bolvormige sterrenhopen die al vroeg in de ontstaansfase van onze Melkweg zijn ‘opgeslokt’. De astronomen schatten dat ons sterrenstelsel oorspronkelijk tien keer zoveel bolvormige sterrenhopen had als nu.
Het is overigens niet voor het eerst dat een populatie van oude sterren in het Melkwegcentrum is aangetroffen. Nog maar een maand geleden maakte een ander team van astronomen de ontdekking bekend dat ze zogeheten RR Lyrae-sterren in dit deel van de Melkweg hadden opgespoord. Ook die zouden oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van bolvormige sterrenhopen. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft een nieuwe populatie van sterren ontdekt in het hart van onze Melkweg. De sterren vertonen dezelfde chemische signatuur als de sterren in zogeheten bolvormige sterrenhopen. De ontdekking versterkt het vermoeden dat dergelijke sterrenhopen hebben bijgedragen aan de vorming van het uitpuilende centrum van ons sterrenstelsel.
De ontdekking is gedaan bij infraroodonderzoek van sterren die in het centrale deel van de Melkweg te vinden zijn. Over dat deel van ons sterrenstelsel bestaat nog veel onduidelijkheid, omdat het aan het zicht wordt onttrokken door grote hoeveelheden stof. Op infrarode golflengten zijn die stofwolken min of meer doorzichtig. Hierdoor konden de astronomen de chemische samenstellingen van duizenden sterren in dit deel van de Melkweg bepalen.
Uit de metingen blijkt dat de chemische samenstelling van een flink aantal sterren afwijkt van die van het overgrote deel van de sterren in het hart van de Melkweg. Zo vertonen ze een duidelijk overschot aan stikstof. In dat opzicht lijken ze op de sterren van bolvormige sterrenhopen – samenballingen van honderdduizenden sterren die tot de oudste van de Melkweg behoren.
Vermoed wordt dat de ontdekte sterren oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van bolvormige sterrenhopen die al vroeg in de ontstaansfase van onze Melkweg zijn ‘opgeslokt’. De astronomen schatten dat ons sterrenstelsel oorspronkelijk tien keer zoveel bolvormige sterrenhopen had als nu.
Het is overigens niet voor het eerst dat een populatie van oude sterren in het Melkwegcentrum is aangetroffen. Nog maar een maand geleden maakte een ander team van astronomen de ontdekking bekend dat ze zogeheten RR Lyrae-sterren in dit deel van de Melkweg hadden opgespoord. Ook die zouden oorspronkelijk deel hebben uitgemaakt van bolvormige sterrenhopen. (EE)
Met een speciale radiotelescoop in de West-Australische outback is een afbeelding gemaakt van de Melkweg zoals we deze zouden zien als onze ogen gevoelig waren voor radiostraling. De foto, waarop ook 300.000 andere sterrenstelsels te zien zijn, is het visitekaartje van de GLEAM-survey (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 26 oktober).
Bij de GLEAM-survey is de radiostraling uit het heelal in twaalf verschillende frequentiebanden in kaart gebracht. Voor de vandaag gepresenteerde ‘radiofoto’ is deze informatie vertaald naar gewone kleuren.
Het eigenlijke doel van de survey – een van de grootste in zijn soort – is om meer inzicht te krijgen in wat er gebeurt wanneer clusters van sterrenstelsels met elkaar in botsing komen. Ook zijn de overblijfselen te zien van explosies van de oudste sterren in de ons Melkwegstelsel.
De voltooiing van de GLEAM-survey vormt de opmaat naar een veel grotere survey die met de (nog te bouwen) Square Kilometre Array zal worden uitgevoerd. Dit grote netwerk van radiotelescopen komt verspreid over Australië en Zuid-Afrika te staan. De eerste waarnemingen zullen op z’n vroegst in 2020 plaatsvinden. (EE)
Met een speciale radiotelescoop in de West-Australische outback is een afbeelding gemaakt van de Melkweg zoals we deze zouden zien als onze ogen gevoelig waren voor radiostraling. De foto, waarop ook 300.000 andere sterrenstelsels te zien zijn, is het visitekaartje van de GLEAM-survey (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 26 oktober).
Bij de GLEAM-survey is de radiostraling uit het heelal in twaalf verschillende frequentiebanden in kaart gebracht. Voor de vandaag gepresenteerde ‘radiofoto’ is deze informatie vertaald naar gewone kleuren.
Het eigenlijke doel van de survey – een van de grootste in zijn soort – is om meer inzicht te krijgen in wat er gebeurt wanneer clusters van sterrenstelsels met elkaar in botsing komen. Ook zijn de overblijfselen te zien van explosies van de oudste sterren in de ons Melkwegstelsel.
De voltooiing van de GLEAM-survey vormt de opmaat naar een veel grotere survey die met de (nog te bouwen) Square Kilometre Array zal worden uitgevoerd. Dit grote netwerk van radiotelescopen komt verspreid over Australië en Zuid-Afrika te staan. De eerste waarnemingen zullen op z’n vroegst in 2020 plaatsvinden. (EE)
Astronomen hebben een nieuwe kaart gemaakt van de verdeling van het neutrale waterstofgas in onze Melkweg. De kaart is gebaseerd op gegevens die verzameld zijn met de radiotelescopen van Effelsberg (Duitsland) en Parkes (Australië).
Het is niet voor het eerst dat het neutrale waterstofgas in de Melkweg in kaart is gebracht – de eerste kaarten, gemaakt met onder meer de radiotelescoop in Dwingeloo, stammen al uit de jaren ’50 – maar wel de meest detailrijke. Voor het project zijn meer dan een miljoen afzonderlijke waarnemingen gedaan, die ongeveer tien miljoen ‘beeldpunten’ hebben opgeleverd.
Daarmee is de resolutie van de kaart ongeveer vier keer zo groot als die van de in 2005 afgeronde Leiden-Argentine-Bonn-survey. Ook zijn op de nieuwe kaart veel zwakkere wolken van waterstofgas te zien.
Neutraal waterstofgas dient als ‘grondstof’ voor de vorming van nieuwe sterren. Kennis van de verdeling ervan vergroot dus het inzicht in de stervormingsprocessen binnen onze Melkweg. Maar ook astronomen die zich bezighouden met objecten buiten ons sterrenstelsel hebben er profijt van. Alle straling die we uit het verre heelal ontvangen is immers door dat gas heen gegaan. Dankzij de nieuwe gegevens kunnen astronomen hun waarnemingen daarvoor nog nauwkeuriger dan voorheen corrigeren.
Bij surveys als deze worden astronomen overigens in toenemende mate gehinderd door de ‘ruis’ van mobiele telefonie en andere aardse radiozenders. Daarom moesten de metingen stuk voor stuk worden opgeschoond met behulp van geavanceerde computeralgoritmen. Daarmee was zelfs meer tijd gemoeid dan met de eigenlijke waarnemingen. (EE)
Astronomen hebben een nieuwe kaart gemaakt van de verdeling van het neutrale waterstofgas in onze Melkweg. De kaart is gebaseerd op gegevens die verzameld zijn met de radiotelescopen van Effelsberg (Duitsland) en Parkes (Australië).
Het is niet voor het eerst dat het neutrale waterstofgas in de Melkweg in kaart is gebracht – de eerste kaarten, gemaakt met onder meer de radiotelescoop in Dwingeloo, stammen al uit de jaren ’50 – maar wel de meest detailrijke. Voor het project zijn meer dan een miljoen afzonderlijke waarnemingen gedaan, die ongeveer tien miljoen ‘beeldpunten’ hebben opgeleverd.
Daarmee is de resolutie van de kaart ongeveer vier keer zo groot als die van de in 2005 afgeronde Leiden-Argentine-Bonn-survey. Ook zijn op de nieuwe kaart veel zwakkere wolken van waterstofgas te zien.
Neutraal waterstofgas dient als ‘grondstof’ voor de vorming van nieuwe sterren. Kennis van de verdeling ervan vergroot dus het inzicht in de stervormingsprocessen binnen onze Melkweg. Maar ook astronomen die zich bezighouden met objecten buiten ons sterrenstelsel hebben er profijt van. Alle straling die we uit het verre heelal ontvangen is immers door dat gas heen gegaan. Dankzij de nieuwe gegevens kunnen astronomen hun waarnemingen daarvoor nog nauwkeuriger dan voorheen corrigeren.
Bij surveys als deze worden astronomen overigens in toenemende mate gehinderd door de ‘ruis’ van mobiele telefonie en andere aardse radiozenders. Daarom moesten de metingen stuk voor stuk worden opgeschoond met behulp van geavanceerde computeralgoritmen. Daarmee was zelfs meer tijd gemoeid dan met de eigenlijke waarnemingen. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Europese VISTA-infraroodtelescoop in het noorden van Chili, een populatie van veranderlijke oude sterren ontdekt. De ontdekking van deze zogeheten RR Lyrae-sterren wijst erop dat het uitpuilende centrum van onze Melkweg is ontstaan door het samengaan van enkele stokoude sterrenhopen.
RR Lyrae-sterren worden gewoonlijk aangetroffen in dichtbevolkte bolvormige sterrenhopen. Het zijn veranderlijke sterren waarvan de helderheid met grote regelmaat afwisselend toe- en afneemt. Door zowel de duur van de helderheidscyclus als de gemiddelde helderheid van zo’n ster te meten, kunnen astronomen zijn afstand berekenen.
Jammergenoeg worden deze prachtige afstandsindicatoren vaak overstraald door jongere, helderdere sterren of gaan ze schuil achter wolken stof. Vandaar dat het tot nu toe niet was gelukt om RR Lyrae-sterren in het extreem dichtbevolkte en stoffige hart van de Melkweg op te sporen.
Door uit te wijken naar het infrarode deel van het spectrum, dat minder wordt gehinderd door stof, hebben astronomen dit gebied duidelijker dan ooit kunnen waarnemen. Maar zelfs met de VISTA-telescoop kostte het de grootste moeite om RR Lyrae-sterren op te sporen.
De ontdekking van deze meer dan 10 miljard jaar oude sterren wijst erop dat er verspreid over de centrale verdikking van de Melkweg overblijfselen van bolvormige sterrenhopen te vinden zijn. Mogelijk vormen de sterren zelfs het overblijfsel van de zwaarste en oudste sterrenhoop van de hele Melkweg. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Europese VISTA-infraroodtelescoop in het noorden van Chili, een populatie van veranderlijke oude sterren ontdekt. De ontdekking van deze zogeheten RR Lyrae-sterren wijst erop dat het uitpuilende centrum van onze Melkweg is ontstaan door het samengaan van enkele stokoude sterrenhopen.
RR Lyrae-sterren worden gewoonlijk aangetroffen in dichtbevolkte bolvormige sterrenhopen. Het zijn veranderlijke sterren waarvan de helderheid met grote regelmaat afwisselend toe- en afneemt. Door zowel de duur van de helderheidscyclus als de gemiddelde helderheid van zo’n ster te meten, kunnen astronomen zijn afstand berekenen.
Jammergenoeg worden deze prachtige afstandsindicatoren vaak overstraald door jongere, helderdere sterren of gaan ze schuil achter wolken stof. Vandaar dat het tot nu toe niet was gelukt om RR Lyrae-sterren in het extreem dichtbevolkte en stoffige hart van de Melkweg op te sporen.
Door uit te wijken naar het infrarode deel van het spectrum, dat minder wordt gehinderd door stof, hebben astronomen dit gebied duidelijker dan ooit kunnen waarnemen. Maar zelfs met de VISTA-telescoop kostte het de grootste moeite om RR Lyrae-sterren op te sporen.
De ontdekking van deze meer dan 10 miljard jaar oude sterren wijst erop dat er verspreid over de centrale verdikking van de Melkweg overblijfselen van bolvormige sterrenhopen te vinden zijn. Mogelijk vormen de sterren zelfs het overblijfsel van de zwaarste en oudste sterrenhoop van de hele Melkweg. (EE)
Met de 8,1-meter Gemini South-telescoop op Cerro Pachón, Chili, is een uitzonderlijk scherpe nabij-infraroodfoto gemaakt van de bolvormige sterrenhoop NGC 6624, die zich in het centrale deel van het Melkwegstelsel bevindt, in het sterrenbeeld Boogschutter. De bolhoop werd in 1784 ontdekt door William Herschel. De grote beeldscherpte (vergelijkbaar met die van de Hubble Space Telescoop in zichtbaar licht) kon bereikt worden door het gebruik van een gevoelige camera, in samenwerking met zogeheten adaptieve optiek om atmosferische trillingen te omzeilen.
\r\nDoor te fotograferen met verschillende infraroodfilters was het mogelijk om een zogeheten kleur-helderheidsdiagram van de sterren in de bolhoop te maken. Op basis van zo'n diagram kunnen astronomen de leeftijd van een sterrenhoop vaststellen. In het geval van NGC 6624 blijkt die tussen de 11,5 en 12,5 miljard jaar te bedragen. Niet eerder kon de leeftijd van een bolvormige sterrenhoop zo nauwkeurig worden vastgesteld.
\r\nDe resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal. (GS)
Met de 8,1-meter Gemini South-telescoop op Cerro Pachón, Chili, is een uitzonderlijk scherpe nabij-infraroodfoto gemaakt van de bolvormige sterrenhoop NGC 6624, die zich in het centrale deel van het Melkwegstelsel bevindt, in het sterrenbeeld Boogschutter. De bolhoop werd in 1784 ontdekt door William Herschel. De grote beeldscherpte (vergelijkbaar met die van de Hubble Space Telescoop in zichtbaar licht) kon bereikt worden door het gebruik van een gevoelige camera, in samenwerking met zogeheten adaptieve optiek om atmosferische trillingen te omzeilen.
\r\nDoor te fotograferen met verschillende infraroodfilters was het mogelijk om een zogeheten kleur-helderheidsdiagram van de sterren in de bolhoop te maken. Op basis van zo'n diagram kunnen astronomen de leeftijd van een sterrenhoop vaststellen. In het geval van NGC 6624 blijkt die tussen de 11,5 en 12,5 miljard jaar te bedragen. Niet eerder kon de leeftijd van een bolvormige sterrenhoop zo nauwkeurig worden vastgesteld.
\r\nDe resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal. (GS)
De Grote Magelhaense Wolk (GMW), een klein sterrenstelsel dat als een satelliet van onze Melkweg wordt beschouwd, heeft mogelijk zelf óók een ‘satelliet’. Deze fletse verzameling sterren – vermoedelijk een zogeheten bolvormige sterrenhoop – heeft de aanduiding SMASH 1 gekregen. Veel toekomst heeft het object niet: het staat op het punt om aan flarden te worden getrokken.
SMASH 1 is ontdekt bij een gerichte zoektocht naar zwakke sterrenstelsels in de naaste omgeving van de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk: de Survey of the Magellanic Stellar History – SMASH dus. Deze wordt uitgevoerd met de Dark Energy Camera van de 4-meter CTIO Blanco-telescoop in het noorden van Chili.
Uit een analyse van de waarnemingen van SMASH 1 volgt dat het een compact object is met een middellijn van slechts 60 lichtjaar. Ter vergelijking: de Melkweg is ongeveer 100.000 lichtjaar groot en de GMW 28.000 lichtjaar. Zijn compacte afmetingen, en het feit dat hij uit zeer oude, metaalarme sterren bestaat, doen vermoeden dat het om een bolvormige sterrenhoop gaat.
De sterrenhoop is slechts 42.000 lichtjaar verwijderd van de GMW. Gezien zijn massa en grootte, is hij waarschijnlijk niet bestand tegen de getijdenkrachten van zijn moederstelsel. Ook zijn enigszins langgerekte vorm wijst daarop.
Om meer te weten te komen over SMASH 1 zal worden geprobeerd om zijn snelheid te meten. Dat zal uitsluitsel kunnen geven over de vraag of hij ook echt om de GMW draait, of dat het toch een satelliet van onze eigen Melkweg is. Een andere vraag die beantwoord moet worden, is hoe SMASH 1 zo lang intact heeft kunnen blijven. (EE)
De Grote Magelhaense Wolk (GMW), een klein sterrenstelsel dat als een satelliet van onze Melkweg wordt beschouwd, heeft mogelijk zelf óók een ‘satelliet’. Deze fletse verzameling sterren – vermoedelijk een zogeheten bolvormige sterrenhoop – heeft de aanduiding SMASH 1 gekregen. Veel toekomst heeft het object niet: het staat op het punt om aan flarden te worden getrokken.
SMASH 1 is ontdekt bij een gerichte zoektocht naar zwakke sterrenstelsels in de naaste omgeving van de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk: de Survey of the Magellanic Stellar History – SMASH dus. Deze wordt uitgevoerd met de Dark Energy Camera van de 4-meter CTIO Blanco-telescoop in het noorden van Chili.
Uit een analyse van de waarnemingen van SMASH 1 volgt dat het een compact object is met een middellijn van slechts 60 lichtjaar. Ter vergelijking: de Melkweg is ongeveer 100.000 lichtjaar groot en de GMW 28.000 lichtjaar. Zijn compacte afmetingen, en het feit dat hij uit zeer oude, metaalarme sterren bestaat, doen vermoeden dat het om een bolvormige sterrenhoop gaat.
De sterrenhoop is slechts 42.000 lichtjaar verwijderd van de GMW. Gezien zijn massa en grootte, is hij waarschijnlijk niet bestand tegen de getijdenkrachten van zijn moederstelsel. Ook zijn enigszins langgerekte vorm wijst daarop.
Om meer te weten te komen over SMASH 1 zal worden geprobeerd om zijn snelheid te meten. Dat zal uitsluitsel kunnen geven over de vraag of hij ook echt om de GMW draait, of dat het toch een satelliet van onze eigen Melkweg is. Een andere vraag die beantwoord moet worden, is hoe SMASH 1 zo lang intact heeft kunnen blijven. (EE)
Waarnemingen met de Very Long Baseline Array, een Noord-Amerikaans netwerk van radiotelescopen, wijzen erop dat de galactische spiraalarm waar ons zonnestelsel deel van uitmaakt omvangrijker is dan tot nu toe werd aangenomen. Hij strekt zich uit uit over een lengte van 20.000 lichtjaar – ongeveer vier keer zo ver als eerdere schattingen aangaven (Science Advances, 28 september).
Het idee dat ons Melkwegstelsel een spiraalvorm heeft bestaat al heel lang, maar dat kon pas in de jaren ’50 van de afgelopen eeuw met waarnemingen worden bevestigd. Het valt ook niet mee om de schijfvorm van een sterrenstelsel in kaart te brengen als je je ergens ín die schijf bevindt.
Stukje bij beetje krijgen astronomen echter steeds meer zicht op de structuur van de Melkweg, al bestaat er nog steeds discussie over het aantal spiraalarmen en hun lengte. De spiraalarmen zijn de gebieden waar zich het meeste gas en stof heeft opgehoopt en nieuwe sterren ontstaan.
Ons zonnestelsel bevindt zich aan de rand van een arm – de Orion-arm of Lokale Arm – die tot nu toe niet voor vol werd aangezien. Er waren zelfs aanwijzingen dat het een zijtakje van de naburige Perseus-arm zou kunnen zijn.
Nieuw onderzoek onder leiding van Chinese astronomen heeft nu echter laten zien dat de Lokale Arm van vergelijkbare omvang is als de andere spiraalarmen. Dat blijkt uit nauwkeurige metingen van de afstanden van massarijke gaswolken die deel uitmaken van de verschillende armen.
De nieuwe metingen doen overigens vermoeden dat de spiraalarmen van onze Melkweg niet zo duidelijk zijn afgebakend als bij sommige andere spiraalstelsels. Er zijn tal van vertakkingen en onderlinge verbindingen. Een van deze uitlopers zou de Lokale Arm verbinden met de naburige Sagittarius-arm. (EE)
Waarnemingen met de Very Long Baseline Array, een Noord-Amerikaans netwerk van radiotelescopen, wijzen erop dat de galactische spiraalarm waar ons zonnestelsel deel van uitmaakt omvangrijker is dan tot nu toe werd aangenomen. Hij strekt zich uit uit over een lengte van 20.000 lichtjaar – ongeveer vier keer zo ver als eerdere schattingen aangaven (Science Advances, 28 september).
Het idee dat ons Melkwegstelsel een spiraalvorm heeft bestaat al heel lang, maar dat kon pas in de jaren ’50 van de afgelopen eeuw met waarnemingen worden bevestigd. Het valt ook niet mee om de schijfvorm van een sterrenstelsel in kaart te brengen als je je ergens ín die schijf bevindt.
Stukje bij beetje krijgen astronomen echter steeds meer zicht op de structuur van de Melkweg, al bestaat er nog steeds discussie over het aantal spiraalarmen en hun lengte. De spiraalarmen zijn de gebieden waar zich het meeste gas en stof heeft opgehoopt en nieuwe sterren ontstaan.
Ons zonnestelsel bevindt zich aan de rand van een arm – de Orion-arm of Lokale Arm – die tot nu toe niet voor vol werd aangezien. Er waren zelfs aanwijzingen dat het een zijtakje van de naburige Perseus-arm zou kunnen zijn.
Nieuw onderzoek onder leiding van Chinese astronomen heeft nu echter laten zien dat de Lokale Arm van vergelijkbare omvang is als de andere spiraalarmen. Dat blijkt uit nauwkeurige metingen van de afstanden van massarijke gaswolken die deel uitmaken van de verschillende armen.
De nieuwe metingen doen overigens vermoeden dat de spiraalarmen van onze Melkweg niet zo duidelijk zijn afgebakend als bij sommige andere spiraalstelsels. Er zijn tal van vertakkingen en onderlinge verbindingen. Een van deze uitlopers zou de Lokale Arm verbinden met de naburige Sagittarius-arm. (EE)
Het internationale RAVE-project (RAdial Velocity Experiment) heeft vandaag de nieuwste meetgegevens gepubliceerd in de vijfde zogeheten data release. Het gaat om de radiale snelheden (naar ons toe of van ons af) van 457.588 sterren aan de zuidelijke hemel, afgeleid uit spectroscopische waarnemingen die verricht zijn met de 1,2-meter telescoop op het Anglo-Australian Observatory. Het RAVE-project is in 2003 van start gegaan.
\r\nDe nieuwe RAVE-metingen vormen een welkome aanvulling op de eerste data release van de Europese ruimtetelescoop Gaia. Die publiceerde vorige week nauwkeurige posities, afstanden en eigenbewegingen (aan de hemel) van ca. twee miljoen sterren, waaronder vrijwel alle sterren die nu ook door RAVE zijn waargenomen.
\r\nWanneer van een ster zowel de eigenbeweging aan de hemel, de afstand én de radiale snelheid bekend is, kan de werkelijke driedimensionale ruimtelijke beweging achterhaald worden - belangrijke informatie om inzicht te krijgen in de structuur en dynamica van het Melkwegstelsel.
\r\nOverigens zal Gaia in de toekomst van ruim één miljard sterren posities, afstanden, eigenbewegingen en radiale snelheden meten, zij het niet in alle gevallen met dezelfde extreem hoge nauwkeurigheid. (GS)
Het internationale RAVE-project (RAdial Velocity Experiment) heeft vandaag de nieuwste meetgegevens gepubliceerd in de vijfde zogeheten data release. Het gaat om de radiale snelheden (naar ons toe of van ons af) van 457.588 sterren aan de zuidelijke hemel, afgeleid uit spectroscopische waarnemingen die verricht zijn met de 1,2-meter telescoop op het Anglo-Australian Observatory. Het RAVE-project is in 2003 van start gegaan.
\r\nDe nieuwe RAVE-metingen vormen een welkome aanvulling op de eerste data release van de Europese ruimtetelescoop Gaia. Die publiceerde vorige week nauwkeurige posities, afstanden en eigenbewegingen (aan de hemel) van ca. twee miljoen sterren, waaronder vrijwel alle sterren die nu ook door RAVE zijn waargenomen.
\r\nWanneer van een ster zowel de eigenbeweging aan de hemel, de afstand én de radiale snelheid bekend is, kan de werkelijke driedimensionale ruimtelijke beweging achterhaald worden - belangrijke informatie om inzicht te krijgen in de structuur en dynamica van het Melkwegstelsel.
\r\nOverigens zal Gaia in de toekomst van ruim één miljard sterren posities, afstanden, eigenbewegingen en radiale snelheden meten, zij het niet in alle gevallen met dezelfde extreem hoge nauwkeurigheid. (GS)
De European Research Council (ERC) heeft aan twee Nederlandse astronomen een Starting Grant toegekend. Deze persoonsgebonden subsidie bedraagt per project ongeveer 1,5 miljoen euro. Het biedt talentvolle jonge wetenschappers de kans hun eigen onderzoeksteam op te zetten of uit te breiden en aan de slag te gaan met baanbrekende ideeën.
In het onderzoek van Dr. Selma de Mink (Anton Pannekoek Instituut voor Sterrenkunde, API) staan zware dubbelsterren, dat wil zeggen twee sterren die om elkaar heen draaien, centraal. Samen met collega’s toonde De Mink eerder al aan dat nauwe dubbelsterren veel vaker voorkomen dan gedacht. Met haar onderzoeksteam gaat ze nu onderzoeken wat het effect hiervan is op de vele rollen die zware sterren hebben gespeeld in onze eigen kosmische geschiedenis. Een voorbeeld hiervan is de invloed op de productie van chemische elementen in het universum, zoals de zuurstof die we inademen en het calcium in onze botten.
De Mink is ook erg geïnteresseerd in de consequenties van de grote variatie aan kosmische explosies die het einde van het leven van zware sterren markeren, die sterrenkundigen tegenwoordig kunnen observeren met robot-telescopen die elke nacht de hemel scannen. Met haar onderzoek wil De Mink bijdragen aan een beter begrip van hoe sommige dubbelsterren hun leven eindigen als een dubbel zwart gat, wat – zoals onlangs is waargenomen – kan leiden tot een sterke bron van zwaartekrachtsstraling.
Dr. Diederik Kruijssen (gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht en Universiteit Leiden, nu Universiteit van Heidelberg) gaat onderzoeken hoe sterrenstelsels zoals de Melkweg hun vele miljarden sterren hebben gevormd. Kruijssen: ‘We hebben een nieuwe methode ontwikkeld waarmee we uit afbeeldingen van sterrenstelsels precies kunnen meten hoe snel interstellaire gaswolken ineenstorten tot sterren en hoe de jonge sterren het overgebleven gas vervolgens weer wegblazen. Deze methode is ideaal om toe te passen op waarnemingen met reuzentelescopen zoals de Atacama Large Millimeter/sub-millimeter Array (ALMA) en de toekomstige European Extremely Large Telescope (E-ELT). Zo kunnen we voor het eerst de vorming van sterren bestuderen tot op afstanden van vele miljarden lichtjaren, vlak na de oerknal.’
Vervolgens zal Kruijssen de resultaten van zijn nieuwe techniek toepassen in grote computersimulaties van vormende sterrenstelsels. Kruijssen: ‘Het is een enorm vraagstuk hoe de grote variëteit aan sterrenstelsels is ontstaan. Computersimulaties hebben grote problemen met het beantwoorden van die vraag, omdat de eigenschappen van sterrenstelsels sterk afhangen van de details van het stervormingsproces. Met onze nieuwe waarnemingen zullen we dit proces eindelijk op een realistische manier kunnen opnemen in computersimulaties, en hopen we de vorming en eigenschappen van sterrenstelsels zoals de Melkweg te kunnen verklaren.’
De European Research Council (ERC) heeft aan twee Nederlandse astronomen een Starting Grant toegekend. Deze persoonsgebonden subsidie bedraagt per project ongeveer 1,5 miljoen euro. Het biedt talentvolle jonge wetenschappers de kans hun eigen onderzoeksteam op te zetten of uit te breiden en aan de slag te gaan met baanbrekende ideeën.
In het onderzoek van Dr. Selma de Mink (Anton Pannekoek Instituut voor Sterrenkunde, API) staan zware dubbelsterren, dat wil zeggen twee sterren die om elkaar heen draaien, centraal. Samen met collega’s toonde De Mink eerder al aan dat nauwe dubbelsterren veel vaker voorkomen dan gedacht. Met haar onderzoeksteam gaat ze nu onderzoeken wat het effect hiervan is op de vele rollen die zware sterren hebben gespeeld in onze eigen kosmische geschiedenis. Een voorbeeld hiervan is de invloed op de productie van chemische elementen in het universum, zoals de zuurstof die we inademen en het calcium in onze botten.
De Mink is ook erg geïnteresseerd in de consequenties van de grote variatie aan kosmische explosies die het einde van het leven van zware sterren markeren, die sterrenkundigen tegenwoordig kunnen observeren met robot-telescopen die elke nacht de hemel scannen. Met haar onderzoek wil De Mink bijdragen aan een beter begrip van hoe sommige dubbelsterren hun leven eindigen als een dubbel zwart gat, wat – zoals onlangs is waargenomen – kan leiden tot een sterke bron van zwaartekrachtsstraling.
Dr. Diederik Kruijssen (gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht en Universiteit Leiden, nu Universiteit van Heidelberg) gaat onderzoeken hoe sterrenstelsels zoals de Melkweg hun vele miljarden sterren hebben gevormd. Kruijssen: ‘We hebben een nieuwe methode ontwikkeld waarmee we uit afbeeldingen van sterrenstelsels precies kunnen meten hoe snel interstellaire gaswolken ineenstorten tot sterren en hoe de jonge sterren het overgebleven gas vervolgens weer wegblazen. Deze methode is ideaal om toe te passen op waarnemingen met reuzentelescopen zoals de Atacama Large Millimeter/sub-millimeter Array (ALMA) en de toekomstige European Extremely Large Telescope (E-ELT). Zo kunnen we voor het eerst de vorming van sterren bestuderen tot op afstanden van vele miljarden lichtjaren, vlak na de oerknal.’
Vervolgens zal Kruijssen de resultaten van zijn nieuwe techniek toepassen in grote computersimulaties van vormende sterrenstelsels. Kruijssen: ‘Het is een enorm vraagstuk hoe de grote variëteit aan sterrenstelsels is ontstaan. Computersimulaties hebben grote problemen met het beantwoorden van die vraag, omdat de eigenschappen van sterrenstelsels sterk afhangen van de details van het stervormingsproces. Met onze nieuwe waarnemingen zullen we dit proces eindelijk op een realistische manier kunnen opnemen in computersimulaties, en hopen we de vorming en eigenschappen van sterrenstelsels zoals de Melkweg te kunnen verklaren.’
Verdwalen in het Melkwegstelsel is niet meer mogelijk. De Europese ruimtetelescoop Gaia heeft één miljard sterren ongekend nauwkeurig in kaart gebracht. Van twee miljoen sterren zijn ook de afstanden en bewegingen veel beter bekend dan ooit, zodat er zelfs driedimensionale kaarten beschikbaar zijn. De nieuwe Gaia-catalogus is woensdag/vandaag gepresenteerd op het European Space Astronomy Centre in Madrid.
\r\nVoor amateurastronomen maken die nieuwe kaarten weinig uit: zij weten wel welke kant ze hun telescoop op moeten zwenken om hun favoriete hemellichaam te zien. Maar voor professionele sterrenkundigen is de nieuwe mate van detail cruciaal. Tal van deelgebieden van de astronomie zullen de komende decennia profijt hebben van de Gaia-gegevens.
\r\nZo is ons Melkwegstelsel in de loop van miljarden jaren bijvoorbeeld gegroeid door kleinere stelseltjes op te slokken. Die dwergstelsels zijn al lang uiteengerukt door getijdenkrachten, maar wie over een goede 3D-kaart van posities en bewegingen van sterren beschikt, kan de opgeslokte sterren toch herkennen. En uit het opgemeten zwaartekrachtveld van de Melkweg valt straks ook de verdeling van donkere materie nauwkeuriger te achterhalen.
\r\nDankzij Gaia zijn de afstanden van sterren nu in veel gevallen tot op minder dan een lichtjaar nauwkeurig bekend, aldus wetenschappelijke projectleider Timo Prusti van ruimtevaartcentrum ESTEC in Noordwijk. Voorheen bedroeg de onnauwkeurigheid soms wel tientallen lichtjaren. Nu de afstanden beter bekend zijn, is veel preciezer te achterhalen hoeveel energie de sterren produceren, wat weer belangrijk is om hun levensloop goed te begrijpen.
\r\nIn de nabije toekomst gaat Gaia ook informatie opleveren over planetoïden in ons eigen zonnestelsel (die vallen op als zwakke bewegende lichtstipjes aan de hemel) en over planeten bij andere sterren – die verraden hun bestaan doordat de sterren waar ze omheen draaien een beetje heen en weer wiebelen. Gaia meet dat allemaal extreem nauwkeurig.
\r\nGaia is eind 2013 gelanceerd. Met zijn twee telescopen scant hij voortdurend de sterrenhemel. Elk lichtstipje wordt tientallen malen minutieus vastgelegd, uiteindelijk met een nauwkeurigheid van een honderdduizendste boogseconde (voor de helderste sterren). Dat komt overeen met de dikte van een mensenhaar, gezien vanaf duizend kilometer afstand. Die ongekende precisie is mogelijk dankzij een metrologisch systeem dat ontwikkeld is door het Nederlandse onderzoeksinstituut TNO.
\r\nDe afgebeelde Gaia-kaart toont de verdeling van de ‘sterdichtheid’ aan de hemel. Je kunt hem vergelijken met een wereldkaart van de bevolkingsdichtheid op aarde. Verduisterende stofwolken in het Melkwegstelsel zijn goed zichtbaar, evenals de Magelhaense Wolken (rechtsonder), de twee begeleiders van de Melkweg. Overigens zijn ook duizenden verre sterrenstelsels in kaart gebracht.
\r\nVolgens Anthony Brown van de Leidse Sterrewacht, de voorzitter van het Gaia Data Processing and Analysis Consortium, is deze eerste data release van Gaia nog maar het begin. ‘Eind volgend jaar hebben we nauwkeurige afstanden en ruimtelijke bewegingen van alle één miljard sterren,’ zegt hij. ‘En er ligt al een aanvraag voor een verlenging van de missie tot 2024. Hoe langer we meten, hoe groter de nauwkeurigheid.’
\r\nBrown denkt dat sterrenkundigen staan te popelen om aan de slag te gaan met de nieuwe gegevens. ‘Ik verwacht de eerste wetenschappelijke publicaties al binnen een paar weken.’
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Nieuwe atlas van de hemel: Melkwegstelsel extreem nauwkeurig in kaart gebracht", "pk_id": 39053, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Telescopen"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Verdwalen in het Melkwegstelsel is niet meer mogelijk. De Europese ruimtetelescoop Gaia heeft één miljard sterren ongekend nauwkeurig in kaart gebracht. Van twee miljoen sterren zijn ook de afstanden en bewegingen veel beter bekend dan ooit, zodat er zelfs driedimensionale kaarten beschikbaar zijn. De nieuwe Gaia-catalogus is woensdag/vandaag gepresenteerd op het European Space Astronomy Centre in Madrid.
\r\nVoor amateurastronomen maken die nieuwe kaarten weinig uit: zij weten wel welke kant ze hun telescoop op moeten zwenken om hun favoriete hemellichaam te zien. Maar voor professionele sterrenkundigen is de nieuwe mate van detail cruciaal. Tal van deelgebieden van de astronomie zullen de komende decennia profijt hebben van de Gaia-gegevens.
\r\nZo is ons Melkwegstelsel in de loop van miljarden jaren bijvoorbeeld gegroeid door kleinere stelseltjes op te slokken. Die dwergstelsels zijn al lang uiteengerukt door getijdenkrachten, maar wie over een goede 3D-kaart van posities en bewegingen van sterren beschikt, kan de opgeslokte sterren toch herkennen. En uit het opgemeten zwaartekrachtveld van de Melkweg valt straks ook de verdeling van donkere materie nauwkeuriger te achterhalen.
\r\nDankzij Gaia zijn de afstanden van sterren nu in veel gevallen tot op minder dan een lichtjaar nauwkeurig bekend, aldus wetenschappelijke projectleider Timo Prusti van ruimtevaartcentrum ESTEC in Noordwijk. Voorheen bedroeg de onnauwkeurigheid soms wel tientallen lichtjaren. Nu de afstanden beter bekend zijn, is veel preciezer te achterhalen hoeveel energie de sterren produceren, wat weer belangrijk is om hun levensloop goed te begrijpen.
\r\nIn de nabije toekomst gaat Gaia ook informatie opleveren over planetoïden in ons eigen zonnestelsel (die vallen op als zwakke bewegende lichtstipjes aan de hemel) en over planeten bij andere sterren – die verraden hun bestaan doordat de sterren waar ze omheen draaien een beetje heen en weer wiebelen. Gaia meet dat allemaal extreem nauwkeurig.
\r\nGaia is eind 2013 gelanceerd. Met zijn twee telescopen scant hij voortdurend de sterrenhemel. Elk lichtstipje wordt tientallen malen minutieus vastgelegd, uiteindelijk met een nauwkeurigheid van een honderdduizendste boogseconde (voor de helderste sterren). Dat komt overeen met de dikte van een mensenhaar, gezien vanaf duizend kilometer afstand. Die ongekende precisie is mogelijk dankzij een metrologisch systeem dat ontwikkeld is door het Nederlandse onderzoeksinstituut TNO.
\r\nDe afgebeelde Gaia-kaart toont de verdeling van de ‘sterdichtheid’ aan de hemel. Je kunt hem vergelijken met een wereldkaart van de bevolkingsdichtheid op aarde. Verduisterende stofwolken in het Melkwegstelsel zijn goed zichtbaar, evenals de Magelhaense Wolken (rechtsonder), de twee begeleiders van de Melkweg. Overigens zijn ook duizenden verre sterrenstelsels in kaart gebracht.
\r\nVolgens Anthony Brown van de Leidse Sterrewacht, de voorzitter van het Gaia Data Processing and Analysis Consortium, is deze eerste data release van Gaia nog maar het begin. ‘Eind volgend jaar hebben we nauwkeurige afstanden en ruimtelijke bewegingen van alle één miljard sterren,’ zegt hij. ‘En er ligt al een aanvraag voor een verlenging van de missie tot 2024. Hoe langer we meten, hoe groter de nauwkeurigheid.’
\r\nBrown denkt dat sterrenkundigen staan te popelen om aan de slag te gaan met de nieuwe gegevens. ‘Ik verwacht de eerste wetenschappelijke publicaties al binnen een paar weken.’
", "slug": "nieuwe-atlas-van-de-hemel-melkwegstelsel-extreem-n", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2016, 9, 14, 14, 47, 33], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2016-09-14 14:47:33", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Nieuwe atlas van de hemel: Melkwegstelsel extreem nauwkeurig in kaart gebracht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/gaias-eerste-hemelkaart/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "ESA’s Gaia-missie heeft vandaag zijn eerste catalogus gepubliceerd van de ruim 1 miljard sterren die deze satelliet in kaart brengt. De hemelkaart is de grootste ooit door één missie gemaakt.
Uiteindelijk zal de eind 2013 gelanceerde Gaia-satelliet ook de afstanden en bewegingen van deze miljard sterren bepalen. Zo ontstaat de meest nauwkeurige 3D-kaart van de Melkweg, die een revolutie zal ontketenen in de sterrenkunde. Nu al heeft Gaia voor een subset van ruim twee miljoen sterren niet alleen de exacte positie aan de hemel en de helderheid vastgesteld, maar ook hun afstand tot de aarde en hun beweging.
De eerste dataset is gebaseerd op gegevens die Gaia in het eerste jaar na lancering heeft verzameld. Deze survey is nog niet helemaal homogeen, maar de hemelkaart zal steeds beter worden tijdens Gaia’s vijfjarige missie.
Het omzetten van de gigantische hoeveelheid ruwe data die Gaia genereert in concrete informatie over sterposities is een zeer complexe procedure. Daarom heeft ESA een pan-Europese organisatie opgezet: Het Gaia Data Processing and Analysis Consortium (DPAC). Daarbinnen werken 450 wetenschappers en software-ingenieurs samen. Hoofd van DPAC is de Leidse astronoom Anthony Brown. Brown licht toe: ‘Wat we vandaag hebben gepresenteerd is het resultaat van een zeer intensieve samenwerking gedurende de laatste 10 jaar. Met mensen uit allerlei disciplines hebben we de data verwerkt en verpakt in betekenisvolle astronomische gegevens. Deze data komen nu beschikbaar voor iedereen.’
De Groningse astronoom Amina Helmi, die net als Brown ook al decennialang betrokken is bij de Gaia-missie, maakte deel uit van het team wetenschappers dat de Gaia-data heeft gevalideerd. Helmi kijkt uit naar de gegevens die vanaf deze week toegankelijk zijn. Zij is vooral geïnteresseerd in de evolutie van de Melkweg.: ‘Om die te bestuderen heb ik straks de beschikking over de gegevens van 1 miljard sterren. De gegevens van Gaia zijn bovendien ongeveer honderd keer nauwkeuriger dan alles wat nu beschikbaar is.’
Peter Jonker (SRON/Radboud) en Gijs Nelemans (Radboud) zijn om een heel andere reden enthousiast. Zij zijn lid van DPAC voor de ‘transient’-alerts. Transients zijn sterrenkundige verschijnselen van voorbijgaande aard zoals supernova’s. ‘Omdat Gaia de hemel steeds opnieuw bekijkt om de posities en afstanden te meten, krijgen we een unieke kans om variabele sterren en transients te ontdekken’, zegt Jonker.
ESA’s Gaia-missie heeft vandaag zijn eerste catalogus gepubliceerd van de ruim 1 miljard sterren die deze satelliet in kaart brengt. De hemelkaart is de grootste ooit door één missie gemaakt.
Uiteindelijk zal de eind 2013 gelanceerde Gaia-satelliet ook de afstanden en bewegingen van deze miljard sterren bepalen. Zo ontstaat de meest nauwkeurige 3D-kaart van de Melkweg, die een revolutie zal ontketenen in de sterrenkunde. Nu al heeft Gaia voor een subset van ruim twee miljoen sterren niet alleen de exacte positie aan de hemel en de helderheid vastgesteld, maar ook hun afstand tot de aarde en hun beweging.
De eerste dataset is gebaseerd op gegevens die Gaia in het eerste jaar na lancering heeft verzameld. Deze survey is nog niet helemaal homogeen, maar de hemelkaart zal steeds beter worden tijdens Gaia’s vijfjarige missie.
Het omzetten van de gigantische hoeveelheid ruwe data die Gaia genereert in concrete informatie over sterposities is een zeer complexe procedure. Daarom heeft ESA een pan-Europese organisatie opgezet: Het Gaia Data Processing and Analysis Consortium (DPAC). Daarbinnen werken 450 wetenschappers en software-ingenieurs samen. Hoofd van DPAC is de Leidse astronoom Anthony Brown. Brown licht toe: ‘Wat we vandaag hebben gepresenteerd is het resultaat van een zeer intensieve samenwerking gedurende de laatste 10 jaar. Met mensen uit allerlei disciplines hebben we de data verwerkt en verpakt in betekenisvolle astronomische gegevens. Deze data komen nu beschikbaar voor iedereen.’
De Groningse astronoom Amina Helmi, die net als Brown ook al decennialang betrokken is bij de Gaia-missie, maakte deel uit van het team wetenschappers dat de Gaia-data heeft gevalideerd. Helmi kijkt uit naar de gegevens die vanaf deze week toegankelijk zijn. Zij is vooral geïnteresseerd in de evolutie van de Melkweg.: ‘Om die te bestuderen heb ik straks de beschikking over de gegevens van 1 miljard sterren. De gegevens van Gaia zijn bovendien ongeveer honderd keer nauwkeuriger dan alles wat nu beschikbaar is.’
Peter Jonker (SRON/Radboud) en Gijs Nelemans (Radboud) zijn om een heel andere reden enthousiast. Zij zijn lid van DPAC voor de ‘transient’-alerts. Transients zijn sterrenkundige verschijnselen van voorbijgaande aard zoals supernova’s. ‘Omdat Gaia de hemel steeds opnieuw bekijkt om de posities en afstanden te meten, krijgen we een unieke kans om variabele sterren en transients te ontdekken’, zegt Jonker.
The Milky Way has been mapped in greater detail than ever before. And a first quick look indicates that our home galaxy is larger in extent than scientists had thought before, says Gisella Clementini, an astronomer at the Astronomical Observatory of Bologna, Italy.
\r\nToday, at the European Space Astronomy Centre in Madrid, Spain, the European Space Agency (ESA) released the first data from its €750 million Gaia star mapping mission. The new catalog contains sky positions for 1.1 billion stars, 400 million of which have never been seen before. For many stars, the positional accuracy is 300 micro arc seconds – the width of a human hair, seen from a distance of 30 kilometers – positions that will help astronomers better determine the three-dimensional layout of the galaxy. “This is far better than anything we’ve ever had before,” says project scientist Timo Prusti of ESA’s science and technology center ESTEC in Noordwijk, the Netherlands. “It’s a milestone.”
\r\nGaia was launched in December 2013 and has been scanning the skies ever since with its gigapixel camera, despite minor problems with stray light getting in, and some recurring contamination of ice on the two main telescope mirrors. So far, it has carried out many hundreds of billions of individual measurements, yielding 40 gigabytes of data every single day. By combining the new measurements with older ones from ESA’s Hipparcos satellite, data analysts were able to derive accurate distances and motions for a subset of two million stars, providing more precise information on their physical properties and on the Milky Way’s gravity field. ‘Knowing stellar distances is extremely important for many fields of astrophysics,’ says Prusti. ‘To me, this is the most exciting part of this first data release.’
\r\nA second data release, planned for late 2017, will include even more accurate positions – in some cases up to 10 micro arc seconds, or a human hair at a distance of 1,000 kilometers. The second release will also contain distances and motions for all 1.1 billion stars, says astronomer Anthony Brown of Leiden University, the Netherlands, who chairs a 450-member consortium of Gaia data analysts. In addition, Gaia will discover tens of thousands of new star clusters in the Milky Way, and yield accurate positional data for about a million remote galaxies. “Future facilities like the Large Synoptic Survey Telescope , the James Webb Space Telescope, and ESA’s Euclid satellite, will gratefully exploit the Gaia catalog,” says Brown.
\r\nAs of today, scientists worldwide will have unlimited access to the Gaia data. “Please enjoy with us,” Prusti said at the Madrid press conference. The new information is of particular interest to astronomers studying stellar evolution and the formation history of the Milky Way, including the role and distribution of dark matter. In the future, Gaia is also expected to discover new asteroids in our solar system and thousands of Jupiter-like planets orbiting other stars. An alert system to notify astronomers about Gaia discoveries of transient events like supernovae (exploding stars) is already in operation. According to Brown, many scientists are eager to start working on the data. “I expect the first scientific papers based on this data release within a couple of weeks,” he says.
\r\nGaia’s primary mission will be over in mid-2019. ESA still has to decide on a possible mission extension to 2024, which would even further increase the accuracy of the final catalog. As for the distant future, astronomers dream of an infrared counterpart of Gaia, which would be able to peer through the Milky Way’s dust cloud into its very center, and also would excel at detecting and measuring faint red and brown dwarf stars in the solar neighborhood.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gaia shows Milky Way to be larger than thought", "pk_id": 39052, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Telescopen"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "The Milky Way has been mapped in greater detail than ever before. And a first quick look indicates that our home galaxy is larger in extent than scientists had thought before, says Gisella Clementini, an astronomer at the Astronomical Observatory of Bologna, Italy.
\r\nToday, at the European Space Astronomy Centre in Madrid, Spain, the European Space Agency (ESA) released the first data from its €750 million Gaia star mapping mission. The new catalog contains sky positions for 1.1 billion stars, 400 million of which have never been seen before. For many stars, the positional accuracy is 300 micro arc seconds – the width of a human hair, seen from a distance of 30 kilometers – positions that will help astronomers better determine the three-dimensional layout of the galaxy. “This is far better than anything we’ve ever had before,” says project scientist Timo Prusti of ESA’s science and technology center ESTEC in Noordwijk, the Netherlands. “It’s a milestone.”
\r\nGaia was launched in December 2013 and has been scanning the skies ever since with its gigapixel camera, despite minor problems with stray light getting in, and some recurring contamination of ice on the two main telescope mirrors. So far, it has carried out many hundreds of billions of individual measurements, yielding 40 gigabytes of data every single day. By combining the new measurements with older ones from ESA’s Hipparcos satellite, data analysts were able to derive accurate distances and motions for a subset of two million stars, providing more precise information on their physical properties and on the Milky Way’s gravity field. ‘Knowing stellar distances is extremely important for many fields of astrophysics,’ says Prusti. ‘To me, this is the most exciting part of this first data release.’
\r\nA second data release, planned for late 2017, will include even more accurate positions – in some cases up to 10 micro arc seconds, or a human hair at a distance of 1,000 kilometers. The second release will also contain distances and motions for all 1.1 billion stars, says astronomer Anthony Brown of Leiden University, the Netherlands, who chairs a 450-member consortium of Gaia data analysts. In addition, Gaia will discover tens of thousands of new star clusters in the Milky Way, and yield accurate positional data for about a million remote galaxies. “Future facilities like the Large Synoptic Survey Telescope , the James Webb Space Telescope, and ESA’s Euclid satellite, will gratefully exploit the Gaia catalog,” says Brown.
\r\nAs of today, scientists worldwide will have unlimited access to the Gaia data. “Please enjoy with us,” Prusti said at the Madrid press conference. The new information is of particular interest to astronomers studying stellar evolution and the formation history of the Milky Way, including the role and distribution of dark matter. In the future, Gaia is also expected to discover new asteroids in our solar system and thousands of Jupiter-like planets orbiting other stars. An alert system to notify astronomers about Gaia discoveries of transient events like supernovae (exploding stars) is already in operation. According to Brown, many scientists are eager to start working on the data. “I expect the first scientific papers based on this data release within a couple of weeks,” he says.
\r\nGaia’s primary mission will be over in mid-2019. ESA still has to decide on a possible mission extension to 2024, which would even further increase the accuracy of the final catalog. As for the distant future, astronomers dream of an infrared counterpart of Gaia, which would be able to peer through the Milky Way’s dust cloud into its very center, and also would excel at detecting and measuring faint red and brown dwarf stars in the solar neighborhood.
", "slug": "gaia-shows-milky-way-be-larger-thought", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2016, 9, 13, 14, 44, 33], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2016-09-13 14:44:33", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Gaia shows Milky Way to be larger than thought"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/kosmisch-eerbetoon-aan-jarige-tv-serie-star-trek/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Als eerbetoon aan de 50e verjaardag van de tv-serie Star Trek, die op 8 september 1966 zijn debuut beleefde, heeft NASA een bijzondere infraroodopname gepresenteerd die gemaakt is met de ruimtetelescoop Spitzer. Met een beetje fantasie zijn in de afgebeelde stervormingsgebieden twee versies van het beroemde ruimteschip USS Enterprise te herkennen.
De beide complexen van gas en stof staan te boek als IRAS 19340+2016 and IRAS19343+2026. IRAS was een Amerikaans/Brits/Nederlandse satelliet die in 1983 als eerste de complete hemel op infrarode golflengten in kaart bracht.
De nieuwe opnamen zijn gebaseerd op gegevens van twee omvangrijke infraroodsurveys die zijn uitgevoerd met de veel geavanceerdere Spitzer-ruimtetelescoop. (EE)
Als eerbetoon aan de 50e verjaardag van de tv-serie Star Trek, die op 8 september 1966 zijn debuut beleefde, heeft NASA een bijzondere infraroodopname gepresenteerd die gemaakt is met de ruimtetelescoop Spitzer. Met een beetje fantasie zijn in de afgebeelde stervormingsgebieden twee versies van het beroemde ruimteschip USS Enterprise te herkennen.
De beide complexen van gas en stof staan te boek als IRAS 19340+2016 and IRAS19343+2026. IRAS was een Amerikaans/Brits/Nederlandse satelliet die in 1983 als eerste de complete hemel op infrarode golflengten in kaart bracht.
De nieuwe opnamen zijn gebaseerd op gegevens van twee omvangrijke infraroodsurveys die zijn uitgevoerd met de veel geavanceerdere Spitzer-ruimtetelescoop. (EE)
Astronomen hebben een nieuwe computersimulatie gemaakt van de vorming van ons Melkwegstelsel. De simulatie volgt de ontwikkeling van ons sterrenstelsel vanaf zijn geboorte, miljarden jaren geleden, als een losse opeenhoping van materie tot zijn huidige toestand.
De simulatie lijkt een probleem op te lossen waar astronomen al tientallen jaren mee worstelen: dat van de kleine dwergstelsels die als satellieten om de Melkweg cirkelen. Eerdere simulaties voorspelden dat er duizenden van deze satellietstelsels moeten zijn, terwijl er tot nu toe pas een stuk of dertig zijn ontdekt. De nieuwe simulatie komt uit bij een spiraalvormig sterrenstelsel dat sterke overeenkomsten vertoont met onze Melkweg én een veel kleiner aantal satellieten heeft.
Het belangrijkste verschil met eerdere simulaties is dat in het nieuwe model nauwkeurig in rekening is gebracht welke invloed supernova’s – explosies van zware sterren – hebben op hun omgeving. De ‘wind’ van deze explosies blijkt veel gas en sterren uit kleine sterrenstelsels weg te kunnen blazen. Het gevolg hiervan is dat veel jonge dwergstelsels uit elkaar vallen voordat ze volgroeid zijn. (EE)
Astronomen hebben een nieuwe computersimulatie gemaakt van de vorming van ons Melkwegstelsel. De simulatie volgt de ontwikkeling van ons sterrenstelsel vanaf zijn geboorte, miljarden jaren geleden, als een losse opeenhoping van materie tot zijn huidige toestand.
De simulatie lijkt een probleem op te lossen waar astronomen al tientallen jaren mee worstelen: dat van de kleine dwergstelsels die als satellieten om de Melkweg cirkelen. Eerdere simulaties voorspelden dat er duizenden van deze satellietstelsels moeten zijn, terwijl er tot nu toe pas een stuk of dertig zijn ontdekt. De nieuwe simulatie komt uit bij een spiraalvormig sterrenstelsel dat sterke overeenkomsten vertoont met onze Melkweg én een veel kleiner aantal satellieten heeft.
Het belangrijkste verschil met eerdere simulaties is dat in het nieuwe model nauwkeurig in rekening is gebracht welke invloed supernova’s – explosies van zware sterren – hebben op hun omgeving. De ‘wind’ van deze explosies blijkt veel gas en sterren uit kleine sterrenstelsels weg te kunnen blazen. Het gevolg hiervan is dat veel jonge dwergstelsels uit elkaar vallen voordat ze volgroeid zijn. (EE)
Een internationaal team van astronomen, onder wie Davide Massari en Livia Origlia van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft ontdekt dat de bolvormige sterrenhoop Terzan 5 sterren van sterk uiteenlopende leeftijden bevat. Daarin onderscheidt hij zich van andere sterrenhopen, waarvan de sterren allemaal ongeveer even oud zijn.
Terzan 5 staat op een afstand van 19.000 lichtjaar in het sterrenbeeld Boogschutter, in de richting van het Melkwegcentrum. Sinds zijn ontdekking, ruim veertig jaar geleden, staat hij te boek als een bolvormige sterrenhoop.
Bij het nieuwe onderzoek is ontdekt dat Terzan 5 uit twee soorten sterren bestaat die behalve in chemische samenstelling ook in leeftijd verschillen. Tussen de twee populaties gaapt een gat van ruwweg 7 miljard jaar. Dit grote leeftijdsverschil wijst erop dat de stervorming in Terzan 5 geen doorlopend proces is geweest, maar zich in twee afzonderlijke episoden heeft voltrokken.
De huidige theorieën over het ontstaan van sterrenstelsels gaan ervan uit dat de centrale verdikking van de Melkweg (de ‘bulge’) is ontstaan door interacties tussen enorme samenballingen van gas en sterren, waarbij sommige met elkaar samensmolten en andere uiteenvielen.
Zijn ongewone eigenschappen doen vermoeden dat Terzan 5 één van die gasrijke samenballingen is geweest. Daar waar de eigenschappen van Terzan 5 ongewoon zijn voor een bolvormige sterrenhoop, lijken ze namelijk sterk op die van de sterrenpopulatie in het hart van de Melkweg. Ook vertoont de sterrenhoop overeenkomsten met de reusachtige samenklonteringen van sterren en gas die in verre sterrenstelsels worden waargenomen. (EE)
Een internationaal team van astronomen, onder wie Davide Massari en Livia Origlia van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft ontdekt dat de bolvormige sterrenhoop Terzan 5 sterren van sterk uiteenlopende leeftijden bevat. Daarin onderscheidt hij zich van andere sterrenhopen, waarvan de sterren allemaal ongeveer even oud zijn.
Terzan 5 staat op een afstand van 19.000 lichtjaar in het sterrenbeeld Boogschutter, in de richting van het Melkwegcentrum. Sinds zijn ontdekking, ruim veertig jaar geleden, staat hij te boek als een bolvormige sterrenhoop.
Bij het nieuwe onderzoek is ontdekt dat Terzan 5 uit twee soorten sterren bestaat die behalve in chemische samenstelling ook in leeftijd verschillen. Tussen de twee populaties gaapt een gat van ruwweg 7 miljard jaar. Dit grote leeftijdsverschil wijst erop dat de stervorming in Terzan 5 geen doorlopend proces is geweest, maar zich in twee afzonderlijke episoden heeft voltrokken.
De huidige theorieën over het ontstaan van sterrenstelsels gaan ervan uit dat de centrale verdikking van de Melkweg (de ‘bulge’) is ontstaan door interacties tussen enorme samenballingen van gas en sterren, waarbij sommige met elkaar samensmolten en andere uiteenvielen.
Zijn ongewone eigenschappen doen vermoeden dat Terzan 5 één van die gasrijke samenballingen is geweest. Daar waar de eigenschappen van Terzan 5 ongewoon zijn voor een bolvormige sterrenhoop, lijken ze namelijk sterk op die van de sterrenpopulatie in het hart van de Melkweg. Ook vertoont de sterrenhoop overeenkomsten met de reusachtige samenklonteringen van sterren en gas die in verre sterrenstelsels worden waargenomen. (EE)
De sterren in de binnendelen van het Melkwegstelsel zijn ouder dan de sterren in de buitengebieden. Dat was al langer bekend, maar dan vooral voor de sterren in de kern en de afgeplatte, ronddraaiende schijf van de Melkweg. Nu is dat verband tussen leeftijd en afstand tot het centrum ook op overtuigende wijze aangetoond voor de sterren in de uitgestrekte, min of meer bolvormige halo van het Melkwegstelsel.
\r\nAstronomen van de University of Notre Dame (Indiana) zochten in de waarnemingsgegevens van de Sloan Digital Sky Survey naar zogeheten BHB-sterren (blue horizontal branch; de naam verwijst naar hun positie in het Hertzsprung-Russell-diagram, waarin de lichtkracht van sterren is uitgezet tegen hun oppervlaktetemperatuur). Dit zijn sterren die hun energie ontlenen aan kernfusie van helium. Het zijn bovendien de enige sterren waarvoor geldt dat er een één-op-één-relatie bestaat tussen hun leeftijd en hun precieze kleur (die weer bepaald wordt door de oppervlaktetemperatuur).
\r\nIn kaarten waarin de leeftijden van de ruim 130.000 BHB-sterren weergegeven worden door verschillende kleuren, is duidelijk te zien dat de oudste sterren zich dicht bij het centrum bevinden, en de jongere meer naar buiten. Dit wijst erop dat het Melkwegstelsel ruim 13 miljard jaar geleden is ontstaan uit de versmelting van kleinere 'sub-halo's' (verzamelingen van donkere materie, gas en sterren). Het populaire hiërarchische model voor de vorming van sterrenstelsels voorspelt inderdaad zo'n positie-afhankelijke leeftijdsverdeling. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Nature Physics. (GS)
De sterren in de binnendelen van het Melkwegstelsel zijn ouder dan de sterren in de buitengebieden. Dat was al langer bekend, maar dan vooral voor de sterren in de kern en de afgeplatte, ronddraaiende schijf van de Melkweg. Nu is dat verband tussen leeftijd en afstand tot het centrum ook op overtuigende wijze aangetoond voor de sterren in de uitgestrekte, min of meer bolvormige halo van het Melkwegstelsel.
\r\nAstronomen van de University of Notre Dame (Indiana) zochten in de waarnemingsgegevens van de Sloan Digital Sky Survey naar zogeheten BHB-sterren (blue horizontal branch; de naam verwijst naar hun positie in het Hertzsprung-Russell-diagram, waarin de lichtkracht van sterren is uitgezet tegen hun oppervlaktetemperatuur). Dit zijn sterren die hun energie ontlenen aan kernfusie van helium. Het zijn bovendien de enige sterren waarvoor geldt dat er een één-op-één-relatie bestaat tussen hun leeftijd en hun precieze kleur (die weer bepaald wordt door de oppervlaktetemperatuur).
\r\nIn kaarten waarin de leeftijden van de ruim 130.000 BHB-sterren weergegeven worden door verschillende kleuren, is duidelijk te zien dat de oudste sterren zich dicht bij het centrum bevinden, en de jongere meer naar buiten. Dit wijst erop dat het Melkwegstelsel ruim 13 miljard jaar geleden is ontstaan uit de versmelting van kleinere 'sub-halo's' (verzamelingen van donkere materie, gas en sterren). Het populaire hiërarchische model voor de vorming van sterrenstelsels voorspelt inderdaad zo'n positie-afhankelijke leeftijdsverdeling. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Nature Physics. (GS)
De kern van ons Melkwegstelsel, waarin zich een zwart gat bevindt dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon, is momenteel relatief rustig. Zo'n zes miljoen jaar geleden moet er echter sprake zijn geweest van een veel grotere aciviteit, vermoedelijk doordat het zwarte gat toen veel materie opslokte. Die quasarfase duurde een paar miljoen jaar, en vond dus plaats toen de eerste hominiden - de voorlopers van de mens - op aarde rondliepen.
\r\nSterrenkundigen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics komen tot die conclusie op basis van röntgenwaarnemingen van de Europese ruimtetelescoop XMM-Newton.
\r\nHet begon allemaal met een speurtocht naar ontbrekende materie in het Melkwegstelsel. De totale massa van het Melkwegstelsel is ca. één à twee biljoen zonsmassa's. Vijfzesde daarvan bestaat uit mysterieuze (en onzichtbare) donkere materie; de resterende 150 tot 300 miljard zonsmassa's moet uit gewone atomen en moleculen bestaan. Tel je echter de massa van alle zichtbare sterren en gas- en stofwolken bij elkaar op, dan kom je op hooguit 65 miljard zonsmassa's.
\r\nUit de waarnemingen van XMM-Newton blijkt dat de ontbrekende normale materie aanwezig is in de vorm van extreem heet en ijl gas in de ruimte tussen de sterren. De verdeling van dat gas is nu in kaart gebracht door te kijken naar de manier waarop het het licht van verder weg gelegen objecten absorbeert. Daarbij bleek dat er sprake is van een relatief lege 'bel' die gecentreerd is rond de kern van het Melkwegstelsel en die zich uitstrekt tot een afstand van ca. 20.000 lichtjaar van het centrum - ruim tweederde van de afstand van het Melkwegcentrum tot de zon. De resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nHet bestaan van de gigantische lege 'bel' kan het best verklaard worden door een actieve quasar-fase van de kern van het Melkwegstelsel, die dan ca. zes miljoen jaar geleden plaatsgevonden moet hebben. Quasars zijn de actieve kernen van sterrenstelsels die heel veel energie produceren als gevolg van een hevige 'slokop-fase' van het centrale zwarte gat. De conclusie wordt ondersteund door het feit dat zich nabij de Melkwegkern sterren bevinden die een leeftijd hebben van ca. zes miljoen jaar - die zouden zijn ontstaan uit het materiaal dat lang geleden in de richting van het zwarte gat stroomde. (GS)
De kern van ons Melkwegstelsel, waarin zich een zwart gat bevindt dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon, is momenteel relatief rustig. Zo'n zes miljoen jaar geleden moet er echter sprake zijn geweest van een veel grotere aciviteit, vermoedelijk doordat het zwarte gat toen veel materie opslokte. Die quasarfase duurde een paar miljoen jaar, en vond dus plaats toen de eerste hominiden - de voorlopers van de mens - op aarde rondliepen.
\r\nSterrenkundigen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics komen tot die conclusie op basis van röntgenwaarnemingen van de Europese ruimtetelescoop XMM-Newton.
\r\nHet begon allemaal met een speurtocht naar ontbrekende materie in het Melkwegstelsel. De totale massa van het Melkwegstelsel is ca. één à twee biljoen zonsmassa's. Vijfzesde daarvan bestaat uit mysterieuze (en onzichtbare) donkere materie; de resterende 150 tot 300 miljard zonsmassa's moet uit gewone atomen en moleculen bestaan. Tel je echter de massa van alle zichtbare sterren en gas- en stofwolken bij elkaar op, dan kom je op hooguit 65 miljard zonsmassa's.
\r\nUit de waarnemingen van XMM-Newton blijkt dat de ontbrekende normale materie aanwezig is in de vorm van extreem heet en ijl gas in de ruimte tussen de sterren. De verdeling van dat gas is nu in kaart gebracht door te kijken naar de manier waarop het het licht van verder weg gelegen objecten absorbeert. Daarbij bleek dat er sprake is van een relatief lege 'bel' die gecentreerd is rond de kern van het Melkwegstelsel en die zich uitstrekt tot een afstand van ca. 20.000 lichtjaar van het centrum - ruim tweederde van de afstand van het Melkwegcentrum tot de zon. De resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nHet bestaan van de gigantische lege 'bel' kan het best verklaard worden door een actieve quasar-fase van de kern van het Melkwegstelsel, die dan ca. zes miljoen jaar geleden plaatsgevonden moet hebben. Quasars zijn de actieve kernen van sterrenstelsels die heel veel energie produceren als gevolg van een hevige 'slokop-fase' van het centrale zwarte gat. De conclusie wordt ondersteund door het feit dat zich nabij de Melkwegkern sterren bevinden die een leeftijd hebben van ca. zes miljoen jaar - die zouden zijn ontstaan uit het materiaal dat lang geleden in de richting van het zwarte gat stroomde. (GS)
In het centrale deel van het Melkwegstelsel worden al enkele honderden miljoenen jaren geen nieuwe sterren geboren. Die opmerkelijke conclusie trekken Japanse, Zuid-Afrikaanse en Italiaanse astronomen uit waarnemingen die verricht zijn met een infraroodtelescoop in Zuid-Afrika. De nieuwe resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nMet de 1,4-meter Infra-Red Survey Facility (IRSF) op het South African Astronomical Observaory in Sutherland zijn tientallen zogeheten cepheïden ontdekt in de richting van het Melkwegcentrum. Cepheïden zijn veranderlijke sterren waarvan de gemiddelde lichtkracht - en daarmee de afstand - eenvoudig is af te leiden uit de waargenomen helderheidswisselingsperiode. De meeste van de nieuw ontdekte cepheïden blijken zich achter het Melkwegcentrum te bevinden. Merkwaardig genoeg werd er niet één gevonden in het centrale deel van het Melkwegstelsel (alleen in het allerbinnenste centrum van het Melkwegstelsel zijn enkele cepheïden ontdekt).
\r\nLichtsterke cepheïden zijn zware sterren die op leeftijden van enkele tientallen tot enkele honderden miljoenen jaren al in de instabiele eindfase van hun leven terechtkomen. Het feit dat er binnen een afstand van ca. 8000 lichtjaren van het Melkwegcentrum geen cepheïden voorkomen, betekent dus dat er in dat gebied al een paar honderd miljoen jaar geen nieuwe sterren zijn geboren.
\r\nWaarnemingen met radiotelescopen deden eerder al vermoeden dat er in deze zogeheten Extreme Inner Disk weinig stervorming plaatsvindt. De nieuwe infraroodmetingen lijken die aanwijzingen nu te ondersteunen. Huidige modellen voor de structuur en de evolutie van het Melkwegstelsel bieden geen verklaring voor het waargenomen gemis aan jonge sterren in de Extreme Inner Disk. (GS)
In het centrale deel van het Melkwegstelsel worden al enkele honderden miljoenen jaren geen nieuwe sterren geboren. Die opmerkelijke conclusie trekken Japanse, Zuid-Afrikaanse en Italiaanse astronomen uit waarnemingen die verricht zijn met een infraroodtelescoop in Zuid-Afrika. De nieuwe resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nMet de 1,4-meter Infra-Red Survey Facility (IRSF) op het South African Astronomical Observaory in Sutherland zijn tientallen zogeheten cepheïden ontdekt in de richting van het Melkwegcentrum. Cepheïden zijn veranderlijke sterren waarvan de gemiddelde lichtkracht - en daarmee de afstand - eenvoudig is af te leiden uit de waargenomen helderheidswisselingsperiode. De meeste van de nieuw ontdekte cepheïden blijken zich achter het Melkwegcentrum te bevinden. Merkwaardig genoeg werd er niet één gevonden in het centrale deel van het Melkwegstelsel (alleen in het allerbinnenste centrum van het Melkwegstelsel zijn enkele cepheïden ontdekt).
\r\nLichtsterke cepheïden zijn zware sterren die op leeftijden van enkele tientallen tot enkele honderden miljoenen jaren al in de instabiele eindfase van hun leven terechtkomen. Het feit dat er binnen een afstand van ca. 8000 lichtjaren van het Melkwegcentrum geen cepheïden voorkomen, betekent dus dat er in dat gebied al een paar honderd miljoen jaar geen nieuwe sterren zijn geboren.
\r\nWaarnemingen met radiotelescopen deden eerder al vermoeden dat er in deze zogeheten Extreme Inner Disk weinig stervorming plaatsvindt. De nieuwe infraroodmetingen lijken die aanwijzingen nu te ondersteunen. Huidige modellen voor de structuur en de evolutie van het Melkwegstelsel bieden geen verklaring voor het waargenomen gemis aan jonge sterren in de Extreme Inner Disk. (GS)
Ons Melkwegstelsel heeft een rustig leven geleid; de laatste grote botsing en versmelting met een ander sterrenstelsel van formaat vond minstens 9 miljard jaar geleden plaats. Dat blijkt overduidelijk uit de ontdekking van een opmerkelijke X-vormige verdeling van sterren in het centrale deel van het Melkwegstelsel, waargenomen door de Amerikaanse infraroodtelescoop WISE.
\r\nNet als veel andere sterrenstelsels vertoont ons Melkwegstelsel een langgerekte balkstructuur in de kern. Zo'n centrale balk wordt in de loop van de tijd instabiel, waardoor sterren ook in meer verticaal georiënteerde banen rond het Melkwegcentrum gaan bewegen. Van 'buitenaf' gezien (zon en aarde bevinden zich in de buitendelen van het Melkwegstelsel) ontstaat dan een verdeling van sterren aan de hemel met een kenmerkende X-vormige structuur.
\r\nDe X in het Melkwegcentrum was theoretisch al voorspeld, en er waren ook aanwijzingen voor gevonden in metingen van de COBE-satelliet. Maar op (bewerkte) infraroodwaarnemingen van WISE is de X nu beter te zien dan ooit. Omdat de centrale balk van een sterrenstelsel gemakkelijk verstoord raakt door botsingen met andere stelsels, blijkt uit de aanwezigheid van de mooie, symmetrische X dat ons Melkwegstelsel al miljarden jaren lang geen grote botsingen en versmeltingen heeft ondergaan; de waargenomen structuur van de balk wordt volledig bepaald door interne processen.
\r\nDe nieuwe analyse is gepubliceerd in The Astronomical Journal. Grappig detail van het onderzoek is dat het op gang kwam nadat een Canadese astronoom de oorspronkelijke WISE-waarnemingen via Twitter met de rest van de wereld deelde. (GS)
Ons Melkwegstelsel heeft een rustig leven geleid; de laatste grote botsing en versmelting met een ander sterrenstelsel van formaat vond minstens 9 miljard jaar geleden plaats. Dat blijkt overduidelijk uit de ontdekking van een opmerkelijke X-vormige verdeling van sterren in het centrale deel van het Melkwegstelsel, waargenomen door de Amerikaanse infraroodtelescoop WISE.
\r\nNet als veel andere sterrenstelsels vertoont ons Melkwegstelsel een langgerekte balkstructuur in de kern. Zo'n centrale balk wordt in de loop van de tijd instabiel, waardoor sterren ook in meer verticaal georiënteerde banen rond het Melkwegcentrum gaan bewegen. Van 'buitenaf' gezien (zon en aarde bevinden zich in de buitendelen van het Melkwegstelsel) ontstaat dan een verdeling van sterren aan de hemel met een kenmerkende X-vormige structuur.
\r\nDe X in het Melkwegcentrum was theoretisch al voorspeld, en er waren ook aanwijzingen voor gevonden in metingen van de COBE-satelliet. Maar op (bewerkte) infraroodwaarnemingen van WISE is de X nu beter te zien dan ooit. Omdat de centrale balk van een sterrenstelsel gemakkelijk verstoord raakt door botsingen met andere stelsels, blijkt uit de aanwezigheid van de mooie, symmetrische X dat ons Melkwegstelsel al miljarden jaren lang geen grote botsingen en versmeltingen heeft ondergaan; de waargenomen structuur van de balk wordt volledig bepaald door interne processen.
\r\nDe nieuwe analyse is gepubliceerd in The Astronomical Journal. Grappig detail van het onderzoek is dat het op gang kwam nadat een Canadese astronoom de oorspronkelijke WISE-waarnemingen via Twitter met de rest van de wereld deelde. (GS)
Aan de noordkant van de Grote Magelhaense Wolk – een klein buurstelsel van de Melkweg – is een zwakke boog van sterren te zien. Nieuwe computersimulaties wijzen erop dat deze het gevolg is van een botsing met een andere galactische buur: de Kleine Magelhaense Wolk (The Astrophysical Journal, 27 juni).
De sterrenboog is voor het eerst opgemerkt op opnamen die zijn gemaakt voor de Dark Energy Survey (DES). Tot nu toe werd de structuur toegeschreven aan de getijdeninvloed van ons Melkwegstelsel. Maar een internationaal team van astronomen, onder wie de Nederlander Roeland van der Marel, had daar echter zo zijn bedenkingen bij. Volgens hen zou het lint sterren ook het gevolg kunnen zijn van interacties tussen de beide Magelhaense Wolken.
Als onze Melkweg de boosdoener was, zou de Grote Magelhaense Wolk ook aan zijn zuidkant zo’n boog van sterren moeten vertonen. Maar jammer genoeg heeft de DES-survey dat deel van het stelsel nog niet bekeken. Daarom hebben de astronomen een andere oplossing bedacht: ze hebben het zuidelijke deel van het stelsel in kaart gebracht met kleine autonoom werkende telescopen die op de berg La Silla in het noorden van Chili werden gestationeerd.
Met deze instrumenten – in feite niet meer dan een digitale camera voorzien van een telelens – kon de noordelijke boog inderdaad ook worden vastgelegd. Maar van een zuidelijke boog ontbreekt elk spoor.
Het lijkt er dus op dat de sterrenboog van de Grote Magelhaense Wolk niet het gevolg is van de zwaartekrachtsaantrekking van de Melkweg. Daarbij komt nog dat computersimulaties laten zien dat de Grote Magelhaense Wolk tot 1 à 2 miljard jaar na een botsing met zijn kleinere soortgenoot precies zo’n enkelzijdige boogstructuur zal vertonen. (EE)
Aan de noordkant van de Grote Magelhaense Wolk – een klein buurstelsel van de Melkweg – is een zwakke boog van sterren te zien. Nieuwe computersimulaties wijzen erop dat deze het gevolg is van een botsing met een andere galactische buur: de Kleine Magelhaense Wolk (The Astrophysical Journal, 27 juni).
De sterrenboog is voor het eerst opgemerkt op opnamen die zijn gemaakt voor de Dark Energy Survey (DES). Tot nu toe werd de structuur toegeschreven aan de getijdeninvloed van ons Melkwegstelsel. Maar een internationaal team van astronomen, onder wie de Nederlander Roeland van der Marel, had daar echter zo zijn bedenkingen bij. Volgens hen zou het lint sterren ook het gevolg kunnen zijn van interacties tussen de beide Magelhaense Wolken.
Als onze Melkweg de boosdoener was, zou de Grote Magelhaense Wolk ook aan zijn zuidkant zo’n boog van sterren moeten vertonen. Maar jammer genoeg heeft de DES-survey dat deel van het stelsel nog niet bekeken. Daarom hebben de astronomen een andere oplossing bedacht: ze hebben het zuidelijke deel van het stelsel in kaart gebracht met kleine autonoom werkende telescopen die op de berg La Silla in het noorden van Chili werden gestationeerd.
Met deze instrumenten – in feite niet meer dan een digitale camera voorzien van een telelens – kon de noordelijke boog inderdaad ook worden vastgelegd. Maar van een zuidelijke boog ontbreekt elk spoor.
Het lijkt er dus op dat de sterrenboog van de Grote Magelhaense Wolk niet het gevolg is van de zwaartekrachtsaantrekking van de Melkweg. Daarbij komt nog dat computersimulaties laten zien dat de Grote Magelhaense Wolk tot 1 à 2 miljard jaar na een botsing met zijn kleinere soortgenoot precies zo’n enkelzijdige boogstructuur zal vertonen. (EE)
Tientallen sterren zijn bezig om met hoge snelheid snelheid aan ons Melkwegstelsel te ontsnappen. Recent theoretisch onderzoek wijst erop dat een aantal van deze ‘hogesnelheidssterren’ mogelijk is weggeslingerd door een fors zwart gat in het centrum van de Grote Magelhaense Wolk, een klein naburig sterrenstelsel (Astrophysical Journal Letters, 24 juni).
Doorgaans wijzen astronomen juist het superzware gat in het centrum van de Melkweg – Sagittarius A* – als ‘sterrenversneller’ aan. Wanneer een dubbelster dicht langs dat zwarte gat scheert, wordt een van beide sterren onder invloed van de grote zwaartekracht ter plaatse met hoge snelheid worden weggeslingerd.
Maar wat nu als de Grote Magelhaense Wolk óók een fors zwart gat in zijn centrum heeft? Dat is de vraag die twee astronomen van de universiteit van Cambridge zich hebben gesteld.
Ervan uitgaande dat dit zwarte gat inderdaad bestaat en 100.000 zonsmassa’s ‘weegt’, hebben de beide astronomen berekend wat dat zou betekenen voor de populatie hogesnelheidssterren rond de Melkweg. Daaruit blijkt dat dit zou resulteren in een ‘overschot’ aan hogesnelheidssterren in de richting van de sterrenbeelden Leeuw en Sextant – een overschot dat inderdaad is waargenomen.
Het nieuwe model doet nog een tweede voorspelling: ook in de omgeving van de Grote Magelhaense Wolk zou een aanzienlijk aantal hogesnelheidssterren te vinden moeten zijn. Dat gebied is tot nu toe nog niet erg goed verkend, maar daar wordt momenteel iets aan gedaan, onder meer door de Europese satelliet Gaia. Het hoeft dus niet zo lang te duren voor we weten of de Britse hypothese hout snijdt of niet. (EE)
Tientallen sterren zijn bezig om met hoge snelheid snelheid aan ons Melkwegstelsel te ontsnappen. Recent theoretisch onderzoek wijst erop dat een aantal van deze ‘hogesnelheidssterren’ mogelijk is weggeslingerd door een fors zwart gat in het centrum van de Grote Magelhaense Wolk, een klein naburig sterrenstelsel (Astrophysical Journal Letters, 24 juni).
Doorgaans wijzen astronomen juist het superzware gat in het centrum van de Melkweg – Sagittarius A* – als ‘sterrenversneller’ aan. Wanneer een dubbelster dicht langs dat zwarte gat scheert, wordt een van beide sterren onder invloed van de grote zwaartekracht ter plaatse met hoge snelheid worden weggeslingerd.
Maar wat nu als de Grote Magelhaense Wolk óók een fors zwart gat in zijn centrum heeft? Dat is de vraag die twee astronomen van de universiteit van Cambridge zich hebben gesteld.
Ervan uitgaande dat dit zwarte gat inderdaad bestaat en 100.000 zonsmassa’s ‘weegt’, hebben de beide astronomen berekend wat dat zou betekenen voor de populatie hogesnelheidssterren rond de Melkweg. Daaruit blijkt dat dit zou resulteren in een ‘overschot’ aan hogesnelheidssterren in de richting van de sterrenbeelden Leeuw en Sextant – een overschot dat inderdaad is waargenomen.
Het nieuwe model doet nog een tweede voorspelling: ook in de omgeving van de Grote Magelhaense Wolk zou een aanzienlijk aantal hogesnelheidssterren te vinden moeten zijn. Dat gebied is tot nu toe nog niet erg goed verkend, maar daar wordt momenteel iets aan gedaan, onder meer door de Europese satelliet Gaia. Het hoeft dus niet zo lang te duren voor we weten of de Britse hypothese hout snijdt of niet. (EE)
Op de ESO-sterrenwacht op Paranal (Chili) is het nieuwe GRAVITY-instrument van de Europese Very Large Telescope (VLT) in gebruik genomen. Het instrument combineert het licht van de vier 8,2-meter telescopen van de VLT om zo scherp mogelijke beelden te kunnen maken. GRAVITY zal onder meer gedetailleerde waarnemingen gaan doen van de naaste omgeving van het 4 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het centrum van de Melkweg.
Dicht rond dat zwart draait een aantal sterren. Het is de bedoeling dat GRAVITY precisiemetingen gaat doen van de bewegingen van dit stellaire gezelschap. Op die manier kan het zwaartekrachtveld rond het zwarte gat nauwkeurig in kaart worden gebracht en Einsteins algemene relativiteitstheorie worden getoetst.
De eerste waarnemingen met GRAVITY waren direct al heel succesvol. Binnen enkele minuten lukte het om ’S2’ op te sporen, een ster die in slechts 16 jaar een rondje om het centrale zwarte gat draait. In 2018 zal S2 zijn kleinste afstand tot het zwarte gat bereiken (slechts 17 lichtuur), waarbij hij een snelheid van bijna 30 miljoen kilometer per uur ontwikkelt (2,5% van de lichtsnelheid). Dan zullen de relativistische effecten het duidelijkst merkbaar zijn en zullen de GRAVITY-waarnemingen hun belangrijkste vruchten afwerpen. (EE)
Op de ESO-sterrenwacht op Paranal (Chili) is het nieuwe GRAVITY-instrument van de Europese Very Large Telescope (VLT) in gebruik genomen. Het instrument combineert het licht van de vier 8,2-meter telescopen van de VLT om zo scherp mogelijke beelden te kunnen maken. GRAVITY zal onder meer gedetailleerde waarnemingen gaan doen van de naaste omgeving van het 4 miljoen zonsmassa’s zware zwarte gat in het centrum van de Melkweg.
Dicht rond dat zwart draait een aantal sterren. Het is de bedoeling dat GRAVITY precisiemetingen gaat doen van de bewegingen van dit stellaire gezelschap. Op die manier kan het zwaartekrachtveld rond het zwarte gat nauwkeurig in kaart worden gebracht en Einsteins algemene relativiteitstheorie worden getoetst.
De eerste waarnemingen met GRAVITY waren direct al heel succesvol. Binnen enkele minuten lukte het om ’S2’ op te sporen, een ster die in slechts 16 jaar een rondje om het centrale zwarte gat draait. In 2018 zal S2 zijn kleinste afstand tot het zwarte gat bereiken (slechts 17 lichtuur), waarbij hij een snelheid van bijna 30 miljoen kilometer per uur ontwikkelt (2,5% van de lichtsnelheid). Dan zullen de relativistische effecten het duidelijkst merkbaar zijn en zullen de GRAVITY-waarnemingen hun belangrijkste vruchten afwerpen. (EE)
Complexe organische moleculen - de bouwstenen van het leven - ontstaan in de interstellaire ruimte niet alleen onder invloed van energierijke ultraviolette straling, maar ook door 'bestraling' van ijskristallen met laagenergetische elektronen. Dat concludeert Chris Arumainayagam van Wellesley College in Massachusetts op basis van laboraoriumexperimenten.
\r\nIn stervormingsgebieden zijn kleine stofdeeltjes vaak bedekt met een zeer dun laagje ijskristallen. Er was al bekend dat bestraling van deze ijskristallen met ultraviolette fotonen (afkomstig van nabije jonge sterren) kan leiden tot chemische reacties waarbij onder andere methanolijs ontstaat. De experimenten van Arumainayagam laten nu zien dat soortgelijke reacties optreden bij bestraling met laagenergetische elektronen. Bovendien ontstaat daarbij het complexe organische molecuul methoxymethanol.
\r\nLaagenergetische elektronen worden in grote aantallen geproduceerd wanneer interstellaire gasdeeltjes gebombardeerd worden door kosmische straling - zeer energierijke elektrisch geladen deeltjes uit het heelal. Nu blijkt dus dat zulke elektronen ook een belangrijke rol kunnen spelen bij de productie van de fundamentele bouwstenen van het leven.
\r\nWellesley presenteerde zijn resultaten vandaag op de 228ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in San Diego. (GS)
Complexe organische moleculen - de bouwstenen van het leven - ontstaan in de interstellaire ruimte niet alleen onder invloed van energierijke ultraviolette straling, maar ook door 'bestraling' van ijskristallen met laagenergetische elektronen. Dat concludeert Chris Arumainayagam van Wellesley College in Massachusetts op basis van laboraoriumexperimenten.
\r\nIn stervormingsgebieden zijn kleine stofdeeltjes vaak bedekt met een zeer dun laagje ijskristallen. Er was al bekend dat bestraling van deze ijskristallen met ultraviolette fotonen (afkomstig van nabije jonge sterren) kan leiden tot chemische reacties waarbij onder andere methanolijs ontstaat. De experimenten van Arumainayagam laten nu zien dat soortgelijke reacties optreden bij bestraling met laagenergetische elektronen. Bovendien ontstaat daarbij het complexe organische molecuul methoxymethanol.
\r\nLaagenergetische elektronen worden in grote aantallen geproduceerd wanneer interstellaire gasdeeltjes gebombardeerd worden door kosmische straling - zeer energierijke elektrisch geladen deeltjes uit het heelal. Nu blijkt dus dat zulke elektronen ook een belangrijke rol kunnen spelen bij de productie van de fundamentele bouwstenen van het leven.
\r\nWellesley presenteerde zijn resultaten vandaag op de 228ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in San Diego. (GS)
Computersimulaties, uitgevoerd door wetenschappers van het Georgia Institute of Technology, bieden een verklaring voor het gegeven dat het centrum van onze Melkweg wemelt van de jonge sterren, terwijl oude sterren daar schaars zijn. Het lijkt erop dat er wel degelijk overblijfselen van oude rode reuzensterren moeten zijn, maar die zijn te zwak om waarneembaar te zijn met de bestaande telescopen.
Met hun computersimulaties hebben de wetenschappers de mogelijkheid onderzocht dat deze rode reuzen enkele miljoenen jaren geleden tientallen procenten van hun massa zijn kwijtgeraakt. Dat zou zijn gebeurd doordat ze herhaaldelijk in botsing zijn gekomen met een accretieschijf – een dichte schijf van gas – rond het galactische centrum. Diezelfde schijf zou de geboorteplaats zijn geweest van de slechts enkele miljoenen jaren oude sterren die nu om het centrum cirkelen.
De berekeningen laten zien dat rode reuzensterren – sterk opgezwollen oude sterren – bij elke tocht door zo’n accretieschijf flinke averij oplopen. Er vormt zich een boeggolf voor de ster en een lange komeetachtige staart van gas daarachter.
Bij de botsingen zouden de sterren niet alleen massa zijn kwijtgeraakt, maar ook snelheid. Hierdoor zouden hun omloopbanen zijn gekrompen, en zijn ze dichter rond het zwarte gat in het Melkwegcentrum zijn gaan cirkelen. Het wachten is nu op waarnemingen die het bestaan van deze populatie van verzwakte rode reuzensterren kunnen aantonen. (EE)
Computersimulaties, uitgevoerd door wetenschappers van het Georgia Institute of Technology, bieden een verklaring voor het gegeven dat het centrum van onze Melkweg wemelt van de jonge sterren, terwijl oude sterren daar schaars zijn. Het lijkt erop dat er wel degelijk overblijfselen van oude rode reuzensterren moeten zijn, maar die zijn te zwak om waarneembaar te zijn met de bestaande telescopen.
Met hun computersimulaties hebben de wetenschappers de mogelijkheid onderzocht dat deze rode reuzen enkele miljoenen jaren geleden tientallen procenten van hun massa zijn kwijtgeraakt. Dat zou zijn gebeurd doordat ze herhaaldelijk in botsing zijn gekomen met een accretieschijf – een dichte schijf van gas – rond het galactische centrum. Diezelfde schijf zou de geboorteplaats zijn geweest van de slechts enkele miljoenen jaren oude sterren die nu om het centrum cirkelen.
De berekeningen laten zien dat rode reuzensterren – sterk opgezwollen oude sterren – bij elke tocht door zo’n accretieschijf flinke averij oplopen. Er vormt zich een boeggolf voor de ster en een lange komeetachtige staart van gas daarachter.
Bij de botsingen zouden de sterren niet alleen massa zijn kwijtgeraakt, maar ook snelheid. Hierdoor zouden hun omloopbanen zijn gekrompen, en zijn ze dichter rond het zwarte gat in het Melkwegcentrum zijn gaan cirkelen. Het wachten is nu op waarnemingen die het bestaan van deze populatie van verzwakte rode reuzensterren kunnen aantonen. (EE)
Astrofysici van de universiteit van Birmingham hebben de ‘geluiden’ opgevangen van enkele van de oudste sterren in onze Melkweg. De bron van deze ’resonante akoestische oscillaties’ is de ongeveer 13 miljard jaar oude bolvormige sterrenhoop M4 (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Echt hoorbaar zijn die oscillaties niet, maar ze veroorzaken wel minuscule helderheidsveranderingen in het licht die de sterren uitzenden. Deze fluctuaties zijn geregistreerd door de NASA-satelliet Kepler, die vooral bekend is van zijn vele ontdekkingen van exoplaneten.
Uit de ‘toonhoogte’ van de oscillaties kunnen astronomen allerlei eigenschappen van een ster afleiden, waaronder zijn massa en leeftijd. Maar tot nu toe beperkte dit zogeheten asteroseismologische onderzoek zich tot relatief jonge sterren.
Nu het ook is gelukt bij zeer oude sterren, hopen de astronomen meer te weten te komen over de begintijd van onze Melkweg. En dat moet weer inzichten opleveren over het ontstaansproces van spiraalvormige sterrenstelsels als het onze. (EE)
Astrofysici van de universiteit van Birmingham hebben de ‘geluiden’ opgevangen van enkele van de oudste sterren in onze Melkweg. De bron van deze ’resonante akoestische oscillaties’ is de ongeveer 13 miljard jaar oude bolvormige sterrenhoop M4 (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Echt hoorbaar zijn die oscillaties niet, maar ze veroorzaken wel minuscule helderheidsveranderingen in het licht die de sterren uitzenden. Deze fluctuaties zijn geregistreerd door de NASA-satelliet Kepler, die vooral bekend is van zijn vele ontdekkingen van exoplaneten.
Uit de ‘toonhoogte’ van de oscillaties kunnen astronomen allerlei eigenschappen van een ster afleiden, waaronder zijn massa en leeftijd. Maar tot nu toe beperkte dit zogeheten asteroseismologische onderzoek zich tot relatief jonge sterren.
Nu het ook is gelukt bij zeer oude sterren, hopen de astronomen meer te weten te komen over de begintijd van onze Melkweg. En dat moet weer inzichten opleveren over het ontstaansproces van spiraalvormige sterrenstelsels als het onze. (EE)
Door de bewegingssnelheden te meten van bolvormige sterrenhopen hebben Canadese sterrenkundigen het Melkwegstelsel 'gewogen'. Het resultaat: de totale massa van het Melkwegstelsel - inclusief donkere materie - bedraagt ca. 700 miljard maal de massa van de zon, goed in overeenstemming met andere bepalingen.
\r\nBolvormige sterrenhopen zijn gigantische verzamelingen van honderdduizenden sterren. Ze bewegein in allerlei richtingen rond het Melkwegstelsel. Daarbij worden hun snelheden bepaald door de totale hoeveelheid massa binnen hun omloopbaan.
\r\nEerdere bepalingen van de Melkwegmassa op basis van de snelheden van bolhopen waren niet altijd even nauwkeurig: om de ruimtelijke snelheid van een sterrenhoop te kennen, moet je niet alleen de snelheid langs de gezichtsrichting bepalen, maar ook de eigenbeweging aan de hemel, en die is veel moeilijker te meten. De Canadese sterrenkundigen hebben nu een nieuwe analysemethode ontwikkeld waarbij het mogelijk is om de massa van het Melkwegstelsel toch vrij nauwkeurig te bepalen, ook wanneer niet van alle bolhopen precieze snelheidsmetingen bekend zijn.
\r\nDe nieuwe resultaten worden binnenkort gepubliceerd in The Astrophysical Journal en zijn vandaag gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society in Winnipeg. (GS)
Door de bewegingssnelheden te meten van bolvormige sterrenhopen hebben Canadese sterrenkundigen het Melkwegstelsel 'gewogen'. Het resultaat: de totale massa van het Melkwegstelsel - inclusief donkere materie - bedraagt ca. 700 miljard maal de massa van de zon, goed in overeenstemming met andere bepalingen.
\r\nBolvormige sterrenhopen zijn gigantische verzamelingen van honderdduizenden sterren. Ze bewegein in allerlei richtingen rond het Melkwegstelsel. Daarbij worden hun snelheden bepaald door de totale hoeveelheid massa binnen hun omloopbaan.
\r\nEerdere bepalingen van de Melkwegmassa op basis van de snelheden van bolhopen waren niet altijd even nauwkeurig: om de ruimtelijke snelheid van een sterrenhoop te kennen, moet je niet alleen de snelheid langs de gezichtsrichting bepalen, maar ook de eigenbeweging aan de hemel, en die is veel moeilijker te meten. De Canadese sterrenkundigen hebben nu een nieuwe analysemethode ontwikkeld waarbij het mogelijk is om de massa van het Melkwegstelsel toch vrij nauwkeurig te bepalen, ook wanneer niet van alle bolhopen precieze snelheidsmetingen bekend zijn.
\r\nDe nieuwe resultaten worden binnenkort gepubliceerd in The Astrophysical Journal en zijn vandaag gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society in Winnipeg. (GS)
Sterrenkundigen van de Universiteit van Manitoba in Canada hebben een relatie ontdekt tussen de oriëntatie van het magnetisch veld van supernovaresten en dat van ons Melkwegstelsel. De resultaten, gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics, zijn deze week gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society (CASCA) in Winnipeg.
\r\nSupernovaresten zijn de uitdijende gasschillen van geëxplodeerde sterren. Waargenomen op radiogolflengten hebben ze vaak een asymmetrische, 'tweelobbige' structuur. De radiostraling wordt opgewekt door snel bewegende elektronen in een magnetisch veld; de asymmetrie zegt dus iets over de oriëntatie van dat magneetveld.
\r\nVolgens de Canadese astronomen hebben 80 van de ca. 300 bekende supernovaresten in ons Melkwegstelsel een dergelijke tweelobbige asymmetrie. Voor driekwart daarvan (ca. 60) blijkt er een verband te bestaan tussen de oriëntatie van het magneetveld in de supernovarest en de plaatselijke oriëntatie van het magnetisch veld van het Melkwegstelsel als geheel.
\r\nHet nieuw ontdekte verband kan meer licht werpen op ontstaan en evolutie van supernovaresten, en nieuwe informatie bieden over het magneetveld van het Melkwegstelsel. (GS)
Sterrenkundigen van de Universiteit van Manitoba in Canada hebben een relatie ontdekt tussen de oriëntatie van het magnetisch veld van supernovaresten en dat van ons Melkwegstelsel. De resultaten, gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics, zijn deze week gepresenteerd op de jaarlijkse bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society (CASCA) in Winnipeg.
\r\nSupernovaresten zijn de uitdijende gasschillen van geëxplodeerde sterren. Waargenomen op radiogolflengten hebben ze vaak een asymmetrische, 'tweelobbige' structuur. De radiostraling wordt opgewekt door snel bewegende elektronen in een magnetisch veld; de asymmetrie zegt dus iets over de oriëntatie van dat magneetveld.
\r\nVolgens de Canadese astronomen hebben 80 van de ca. 300 bekende supernovaresten in ons Melkwegstelsel een dergelijke tweelobbige asymmetrie. Voor driekwart daarvan (ca. 60) blijkt er een verband te bestaan tussen de oriëntatie van het magneetveld in de supernovarest en de plaatselijke oriëntatie van het magnetisch veld van het Melkwegstelsel als geheel.
\r\nHet nieuw ontdekte verband kan meer licht werpen op ontstaan en evolutie van supernovaresten, en nieuwe informatie bieden over het magneetveld van het Melkwegstelsel. (GS)
Een internationaal team van astronomen heeft ontdekt dat zich in de binnenste 2000 lichtjaar van ons Melkwegstelsel een populatie van zeer oude sterren schuilhoudt. De omloopbanen van deze sterren, die meer dan 10 miljard jaar oud zijn, vertonen een grote mate van willekeur.
De astronomen hebben met de Anglo-Australian Telescope op Siding Spring (Australië) een klasse van oude sterren onder de loep genomen die bekendstaan als RR Lyrae-sterren. Deze pulserende sterren vertonen helderheidsvariaties met een periode van ruwweg een dag, en behoren tot de zogeheten ‘standaardkaarsen’. Er bestaat een duidelijk verband tussen de absolute helderheid van deze sterren en hun pulsatieperiode, wat het mogelijk maakt om hun afstanden te bepalen.
RR Lyrae-sterren worden alleen aangetroffen in oude sterpopulaties, zoals die in bolvormige sterrenhopen en in de kern van ons Melkwegstelsel. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de RR Lyrae-sterren op die laatste locatie zich merkwaardig gedragen. Waar de wat jongere sterren allemaal in ruwweg dezelfde richting om het galactisch centrum draaien, vertonen de banen van RR Lyra een veel grotere mate van willekeur.
Dat laatste wijst erop dat deze sterren – die waarschijnlijk tot de oudste van onze Melkweg behoren – op grotere afstand van het centrum zijn ontstaan. Om daar meer te weten over te komen, willen de astronomen het exacte ’metaalgehalte’ – de hoeveelheid elementen zwaarder dan helium – van de RR Lyrae-sterren gaan meten. Hoe lager dat gehalte, des te ouder ze zijn. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft ontdekt dat zich in de binnenste 2000 lichtjaar van ons Melkwegstelsel een populatie van zeer oude sterren schuilhoudt. De omloopbanen van deze sterren, die meer dan 10 miljard jaar oud zijn, vertonen een grote mate van willekeur.
De astronomen hebben met de Anglo-Australian Telescope op Siding Spring (Australië) een klasse van oude sterren onder de loep genomen die bekendstaan als RR Lyrae-sterren. Deze pulserende sterren vertonen helderheidsvariaties met een periode van ruwweg een dag, en behoren tot de zogeheten ‘standaardkaarsen’. Er bestaat een duidelijk verband tussen de absolute helderheid van deze sterren en hun pulsatieperiode, wat het mogelijk maakt om hun afstanden te bepalen.
RR Lyrae-sterren worden alleen aangetroffen in oude sterpopulaties, zoals die in bolvormige sterrenhopen en in de kern van ons Melkwegstelsel. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat de RR Lyrae-sterren op die laatste locatie zich merkwaardig gedragen. Waar de wat jongere sterren allemaal in ruwweg dezelfde richting om het galactisch centrum draaien, vertonen de banen van RR Lyra een veel grotere mate van willekeur.
Dat laatste wijst erop dat deze sterren – die waarschijnlijk tot de oudste van onze Melkweg behoren – op grotere afstand van het centrum zijn ontstaan. Om daar meer te weten over te komen, willen de astronomen het exacte ’metaalgehalte’ – de hoeveelheid elementen zwaarder dan helium – van de RR Lyrae-sterren gaan meten. Hoe lager dat gehalte, des te ouder ze zijn. (EE)
In de buitendelen van het Melkwegstelsel is een wijde dubbelster ontdekt die met extreem hoge snelheid door de ruimte beweegt. De snelheid van de dubbelster, PB3877 geheten, is bijna gelijk aan de ontsnappingssnelheid van het Melkwegstelsel. De herkomst van de ster is vooralsnog een raadsel.
\r\nIn de afgelopen tien jaar zijn ruim twintig supersnelle sterren in het Melkwegstelsel ontdekt; in alle gevallen gaat het om enkelvoudige sterren. Sommige lijken afkomstig te zijn uit de kern van het Melkwegstelsel: een dubbelster die op kleine afstand langs het superzware zwarte gat in de Melkwegkern beweegt, kan uiteengerukt worden, waarbij één van de twee componenten met hoge snelheid wordt weggeslingerd.
\r\nPB3877 werd in 2011 al ontdekt, maar pas onlangs hebben nieuwe spectroscopische waarnemingen uitgewezen dat het hier om een wijde dubbelster gaat. De heldere, hete hoofdster is half zo zwaar als de zon maar vijf keer zo heet; de koelere begeleider weegt 0,7 zonsmassa's en heeft een oppervlaktetemperatuur van ca. 4500 graden. De dubbelster bevindt zich op ca. 18.000 lichtjaar afstand van de aarde.
\r\nPB3877 kan onmogelijk afkomstig zijn uit het Melkwegcentrum, zo blijkt uit de baan die de ster door de buitendelen van het stelsel beschrijft. Bovendien zou een wijde dubbelster niet intact blijven wanneer hij op kleine afstand langs het centrale zwarte gat beweegt. Maar ook andere mogelijke versnellingsmechanismen, zoals sterbotsingen en supernova-explosies, kunnen om die reden uitgesloten worden.
\r\nIn een artikel in Astrophysical Journal Letters suggereren de astronomen dat de supersnelle dubbelster mogelijk afkomstig is van buiten het Melkwegstelsel. Het zou zelfs kunnen gaan om een tijdelijke bezoeker: afhankelijk van zijn snelheid en van de hoeveelheid donkere materie in het Melkwegstelsel kan de ster het Melkwegstelsel misschien weer uitvliegen. (GS)
In de buitendelen van het Melkwegstelsel is een wijde dubbelster ontdekt die met extreem hoge snelheid door de ruimte beweegt. De snelheid van de dubbelster, PB3877 geheten, is bijna gelijk aan de ontsnappingssnelheid van het Melkwegstelsel. De herkomst van de ster is vooralsnog een raadsel.
\r\nIn de afgelopen tien jaar zijn ruim twintig supersnelle sterren in het Melkwegstelsel ontdekt; in alle gevallen gaat het om enkelvoudige sterren. Sommige lijken afkomstig te zijn uit de kern van het Melkwegstelsel: een dubbelster die op kleine afstand langs het superzware zwarte gat in de Melkwegkern beweegt, kan uiteengerukt worden, waarbij één van de twee componenten met hoge snelheid wordt weggeslingerd.
\r\nPB3877 werd in 2011 al ontdekt, maar pas onlangs hebben nieuwe spectroscopische waarnemingen uitgewezen dat het hier om een wijde dubbelster gaat. De heldere, hete hoofdster is half zo zwaar als de zon maar vijf keer zo heet; de koelere begeleider weegt 0,7 zonsmassa's en heeft een oppervlaktetemperatuur van ca. 4500 graden. De dubbelster bevindt zich op ca. 18.000 lichtjaar afstand van de aarde.
\r\nPB3877 kan onmogelijk afkomstig zijn uit het Melkwegcentrum, zo blijkt uit de baan die de ster door de buitendelen van het stelsel beschrijft. Bovendien zou een wijde dubbelster niet intact blijven wanneer hij op kleine afstand langs het centrale zwarte gat beweegt. Maar ook andere mogelijke versnellingsmechanismen, zoals sterbotsingen en supernova-explosies, kunnen om die reden uitgesloten worden.
\r\nIn een artikel in Astrophysical Journal Letters suggereren de astronomen dat de supersnelle dubbelster mogelijk afkomstig is van buiten het Melkwegstelsel. Het zou zelfs kunnen gaan om een tijdelijke bezoeker: afhankelijk van zijn snelheid en van de hoeveelheid donkere materie in het Melkwegstelsel kan de ster het Melkwegstelsel misschien weer uitvliegen. (GS)
Astronomen van de Universiteit van Hong Kong hebben een nieuwe methode ontwikkeld om de afstanden tot zogeheten planetaire nevels nauwkeuriger te bepalen. Een planetaire nevel is de uitdijende gasschil die een zonachtige ster aan het eind van zijn leven de ruimte in blaast. Er zijn er vele honderden bekend; beroemde exemplaren zijn de Ringnevel in het sterrenbeeld Lier en de Helixnevel in de Waterman. Voor veel planetaire nevels was het tot nu toe echter niet eenvoudig om de afstand nauwkeurig te bepalen.
\r\nDe nieuwe methode maakt gebruik van drie metingen: de schijnbare middellijn van de nevel aan de sterrenhemel, de helderheid van de nevel op de golflengte van geïoniseerd waterstofgas, en de mate van roodverkleuring van het nevellicht door interstellaire absorptie. Uit de laatste twee metingen kan de (gecorrigeerde) 'oppervlaktehelderheid' van de nevel worden berekend; die blijkt gerelateerd te zijn aan de werkelijke middellijn van de nevel in lichtjaren. Door die weer te vergelijken met de schijnbare middellijn aan de hemel is de afstand te berekenen.
\r\nDe drie sterrenkundigen hebben de nieuwe methode gekalibreerd aan de hand van ca. 300 planetaire nevels waarvan de afstand op een andere manier al vrij precies was bepaald. De nieuwe methode heeft een nauwkeurigheid van ca. 20 procent. (GS)
Astronomen van de Universiteit van Hong Kong hebben een nieuwe methode ontwikkeld om de afstanden tot zogeheten planetaire nevels nauwkeuriger te bepalen. Een planetaire nevel is de uitdijende gasschil die een zonachtige ster aan het eind van zijn leven de ruimte in blaast. Er zijn er vele honderden bekend; beroemde exemplaren zijn de Ringnevel in het sterrenbeeld Lier en de Helixnevel in de Waterman. Voor veel planetaire nevels was het tot nu toe echter niet eenvoudig om de afstand nauwkeurig te bepalen.
\r\nDe nieuwe methode maakt gebruik van drie metingen: de schijnbare middellijn van de nevel aan de sterrenhemel, de helderheid van de nevel op de golflengte van geïoniseerd waterstofgas, en de mate van roodverkleuring van het nevellicht door interstellaire absorptie. Uit de laatste twee metingen kan de (gecorrigeerde) 'oppervlaktehelderheid' van de nevel worden berekend; die blijkt gerelateerd te zijn aan de werkelijke middellijn van de nevel in lichtjaren. Door die weer te vergelijken met de schijnbare middellijn aan de hemel is de afstand te berekenen.
\r\nDe drie sterrenkundigen hebben de nieuwe methode gekalibreerd aan de hand van ca. 300 planetaire nevels waarvan de afstand op een andere manier al vrij precies was bepaald. De nieuwe methode heeft een nauwkeurigheid van ca. 20 procent. (GS)
De supernova-explosie die zich ruim een eeuw geleden (onopgemerkt) afspeelde in het centrum van onze Melkweg is waarschijnlijk veroorzaakt doordat twee witte dwergsterren met elkaar in botsing kwamen. Tot die conclusie komen astronomen na analyse van gegevens van de röntgensatelliet Chandra en de Jansky VLA-radiotelescoop.
De supernova speelde zich af in een stofrijke omgeving, waardoor de explosie niet rechtstreeks te zien was. Wel is in 1984 het restant ervan – de bolvormige gasschil G1.9+0.3 – opgespoord. Dat gebeurde met de VLA-radiotelescoop, waarmee astronomen door het galactische stof heen kunnen kijken.
Met Chandra en de VLA is het uitdijen van G1.9+0.3 gevolgd. Uit de gegevens die in de loop van de jaren zijn verzameld blijkt dat het supernovarestant op röntgen- en radiogolflengten geleidelijk helderder is geworden. Dat is kenmerkend voor een supernova-explosie die is veroorzaakt door een botsing tussen twee witte dwergen – de compacte overblijfselen van zonachtige sterren.
Daarmee is opnieuw een aanwijzing gevonden dat veel, of misschien wel alle, supernova’s van het type waartoe G1.9+0.3 behoort (type Ia) door botsende witte dwergsterren worden veroorzaakt. Een explosie als deze zou ook kunnen ontstaan als een enkelvoudige witte dwergster een flinke hoeveelheid materie van een begeleidende normale ster heeft opgeslokt.
De leeftijd van G1.9+0.3 is in de loop van de jaren verschillende keren bijgesteld. Volgens de eerste schattingen zou de supernova minder dan 1000 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Later is dat bijgesteld tot hooguit 150 jaar, en op basis van de nieuwe analyse komen astronomen zelfs uit op ongeveer 110 jaar. (EE)
De supernova-explosie die zich ruim een eeuw geleden (onopgemerkt) afspeelde in het centrum van onze Melkweg is waarschijnlijk veroorzaakt doordat twee witte dwergsterren met elkaar in botsing kwamen. Tot die conclusie komen astronomen na analyse van gegevens van de röntgensatelliet Chandra en de Jansky VLA-radiotelescoop.
De supernova speelde zich af in een stofrijke omgeving, waardoor de explosie niet rechtstreeks te zien was. Wel is in 1984 het restant ervan – de bolvormige gasschil G1.9+0.3 – opgespoord. Dat gebeurde met de VLA-radiotelescoop, waarmee astronomen door het galactische stof heen kunnen kijken.
Met Chandra en de VLA is het uitdijen van G1.9+0.3 gevolgd. Uit de gegevens die in de loop van de jaren zijn verzameld blijkt dat het supernovarestant op röntgen- en radiogolflengten geleidelijk helderder is geworden. Dat is kenmerkend voor een supernova-explosie die is veroorzaakt door een botsing tussen twee witte dwergen – de compacte overblijfselen van zonachtige sterren.
Daarmee is opnieuw een aanwijzing gevonden dat veel, of misschien wel alle, supernova’s van het type waartoe G1.9+0.3 behoort (type Ia) door botsende witte dwergsterren worden veroorzaakt. Een explosie als deze zou ook kunnen ontstaan als een enkelvoudige witte dwergster een flinke hoeveelheid materie van een begeleidende normale ster heeft opgeslokt.
De leeftijd van G1.9+0.3 is in de loop van de jaren verschillende keren bijgesteld. Volgens de eerste schattingen zou de supernova minder dan 1000 jaar geleden hebben plaatsgevonden. Later is dat bijgesteld tot hooguit 150 jaar, en op basis van de nieuwe analyse komen astronomen zelfs uit op ongeveer 110 jaar. (EE)
Een internationaal team van wetenschappers heeft een galactische deeltjesversneller ontdekt die met nog nooit vertoonde energie kosmische straling de ruimte in slingert. De onderzoekers vermoeden dat het zwarte gat in het centrum van onze Melkweg verantwoordelijk is. De wetenschappers, verenigd in het H.E.S.S.-consortium, publiceren hun bevindingen woensdagavond in Nature.
Al ruim dertig jaar brengt een consortium van 42 instituten in twaalf landen (waaronder onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam) de gammastraling in kaart die uit de buurt van het centrum van onze Melkweg komt. Nu hebben de onderzoekers voor het eerst de precieze bron van deze kosmische straling aangewezen: het superzware zwarte gat in het galactisch centrum.
Voor wetenschappers was het al een eeuw een raadsel waar de deeltjes vandaan komen die met hoge energie op de aardse atmosfeer botsen. Van de meeste van deze deeltjes is het namelijk gewoonweg onmogelijk om de bron te herleiden. De deeltjes, zoals protonen, elektronen en atoomkernen, zijn namelijk elektrisch geladen en worden daardoor afgebogen door de magnetische velden die ze op hun weg door de ruimte tegenkomen.
Gelukkig is er ook gammastraling. Die reist in een rechte lijn en trekt zich niks aan van magneetvelden op de route. De gammastraling is dus wél te herleiden tot hun bron. En dat is nu, na intensief speurwerk, gebeurd.
De onderzoekers van het High Energy Stereoscopic System-consortium (H.E.S.S.-consortium) gebruikten daarvoor een groep van gekoppelde telescopen in Namibië. Tien jaar geleden hadden de onderzoekers al door dat er ergens rond het centrum van onze Melkweg een of meer gammastralingsbronnen moesten zijn, maar wat en hoe precies, dat was lastig te zeggen. Mogelijke ‘daders’ waren onder andere supernova-resten, clusters van zware sterren en het zwarte gat in het centrum van de Melkweg.
Door stug doormeten, konden de onderzoekers het zwarte gat in de kern van onze Melkweg als verantwoordelijke aanwijzen. De galactische versneller is ongeveer 100 keer zo krachtig als de LHC-versneller van CERN die ‘slechts’ 13 teraelektronvolt haalt. Het zwarte gat is daarmee de eerste peta-elektronvoltversneller ooit ontdekt.
Een internationaal team van wetenschappers heeft een galactische deeltjesversneller ontdekt die met nog nooit vertoonde energie kosmische straling de ruimte in slingert. De onderzoekers vermoeden dat het zwarte gat in het centrum van onze Melkweg verantwoordelijk is. De wetenschappers, verenigd in het H.E.S.S.-consortium, publiceren hun bevindingen woensdagavond in Nature.
Al ruim dertig jaar brengt een consortium van 42 instituten in twaalf landen (waaronder onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam) de gammastraling in kaart die uit de buurt van het centrum van onze Melkweg komt. Nu hebben de onderzoekers voor het eerst de precieze bron van deze kosmische straling aangewezen: het superzware zwarte gat in het galactisch centrum.
Voor wetenschappers was het al een eeuw een raadsel waar de deeltjes vandaan komen die met hoge energie op de aardse atmosfeer botsen. Van de meeste van deze deeltjes is het namelijk gewoonweg onmogelijk om de bron te herleiden. De deeltjes, zoals protonen, elektronen en atoomkernen, zijn namelijk elektrisch geladen en worden daardoor afgebogen door de magnetische velden die ze op hun weg door de ruimte tegenkomen.
Gelukkig is er ook gammastraling. Die reist in een rechte lijn en trekt zich niks aan van magneetvelden op de route. De gammastraling is dus wél te herleiden tot hun bron. En dat is nu, na intensief speurwerk, gebeurd.
De onderzoekers van het High Energy Stereoscopic System-consortium (H.E.S.S.-consortium) gebruikten daarvoor een groep van gekoppelde telescopen in Namibië. Tien jaar geleden hadden de onderzoekers al door dat er ergens rond het centrum van onze Melkweg een of meer gammastralingsbronnen moesten zijn, maar wat en hoe precies, dat was lastig te zeggen. Mogelijke ‘daders’ waren onder andere supernova-resten, clusters van zware sterren en het zwarte gat in het centrum van de Melkweg.
Door stug doormeten, konden de onderzoekers het zwarte gat in de kern van onze Melkweg als verantwoordelijke aanwijzen. De galactische versneller is ongeveer 100 keer zo krachtig als de LHC-versneller van CERN die ‘slechts’ 13 teraelektronvolt haalt. Het zwarte gat is daarmee de eerste peta-elektronvoltversneller ooit ontdekt.
Twee sterrenkunde-studenten van de Universiteit Leiden hebben voor het eerst de hele Melkweg in kaart gebracht door dwergsterren te tellen. Ze ontdekten er in totaal 58 miljard. Zeven procent daarvan blijkt zich in de buitengebieden van onze Melkweg te bevinden. Het resultaat is het meest complete model voor de verdeling van dit soort sterren. Hun bevindingen zijn vandaag gepubliceerd in het vaktijdschrift Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
De Melkweg bestaat uit een prominente, relatief platte schijf met dicht op elkaar staande heldere sterren, en een halo, een bol van sterren met een veel lagere dichtheid, daaromheen. Sterrenkundigen denken dat de halo het restant is van de eerste sterrenstelseltjes die ooit zijn samengesmolten om de Melkweg te vormen.
Om erachter te komen hoe de Melkweg er precies uitziet, tellen sterrenkundigen al langer sterren. Ook de Leidse sterrenkunde-studenten Isabel van Vledder (21) en Dieuwertje van der Vlugt (22) deden dat in hun onderzoek. Ze gebruikten hiervoor echter geen gegevens van heldere sterren, maar die van 274 zwakke, koele dwergsterren (zogeheten M-dwergen) die per toeval door de Hubble-ruimtetelescoop werden waargenomen terwijl die op zoek was naar de verste sterrenstelsels uit het vroege heelal.
De studenten legden de gegevens van de M-dwergen naast drie dichtheidsmodellen waarmee astronomen de platte schijf of de halo beschrijven of deze combineren. Om te berekenen welk model het beste de structuur van de Melkweg beschrijft, pasten de studenten vervolgens de Markov Chain Monte Carlo-methode toe. Van der Vlugt: ‘Je laat een rekenprogramma van iedere parameter van je model alle mogelijke waarden langslopen, alsof je heel veel mensen in een diepe kuil naar het laagste punt laat zoeken. Vervolgens stelt het programma vast welke waarde het beste met de data overeenkomt.’
Het model dat zowel de schijf als de halo beschrijft, bleek de perfecte match te zijn. Hiermee konden Van Vledder en Van der Vlugt uit de posities van de 274 M-dwergen het bestaan van 58 miljard M-dwergen afleiden. Ook was het mogelijk om een nauwkeurige schatting te geven van het aantal M-dwergsterren in de halo. Ze kwamen uit op zeven procent – een hoger percentage dan tot nu toe door sterrenkundigen was berekend.
Twee sterrenkunde-studenten van de Universiteit Leiden hebben voor het eerst de hele Melkweg in kaart gebracht door dwergsterren te tellen. Ze ontdekten er in totaal 58 miljard. Zeven procent daarvan blijkt zich in de buitengebieden van onze Melkweg te bevinden. Het resultaat is het meest complete model voor de verdeling van dit soort sterren. Hun bevindingen zijn vandaag gepubliceerd in het vaktijdschrift Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
De Melkweg bestaat uit een prominente, relatief platte schijf met dicht op elkaar staande heldere sterren, en een halo, een bol van sterren met een veel lagere dichtheid, daaromheen. Sterrenkundigen denken dat de halo het restant is van de eerste sterrenstelseltjes die ooit zijn samengesmolten om de Melkweg te vormen.
Om erachter te komen hoe de Melkweg er precies uitziet, tellen sterrenkundigen al langer sterren. Ook de Leidse sterrenkunde-studenten Isabel van Vledder (21) en Dieuwertje van der Vlugt (22) deden dat in hun onderzoek. Ze gebruikten hiervoor echter geen gegevens van heldere sterren, maar die van 274 zwakke, koele dwergsterren (zogeheten M-dwergen) die per toeval door de Hubble-ruimtetelescoop werden waargenomen terwijl die op zoek was naar de verste sterrenstelsels uit het vroege heelal.
De studenten legden de gegevens van de M-dwergen naast drie dichtheidsmodellen waarmee astronomen de platte schijf of de halo beschrijven of deze combineren. Om te berekenen welk model het beste de structuur van de Melkweg beschrijft, pasten de studenten vervolgens de Markov Chain Monte Carlo-methode toe. Van der Vlugt: ‘Je laat een rekenprogramma van iedere parameter van je model alle mogelijke waarden langslopen, alsof je heel veel mensen in een diepe kuil naar het laagste punt laat zoeken. Vervolgens stelt het programma vast welke waarde het beste met de data overeenkomt.’
Het model dat zowel de schijf als de halo beschrijft, bleek de perfecte match te zijn. Hiermee konden Van Vledder en Van der Vlugt uit de posities van de 274 M-dwergen het bestaan van 58 miljard M-dwergen afleiden. Ook was het mogelijk om een nauwkeurige schatting te geven van het aantal M-dwergsterren in de halo. Ze kwamen uit op zeven procent – een hoger percentage dan tot nu toe door sterrenkundigen was berekend.
Nieuwe spectaculaire opnamen geven een ongekend beeld van de structuren en processen in het centrum van de Melkweg. Ze zijn gemaakt met de recent gemoderniseerde Jansky Very Large Array (JVLA) – een grote opstelling van radioschotels in New Mexico (VS). De opnamen tonen de binnenste 100 lichtjaar van onze Melkweg op een radiofrequentie van 5,5 GHZ.
In dat gebied is Sagittarius A* te vinden – het superzware zwarte gat dat precies in het midden van ons Melkwegstelsel staat. Sgr A* is omgeven door eem aantal opvallende structuren die radiostraling uitzenden. Het gaat daarbij onder meer om het restant van een supernova-explosie.
Binnen de uitdijende schil van de ontplofte ster is op de nieuwe JVLA-beelden een nog niet eerder waargenomen Σ-vormige structuur te zien. Volgens de astronomen die de opnamen hebben gemaakt is dat de plek waar de drukgolf van de supernova-explosie op de ring van materie rond Sgr A* is gebotst. (EE)
Nieuwe spectaculaire opnamen geven een ongekend beeld van de structuren en processen in het centrum van de Melkweg. Ze zijn gemaakt met de recent gemoderniseerde Jansky Very Large Array (JVLA) – een grote opstelling van radioschotels in New Mexico (VS). De opnamen tonen de binnenste 100 lichtjaar van onze Melkweg op een radiofrequentie van 5,5 GHZ.
In dat gebied is Sagittarius A* te vinden – het superzware zwarte gat dat precies in het midden van ons Melkwegstelsel staat. Sgr A* is omgeven door eem aantal opvallende structuren die radiostraling uitzenden. Het gaat daarbij onder meer om het restant van een supernova-explosie.
Binnen de uitdijende schil van de ontplofte ster is op de nieuwe JVLA-beelden een nog niet eerder waargenomen Σ-vormige structuur te zien. Volgens de astronomen die de opnamen hebben gemaakt is dat de plek waar de drukgolf van de supernova-explosie op de ring van materie rond Sgr A* is gebotst. (EE)
Een internationaal team van sterrenkundigen heeft de radiosignalen uitgeplozen die de Drentse LOFAR-telescoop opvangt als elementaire deeltjes uit de ruimte in botsing komen met de aardse atmosfeer. Dankzij het model van de sterrenkundigen kan LOFAR nu ook als deeltjesdetector gaan fungeren (Nature, 3 maart).
De sterrenkundigen, onder wie een groep Nederlanders, onderzochten 150 dagen aan meetgegevens van zogeheten deeltjeslawines. Deze ontstaan als kosmische elementaire deeltjes in de aardatmosfeer terechtkomen. Uit de gegevens blijkt dat de deeltjes voornamelijk bestaan uit protonen en kernen van heliumatomen. Bovendien lijkt het erop dat de meeste deeltjes uit onze eigen Melkweg komen en dus niet, zoals tot nu toe werd gedacht, ver weg uit het heelal.
Op basis van de meetgegevens hebben de onderzoekers een model opgesteld dat de radiosignalen van botsende kosmische deeltjes nauwkeurig kan ontrafelen. Zo’n model bestond nog niet voor radiosignalen.
LOFAR is oorspronkelijk bedoeld om het heelal te bestuderen. Nu kan het dus ook gebruikt worden voor deeltjesfysica. Eerder al gebruikten de onderzoekers de radiosignalen van de deeltjeslawines die LOFAR opving om het elektrische veld van onweersbuien te bestuderen.
Een internationaal team van sterrenkundigen heeft de radiosignalen uitgeplozen die de Drentse LOFAR-telescoop opvangt als elementaire deeltjes uit de ruimte in botsing komen met de aardse atmosfeer. Dankzij het model van de sterrenkundigen kan LOFAR nu ook als deeltjesdetector gaan fungeren (Nature, 3 maart).
De sterrenkundigen, onder wie een groep Nederlanders, onderzochten 150 dagen aan meetgegevens van zogeheten deeltjeslawines. Deze ontstaan als kosmische elementaire deeltjes in de aardatmosfeer terechtkomen. Uit de gegevens blijkt dat de deeltjes voornamelijk bestaan uit protonen en kernen van heliumatomen. Bovendien lijkt het erop dat de meeste deeltjes uit onze eigen Melkweg komen en dus niet, zoals tot nu toe werd gedacht, ver weg uit het heelal.
Op basis van de meetgegevens hebben de onderzoekers een model opgesteld dat de radiosignalen van botsende kosmische deeltjes nauwkeurig kan ontrafelen. Zo’n model bestond nog niet voor radiosignalen.
LOFAR is oorspronkelijk bedoeld om het heelal te bestuderen. Nu kan het dus ook gebruikt worden voor deeltjesfysica. Eerder al gebruikten de onderzoekers de radiosignalen van de deeltjeslawines die LOFAR opving om het elektrische veld van onweersbuien te bestuderen.
De Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) heeft een spectaculair nieuw panorama van de Melkweg gepresenteerd. De foto vormt het slotakkoord van de APEX Telescope Large Area Survey of the Galaxy (ATLASGAL). Bij deze survey, die is uitgevoerd met de APEX-telescoop in Chili, is voor het eerst het complete zuidelijke deel van de Melkweg in kaart gebracht op submillimeter-golflengten – straling die het midden houdt tussen infrarood licht en radiogolven.
De APEX-telescoop registreert gas en stof met temperaturen van slechts enkele tienden van een graad boven het absolute nulpunt. Grote wolken van koud gas en stof zijn de broedplaatsen van nieuwe sterren. Het ATLASGAL-panorama geeft dus een mooi overzicht van de stervormingsgebieden die de zuidelijke Melkweg rijk is. (EE)
De Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) heeft een spectaculair nieuw panorama van de Melkweg gepresenteerd. De foto vormt het slotakkoord van de APEX Telescope Large Area Survey of the Galaxy (ATLASGAL). Bij deze survey, die is uitgevoerd met de APEX-telescoop in Chili, is voor het eerst het complete zuidelijke deel van de Melkweg in kaart gebracht op submillimeter-golflengten – straling die het midden houdt tussen infrarood licht en radiogolven.
De APEX-telescoop registreert gas en stof met temperaturen van slechts enkele tienden van een graad boven het absolute nulpunt. Grote wolken van koud gas en stof zijn de broedplaatsen van nieuwe sterren. Het ATLASGAL-panorama geeft dus een mooi overzicht van de stervormingsgebieden die de zuidelijke Melkweg rijk is. (EE)
Het 'overschot' aan energierijke gammastraling uit het centrum van ons Melkwegstelsel wordt vermoedelijk veroorzaakt door een groot aantal millisecondepulsars - de compacte, extreem snel rondtollende restanten van geëxplodeerde sterren. Die conclusie trekken twee teams van natuurkundigen (een Nederlands team van de Universiteit van Amsterdam en een Amerikaans team van Princeton University en het Massachusetts Institute of Technology) op basis van gedetailleerde modelberekeningen.
\r\nEerder is ook gesuggereerd dat het gamma-overschot het gevolg zou zijn van de annihilatie van donkere-materiedeeltjes. De nieuwe modelberekeningen, gepubliceerd in Physical Review Letters, laten echter zien dat een 'conventionele' verklaring afdoende is. Dat er sprake is van een diffuse 'gamma-gloed' zou het gevolg zijn van de relateif geringe 'beeldscherpte' van de huidige generatie detectoren - die is niet in staat om afzonderlijke pulsars te onderscheiden. (GS)
Het 'overschot' aan energierijke gammastraling uit het centrum van ons Melkwegstelsel wordt vermoedelijk veroorzaakt door een groot aantal millisecondepulsars - de compacte, extreem snel rondtollende restanten van geëxplodeerde sterren. Die conclusie trekken twee teams van natuurkundigen (een Nederlands team van de Universiteit van Amsterdam en een Amerikaans team van Princeton University en het Massachusetts Institute of Technology) op basis van gedetailleerde modelberekeningen.
\r\nEerder is ook gesuggereerd dat het gamma-overschot het gevolg zou zijn van de annihilatie van donkere-materiedeeltjes. De nieuwe modelberekeningen, gepubliceerd in Physical Review Letters, laten echter zien dat een 'conventionele' verklaring afdoende is. Dat er sprake is van een diffuse 'gamma-gloed' zou het gevolg zijn van de relateif geringe 'beeldscherpte' van de huidige generatie detectoren - die is niet in staat om afzonderlijke pulsars te onderscheiden. (GS)
Waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop wijzen erop dat de zogeheten Smith-wolk – een gaswolk waarvan al geruime tijd bekend is dat hij met hoge snelheid op de Melkweg afstevent – afkomstig is uit de buitenste regionen van de Melkwegschijf. Er zwermen honderden van die hogesnelheidswolken rond de Melkweg, maar de Smith-wolk is de enige waarvan de baan goed bekend is.
Lang is gedacht dat de Smith-wolk een mislukt, sterrenloos sterrenstelsel was of een gaswolk die vanuit de intergalactische ruimte naar de Melkweg toe valt. Maar als dat waar was, zou de gaswolk vrijwel geheel uit waterstof en helium moeten bestaan – zwaardere elementen zijn immers afkomstig van sterren.
Bij het nieuwe onderzoek is voor het eerst de chemische samenstelling van de gaswolk gemeten. Daarbij is gebruik gemaakt van het ultraviolette licht van drie actieve sterrenstelsels dat vanaf de aarde gezien door de wolk heen schijnt. Uit de metingen blijkt dat de Smith-wolk ongeveer net zoveel zwavel bevat als het buitenste deel van de Melkwegschijf.
Het staat dus vrijwel vast dat de Smith-wolk uit onze Melkweg afkomstig is. Maar hoe de 11.000 lichtjaar lange en 2500 lichtjaar brede gaswolk ongeveer 70 miljoen jaar geleden uit ons Melkwegstelsel is ontsnapt, is nog steeds onduidelijk. Zeker is wel dat hij over ongeveer 30 miljoen jaar weer ‘neerstort’. En als dat gebeurt kan dat tot een spectaculaire golf van stervorming leiden.
De Smith-wolk is genoemd naar de Amerikaanse sterrenkundestudente Gail Smith, die de gaswolk in 1963 ontdekte met de radiotelescoop van Dwingeloo. Smith is nadien in Nederland blijven wonen. (EE)
Waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop wijzen erop dat de zogeheten Smith-wolk – een gaswolk waarvan al geruime tijd bekend is dat hij met hoge snelheid op de Melkweg afstevent – afkomstig is uit de buitenste regionen van de Melkwegschijf. Er zwermen honderden van die hogesnelheidswolken rond de Melkweg, maar de Smith-wolk is de enige waarvan de baan goed bekend is.
Lang is gedacht dat de Smith-wolk een mislukt, sterrenloos sterrenstelsel was of een gaswolk die vanuit de intergalactische ruimte naar de Melkweg toe valt. Maar als dat waar was, zou de gaswolk vrijwel geheel uit waterstof en helium moeten bestaan – zwaardere elementen zijn immers afkomstig van sterren.
Bij het nieuwe onderzoek is voor het eerst de chemische samenstelling van de gaswolk gemeten. Daarbij is gebruik gemaakt van het ultraviolette licht van drie actieve sterrenstelsels dat vanaf de aarde gezien door de wolk heen schijnt. Uit de metingen blijkt dat de Smith-wolk ongeveer net zoveel zwavel bevat als het buitenste deel van de Melkwegschijf.
Het staat dus vrijwel vast dat de Smith-wolk uit onze Melkweg afkomstig is. Maar hoe de 11.000 lichtjaar lange en 2500 lichtjaar brede gaswolk ongeveer 70 miljoen jaar geleden uit ons Melkwegstelsel is ontsnapt, is nog steeds onduidelijk. Zeker is wel dat hij over ongeveer 30 miljoen jaar weer ‘neerstort’. En als dat gebeurt kan dat tot een spectaculaire golf van stervorming leiden.
De Smith-wolk is genoemd naar de Amerikaanse sterrenkundestudente Gail Smith, die de gaswolk in 1963 ontdekte met de radiotelescoop van Dwingeloo. Smith is nadien in Nederland blijven wonen. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat de zogeheten Ophiuchus-sterrenstroom (genoemd naar het sterrenbeeld Ophiuchus, de Slangendrager) aanzienlijk ouder is dan tot nu toe werd gedacht. Sterrenstromen (stellar streams) zijn langgerekte structuren in ons Melkwegstelsel die bestaan uit sterren met onderling vergelijkbare leeftijden, chemische eigenschappen en snelheden. De sterren in zo'n sterrenstroom maakten ooit deel uit van een klein dwergsterrenstelsel, dat door de getijdenkrachten van het Melkwegstelsel uiteen is gerukt.
\r\nUit de lengte van de Ophiuchus-sterrenstroom (ruim 5000 lichtjaar), die ontdekt werd in 2014, was afgeleid dat hij een leeftijd van ca. 250 miljoen jaar moet hebben. Een opmerkelijke vondst, aangezien de sterren in de stroom ongeveer 12 miljard jaar oud zijn, terwijl de omlooptijd van de sterrenstroom rond het Melkwegstelsel ca. 350 miljoen jaar is - dat moet ook de omlooptijd van het oorspronkelijke dwergstelsel zijn geweest. De vraag dringt zich dan op waarom dat stelsel pas 250 miljoen jaar geleden uiteengerukt zou zijn.
\r\nEen team van astronomen onder leiding van Branimir Sesar van het Max Planck Institut für Radioastronomie heeft nu aan de uiteinden van de Ophiuchus-stroom sterren ontdekt die zo goed als zeker ook deel uitmaken van de stroom, maar die zich in een veel breder, waaiervormig gebied bevinden. De lengte van de stroom is daarmee bijna twee keer zo lang; de leeftijd komt dan eerder in de buurt van 400 miljoen jaar. Bovendien wijst het bestaan van de waaiervormige uiteinden van de stroom erop dat het oorspronkelijke dwergstelsel in een chaotische omloopbaan moet hebben bewogen, zodat het heel goed mogelijk is dat het 11 miljard jaar lang heeft kunnen overleven voordat het ten prooi viel aan de getijdenkrachten van het Melkwegstelsel.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal. (GS)
Astronomen hebben ontdekt dat de zogeheten Ophiuchus-sterrenstroom (genoemd naar het sterrenbeeld Ophiuchus, de Slangendrager) aanzienlijk ouder is dan tot nu toe werd gedacht. Sterrenstromen (stellar streams) zijn langgerekte structuren in ons Melkwegstelsel die bestaan uit sterren met onderling vergelijkbare leeftijden, chemische eigenschappen en snelheden. De sterren in zo'n sterrenstroom maakten ooit deel uit van een klein dwergsterrenstelsel, dat door de getijdenkrachten van het Melkwegstelsel uiteen is gerukt.
\r\nUit de lengte van de Ophiuchus-sterrenstroom (ruim 5000 lichtjaar), die ontdekt werd in 2014, was afgeleid dat hij een leeftijd van ca. 250 miljoen jaar moet hebben. Een opmerkelijke vondst, aangezien de sterren in de stroom ongeveer 12 miljard jaar oud zijn, terwijl de omlooptijd van de sterrenstroom rond het Melkwegstelsel ca. 350 miljoen jaar is - dat moet ook de omlooptijd van het oorspronkelijke dwergstelsel zijn geweest. De vraag dringt zich dan op waarom dat stelsel pas 250 miljoen jaar geleden uiteengerukt zou zijn.
\r\nEen team van astronomen onder leiding van Branimir Sesar van het Max Planck Institut für Radioastronomie heeft nu aan de uiteinden van de Ophiuchus-stroom sterren ontdekt die zo goed als zeker ook deel uitmaken van de stroom, maar die zich in een veel breder, waaiervormig gebied bevinden. De lengte van de stroom is daarmee bijna twee keer zo lang; de leeftijd komt dan eerder in de buurt van 400 miljoen jaar. Bovendien wijst het bestaan van de waaiervormige uiteinden van de stroom erop dat het oorspronkelijke dwergstelsel in een chaotische omloopbaan moet hebben bewogen, zodat het heel goed mogelijk is dat het 11 miljard jaar lang heeft kunnen overleven voordat het ten prooi viel aan de getijdenkrachten van het Melkwegstelsel.
\r\nDe nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal. (GS)
Australische astronomen zijn meer te weten gekomen over een vreemd verschijnsel dat al sinds een jaar of dertig met radiotelescopen wordt waargenomen: tijdelijke sterke fluctuaties in het ‘licht’ van radiobronnen aan de hemel. Waarschijnlijk worden de flakkeringen veroorzaakt door gaswolken in onze eigen Melkweg (Science, 22 januari).
Het is de astronomen voor het eerst gelukt om het verschijnsel langdurig te volgen. Daarbij is genoeg informatie verzameld om vast te kunnen stellen dat de veroorzaker ongeveer 3000 lichtjaar van ons verwijderd is. Dat betekent dat deze binnen onze Melkweg gezocht moet worden.
De meest voor de hand liggende verklaring is dat het gaat om een verdichting in het ijle gas dat de ruimte tussen de sterren vult. Zo’n interstellaire gaswolk werkt als een soort lens die de radiogolven het ene moment bundelen en dan weer verstrooien.
In dit geval is waargenomen hoe een gaswolk de verre quasar PKS 1939-315 aan het flakkeren bracht. Daarbij is vastgesteld dat het om een vrij compacte gaswolk gaat die min of meer bolvormig of cilindervormig is. Gaswolken van dit type zouden een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de totale massa van de Melkweg. (EE)
Australische astronomen zijn meer te weten gekomen over een vreemd verschijnsel dat al sinds een jaar of dertig met radiotelescopen wordt waargenomen: tijdelijke sterke fluctuaties in het ‘licht’ van radiobronnen aan de hemel. Waarschijnlijk worden de flakkeringen veroorzaakt door gaswolken in onze eigen Melkweg (Science, 22 januari).
Het is de astronomen voor het eerst gelukt om het verschijnsel langdurig te volgen. Daarbij is genoeg informatie verzameld om vast te kunnen stellen dat de veroorzaker ongeveer 3000 lichtjaar van ons verwijderd is. Dat betekent dat deze binnen onze Melkweg gezocht moet worden.
De meest voor de hand liggende verklaring is dat het gaat om een verdichting in het ijle gas dat de ruimte tussen de sterren vult. Zo’n interstellaire gaswolk werkt als een soort lens die de radiogolven het ene moment bundelen en dan weer verstrooien.
In dit geval is waargenomen hoe een gaswolk de verre quasar PKS 1939-315 aan het flakkeren bracht. Daarbij is vastgesteld dat het om een vrij compacte gaswolk gaat die min of meer bolvormig of cilindervormig is. Gaswolken van dit type zouden een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de totale massa van de Melkweg. (EE)
Japanse astronomen hebben aanwijzingen gevonden dat zich in het centrum van ons Melkwegstelsel niet één, maar twee zware zwarte gaten bevinden. Het tweede exemplaar zou zich verstoppen in een gaswolk die op een afstand van slechts 200 lichtjaar om het Melkwegcentrum draait.
De gaswolk in kwestie, die CO-0.40-0.22 wordt genoemd, vertoont een verrassend grote snelheidsdispersie. Dat betekent dat het gas in de wolk sterk uiteenlopende snelheden heeft. Deze bijzondere eigenschap is waargenomen met twee Japanse radiotelescopen – een in Japan zelf, de ander in het noorden van Chili.
Zo’n grote snelheidsdispersie wijst erop dat er een object van aanzienlijke massa in de wolk verborgen zit – anders zou de gaswolk maar een kort leven beschoren zijn. Computersimulaties laten zien dat de eigenschappen van de wolk het best verklaarbaar zijn als zich daarbinnen een zwart gat met een massa van ongeveer 100.000 zonsmassa’s bevindt. Ter vergelijking: het reeds bekende zwarte gat in het centrum van de Melkweg, ’Sagittarius A*’, heeft een massa van ruim 4 miljoen zonsmassa’s.
Als deze interpretatie klopt, is daarmee voor het eerst een ‘middelzwaar’ zwart gat opgespoord. Alle zwarte gaten die astronomen tot nu toe hebben ontdekt, zijn ofwel hooguit enkele tientallen keren zo zwaar als onze zon ofwel minstens een miljoen zonsmassa’s ‘zwaar’.
Het nu ontdekte zwarte gat zou een overblijfsel kunnen zijn van een klein sterrenstelsel dat lang geleden door onze Melkweg is opgeslokt. Uiteindelijk zou het kunnen samengaan met Sagittarius A*. (EE)
Japanse astronomen hebben aanwijzingen gevonden dat zich in het centrum van ons Melkwegstelsel niet één, maar twee zware zwarte gaten bevinden. Het tweede exemplaar zou zich verstoppen in een gaswolk die op een afstand van slechts 200 lichtjaar om het Melkwegcentrum draait.
De gaswolk in kwestie, die CO-0.40-0.22 wordt genoemd, vertoont een verrassend grote snelheidsdispersie. Dat betekent dat het gas in de wolk sterk uiteenlopende snelheden heeft. Deze bijzondere eigenschap is waargenomen met twee Japanse radiotelescopen – een in Japan zelf, de ander in het noorden van Chili.
Zo’n grote snelheidsdispersie wijst erop dat er een object van aanzienlijke massa in de wolk verborgen zit – anders zou de gaswolk maar een kort leven beschoren zijn. Computersimulaties laten zien dat de eigenschappen van de wolk het best verklaarbaar zijn als zich daarbinnen een zwart gat met een massa van ongeveer 100.000 zonsmassa’s bevindt. Ter vergelijking: het reeds bekende zwarte gat in het centrum van de Melkweg, ’Sagittarius A*’, heeft een massa van ruim 4 miljoen zonsmassa’s.
Als deze interpretatie klopt, is daarmee voor het eerst een ‘middelzwaar’ zwart gat opgespoord. Alle zwarte gaten die astronomen tot nu toe hebben ontdekt, zijn ofwel hooguit enkele tientallen keren zo zwaar als onze zon ofwel minstens een miljoen zonsmassa’s ‘zwaar’.
Het nu ontdekte zwarte gat zou een overblijfsel kunnen zijn van een klein sterrenstelsel dat lang geleden door onze Melkweg is opgeslokt. Uiteindelijk zou het kunnen samengaan met Sagittarius A*. (EE)
Met behulp van nieuwe methoden om de leeftijden van zogeheten rode reuzensterren te bepalen, hebben astronomen de eerste grootschalige kaart gemaakt van de stellaire leeftijdsverdeling in de Melkweg. Voor de kaart zijn de leeftijden van bijna 100.000 rode reuzen op afstanden tot 65.000 lichtjaar van het galactisch centrum bepaald. De gegevens bevestigen dat ons sterrenstelsel van binnen uit is gegroeid: de oudste sterren zijn in het hart te vinden, de jongere in de buitendelen.
De galactische ’leeftijdskaart’ is gebaseerd op gegevers van de Sloan Digital Sky Survey en de NASA-satelliet Kepler. Daarbij is gebruik gemaakt van twee onafhankelijke methoden om de leeftijd van een rode reuzenster af te leiden uit zijn spectrum (d.w.z. de eigenschappen van het licht dat de ster uitzendt).
Met een kaart als deze kunnen de bestaande modellen voor het ontstaan van onze Melkweg op de proef worden gesteld. Deze modellen voorspellen bijvoorbeeld dat de stellaire schijf – het belangrijkste onderdeel van stelsels als het onze – van binnen uit moet zijn gevormd. Ook zouden jonge sterren gemiddeld dichter bij het vlak van de Melkweg te vinden moeten zijn dan hun oudere soortgenoten. Beide ‘voorspellingen’ worden door de nieuwe kaart bevestigd.
De nieuwe resultaten, die vandaag zijn gepresenteerd tijdens de 227ste jaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society (AAS), zijn ook in overeenstemming met die van vergelijkbare (kleinere) onderzoeken die in oktober en november 2015 zijn gepubliceerd. Naar verwachting zullen nog onvoltooide hemelsurveys zoals die van de Europese Gaia-satelliet astronomen in staat stellen om de stervormingsgeschiedenis van het Melkwegstelsel nóg nauwkeuriger te reconstrueren. (EE)
Met behulp van nieuwe methoden om de leeftijden van zogeheten rode reuzensterren te bepalen, hebben astronomen de eerste grootschalige kaart gemaakt van de stellaire leeftijdsverdeling in de Melkweg. Voor de kaart zijn de leeftijden van bijna 100.000 rode reuzen op afstanden tot 65.000 lichtjaar van het galactisch centrum bepaald. De gegevens bevestigen dat ons sterrenstelsel van binnen uit is gegroeid: de oudste sterren zijn in het hart te vinden, de jongere in de buitendelen.
De galactische ’leeftijdskaart’ is gebaseerd op gegevers van de Sloan Digital Sky Survey en de NASA-satelliet Kepler. Daarbij is gebruik gemaakt van twee onafhankelijke methoden om de leeftijd van een rode reuzenster af te leiden uit zijn spectrum (d.w.z. de eigenschappen van het licht dat de ster uitzendt).
Met een kaart als deze kunnen de bestaande modellen voor het ontstaan van onze Melkweg op de proef worden gesteld. Deze modellen voorspellen bijvoorbeeld dat de stellaire schijf – het belangrijkste onderdeel van stelsels als het onze – van binnen uit moet zijn gevormd. Ook zouden jonge sterren gemiddeld dichter bij het vlak van de Melkweg te vinden moeten zijn dan hun oudere soortgenoten. Beide ‘voorspellingen’ worden door de nieuwe kaart bevestigd.
De nieuwe resultaten, die vandaag zijn gepresenteerd tijdens de 227ste jaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society (AAS), zijn ook in overeenstemming met die van vergelijkbare (kleinere) onderzoeken die in oktober en november 2015 zijn gepubliceerd. Naar verwachting zullen nog onvoltooide hemelsurveys zoals die van de Europese Gaia-satelliet astronomen in staat stellen om de stervormingsgeschiedenis van het Melkwegstelsel nóg nauwkeuriger te reconstrueren. (EE)
De rimpelingen in het gas in de buitenschijf van ons Melkwegstelsel zijn waarschijnlijk veroorzaakt door een klein, donker sterrenstelsel dat een paar honderd miljoen jaar geleden vlak langs ons stelsel scheerde. Tot die conclusie komen astronomen uit de VS, Brazilië en Chili, die het verschijnsel vergelijken met de rimpelingen die je ziet als je een steen in een vijver gooit.
Deze conclusie is gebaseerd op een onderzoek van drie sterren in het zuidelijke sterrenbeeld Winkelhaak die deel uitmaken van de vermoedelijke veroorzaker van de rimpelingen. Het gaat om zogeheten cepheïden – regelmatig pulserende sterren die astronomen gebruiken om afstanden te meten.
Bekend was al dat deze sterren ongeveer 300.000 lichtjaar van de Melkweg verwijderd zijn. Bij het nieuwe onderzoek, gedaan met de Gemini- en Magellan-telescopen in het noorden van Chili, is vastgesteld dat het trio sterren zich met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per seconde uit de voeten maakt. Dat is een sterke aanwijzing dat de drie sterren deel uitmaken van een en hetzelfde sterrenstelsel.
Volgens hoofdonderzoekster Sukanya Chakrabarti is het zeer waarschijnlijk dat dit het dwergstelsel is dat miljoenen jaren geleden langs de Melkweg is geschampt. Van dat stelsel is verder niet veel te zien: het zou behoren tot een klasse van stelsels die grotendeels uit donkere materie bestaan.
De ontdekking is gepresenteerd tijdens de 227ste jaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society (AAS), die deze week in Florida wordt gehouden. (EE)
De rimpelingen in het gas in de buitenschijf van ons Melkwegstelsel zijn waarschijnlijk veroorzaakt door een klein, donker sterrenstelsel dat een paar honderd miljoen jaar geleden vlak langs ons stelsel scheerde. Tot die conclusie komen astronomen uit de VS, Brazilië en Chili, die het verschijnsel vergelijken met de rimpelingen die je ziet als je een steen in een vijver gooit.
Deze conclusie is gebaseerd op een onderzoek van drie sterren in het zuidelijke sterrenbeeld Winkelhaak die deel uitmaken van de vermoedelijke veroorzaker van de rimpelingen. Het gaat om zogeheten cepheïden – regelmatig pulserende sterren die astronomen gebruiken om afstanden te meten.
Bekend was al dat deze sterren ongeveer 300.000 lichtjaar van de Melkweg verwijderd zijn. Bij het nieuwe onderzoek, gedaan met de Gemini- en Magellan-telescopen in het noorden van Chili, is vastgesteld dat het trio sterren zich met een snelheid van ongeveer 200 kilometer per seconde uit de voeten maakt. Dat is een sterke aanwijzing dat de drie sterren deel uitmaken van een en hetzelfde sterrenstelsel.
Volgens hoofdonderzoekster Sukanya Chakrabarti is het zeer waarschijnlijk dat dit het dwergstelsel is dat miljoenen jaren geleden langs de Melkweg is geschampt. Van dat stelsel is verder niet veel te zien: het zou behoren tot een klasse van stelsels die grotendeels uit donkere materie bestaan.
De ontdekking is gepresenteerd tijdens de 227ste jaarlijkse bijeenkomst van de American Astronomical Society (AAS), die deze week in Florida wordt gehouden. (EE)
Een nieuwe analyse van de gegevens die door de NASA-satelliet Fermi zijn verzameld, heeft een veel gedetailleerde kaart opgeleverd van de gammastraling die ons vanuit het heelal bereikt. Deze straling is afkomstig van honderden afzonderlijke bronnen, waarvan sommige extreem energierijke gammastraling produceren. Ook zijn bij de survey een stuk of vijftig objecten ontdekt die in geen enkel ander golflengtegebied waarneembaar zijn.
Door elk gammafoton dat sinds 2008 met de LAT-detector van de Fermi-satelliet is geregistreerd nog eens goed te onderzoeken, hebben wetenschappers meer inzicht gekregen in de manier waarop de detector op binnenkomende fotonen reageert. Op die manier heeft het Fermi-team talrijke detecties van gammastraling kunnen ontdekken die tot nu toe over het hoofd waren gezien. Tegelijkertijd kon ook beter worden bepaald uit welke richting de binnenkomende gammafotonen kwamen. Het resultaat is een ‘gammakaart’ van de complete hemel die niet alleen scherper is dan zijn voorgangers, maar ook een aanzienlijk groter energiebereik bestrijkt.
Driekwart van de 360 in kaart gebrachte bronnen zijn zogeheten blazars – verre sterrenstelsels met een actief superzwaar zwart gat in hun kern. Maar de allerhelderste gammabronnen zijn veel dichterbij: het zijn restanten van supernova-explosies in onze eigen Melkweg. ‘Gammakampioen’ is de Krabnevel, het overblijfsel van een zware ster die in het jaar 1054 is ontploft. Deze produceert een gestage stroom van gammafotonen met energieën van meer dan 1 tera-elektronvolt – ruwweg een biljoen keer de energie van zichtbaar licht. (EE)
Een nieuwe analyse van de gegevens die door de NASA-satelliet Fermi zijn verzameld, heeft een veel gedetailleerde kaart opgeleverd van de gammastraling die ons vanuit het heelal bereikt. Deze straling is afkomstig van honderden afzonderlijke bronnen, waarvan sommige extreem energierijke gammastraling produceren. Ook zijn bij de survey een stuk of vijftig objecten ontdekt die in geen enkel ander golflengtegebied waarneembaar zijn.
Door elk gammafoton dat sinds 2008 met de LAT-detector van de Fermi-satelliet is geregistreerd nog eens goed te onderzoeken, hebben wetenschappers meer inzicht gekregen in de manier waarop de detector op binnenkomende fotonen reageert. Op die manier heeft het Fermi-team talrijke detecties van gammastraling kunnen ontdekken die tot nu toe over het hoofd waren gezien. Tegelijkertijd kon ook beter worden bepaald uit welke richting de binnenkomende gammafotonen kwamen. Het resultaat is een ‘gammakaart’ van de complete hemel die niet alleen scherper is dan zijn voorgangers, maar ook een aanzienlijk groter energiebereik bestrijkt.
Driekwart van de 360 in kaart gebrachte bronnen zijn zogeheten blazars – verre sterrenstelsels met een actief superzwaar zwart gat in hun kern. Maar de allerhelderste gammabronnen zijn veel dichterbij: het zijn restanten van supernova-explosies in onze eigen Melkweg. ‘Gammakampioen’ is de Krabnevel, het overblijfsel van een zware ster die in het jaar 1054 is ontploft. Deze produceert een gestage stroom van gammafotonen met energieën van meer dan 1 tera-elektronvolt – ruwweg een biljoen keer de energie van zichtbaar licht. (EE)
Duitse radioastronomen hebben in het vakblad Astronomy & Astrophysics een nieuwe, zeer gedetailleerde kaart gepubliceerd van de 21 cm-radiostraling die afkomstig is van de noordelijke sterrenhemel. De kaart is gebaseerd op waarnemingen die gedurende ca. vijf jaar zijn verricht met de 100-meter Effelsberg-radiotelescoop bij Bonn. Voor het project zijn in totaal een slordige honderd miljoen spectroscopische waarnemingen verricht.
\r\nRadiostraling met een golflengte van ca. 21 centimeter wordt uitgezonden door neutrale atomen van waterstof - het belangrijkste bestanddeel van het heelal. Het bestaan van deze straling is midden vorige eeuw voorspeld door de Nederlandse sterrenkundige Henk van de Hulst; kort na de Tweede Wereldoorlog werd de straling voor het eerst ook daadwerkelijk waargenomen. Het waarnemen van deze zwakke radiostraling is de enige manier om de verdeling en de beweging van wolken neutraal waterstofgas in het heelal in kaart te brengen. Dat is eerder al gedaan met andere radiotelescopen (o.a. met de Dwingeloo-radiotelescoop), maar nooit zo gedetailleerd als nu.
\r\nBehalve neutraal waterstofgas in ons eigen Melkwegstelsel (de heldere band die dwars over de kaart loopt) is in het kader van het EBHIS-project (Effelsberg-Bonn HI Survey; HI staat voor neutraal waterstof) ook waterstofgas in kaart gebracht in andere sterrenstelsels, tot op afstanden van ca. 750 miljoen lichtjaar. (GS)
Duitse radioastronomen hebben in het vakblad Astronomy & Astrophysics een nieuwe, zeer gedetailleerde kaart gepubliceerd van de 21 cm-radiostraling die afkomstig is van de noordelijke sterrenhemel. De kaart is gebaseerd op waarnemingen die gedurende ca. vijf jaar zijn verricht met de 100-meter Effelsberg-radiotelescoop bij Bonn. Voor het project zijn in totaal een slordige honderd miljoen spectroscopische waarnemingen verricht.
\r\nRadiostraling met een golflengte van ca. 21 centimeter wordt uitgezonden door neutrale atomen van waterstof - het belangrijkste bestanddeel van het heelal. Het bestaan van deze straling is midden vorige eeuw voorspeld door de Nederlandse sterrenkundige Henk van de Hulst; kort na de Tweede Wereldoorlog werd de straling voor het eerst ook daadwerkelijk waargenomen. Het waarnemen van deze zwakke radiostraling is de enige manier om de verdeling en de beweging van wolken neutraal waterstofgas in het heelal in kaart te brengen. Dat is eerder al gedaan met andere radiotelescopen (o.a. met de Dwingeloo-radiotelescoop), maar nooit zo gedetailleerd als nu.
\r\nBehalve neutraal waterstofgas in ons eigen Melkwegstelsel (de heldere band die dwars over de kaart loopt) is in het kader van het EBHIS-project (Effelsberg-Bonn HI Survey; HI staat voor neutraal waterstof) ook waterstofgas in kaart gebracht in andere sterrenstelsels, tot op afstanden van ca. 750 miljoen lichtjaar. (GS)
Wetenschappers van de universiteit van Jerusalem hebben een plausibele verklaring gevonden voor de aanwezigheid van het plutonium in onze Melkweg. Het radioactieve element komt waarschijnlijk vrij bij botsingen tussen neutronensterren (Nature Physics, 7 december).
Bijna alle plutonium op aarde is geproduceerd in kernreactoren, maar er zijn sterke aanwijzingen dat ons zonnestelsel kort na zijn ontstaan aanzienlijke hoeveelheden van dit element bevatte. Dat plutonium, met zijn halveringstijd van 120 miljoen jaar, is echter al lang en breed vervallen.
Toch zijn er de afgelopen 100 miljoen jaar nog kleine hoeveelheden plutonium neergeregend op onze planeet, die in het sediment op de oceaanbodem zijn terechtgekomen. Er moeten dus nog steeds natuurlijke ‘plutoniumfabrieken’ bestaan.
Waarom er het ene moment – 4,6 miljard jaar geleden – wel veel plutonium in ons zonnestelsel aanwezig was, en sindsdien bijna niet meer, is een vraagstuk waar wetenschappers al een tijdje mee worstelen. Volgens de Israëlische wetenschappers kan het grote verschil worden begrepen als botsende neutronensterren de bron van het radioactieve plutonium zijn.
Zulke botsingen zijn heel zeldzaam, maar er komen wel enorme hoeveelheden zware elementen bij vrij. De wetenschappers denken dat er relatief kort voor het ontstaan van ons zonnestelsel zo’n botsing heeft plaatsgevonden in onze kosmische achtertuin. Dat zou de relatief grote hoeveelheden plutonium in het jonge zonnestelsel verklaren.
De kleine hoeveelheden plutonium die sindsdien op aarde zijn beland, zou simpelweg komen doordat botsingen tussen neutronensterren zo zeldzaam zijn. Klaarblijkelijk heeft zo’n botsing zich de laatste 100 miljoen jaar niet meer in onze omgeving voorgedaan. (EE)
Wetenschappers van de universiteit van Jerusalem hebben een plausibele verklaring gevonden voor de aanwezigheid van het plutonium in onze Melkweg. Het radioactieve element komt waarschijnlijk vrij bij botsingen tussen neutronensterren (Nature Physics, 7 december).
Bijna alle plutonium op aarde is geproduceerd in kernreactoren, maar er zijn sterke aanwijzingen dat ons zonnestelsel kort na zijn ontstaan aanzienlijke hoeveelheden van dit element bevatte. Dat plutonium, met zijn halveringstijd van 120 miljoen jaar, is echter al lang en breed vervallen.
Toch zijn er de afgelopen 100 miljoen jaar nog kleine hoeveelheden plutonium neergeregend op onze planeet, die in het sediment op de oceaanbodem zijn terechtgekomen. Er moeten dus nog steeds natuurlijke ‘plutoniumfabrieken’ bestaan.
Waarom er het ene moment – 4,6 miljard jaar geleden – wel veel plutonium in ons zonnestelsel aanwezig was, en sindsdien bijna niet meer, is een vraagstuk waar wetenschappers al een tijdje mee worstelen. Volgens de Israëlische wetenschappers kan het grote verschil worden begrepen als botsende neutronensterren de bron van het radioactieve plutonium zijn.
Zulke botsingen zijn heel zeldzaam, maar er komen wel enorme hoeveelheden zware elementen bij vrij. De wetenschappers denken dat er relatief kort voor het ontstaan van ons zonnestelsel zo’n botsing heeft plaatsgevonden in onze kosmische achtertuin. Dat zou de relatief grote hoeveelheden plutonium in het jonge zonnestelsel verklaren.
De kleine hoeveelheden plutonium die sindsdien op aarde zijn beland, zou simpelweg komen doordat botsingen tussen neutronensterren zo zeldzaam zijn. Klaarblijkelijk heeft zo’n botsing zich de laatste 100 miljoen jaar niet meer in onze omgeving voorgedaan. (EE)
Met het ALMA-observatorium in Chili (Atacama Large Millimeter/submillimeter Array) zijn enkele extreem ijle gaswolken in het Melkwegstelsel ontdekt. Japanse astronomen bestudeerden archiefwaarnemingen aan 36 zogeheten kalibratiebronnen van ALMA - ver verwijderde objecten die veel kortgolvige radiostraling uitzenden. In enkele van die bronnen werden absorptielijnen ontdekt van moleculen die zich tussen de verre radiobron en de aarde in bevinden, in gaswolken in ons eigen Melkwegstelsel: de moleculen filteren specifieke millimeter- en submillimetergolflengten weg. In de kalibratiebronnen J1717-337 en NRAO530 werd onder andere een absorptiesignaal van het zeldzame HCO-molecuul aangetroffen. Uit de sterkte van de absorptie kan afgeleid worden in welke concentratie het molecuul voorkomt; op die manier is ontdekt dat er sprake is van extreem ijle wolken, die op geen enkele andere manier waarneembaar zijn. De chemische samenstelling van de gaswolken is vergelijkbaar met die van actieve stervormingsgebieden; de HCO-moleculen ontstaan onder invloed van energierijke ultraviolette straling. De resultaten zijn gepubliceerd in Publications of the Astronomical Society of Japan. (GS)
Met het ALMA-observatorium in Chili (Atacama Large Millimeter/submillimeter Array) zijn enkele extreem ijle gaswolken in het Melkwegstelsel ontdekt. Japanse astronomen bestudeerden archiefwaarnemingen aan 36 zogeheten kalibratiebronnen van ALMA - ver verwijderde objecten die veel kortgolvige radiostraling uitzenden. In enkele van die bronnen werden absorptielijnen ontdekt van moleculen die zich tussen de verre radiobron en de aarde in bevinden, in gaswolken in ons eigen Melkwegstelsel: de moleculen filteren specifieke millimeter- en submillimetergolflengten weg. In de kalibratiebronnen J1717-337 en NRAO530 werd onder andere een absorptiesignaal van het zeldzame HCO-molecuul aangetroffen. Uit de sterkte van de absorptie kan afgeleid worden in welke concentratie het molecuul voorkomt; op die manier is ontdekt dat er sprake is van extreem ijle wolken, die op geen enkele andere manier waarneembaar zijn. De chemische samenstelling van de gaswolken is vergelijkbaar met die van actieve stervormingsgebieden; de HCO-moleculen ontstaan onder invloed van energierijke ultraviolette straling. De resultaten zijn gepubliceerd in Publications of the Astronomical Society of Japan. (GS)
Astronomen hebben, met behulp van de Event Horizon Telescope, voor het eerst magnetische velden waargenomen net buiten de waarnemingshorizon van Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg (Science, 4 december). Theoretisch was al voorspeld dat magnetische velden een belangrijke rol spelen bij de vorming van de enorme vuurtorenachtige stralingsbundels die bij een zwart gat ontstaan wanneer dat materie uit zijn omgeving opslokt. Maar deze velden waren nog niet eerder rechtstreeks gedetecteerd.
De superzware zwarte gaten in de kernen van melkwegstelsels zijn een soort kosmische stralingsgeneratoren: ze zetten invallende materie om in intense straling. Als zo’n zwart gat ook nog eens om zijn as draait, kan het krachtige stralingsbundels (‘jets’) genereren die duizenden lichtjaren ver reiken.
De astronomen, onder wie de Nederlanders twee Christiaan Brinkerink (Radboud Universiteit) en Remo Tilanus (Universiteit Leiden), zijn er nu in geslaagd om de polarisatie te meten van de straling die uit de naaste omgeving van Sagittarius A* komt. Deze gepolariseerde straling wordt uitgezonden door elektronen die rond magnetische veldlijnen spiralen.
Het onderzoeksteam ontdekte in sommige gebieden in de buurt van het zwarte gat een verstrengelde warboel aan magnetische veldlijnen en lussen, terwijl het veld elders een veel georganiseerder patroon laat zien. Vermoed wordt dat dit laatste gebied de plek is waar de jets worden aangedreven.
De nog in ontwikkeling zijnde Event Horizon Telescope (EHT) is het enige instrument waarmee de directe omgeving van Sagittarius A* onderzocht kan worden. De EHT bestaat uit een netwerk van met elkaar verbonden radiotelescopen dat functioneert als een ‘virtuele’ telescoop ter grootte van de aarde.
Astronomen hebben, met behulp van de Event Horizon Telescope, voor het eerst magnetische velden waargenomen net buiten de waarnemingshorizon van Sagittarius A* – het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg (Science, 4 december). Theoretisch was al voorspeld dat magnetische velden een belangrijke rol spelen bij de vorming van de enorme vuurtorenachtige stralingsbundels die bij een zwart gat ontstaan wanneer dat materie uit zijn omgeving opslokt. Maar deze velden waren nog niet eerder rechtstreeks gedetecteerd.
De superzware zwarte gaten in de kernen van melkwegstelsels zijn een soort kosmische stralingsgeneratoren: ze zetten invallende materie om in intense straling. Als zo’n zwart gat ook nog eens om zijn as draait, kan het krachtige stralingsbundels (‘jets’) genereren die duizenden lichtjaren ver reiken.
De astronomen, onder wie de Nederlanders twee Christiaan Brinkerink (Radboud Universiteit) en Remo Tilanus (Universiteit Leiden), zijn er nu in geslaagd om de polarisatie te meten van de straling die uit de naaste omgeving van Sagittarius A* komt. Deze gepolariseerde straling wordt uitgezonden door elektronen die rond magnetische veldlijnen spiralen.
Het onderzoeksteam ontdekte in sommige gebieden in de buurt van het zwarte gat een verstrengelde warboel aan magnetische veldlijnen en lussen, terwijl het veld elders een veel georganiseerder patroon laat zien. Vermoed wordt dat dit laatste gebied de plek is waar de jets worden aangedreven.
De nog in ontwikkeling zijnde Event Horizon Telescope (EHT) is het enige instrument waarmee de directe omgeving van Sagittarius A* onderzocht kan worden. De EHT bestaat uit een netwerk van met elkaar verbonden radiotelescopen dat functioneert als een ‘virtuele’ telescoop ter grootte van de aarde.
Duitse astronomen hebben vastgesteld dat een twintig jaar geleden ontdekte witte dwergster heter is dan alle andere witte dwergen in onze Melkweg. Toch is deze ster, met een temperatuur van 250.000 graden Celsius, al begonnen met afkoelen. De witte dwerg bevindt zich in het buitengebied van het Melkwegstelsel (de 'halo').
Relatief lichte sterren zoals onze zon worden aan het eind van hun leven extreem heet. Het oppervlak van de zon heeft nu nog een temperatuur van 6000 graden, maar over vijf miljard jaar zal het compacte overblijfsel van onze ster een temperatuur van 180.000 graden hebben.
De hoogste temperatuur die tot nu toe bij een witte dwerg was gemeten, bedroeg 200.000 graden. Onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop laat zien dat de witte dwerg RX J0439.8-6809 daar nog een flinke schep bovenop doet. En vermoed wordt dat de ster ongeveer duizend jaar geleden een piek van misschien wel 400.000 graden heeft bereikt.
RX J0439.8-6809 valt niet alleen op door zijn hoge temperatuur. Ook zijn samenstelling is afwijkend: op zijn oppervlak zijn koolstof en zuurstof aanwezig – twee chemische elementen die het resultaat zijn van heliumfusie. En dat fusieproces speelt zich normaal gesproken juist in het diepe inwendige van een ster af.
Verrassend is ook dat zich tussen de ster en ons een gaswolk bevindt die naar de Melkweg toe beweegt. Dat bewijst dat ons sterrenstelsel nog steeds vers gas – de grondstof voor de vorming van nieuwe sterren – uit zijn omgeving aantrekt. (EE)
Duitse astronomen hebben vastgesteld dat een twintig jaar geleden ontdekte witte dwergster heter is dan alle andere witte dwergen in onze Melkweg. Toch is deze ster, met een temperatuur van 250.000 graden Celsius, al begonnen met afkoelen. De witte dwerg bevindt zich in het buitengebied van het Melkwegstelsel (de 'halo').
Relatief lichte sterren zoals onze zon worden aan het eind van hun leven extreem heet. Het oppervlak van de zon heeft nu nog een temperatuur van 6000 graden, maar over vijf miljard jaar zal het compacte overblijfsel van onze ster een temperatuur van 180.000 graden hebben.
De hoogste temperatuur die tot nu toe bij een witte dwerg was gemeten, bedroeg 200.000 graden. Onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop laat zien dat de witte dwerg RX J0439.8-6809 daar nog een flinke schep bovenop doet. En vermoed wordt dat de ster ongeveer duizend jaar geleden een piek van misschien wel 400.000 graden heeft bereikt.
RX J0439.8-6809 valt niet alleen op door zijn hoge temperatuur. Ook zijn samenstelling is afwijkend: op zijn oppervlak zijn koolstof en zuurstof aanwezig – twee chemische elementen die het resultaat zijn van heliumfusie. En dat fusieproces speelt zich normaal gesproken juist in het diepe inwendige van een ster af.
Verrassend is ook dat zich tussen de ster en ons een gaswolk bevindt die naar de Melkweg toe beweegt. Dat bewijst dat ons sterrenstelsel nog steeds vers gas – de grondstof voor de vorming van nieuwe sterren – uit zijn omgeving aantrekt. (EE)
Astronomen van de universiteit van Hong Kong hebbende methode verbeterd die gebruikt wordt om de afstanden van zogeheten planetaire nevels te schatten. De nieuwe schattingen geven meer inzicht in de fysische eigenschappen van deze objecten, die een nogal grote variëteit vertonen (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Planetaire nevels hebben niets te maken met planeten. Hun – nogal verwarrende – historische benaming verwijst slechts naar hun min of meer schijfvormige karakter. Inmiddels weten we dat het in feite uitdijende wolken van gas zijn, die zijn uitgestoten door sterren die aan het eind van hun bestaan zijn gekomen.
In onze Melkweg zijn duizenden planetaire nevels ontdekt, die de meest uiteenlopen vormen en kleuren vertonen. Maar ondanks intensief onderzoek is van veel van deze objecten de afstand niet goed bekend. En die afstand is van cruciaal belang bij de bepaling van hun fysische eigenschappen, zoals hun werkelijke afmetingen.
De astronomen zijn uitgegaan van een elegante methode die al twintig jaar bestaat. Deze omvat een schatting van de interstellaire extinctie (de mate waarin het licht van een planetaire nevel wordt verzwakt door het gas en stof in de ruimte) en metingen van de grootte en de helderheid van de nevel zoals deze zich aan de hemel vertoont.
Met behulp van meer dan driehonderd planetaire nevels waarvan de afstanden op andere manieren zijn vastgesteld, heeft dit geresulteerd in een nieuwe ’oppervlakte-helderheidsrelatie’ voor planetaire nevels. Simpel gezegd is dat een formule die, na invulling van de drie genoemde parameters, de afstand van het object oplevert.
De verbeterde formule levert afstandsbepalingen op die tot wel vijf keer zo nauwkeurig zijn als voorheen. Het resultaat is een nieuwe afstandscatalogus van 1100 planetaire nevels – de omvangrijkste tot nu toe. (EE)
Astronomen van de universiteit van Hong Kong hebbende methode verbeterd die gebruikt wordt om de afstanden van zogeheten planetaire nevels te schatten. De nieuwe schattingen geven meer inzicht in de fysische eigenschappen van deze objecten, die een nogal grote variëteit vertonen (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Planetaire nevels hebben niets te maken met planeten. Hun – nogal verwarrende – historische benaming verwijst slechts naar hun min of meer schijfvormige karakter. Inmiddels weten we dat het in feite uitdijende wolken van gas zijn, die zijn uitgestoten door sterren die aan het eind van hun bestaan zijn gekomen.
In onze Melkweg zijn duizenden planetaire nevels ontdekt, die de meest uiteenlopen vormen en kleuren vertonen. Maar ondanks intensief onderzoek is van veel van deze objecten de afstand niet goed bekend. En die afstand is van cruciaal belang bij de bepaling van hun fysische eigenschappen, zoals hun werkelijke afmetingen.
De astronomen zijn uitgegaan van een elegante methode die al twintig jaar bestaat. Deze omvat een schatting van de interstellaire extinctie (de mate waarin het licht van een planetaire nevel wordt verzwakt door het gas en stof in de ruimte) en metingen van de grootte en de helderheid van de nevel zoals deze zich aan de hemel vertoont.
Met behulp van meer dan driehonderd planetaire nevels waarvan de afstanden op andere manieren zijn vastgesteld, heeft dit geresulteerd in een nieuwe ’oppervlakte-helderheidsrelatie’ voor planetaire nevels. Simpel gezegd is dat een formule die, na invulling van de drie genoemde parameters, de afstand van het object oplevert.
De verbeterde formule levert afstandsbepalingen op die tot wel vijf keer zo nauwkeurig zijn als voorheen. Het resultaat is een nieuwe afstandscatalogus van 1100 planetaire nevels – de omvangrijkste tot nu toe. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft enkele van de oudste sterren van onze Melkweg ontdekt. Onderzoek van hun chemische samenstelling kan informatie opleveren over hoe het heelal er kort na de oerknal uitzag (Nature, 12 november).
De sterren, die zich al miljarden jaren in het hart van de Melkweg bevinden, bevatten extreem weinig ‘metalen’ – de astronomische term voor alle elementen zwaarder dan helium. Een van de sterren is zelfs de meest metaalarme ster die tot nu toe in het galactisch centrum is aangetroffen.
De chemische vingerafdrukken van deze sterren wijzen erop dat de eerste sterren in het heelal via een zogeheten hypernova-explosie aan hun eind zijn gekomen – een explosie die tien keer zo hevig is als een ’gewone’ supernova. Deze oersterren bevatten alleen waterstof, helium en een heel klein beetje lithium.
Bij eerdere zoekacties naar metaalarme sterren in het galactisch centrum werden bijna uitsluitend sterren aangetroffen die qua samenstelling op onze zon lijken. Ze zijn verrijkt met de zware elementen die door opeenvolgende generaties van supernova’s de ruimte in zijn geblazen.
Maar nu hebben astronomen een manier gevonden om in die hooiberg van ‘te jonge’ sterren oude sterren op te sporen. Sterren met een extreem laag metaalgehalte blijken er namelijk iets blauwer uit te zien dan andere sterren.
Op basis van dat criterium zijn 14.000 veelbelovende sterren in het hart van de Melkweg opgespoord. Deze kandidaten worden nu spectroscopisch onderzocht.
Tot nu toe zijn op die manier 23 sterren ontdekt die zeer metaalarm zijn. Negen daarvan bevatten duizend keer zo weinig zware elementen als onze zon, en één van de negen nog eens tien keer zo weinig.
Maar het metaalgehalte zegt niet alles. Ook sterren die veel later in de buitengebieden van de Melkweg zijn ontstaan, en later naar het galactisch centrum zijn gemigreerd, bevatten weinig zware elementen.
Om die mogelijkheid uit te sluiten zijn ook de bewegingen van de negen kandidaten onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat zeker zeven van de sterren zich al hun hele leven in het hart van de Melkweg bevinden. Computersimulaties wijzen erop dat deze sterren inderdaad heel vroeg in de geschiedenis van het heelal moeten zijn ontstaan. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft enkele van de oudste sterren van onze Melkweg ontdekt. Onderzoek van hun chemische samenstelling kan informatie opleveren over hoe het heelal er kort na de oerknal uitzag (Nature, 12 november).
De sterren, die zich al miljarden jaren in het hart van de Melkweg bevinden, bevatten extreem weinig ‘metalen’ – de astronomische term voor alle elementen zwaarder dan helium. Een van de sterren is zelfs de meest metaalarme ster die tot nu toe in het galactisch centrum is aangetroffen.
De chemische vingerafdrukken van deze sterren wijzen erop dat de eerste sterren in het heelal via een zogeheten hypernova-explosie aan hun eind zijn gekomen – een explosie die tien keer zo hevig is als een ’gewone’ supernova. Deze oersterren bevatten alleen waterstof, helium en een heel klein beetje lithium.
Bij eerdere zoekacties naar metaalarme sterren in het galactisch centrum werden bijna uitsluitend sterren aangetroffen die qua samenstelling op onze zon lijken. Ze zijn verrijkt met de zware elementen die door opeenvolgende generaties van supernova’s de ruimte in zijn geblazen.
Maar nu hebben astronomen een manier gevonden om in die hooiberg van ‘te jonge’ sterren oude sterren op te sporen. Sterren met een extreem laag metaalgehalte blijken er namelijk iets blauwer uit te zien dan andere sterren.
Op basis van dat criterium zijn 14.000 veelbelovende sterren in het hart van de Melkweg opgespoord. Deze kandidaten worden nu spectroscopisch onderzocht.
Tot nu toe zijn op die manier 23 sterren ontdekt die zeer metaalarm zijn. Negen daarvan bevatten duizend keer zo weinig zware elementen als onze zon, en één van de negen nog eens tien keer zo weinig.
Maar het metaalgehalte zegt niet alles. Ook sterren die veel later in de buitengebieden van de Melkweg zijn ontstaan, en later naar het galactisch centrum zijn gemigreerd, bevatten weinig zware elementen.
Om die mogelijkheid uit te sluiten zijn ook de bewegingen van de negen kandidaten onderzocht. Daarbij is vastgesteld dat zeker zeven van de sterren zich al hun hele leven in het hart van de Melkweg bevinden. Computersimulaties wijzen erop dat deze sterren inderdaad heel vroeg in de geschiedenis van het heelal moeten zijn ontstaan. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop, een ‘archeologische opgraving’ gedaan in het hart van onze Melkweg. Daarbij is een populatie van uitgeputte sterren ontdekt, die meer inzicht moet geven in de vroege geschiedenis van ons sterrenstelsel.
Door diep in de dichtbevolkte kern van de Melkweg te kijken, hebben de astronomen daar voor het eerst een verzameling witte dwergsterren weten op te sporen – de ‘na smeulende’ restanten van sterren die ongeveer twaalf miljard jaar geleden hebben bestaan.
Onze Melkweg bestaat uit een platte schijf van sterren, die in het midden aanzienlijk dikker is dan elders. Een analyse van de Hubble-gegevens bevestigt het idee dat die ‘buil’ het oudste deel van ons sterrenstelsel is. De sterren in dat deel moeten in rap tempo geboren zijn – binnen ruwweg twee miljard jaar. De rest van de Melkweg ontwikkelde zich langzamer.
Deze reconstructie van de galactische geschiedenis is nu nog gebaseerd op een steekproef van zeventig witte dwergen. Dat is waarschijnlijk maar het topje van de ijsberg: naar schatting bevinden zich in het nu onderzochte stukje Melkweg zeker 100.000 van die stellaire fossielen.
Door meer witte dwergsterren bij het onderzoek te betrekken, hopen de astronomen een nog betere schatting te kunnen maken van de leeftijd van de ‘buil’ van onze Melkweg. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop, een ‘archeologische opgraving’ gedaan in het hart van onze Melkweg. Daarbij is een populatie van uitgeputte sterren ontdekt, die meer inzicht moet geven in de vroege geschiedenis van ons sterrenstelsel.
Door diep in de dichtbevolkte kern van de Melkweg te kijken, hebben de astronomen daar voor het eerst een verzameling witte dwergsterren weten op te sporen – de ‘na smeulende’ restanten van sterren die ongeveer twaalf miljard jaar geleden hebben bestaan.
Onze Melkweg bestaat uit een platte schijf van sterren, die in het midden aanzienlijk dikker is dan elders. Een analyse van de Hubble-gegevens bevestigt het idee dat die ‘buil’ het oudste deel van ons sterrenstelsel is. De sterren in dat deel moeten in rap tempo geboren zijn – binnen ruwweg twee miljard jaar. De rest van de Melkweg ontwikkelde zich langzamer.
Deze reconstructie van de galactische geschiedenis is nu nog gebaseerd op een steekproef van zeventig witte dwergen. Dat is waarschijnlijk maar het topje van de ijsberg: naar schatting bevinden zich in het nu onderzochte stukje Melkweg zeker 100.000 van die stellaire fossielen.
Door meer witte dwergsterren bij het onderzoek te betrekken, hopen de astronomen een nog betere schatting te kunnen maken van de leeftijd van de ‘buil’ van onze Melkweg. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft voor het eerst een ‘leeftijdskaart’ gemaakt van het buitenste omhulsel van de Melkweg. Samen met de schijf en de centrale bult behoort deze zogeheten halo tot de hoofdcomponenten van ons sterrenstelsel.
Uit de kaart blijkt dat de oudste sterren in het centrale deel van de halo te vinden zijn, precies zoals numerieke simulaties van de vorming van de Melkweg voorspellen. Verrassend is wel dat dit gebied van oude sterren zich uitstrekt tot het deel van de halo dat zich nabij de zon bevindt.
Ook geeft de kaart informatie over de leeftijden van nabije dwergstelsels, en de sterren die zij door de zwaartekrachtsinteractie met de Melkweg zijn kwijtgeraakt. Die kennis kan worden gebruikt om de ontstaansgeschiedenis van ons sterrenstelsel te reconstrueren.
Bij het samenstellen van de kaart is gebruik gemaakt van ‘BHB-sterren’. De kleuren die deze hete sterren vertonen houden verband met hun massa’s. En die zijn op hun beurt weer gerelateerd aan hun leeftijden.
Bij het nu gepubliceerde onderzoek is een steekproef van slechts 4700 BHB-sterren waargenomen. De volgende stap is het maken van een veel uitgebreidere leeftijdskaart van de galactische halo. Daarbij zullen honderdduizenden BHB-sterren onderzocht worden. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft voor het eerst een ‘leeftijdskaart’ gemaakt van het buitenste omhulsel van de Melkweg. Samen met de schijf en de centrale bult behoort deze zogeheten halo tot de hoofdcomponenten van ons sterrenstelsel.
Uit de kaart blijkt dat de oudste sterren in het centrale deel van de halo te vinden zijn, precies zoals numerieke simulaties van de vorming van de Melkweg voorspellen. Verrassend is wel dat dit gebied van oude sterren zich uitstrekt tot het deel van de halo dat zich nabij de zon bevindt.
Ook geeft de kaart informatie over de leeftijden van nabije dwergstelsels, en de sterren die zij door de zwaartekrachtsinteractie met de Melkweg zijn kwijtgeraakt. Die kennis kan worden gebruikt om de ontstaansgeschiedenis van ons sterrenstelsel te reconstrueren.
Bij het samenstellen van de kaart is gebruik gemaakt van ‘BHB-sterren’. De kleuren die deze hete sterren vertonen houden verband met hun massa’s. En die zijn op hun beurt weer gerelateerd aan hun leeftijden.
Bij het nu gepubliceerde onderzoek is een steekproef van slechts 4700 BHB-sterren waargenomen. De volgende stap is het maken van een veel uitgebreidere leeftijdskaart van de galactische halo. Daarbij zullen honderdduizenden BHB-sterren onderzocht worden. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de VISTA-telescoop van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) in Chili, een tot nu toe onbekend onderdeel van onze Melkweg ontdekt. Door de posities in kaart te brengen van een klasse van veranderlijke sterren die cepheïden worden genoemd, is een schijf van jonge sterren opgespoord die verscholen zit achter dichte stofwolken in de centrale ‘bult’ van de Melkweg.
Het bestaan van deze sterren kwam aan het licht bij een survey waarbij naar objecten wordt gezocht die van helderheid veranderen. Daarbij zijn honderden cepheïden ontdekt – sterren die met grote regelmaat opzwellen en vervolgens weer samentrekken. Tijdens deze cyclus, die enkele dagen tot maanden kan duren, veranderen de sterren van helderheid.
Hoe helderder de cepheïde, des te langer duurt zijn cyclus. Anders gezegd: zwakkere cepheïden pulseren sneller dan heldere. Dankzij dit opmerkelijk exacte verband kunnen deze sterren dienstdoen als kosmische ‘meetlatten’: als je de pulsatieperiode van een cepheïde kent, ken je ook zijn afstand.
Er schuilt wel een addertje onder het gras: er bestaan namelijk twee soorten cepheïden, en de ene soort is veel jonger dan de andere. Tussen de cepheïden die de astronomen nu hebben opgespoord, blijken 35 zogeheten klassieke cepheïden te zitten. Dat zijn jonge, heldere sterren die sterk verschillen van de gebruikelijke, veel oudere bewoners van de centrale bult van de Melkweg.
De buitenbeentjes blijken deel uit te maken van een dunne schijf van sterren in de galactische bult. Dit onderdeel van onze Melkweg is bij eerdere surveys niet opgemerkt, omdat het verscholen zit achter dichte stofwolken. De VISTA-telescoop, die gevoelig is voor nabij-infraroodstraling, kan door dit stof heen kijken.
De nu opgespoorde cepheïden zijn hooguit 100 miljoen jaar oud. Hun jeugdige karakter wijst er sterk op dat er de afgelopen 100 miljoen jaar een tot nu toe onbekende aanvoer van pas gevormde sterren heeft plaatsgevonden naar het centrale deel van de Melkweg. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van de VISTA-telescoop van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) in Chili, een tot nu toe onbekend onderdeel van onze Melkweg ontdekt. Door de posities in kaart te brengen van een klasse van veranderlijke sterren die cepheïden worden genoemd, is een schijf van jonge sterren opgespoord die verscholen zit achter dichte stofwolken in de centrale ‘bult’ van de Melkweg.
Het bestaan van deze sterren kwam aan het licht bij een survey waarbij naar objecten wordt gezocht die van helderheid veranderen. Daarbij zijn honderden cepheïden ontdekt – sterren die met grote regelmaat opzwellen en vervolgens weer samentrekken. Tijdens deze cyclus, die enkele dagen tot maanden kan duren, veranderen de sterren van helderheid.
Hoe helderder de cepheïde, des te langer duurt zijn cyclus. Anders gezegd: zwakkere cepheïden pulseren sneller dan heldere. Dankzij dit opmerkelijk exacte verband kunnen deze sterren dienstdoen als kosmische ‘meetlatten’: als je de pulsatieperiode van een cepheïde kent, ken je ook zijn afstand.
Er schuilt wel een addertje onder het gras: er bestaan namelijk twee soorten cepheïden, en de ene soort is veel jonger dan de andere. Tussen de cepheïden die de astronomen nu hebben opgespoord, blijken 35 zogeheten klassieke cepheïden te zitten. Dat zijn jonge, heldere sterren die sterk verschillen van de gebruikelijke, veel oudere bewoners van de centrale bult van de Melkweg.
De buitenbeentjes blijken deel uit te maken van een dunne schijf van sterren in de galactische bult. Dit onderdeel van onze Melkweg is bij eerdere surveys niet opgemerkt, omdat het verscholen zit achter dichte stofwolken. De VISTA-telescoop, die gevoelig is voor nabij-infraroodstraling, kan door dit stof heen kijken.
De nu opgespoorde cepheïden zijn hooguit 100 miljoen jaar oud. Hun jeugdige karakter wijst er sterk op dat er de afgelopen 100 miljoen jaar een tot nu toe onbekende aanvoer van pas gevormde sterren heeft plaatsgevonden naar het centrale deel van de Melkweg. (EE)
Astronomen van de Ruhr-Universität Bochum hebben de grootste ‘hemelfoto’ samengesteld die ooit is gemaakt. De foto, die de het zuidelijke deel van de Melkweg laat zien, bevat 46 miljard beeldpunten (pixels). Om de foto te kunnen bekijken hebben de wetenschappers een online hulpprogramma ontwikkeld.
Het beeldmateriaal is verzameld in het kader van een grote survey die vijf jaar heeft geduurd. Bij die hemelverkenning is gezocht naar sterren en andere objecten die een veranderlijke helderheid vertonen. Daarbij zijn tot nu toe al ruim 50.000 veranderlijke objecten opgespoord die nog niet eerder waren opgemerkt.
Met behulp van het hulpprogramma kan iedereen inzoomen op de Melkweg. Ook kan gebruik worden gemaakt van een klein invoerveld, waarin de naam van een object kan worden ingetikt. (EE)
Astronomen van de Ruhr-Universität Bochum hebben de grootste ‘hemelfoto’ samengesteld die ooit is gemaakt. De foto, die de het zuidelijke deel van de Melkweg laat zien, bevat 46 miljard beeldpunten (pixels). Om de foto te kunnen bekijken hebben de wetenschappers een online hulpprogramma ontwikkeld.
Het beeldmateriaal is verzameld in het kader van een grote survey die vijf jaar heeft geduurd. Bij die hemelverkenning is gezocht naar sterren en andere objecten die een veranderlijke helderheid vertonen. Daarbij zijn tot nu toe al ruim 50.000 veranderlijke objecten opgespoord die nog niet eerder waren opgemerkt.
Met behulp van het hulpprogramma kan iedereen inzoomen op de Melkweg. Ook kan gebruik worden gemaakt van een klein invoerveld, waarin de naam van een object kan worden ingetikt. (EE)
De massale uitstervingen van soorten die de afgelopen 260 miljoen jaar op aarde hebben plaatsgevonden, zijn waarschijnlijk veroorzaakt door ‘regens’ van kometen en planetoïden. Dat schrijven twee Amerikaanse wetenschappers in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society (MNRAS).
Over het mogelijke verband tussen periodiek optredende massa-extincties en inslagkraters – veroorzaakt door kometen en/of planetoïden – wordt al meer dan dertig jaar gesteggeld. In hun MNRAS-artikel onderzoeken de aardwetenschappers Michael Rampino (New York University) en Ken Caldeira (Carnegie Institution) of de leeftijden van deze kraters en de momenten waarop de massa-extincties plaatsvonden met elkaar correleren.
Volgens de twee wetenschappers vertonen zowel de inslagen als de massale uitstervingen een cyclus van ongeveer 26 miljoen jaar. Deze cyclus wordt in verband gebracht met de periodieke beweging van zon en planeten door het dichte middenvlak van ons Melkwegstelsel. Vermoed wordt dat zulke vlakpassages de Oortwolk van ons zonnestelsel zodanig verstoren, dat veel kometen uit die wolk in de richting van zon en aarde worden gedirigeerd.
Uit de meest recente gegevens die beschikbaar zijn, komt een sterke correlatie tussen inslagen en extincties naar voren. Zes van de meest recente massa-extincties traden op in perioden dat er bovengemiddeld veel inslagen op aarde plaatsvonden. En vijf van de zes grootste inslagkraters die de afgelopen 260 miljoen jaar zijn ontstaan, vielen samen met massale uitstervingen.
Ook het ontstaan van de 65 miljoen jaar oude Chicxulub-krater, dat in verband wordt gebracht met het uitsterven van onder meer de dinosauriërs, past in het catastrofale rijtje. (EE)
De massale uitstervingen van soorten die de afgelopen 260 miljoen jaar op aarde hebben plaatsgevonden, zijn waarschijnlijk veroorzaakt door ‘regens’ van kometen en planetoïden. Dat schrijven twee Amerikaanse wetenschappers in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society (MNRAS).
Over het mogelijke verband tussen periodiek optredende massa-extincties en inslagkraters – veroorzaakt door kometen en/of planetoïden – wordt al meer dan dertig jaar gesteggeld. In hun MNRAS-artikel onderzoeken de aardwetenschappers Michael Rampino (New York University) en Ken Caldeira (Carnegie Institution) of de leeftijden van deze kraters en de momenten waarop de massa-extincties plaatsvonden met elkaar correleren.
Volgens de twee wetenschappers vertonen zowel de inslagen als de massale uitstervingen een cyclus van ongeveer 26 miljoen jaar. Deze cyclus wordt in verband gebracht met de periodieke beweging van zon en planeten door het dichte middenvlak van ons Melkwegstelsel. Vermoed wordt dat zulke vlakpassages de Oortwolk van ons zonnestelsel zodanig verstoren, dat veel kometen uit die wolk in de richting van zon en aarde worden gedirigeerd.
Uit de meest recente gegevens die beschikbaar zijn, komt een sterke correlatie tussen inslagen en extincties naar voren. Zes van de meest recente massa-extincties traden op in perioden dat er bovengemiddeld veel inslagen op aarde plaatsvonden. En vijf van de zes grootste inslagkraters die de afgelopen 260 miljoen jaar zijn ontstaan, vielen samen met massale uitstervingen.
Ook het ontstaan van de 65 miljoen jaar oude Chicxulub-krater, dat in verband wordt gebracht met het uitsterven van onder meer de dinosauriërs, past in het catastrofale rijtje. (EE)
Een elf jaar durende speurtocht naar laagfrequente zwaartekrachtsgolven heeft tot nu toe niets opgeleverd, zo melden Australische radioastronomen deze week in Science. Dat doet vermoeden dat er iets goed mis is met onze ideeën over dubbele zwarte gaten in de kernen van verre sterrenstelsels.
\r\nZwaartekrachtsgolven zijn minieme rimpelingen in de ruimtetijd, die in 1916 zijn voorspeld door Albert Einstein, maar die nog nooit direct zijn waargenomen. Ze ontstaan wanneer grote massa's sterke versnellingen ondergaan. Relatief hoogfrequente zwaartekrachtsgolven worden bijvoorbeeld geproduceerd (naar men aanneemt) door neutronensterren die in een baan om elkaar heen bewegen, naar binnen spiralen, en uiteindelijk versmelten tot een zwart gat. Zwaartekrachtsgolven met een veel lagere frequentie zouden geproduceerd moeten worden door dubbele superzware zwate gaten in de kernen van sterrenstelsels.
\r\nAstronomen verwachten dat er veel sterrenstelsels zijn met zo'n dubbel superzwaar zwart gat in de kern. Sterrenstelsels botsen en versmelten namelijk met elkaar, en uit theoretische modellen volgt dat het heel lang kan duren voordat ook de twee centrale zwarte gaten met elkaar versmelten. Al die tijd draaien de twee superzware zwarte gaten in een (steeds kleiner wordende) baan om elkaar heen, en zouden er zwaartekrachtsgolven opgewekt moeten worden.
\r\nMet de Parkes-radiotelescoop in Australië hebben de sterrenkundigen elf jaar lang een aantal millisecondepulsars in de gaten gehouden - extreem snel roterende sterren die met de regelmaat van een atoomklok korte radiopulsjes produceren. Door de aankomsttijdstippen van de pulsjes extreem nauwkeurig vast te leggen (tot op enkele miljardsten van een seconde), zou het mogelijk moeten zijn om zwaartekrachtsgolven te detecteren. Die vervormen namelijk de ruimtetijd, zodat de afstanden tot de pulsars met enkele meters variëren, waardoor ook de aankomsttijdstippen van de pulsjes extreem kleine variaties vertonen.
\r\nNa elf jaar meten concluderen de astronomen nu echter dat hun Pulsar Timing Array tot nu toe geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor het bestaan van laagfrequente zwaartekrachtsgolven. Dat betekent dat het aantal dubbele superzware zwarte gaten in het heelal veel kleiner is dan door theoretici wordt voorspeld. Een mogelijke verklaring is dat de twee zwarte gaten van botsende sterrenstelsels wél al na relatief korte tijd versmelten tot één extreem zwaar zwart gat.
\r\nOverigens is afgelopen maand met aardse detectoren ook een nieuwe speurtocht op touw gezet naar de hoogfrequente zwaartekrachtsgolven van versmeltende neutronensterren. Ook die heeft tot nu toe nog niets opgeleverd. (GS)
Een elf jaar durende speurtocht naar laagfrequente zwaartekrachtsgolven heeft tot nu toe niets opgeleverd, zo melden Australische radioastronomen deze week in Science. Dat doet vermoeden dat er iets goed mis is met onze ideeën over dubbele zwarte gaten in de kernen van verre sterrenstelsels.
\r\nZwaartekrachtsgolven zijn minieme rimpelingen in de ruimtetijd, die in 1916 zijn voorspeld door Albert Einstein, maar die nog nooit direct zijn waargenomen. Ze ontstaan wanneer grote massa's sterke versnellingen ondergaan. Relatief hoogfrequente zwaartekrachtsgolven worden bijvoorbeeld geproduceerd (naar men aanneemt) door neutronensterren die in een baan om elkaar heen bewegen, naar binnen spiralen, en uiteindelijk versmelten tot een zwart gat. Zwaartekrachtsgolven met een veel lagere frequentie zouden geproduceerd moeten worden door dubbele superzware zwate gaten in de kernen van sterrenstelsels.
\r\nAstronomen verwachten dat er veel sterrenstelsels zijn met zo'n dubbel superzwaar zwart gat in de kern. Sterrenstelsels botsen en versmelten namelijk met elkaar, en uit theoretische modellen volgt dat het heel lang kan duren voordat ook de twee centrale zwarte gaten met elkaar versmelten. Al die tijd draaien de twee superzware zwarte gaten in een (steeds kleiner wordende) baan om elkaar heen, en zouden er zwaartekrachtsgolven opgewekt moeten worden.
\r\nMet de Parkes-radiotelescoop in Australië hebben de sterrenkundigen elf jaar lang een aantal millisecondepulsars in de gaten gehouden - extreem snel roterende sterren die met de regelmaat van een atoomklok korte radiopulsjes produceren. Door de aankomsttijdstippen van de pulsjes extreem nauwkeurig vast te leggen (tot op enkele miljardsten van een seconde), zou het mogelijk moeten zijn om zwaartekrachtsgolven te detecteren. Die vervormen namelijk de ruimtetijd, zodat de afstanden tot de pulsars met enkele meters variëren, waardoor ook de aankomsttijdstippen van de pulsjes extreem kleine variaties vertonen.
\r\nNa elf jaar meten concluderen de astronomen nu echter dat hun Pulsar Timing Array tot nu toe geen aanwijzingen heeft opgeleverd voor het bestaan van laagfrequente zwaartekrachtsgolven. Dat betekent dat het aantal dubbele superzware zwarte gaten in het heelal veel kleiner is dan door theoretici wordt voorspeld. Een mogelijke verklaring is dat de twee zwarte gaten van botsende sterrenstelsels wél al na relatief korte tijd versmelten tot één extreem zwaar zwart gat.
\r\nOverigens is afgelopen maand met aardse detectoren ook een nieuwe speurtocht op touw gezet naar de hoogfrequente zwaartekrachtsgolven van versmeltende neutronensterren. Ook die heeft tot nu toe nog niets opgeleverd. (GS)
Met de in 2009 geïnstalleerde Wide Field Camera 3 van de Hubble Space Telescope zijn nieuwe gedetailleerde opnamen gemaakt van de Sluiernevel - het uitdijende restant van een supernova-explosie die ca. 10.000 jaar geleden plaatsvond op 2100 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Zwaan. Het licht van de explosie moet zo'n 8000 jaar geleden op aarde zijn aangekomen.
\r\nIn 1997 is de Sluiernevel ook al door Hubble gefotografeerd, met de oudere Wide Field and Planetary Camera 2. De nieuwe opnamen vertonen meer detail en beslaan ook een wat groter deel van de hemel. Overigens heeft de nevel momenteel een middellijn van ca. 110 lichtjaar - te groot om in zijn geheel door Hubble in beeld gebracht te worden.
\r\nDoor de oude en de nieuwe opnamen met elkaar te vergelijken, is duidelijk te zien dat sommige van de draderige gasslierten in de nevel zich in de tussenliggende 18 jaar een beetje hebben verplaatst. Het nevelgas heeft een snelheid van ongeveer 1,5 miljoen kilometer per uur; de complexe structuur is het gevolg van schokgolven die zijn ontstaan toen het weggeblazen gas van de geëxplodeerde ster in botsing kwam met een veel trager uitdijende schil van gas dat is 'opgeveegd' door de krachtige sterrenwind van de ster vóórdat hij explosief aan zijn einde kwam. (GS)
Met de in 2009 geïnstalleerde Wide Field Camera 3 van de Hubble Space Telescope zijn nieuwe gedetailleerde opnamen gemaakt van de Sluiernevel - het uitdijende restant van een supernova-explosie die ca. 10.000 jaar geleden plaatsvond op 2100 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Zwaan. Het licht van de explosie moet zo'n 8000 jaar geleden op aarde zijn aangekomen.
\r\nIn 1997 is de Sluiernevel ook al door Hubble gefotografeerd, met de oudere Wide Field and Planetary Camera 2. De nieuwe opnamen vertonen meer detail en beslaan ook een wat groter deel van de hemel. Overigens heeft de nevel momenteel een middellijn van ca. 110 lichtjaar - te groot om in zijn geheel door Hubble in beeld gebracht te worden.
\r\nDoor de oude en de nieuwe opnamen met elkaar te vergelijken, is duidelijk te zien dat sommige van de draderige gasslierten in de nevel zich in de tussenliggende 18 jaar een beetje hebben verplaatst. Het nevelgas heeft een snelheid van ongeveer 1,5 miljoen kilometer per uur; de complexe structuur is het gevolg van schokgolven die zijn ontstaan toen het weggeblazen gas van de geëxplodeerde ster in botsing kwam met een veel trager uitdijende schil van gas dat is 'opgeveegd' door de krachtige sterrenwind van de ster vóórdat hij explosief aan zijn einde kwam. (GS)
De activiteit van het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel is in de afgelopen maanden sterk toegenomen. Normaal gesproken vertoont het zwarte gat ongeveer één uitbarsting van röntgenstraling per tien dagen; inmiddels ligt die frequentie op ongeveer één uitbarsting per dag.
\r\nDe röntgenuitbarstingen ontstaan wanneer materie sterk verhit wordt alvorens het zwarte gat in te vallen. De activiteit van het zwarte gat in het Melkwegcentrum (dat ruim 4 miljoen maal zo zwaar is als de zon) wordt al jarenlang in de gaten gehouden door drie röntgenkunstmanen: het Amerikaanse Chandra X-ray Observatory, de Europese ruimtetelescoop XMM-Newton en de NASA-kunstmaan Swift.
\r\nDe oorzaak van de toegenomen activiteit is niet met zekerheid bekend. Het is denkbaar dat er een relatie is met de recente passage van een grote, ijle gaswolk, G2 geheten. Die vloog afgelopen voorjaar op korte afstand langs het zwarte gat. Mogelijk is G2 daarbij toch meer materie verloren dan aanvankelijk werd aangenomen. (GS)
De activiteit van het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel is in de afgelopen maanden sterk toegenomen. Normaal gesproken vertoont het zwarte gat ongeveer één uitbarsting van röntgenstraling per tien dagen; inmiddels ligt die frequentie op ongeveer één uitbarsting per dag.
\r\nDe röntgenuitbarstingen ontstaan wanneer materie sterk verhit wordt alvorens het zwarte gat in te vallen. De activiteit van het zwarte gat in het Melkwegcentrum (dat ruim 4 miljoen maal zo zwaar is als de zon) wordt al jarenlang in de gaten gehouden door drie röntgenkunstmanen: het Amerikaanse Chandra X-ray Observatory, de Europese ruimtetelescoop XMM-Newton en de NASA-kunstmaan Swift.
\r\nDe oorzaak van de toegenomen activiteit is niet met zekerheid bekend. Het is denkbaar dat er een relatie is met de recente passage van een grote, ijle gaswolk, G2 geheten. Die vloog afgelopen voorjaar op korte afstand langs het zwarte gat. Mogelijk is G2 daarbij toch meer materie verloren dan aanvankelijk werd aangenomen. (GS)
Binnen nu en 1500 jaar zal er een grote, extreem hete ster in onze Melkweg ontploffen. Dat blijkt uit onderzoek van de Amsterdamse astronoom Frank Tramper en collega’s. Het team bestudeerde zes bijzondere sterren die op het randje van exploderen staan. De ontploffing heeft geen gevolgen voor het leven op aarde. De bevindingen verschijnen binnenkort in het vakblad Astronomy & Astrophysics.
1500 jaar klinkt misschien lang, maar voor astronomische begrippen is dit snel. De meeste sterren leven miljoenen tot miljarden jaren. Gemiddeld ontploft er elke vijftig jaar een ster in onze Melkweg, maar het is vrijwel onmogelijk te voorspellen welke sterren op het punt staan hun leven te beëindigen. Het is dus bijzonder dat de astronomen nu zo’n nauwkeurige schatting hebben gemaakt van de te verwachte tijd van overlijden.
De onderzoekers keken naar zes zeldzame WO-sterren. Deze sterren bevatten geen waterstof, maar wel veel helium, koolstof en zuurstof. De sterren zijn tijdens hun ‘jeugd’ veertig tot zestig keer zo zwaar als onze zon. Als ze ouder worden verliezen ze veel materie vanwege sterke sterrenwinden.
Met behulp van atmosfeermodellen bepaalden de onderzoekers de belangrijkste eigenschappen van de sterren. Zo ontdekten ze onder andere dat de sterren gigantisch heet zijn aan het oppervlak. Hun temperatuur ligt tussen de 150.000 en de 210.000 graden. Ter vergelijking, onze zon heeft een oppervlaktetemperatuur van ‘slechts’ 6500 graden.
De astronomen kunnen nu voorspellen wanneer de sterren al hun brandstof hebben opgebruikt en zullen ontploffen. De eerste van de zes gaat binnen 1500 jaar af, de tweede over 2000 jaar en de laatste over ongeveer 17.000 jaar.
Overigens zijn de zes sterren in werkelijkheid al ontploft, maar vanwege de afstand heeft hun licht van deze explosies de aarde nog niet bereikt. De ster die over 1500 jaar het loodje legt, staat op 15.000 lichtjaar van de aarde. Die ster is dus al 13.500 jaar geleden geëxplodeerd.
Binnen nu en 1500 jaar zal er een grote, extreem hete ster in onze Melkweg ontploffen. Dat blijkt uit onderzoek van de Amsterdamse astronoom Frank Tramper en collega’s. Het team bestudeerde zes bijzondere sterren die op het randje van exploderen staan. De ontploffing heeft geen gevolgen voor het leven op aarde. De bevindingen verschijnen binnenkort in het vakblad Astronomy & Astrophysics.
1500 jaar klinkt misschien lang, maar voor astronomische begrippen is dit snel. De meeste sterren leven miljoenen tot miljarden jaren. Gemiddeld ontploft er elke vijftig jaar een ster in onze Melkweg, maar het is vrijwel onmogelijk te voorspellen welke sterren op het punt staan hun leven te beëindigen. Het is dus bijzonder dat de astronomen nu zo’n nauwkeurige schatting hebben gemaakt van de te verwachte tijd van overlijden.
De onderzoekers keken naar zes zeldzame WO-sterren. Deze sterren bevatten geen waterstof, maar wel veel helium, koolstof en zuurstof. De sterren zijn tijdens hun ‘jeugd’ veertig tot zestig keer zo zwaar als onze zon. Als ze ouder worden verliezen ze veel materie vanwege sterke sterrenwinden.
Met behulp van atmosfeermodellen bepaalden de onderzoekers de belangrijkste eigenschappen van de sterren. Zo ontdekten ze onder andere dat de sterren gigantisch heet zijn aan het oppervlak. Hun temperatuur ligt tussen de 150.000 en de 210.000 graden. Ter vergelijking, onze zon heeft een oppervlaktetemperatuur van ‘slechts’ 6500 graden.
De astronomen kunnen nu voorspellen wanneer de sterren al hun brandstof hebben opgebruikt en zullen ontploffen. De eerste van de zes gaat binnen 1500 jaar af, de tweede over 2000 jaar en de laatste over ongeveer 17.000 jaar.
Overigens zijn de zes sterren in werkelijkheid al ontploft, maar vanwege de afstand heeft hun licht van deze explosies de aarde nog niet bereikt. De ster die over 1500 jaar het loodje legt, staat op 15.000 lichtjaar van de aarde. Die ster is dus al 13.500 jaar geleden geëxplodeerd.
Recent onderzoek wijst erop dat de sterren in de onmiddellijke omgeving van het centrum van onze Melkweg niet tot één en dezelfde populatie behoren. Hun ‘metaalgehaltes’ – de hoeveelheden elementen zwaarder dan helium – vertonen grote verschillen.
Eerder onderzoek leek erop te wijzen dat de verschillen in samenstelling tussen de sterren nabij het galactisch centrum gering waren. Maar deze indruk was gebaseerd op metingen van slechts een stuk of tien sterren.
Bij het nieuwe onderzoek is nu het metaalgehalte van 83 sterren binnen enkele lichtjaren van het centrum gemeten. De resultaten laten grote verschillen zien. Sommige van de sterren bevatten tien keer zo weinig zware elementen als onze zon, andere vele malen meer.
De astronomen die het onderzoek hebben gedaan, vermoeden dat de ‘metaalrijke’ sterren in de omgeving van het galactische centrum zijn ontstaan. De metaalarme exemplaren (ongeveer 6% van de steekproef) lijken afkomstig te zijn van de zogeheten bolvormige sterrenhopen, die als ‘satellieten’ om onze Melkweg draaien.
Sommige modellen wijzen erop dat de (eveneens bolvormige) kernen van sterrenstelsels als de Melkweg ontstaan doordat die bolvormige sterrenhopen geleidelijk naar het centrum van het stelsel toe spiralen. Het nieuwe onderzoek laat zien dat dit mechanisme inderdaad optreedt, maar wel in bescheiden mate. (EE)
Recent onderzoek wijst erop dat de sterren in de onmiddellijke omgeving van het centrum van onze Melkweg niet tot één en dezelfde populatie behoren. Hun ‘metaalgehaltes’ – de hoeveelheden elementen zwaarder dan helium – vertonen grote verschillen.
Eerder onderzoek leek erop te wijzen dat de verschillen in samenstelling tussen de sterren nabij het galactisch centrum gering waren. Maar deze indruk was gebaseerd op metingen van slechts een stuk of tien sterren.
Bij het nieuwe onderzoek is nu het metaalgehalte van 83 sterren binnen enkele lichtjaren van het centrum gemeten. De resultaten laten grote verschillen zien. Sommige van de sterren bevatten tien keer zo weinig zware elementen als onze zon, andere vele malen meer.
De astronomen die het onderzoek hebben gedaan, vermoeden dat de ‘metaalrijke’ sterren in de omgeving van het galactische centrum zijn ontstaan. De metaalarme exemplaren (ongeveer 6% van de steekproef) lijken afkomstig te zijn van de zogeheten bolvormige sterrenhopen, die als ‘satellieten’ om onze Melkweg draaien.
Sommige modellen wijzen erop dat de (eveneens bolvormige) kernen van sterrenstelsels als de Melkweg ontstaan doordat die bolvormige sterrenhopen geleidelijk naar het centrum van het stelsel toe spiralen. Het nieuwe onderzoek laat zien dat dit mechanisme inderdaad optreedt, maar wel in bescheiden mate. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Gaia heeft zijn eerste jaar van wetenschappelijke metingen voltooid. Gaia werd op 19 december 2013 gelanceerd en begon een jaar geleden met zijn wetenschappelijke meetprogramma, waarbij posities, afstanden, bewegingen en kleuren van ruim één miljard sterren vastgelegd worden. In de zomer van 2016 zullen de eerste wetenschappelijke meetresultaten gepubliceerd worden, in de vorm van een uitgebreide digitale catalogus. Gaia-wetenschappers zijn momenteel druk bezig met de gegevensanalyse.
\r\nTot dusver heeft Gaia 272 miljard positiemetingen verricht (elke ster wordt uiteindelijk tientallen malen opgemeten); 54,4 miljard helderheidsmetingen verricht en 5,4 miljard spectra vastgelegd, op basis waarvan conclusies getrokken kunnen worden over chemische samenstelling en bewegingen van sterren. Voor twee miljoen sterren zijn inmiddels nauwkeurige afstanden bepaald. Daarnaast heeft Gaia vele veranderlijke sterren waargenomen (waaronder supernova's in andere sterrenstelsels) en een groot aantal planetoïden in ons eigen zonnestelsel ontdekt. (GS)
De Europese ruimtetelescoop Gaia heeft zijn eerste jaar van wetenschappelijke metingen voltooid. Gaia werd op 19 december 2013 gelanceerd en begon een jaar geleden met zijn wetenschappelijke meetprogramma, waarbij posities, afstanden, bewegingen en kleuren van ruim één miljard sterren vastgelegd worden. In de zomer van 2016 zullen de eerste wetenschappelijke meetresultaten gepubliceerd worden, in de vorm van een uitgebreide digitale catalogus. Gaia-wetenschappers zijn momenteel druk bezig met de gegevensanalyse.
\r\nTot dusver heeft Gaia 272 miljard positiemetingen verricht (elke ster wordt uiteindelijk tientallen malen opgemeten); 54,4 miljard helderheidsmetingen verricht en 5,4 miljard spectra vastgelegd, op basis waarvan conclusies getrokken kunnen worden over chemische samenstelling en bewegingen van sterren. Voor twee miljoen sterren zijn inmiddels nauwkeurige afstanden bepaald. Daarnaast heeft Gaia vele veranderlijke sterren waargenomen (waaronder supernova's in andere sterrenstelsels) en een groot aantal planetoïden in ons eigen zonnestelsel ontdekt. (GS)
Met de Dark Energy Camera op de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili zijn opnieuw acht tot nu toe onbekende dwergbegeleiders van ons Melkwegstelsel ontdekt. Eerder dit jaar werd de ontdekking bekend gemaakt van negen dwergstelsels, eveneens als onderdeel van de Dark Energy Survey.
\r\nDe acht mini-stelseltjes staan op afstanden van 80.000 tot 700.000 lichtjaar. Ze zijn gemiddeld een miljoen keer minder zwaar en een miljard keer minder lichtsterk dan het Melkwegstelsel. Het kleinste stelseltje bevat niet veel meer dan een paar honderd sterren. Volgens de gangbare theorieën bevatten kleine dwergstelsels relatief veel donkere materie; ze worden beschouwd als de bouwstenen waaruit grote stelsels zoals ons eigen Melkwegstelsel zijn ontstaan.
\r\nMet de nieuwe ontdekkingen is het totale aantal dwergbegeleiders van het Melkwegstelsel boven de 40 uitgekomen. De stelseltjes bevinden zich aan de hemel in de directe omgeving van de Grote en Kleine Magelhaense Wolk - twee relatief grote satellietstelsels van de Melkweg. Het zou dus kunnen gaan om 'begeleiders van begeleiders'. Zo'n hiërarchische structuur wordt voorspeld door theorieën over de vorming van sterrenstelsels. (GS)
Met de Dark Energy Camera op de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili zijn opnieuw acht tot nu toe onbekende dwergbegeleiders van ons Melkwegstelsel ontdekt. Eerder dit jaar werd de ontdekking bekend gemaakt van negen dwergstelsels, eveneens als onderdeel van de Dark Energy Survey.
\r\nDe acht mini-stelseltjes staan op afstanden van 80.000 tot 700.000 lichtjaar. Ze zijn gemiddeld een miljoen keer minder zwaar en een miljard keer minder lichtsterk dan het Melkwegstelsel. Het kleinste stelseltje bevat niet veel meer dan een paar honderd sterren. Volgens de gangbare theorieën bevatten kleine dwergstelsels relatief veel donkere materie; ze worden beschouwd als de bouwstenen waaruit grote stelsels zoals ons eigen Melkwegstelsel zijn ontstaan.
\r\nMet de nieuwe ontdekkingen is het totale aantal dwergbegeleiders van het Melkwegstelsel boven de 40 uitgekomen. De stelseltjes bevinden zich aan de hemel in de directe omgeving van de Grote en Kleine Magelhaense Wolk - twee relatief grote satellietstelsels van de Melkweg. Het zou dus kunnen gaan om 'begeleiders van begeleiders'. Zo'n hiërarchische structuur wordt voorspeld door theorieën over de vorming van sterrenstelsels. (GS)
Wetenschappers die betrokken zijn bij de Sloan Digital Sky Survey (SDSS) hebben vastgesteld dat dertig procent van de sterren van onze Melkweg van baan veranderd is. Van omloopbaan welteverstaan. De ontdekking volgt uit een grootschalig onderzoek waarbij de chemische samenstellingen van 100.000 sterren zijn gemeten.
In de loop van hun bestaan produceren sterren allerlei chemische elementen, die ze uiteindelijk de ruimte in blazen. De vrijgekomen elementen, die allemaal zwaarder zijn dan helium, voegen zich vervolgens bij het gas waaruit weer een nieuwe generatie van sterren ontstaat.
Ten gevolge van deze ‘chemische verrijking’ bevat elke nieuwe generatie van sterren meer ‘zware’ elementen dan de vorige. Omdat op de ene plek in de Melkweg meer stervorming plaatsvindt dan op de andere, varieert het aandeel zware elementen van plaats tot plaats. Anders gezegd: de hoeveelheid zware elementen die een ster bevat, geeft een globale indicatie van zijn geboorteplaats.
Uit het nieuwe onderzoek blijkt nu dat ongeveer 1 op de 3 sterren zich inmiddels ver van zijn geboorteplaats bevindt. Zo worden in het buitenste deel van de Melkwegschijf, dat relatief weinig zware elementen bevat, veel sterren aangetroffen die juist karakteristiek zijn voor het chemisch rijkere binnendeel. (EE)
Wetenschappers die betrokken zijn bij de Sloan Digital Sky Survey (SDSS) hebben vastgesteld dat dertig procent van de sterren van onze Melkweg van baan veranderd is. Van omloopbaan welteverstaan. De ontdekking volgt uit een grootschalig onderzoek waarbij de chemische samenstellingen van 100.000 sterren zijn gemeten.
In de loop van hun bestaan produceren sterren allerlei chemische elementen, die ze uiteindelijk de ruimte in blazen. De vrijgekomen elementen, die allemaal zwaarder zijn dan helium, voegen zich vervolgens bij het gas waaruit weer een nieuwe generatie van sterren ontstaat.
Ten gevolge van deze ‘chemische verrijking’ bevat elke nieuwe generatie van sterren meer ‘zware’ elementen dan de vorige. Omdat op de ene plek in de Melkweg meer stervorming plaatsvindt dan op de andere, varieert het aandeel zware elementen van plaats tot plaats. Anders gezegd: de hoeveelheid zware elementen die een ster bevat, geeft een globale indicatie van zijn geboorteplaats.
Uit het nieuwe onderzoek blijkt nu dat ongeveer 1 op de 3 sterren zich inmiddels ver van zijn geboorteplaats bevindt. Zo worden in het buitenste deel van de Melkwegschijf, dat relatief weinig zware elementen bevat, veel sterren aangetroffen die juist karakteristiek zijn voor het chemisch rijkere binnendeel. (EE)
Voor het eerst hebben astronomen het element lithium kunnen aantonen in het materiaal dat bij een nova-explosie is weggeblazen. Daarmee is een stukje van de puzzel van de chemische evolutie van de Melkweg gevonden waar al lang naar gezocht werd.
Naast waterstof en helium is het lichte lithium het enige element dat (in geringe hoeveelheden) al tijdens de oerknal, 13,8 miljard jaar geleden, is gevormd. Lithium is dus overal, maar de hoeveelheden ervan lopen sterk uiteen. Zo bevatten sterren in de oudste delen van de Melkweg – de centrale verdikking en de halo – veel minder lithium dan verwacht, terwijl sterren in jongere schijf van de Melkweg veel meer lithium bevatten.
Het vermoeden bestond al dat die laatste sterren hun hoge lithiumgehalte te danken hebben aan nova-explosies – ontploffingen op het oppervlak van witte dwergsterren. Daarbij zou lithiumrijk materiaal de ruimte in worden geslingerd, dat zich vermengd met het daar aanwezige gas, waaruit later weer nieuwe sterren ontstaan.
Dat vermoeden kon tot nu toe echter niet worden bevestigd: bij onderzoek van nova-explosies werd geen lithium waargenomen. Dankzij twee relatief kleine Europese telescopen in Chili, is daar nu verandering in gekomen. Met deze instrumenten is lithium aangetoond in Nova Centauri 2013.
De hoeveelheid lithium die deze nova heeft uitgestoten is gering: minder dan een miljardste zonsmassa. Maar omdat er in de geschiedenis van de Melkweg miljarden nova-explosies zijn geweest, is dat voldoende om de waargenomen en onverwacht grote hoeveelheden lithium in de schijf van ons sterrenstelsel te kunnen verklaren. (EE)
Voor het eerst hebben astronomen het element lithium kunnen aantonen in het materiaal dat bij een nova-explosie is weggeblazen. Daarmee is een stukje van de puzzel van de chemische evolutie van de Melkweg gevonden waar al lang naar gezocht werd.
Naast waterstof en helium is het lichte lithium het enige element dat (in geringe hoeveelheden) al tijdens de oerknal, 13,8 miljard jaar geleden, is gevormd. Lithium is dus overal, maar de hoeveelheden ervan lopen sterk uiteen. Zo bevatten sterren in de oudste delen van de Melkweg – de centrale verdikking en de halo – veel minder lithium dan verwacht, terwijl sterren in jongere schijf van de Melkweg veel meer lithium bevatten.
Het vermoeden bestond al dat die laatste sterren hun hoge lithiumgehalte te danken hebben aan nova-explosies – ontploffingen op het oppervlak van witte dwergsterren. Daarbij zou lithiumrijk materiaal de ruimte in worden geslingerd, dat zich vermengd met het daar aanwezige gas, waaruit later weer nieuwe sterren ontstaan.
Dat vermoeden kon tot nu toe echter niet worden bevestigd: bij onderzoek van nova-explosies werd geen lithium waargenomen. Dankzij twee relatief kleine Europese telescopen in Chili, is daar nu verandering in gekomen. Met deze instrumenten is lithium aangetoond in Nova Centauri 2013.
De hoeveelheid lithium die deze nova heeft uitgestoten is gering: minder dan een miljardste zonsmassa. Maar omdat er in de geschiedenis van de Melkweg miljarden nova-explosies zijn geweest, is dat voldoende om de waargenomen en onverwacht grote hoeveelheden lithium in de schijf van ons sterrenstelsel te kunnen verklaren. (EE)
Bolvormige sterrenhopen - kolossale verzamelingen van honderdduizenden sterren - zijn minder oud dan tot nu toe altijd is aangenomen. Dat blijkt uit nauwkeurige leeftijdsbepalingen, uitgevoerd met de DEIMOS-spectrograaf op de 10-meter Keck-telescoop op Mauna Kea, Hawaii. Uit de metingen blijkt bovendien dat bolhopen in twee 'geboortegolven' zijn ontstaan - de eerste ca. 12,5 miljard jaar geleden, de tweede ongeveer één miljard jaar later.
\r\nOns eigen Melkwegstelsel bevat ruim honderd bolvormige sterrenhopen, verdeeld in een grote 'halo' rond het Melkwegcentrum. Ook in en rond andere sterrenstelsels zijn talloze bolhopen ontdekt. Ze bevatten extreem oude sterren; algemeen werd aangenomen dat de bolhopen de allereerste structuren in het pasgeboren heelal waren, en dat ze ontstonden voordat het betreffende sterrenstelsel echt gestalte kreeg, misschien wel 13,5 miljard jaar geleden.
\r\nDe nieuwe waarnemingen wijzen echter uit dat bolvormige sterrenhopen min of meer gelijktijdig met hun moederstelsels zijn ontstaan. Dat gebeurde ná de periode van kosmische reïonisatie, toen het heelal gevuld was met energierijke ultraviolette straling, afkomstig van de allereerste generatie zware sterren en zwarte gaten.
\r\nVoorheen was het altijd enigszins raadselachtig hoe de bolhopen dat energierijke stralingsbombardement konden overleven. Nu blijkt dat ze minder oud zijn, lijkt dat probleem voorlopig uit de weg geruimd. (GS)
Bolvormige sterrenhopen - kolossale verzamelingen van honderdduizenden sterren - zijn minder oud dan tot nu toe altijd is aangenomen. Dat blijkt uit nauwkeurige leeftijdsbepalingen, uitgevoerd met de DEIMOS-spectrograaf op de 10-meter Keck-telescoop op Mauna Kea, Hawaii. Uit de metingen blijkt bovendien dat bolhopen in twee 'geboortegolven' zijn ontstaan - de eerste ca. 12,5 miljard jaar geleden, de tweede ongeveer één miljard jaar later.
\r\nOns eigen Melkwegstelsel bevat ruim honderd bolvormige sterrenhopen, verdeeld in een grote 'halo' rond het Melkwegcentrum. Ook in en rond andere sterrenstelsels zijn talloze bolhopen ontdekt. Ze bevatten extreem oude sterren; algemeen werd aangenomen dat de bolhopen de allereerste structuren in het pasgeboren heelal waren, en dat ze ontstonden voordat het betreffende sterrenstelsel echt gestalte kreeg, misschien wel 13,5 miljard jaar geleden.
\r\nDe nieuwe waarnemingen wijzen echter uit dat bolvormige sterrenhopen min of meer gelijktijdig met hun moederstelsels zijn ontstaan. Dat gebeurde ná de periode van kosmische reïonisatie, toen het heelal gevuld was met energierijke ultraviolette straling, afkomstig van de allereerste generatie zware sterren en zwarte gaten.
\r\nVoorheen was het altijd enigszins raadselachtig hoe de bolhopen dat energierijke stralingsbombardement konden overleven. Nu blijkt dat ze minder oud zijn, lijkt dat probleem voorlopig uit de weg geruimd. (GS)
Sterrenkundigen hebben in de kern van het Melkwegstelsel een ster ontdekt die afkomstsig is uit de halo - het allerbuitenste deel van het stelsel. De ontdekking doet vermoeden dat er meer van zulke 'binnendringers' zijn, waardoor 'demografisch' onderzoek van de Melkwegkern bemoeilijkt wordt.
\r\nDe astronomen bestudeerden zogeheten RR Lyrae-sterren - sterren die op een voorspelbare manier opzwellen en weer inkrimpen, en daarbij periodiek van helderheid veranderen. RR Lyrea-sterren zijn over het algemeen zeer oud; er zijn er dan ook al bijna veertigduizend ontdekt in het langgerekte kerngebied van het Melkwegstelel (de zogeheten bulge, of 'centrale verdikking'), dat voornamelijk oude sterren bevat.
\r\nEén van de 100 onderzochte RR Lyrae-sterren bleek verrassend genoeg met een extreem hoge snelheid van 482 kilometer per seconde door het Melkwegstelsel te bewegen - ongeveer vijf keer zo snel als 'normaal', en bijna snel genoeg om aan de zwaartekracht van het Melkwegstelsel te ontsnappen.
\r\nOmdat de afstand van een RR Lyrea-ster vrij nauwkeurig kan worden afgeleid uit zijn helderheidsvariaties, was het mogelijk de ruimtelijke positie van de ster (MACHO 176.18833.411 geheten) te bepalen. Daarna kon op basis van de waargenomen snelheid de baan worden gereconstrueerd die de ster in de afgelopen één miljard jaar door het Melkwegstelsel heeft afgelegd. Op die manier kwam vast te staan dat hij oorspronkelijk geen deel uitmaakte van de centrale verdikking, maar afkomstig is uit de (eveneens oude) halo van het Melkwegstelsel. (GS)
Sterrenkundigen hebben in de kern van het Melkwegstelsel een ster ontdekt die afkomstsig is uit de halo - het allerbuitenste deel van het stelsel. De ontdekking doet vermoeden dat er meer van zulke 'binnendringers' zijn, waardoor 'demografisch' onderzoek van de Melkwegkern bemoeilijkt wordt.
\r\nDe astronomen bestudeerden zogeheten RR Lyrae-sterren - sterren die op een voorspelbare manier opzwellen en weer inkrimpen, en daarbij periodiek van helderheid veranderen. RR Lyrea-sterren zijn over het algemeen zeer oud; er zijn er dan ook al bijna veertigduizend ontdekt in het langgerekte kerngebied van het Melkwegstelel (de zogeheten bulge, of 'centrale verdikking'), dat voornamelijk oude sterren bevat.
\r\nEén van de 100 onderzochte RR Lyrae-sterren bleek verrassend genoeg met een extreem hoge snelheid van 482 kilometer per seconde door het Melkwegstelsel te bewegen - ongeveer vijf keer zo snel als 'normaal', en bijna snel genoeg om aan de zwaartekracht van het Melkwegstelsel te ontsnappen.
\r\nOmdat de afstand van een RR Lyrea-ster vrij nauwkeurig kan worden afgeleid uit zijn helderheidsvariaties, was het mogelijk de ruimtelijke positie van de ster (MACHO 176.18833.411 geheten) te bepalen. Daarna kon op basis van de waargenomen snelheid de baan worden gereconstrueerd die de ster in de afgelopen één miljard jaar door het Melkwegstelsel heeft afgelegd. Op die manier kwam vast te staan dat hij oorspronkelijk geen deel uitmaakte van de centrale verdikking, maar afkomstig is uit de (eveneens oude) halo van het Melkwegstelsel. (GS)
De kans dat planeten die rond andere sterren draaien dezelfde soort mineralen bevatten als onze aarde is veel groter dan gedacht. Sterker nog: de omstandigheden voor de vorming van ‘aards’ bouwmateriaal zijn eigenlijk alomtegenwoordig in de Melkweg. Dat blijkt uit een nieuwe analyse van de chemische evolutie van ons sterrenstelsel, waarvan de resultaten vandaag worden gepresenteerd op de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society in Llandudno (Wales).
De mineralogische samenstelling van een rotsachtige planeet wordt in belangrijke mate bepaald door de elementen koolstof, zuurstof, magnesium en silicium. Waarnemingen leken erop te wijzen dat de onderlinge verhoudingen van deze elementen van planetenstelsel tot planetenstelsel duidelijke verschillen laten zien. Daaruit leidden wetenschappers af dat er ruwweg drie soorten rotsachtige planeten konden bestaan: die met dezelfde bouwstenen als de aarde, die met een veel hoger koolstofgehalte en die met aanzienlijk meer silicium dan magnesium.
Deze verschillen zijn cruciaal voor de ‘leefbaarheid’ van een planeet. Te veel magnesium of te weinig silicium, en de planeet kan niet het soort gesteente vormen dat in de aardkorst wordt aangetroffen. Te veel koolstof, en de rotsplaneet krijgt de eigenschappen van grafiet – het zachte materiaal dat je in een potlood aantreft.
Een geavanceerde simulatie van de chemische evolutie van de Melkweg gaf echter te zien dat elk planetenstelsel dezelfde elementaire bouwstenen zou moeten bevatten als de aarde – en niet slechts 1 op de 3. Aanvankelijk dachten de onderzoekers dat er iets mis was met hun model, maar toen ze nog eens goed naar de bestaande waarnemingsgegevens keken, bleek dat deze een aantal gebreken vertoonden. Na ‘opschoning’ bleken de waarnemingen wel degelijk in overeenstemming met de modelberekeningen.
Dat betekent overigens niet dat elke rotsachtige planeet op de aarde zal lijken. Daarbij spelen nog veel meer factoren een rol, zoals de temperatuur en de aanwezigheid van water. (EE)
De kans dat planeten die rond andere sterren draaien dezelfde soort mineralen bevatten als onze aarde is veel groter dan gedacht. Sterker nog: de omstandigheden voor de vorming van ‘aards’ bouwmateriaal zijn eigenlijk alomtegenwoordig in de Melkweg. Dat blijkt uit een nieuwe analyse van de chemische evolutie van ons sterrenstelsel, waarvan de resultaten vandaag worden gepresenteerd op de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society in Llandudno (Wales).
De mineralogische samenstelling van een rotsachtige planeet wordt in belangrijke mate bepaald door de elementen koolstof, zuurstof, magnesium en silicium. Waarnemingen leken erop te wijzen dat de onderlinge verhoudingen van deze elementen van planetenstelsel tot planetenstelsel duidelijke verschillen laten zien. Daaruit leidden wetenschappers af dat er ruwweg drie soorten rotsachtige planeten konden bestaan: die met dezelfde bouwstenen als de aarde, die met een veel hoger koolstofgehalte en die met aanzienlijk meer silicium dan magnesium.
Deze verschillen zijn cruciaal voor de ‘leefbaarheid’ van een planeet. Te veel magnesium of te weinig silicium, en de planeet kan niet het soort gesteente vormen dat in de aardkorst wordt aangetroffen. Te veel koolstof, en de rotsplaneet krijgt de eigenschappen van grafiet – het zachte materiaal dat je in een potlood aantreft.
Een geavanceerde simulatie van de chemische evolutie van de Melkweg gaf echter te zien dat elk planetenstelsel dezelfde elementaire bouwstenen zou moeten bevatten als de aarde – en niet slechts 1 op de 3. Aanvankelijk dachten de onderzoekers dat er iets mis was met hun model, maar toen ze nog eens goed naar de bestaande waarnemingsgegevens keken, bleek dat deze een aantal gebreken vertoonden. Na ‘opschoning’ bleken de waarnemingen wel degelijk in overeenstemming met de modelberekeningen.
Dat betekent overigens niet dat elke rotsachtige planeet op de aarde zal lijken. Daarbij spelen nog veel meer factoren een rol, zoals de temperatuur en de aanwezigheid van water. (EE)
Op de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society in Llandudno (Wales) worden vandaag nieuwe resultaten gepresenteerd van de Europese ruimtetelescoop Planck. Planck is in 2009 gelanceerd en heeft de gehele sterrenhemel in kaart gebracht op verschillende microgolflengten. De microgolfstraling die afkomstig is uit ons eigen Melkwegstelsel kan verschillende oorzaken hebben; zij wordt bijvoorbeeld geproduceerd door elektronen die met hoge snelheden in magnetische velden bewegen (synchrotronstraling), door botsingen van gasdeeltjes, of door trillende of rondtollende microscopisch kleine stofdeeltjes. Door de sterkte van de straling op verschillende golflengten te bestuderen kunnen die processen van elkaar worden onderscheiden.
\r\nOp de hier afgebeelde nieuwe hemelkaart van Planck is bijvoorbeeld de verdeling van microgolf-synchrotronstraling te zien. Duidelijk is op deze kaart de zogeheten Loop 1 zichtbaar, die een halve eeuw geleden al op radiogolflengten werd ontdekt. De grote lusvormige structuur beslaat één derde van de gehele hemel; de afstand is niet precies bekend en ligt waarschijnlijk tussen 400 en 25.000 lichtjaar.
\r\nOp een andere kaart is de verdeling van de zogeheten Anomalous Microwave Emission (AME, anomale microgolfstraling) zichtbaar, die vermoedelijk geproduceerd wordt door rondtollende stofdeeltjes. Daarop is onder meer de 200 lichtjaar grote stofring zichtbaar rond de ster Lambda Orionis (die het hoofd van het sterrenbeeld Orion markeert). (GS)
Op de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society in Llandudno (Wales) worden vandaag nieuwe resultaten gepresenteerd van de Europese ruimtetelescoop Planck. Planck is in 2009 gelanceerd en heeft de gehele sterrenhemel in kaart gebracht op verschillende microgolflengten. De microgolfstraling die afkomstig is uit ons eigen Melkwegstelsel kan verschillende oorzaken hebben; zij wordt bijvoorbeeld geproduceerd door elektronen die met hoge snelheden in magnetische velden bewegen (synchrotronstraling), door botsingen van gasdeeltjes, of door trillende of rondtollende microscopisch kleine stofdeeltjes. Door de sterkte van de straling op verschillende golflengten te bestuderen kunnen die processen van elkaar worden onderscheiden.
\r\nOp de hier afgebeelde nieuwe hemelkaart van Planck is bijvoorbeeld de verdeling van microgolf-synchrotronstraling te zien. Duidelijk is op deze kaart de zogeheten Loop 1 zichtbaar, die een halve eeuw geleden al op radiogolflengten werd ontdekt. De grote lusvormige structuur beslaat één derde van de gehele hemel; de afstand is niet precies bekend en ligt waarschijnlijk tussen 400 en 25.000 lichtjaar.
\r\nOp een andere kaart is de verdeling van de zogeheten Anomalous Microwave Emission (AME, anomale microgolfstraling) zichtbaar, die vermoedelijk geproduceerd wordt door rondtollende stofdeeltjes. Daarop is onder meer de 200 lichtjaar grote stofring zichtbaar rond de ster Lambda Orionis (die het hoofd van het sterrenbeeld Orion markeert). (GS)
Op basis van waarnemingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia is een kaart samengesteld die de sterdichtheid van de Melkweg weergeeft. Gebiedjes met veel sterren per vierkante boogminuut zijn helder; gebiedjes met een lagere sterdichtheid zijn donker. De afbeelding is geen echte foto van de Melkweg, al vertoont hij daar veel overeenkomsten mee. De sterdichtheid is vastgesteld op basis van Gaia's 'housekeeping data' - de continue stroom meetgegevens van posities en radiale snelheden van sterren aan de hemel (snelheden naar ons toe of van ons af, dus langs de gezichtslijn). Uit die meetgegevens kan eenvoudig worden afgeleid wat de sterdichtheid in een bepaald gebiedje aan de hemel is. De donkere gebieden in de Melkweg zijn stofwolken die het zicht op verder weg gelegen sterren belemmeren. Rechtsonder het Melkwegcentrum zijn de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk te zien - twee relatief kleine buurstelsels van het Melkwegstelsel. (GS)
Op basis van waarnemingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia is een kaart samengesteld die de sterdichtheid van de Melkweg weergeeft. Gebiedjes met veel sterren per vierkante boogminuut zijn helder; gebiedjes met een lagere sterdichtheid zijn donker. De afbeelding is geen echte foto van de Melkweg, al vertoont hij daar veel overeenkomsten mee. De sterdichtheid is vastgesteld op basis van Gaia's 'housekeeping data' - de continue stroom meetgegevens van posities en radiale snelheden van sterren aan de hemel (snelheden naar ons toe of van ons af, dus langs de gezichtslijn). Uit die meetgegevens kan eenvoudig worden afgeleid wat de sterdichtheid in een bepaald gebiedje aan de hemel is. De donkere gebieden in de Melkweg zijn stofwolken die het zicht op verder weg gelegen sterren belemmeren. Rechtsonder het Melkwegcentrum zijn de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk te zien - twee relatief kleine buurstelsels van het Melkwegstelsel. (GS)
Some seventy-thousand years ago, a young male Homo sapiens walked back to his cave after a tiresome day of hunting antelope. Night fell, but he knew the terrain well enough to find his way home. He also knew the night sky. Leaning against a rock, he paused to rest and marvel at the invariable patterns of the stars. Then, suddenly, close to one of the bright stars of a large, conspicuous grouping, he noted a speck of light that he was sure hadn’t been there before. Unknowingly, our distant ancestor witnessed the temporary flaring of the sun’s then-nearest neighbour.
\r\nSeven hundred centuries later, Ralf-Dieter Scholz of the Leibniz Institute for Astrophysics Potsdam in Germany discovered that an 18th-magnitude star in the constellation Monoceros (the Unicorn), known as WISE J072003.20-084651.2, is actually a relatively nearby low-mass, low-luminosity red dwarf. A few months later, in October 2014, Adam Burgasser of the University of California, San Diego, pinned down its distance at just under 20 light-years, and found that the red dwarf forms a tight binary system with an even lower-mass brown dwarf.
\r\nFrom the start, astronomers realized that Scholz’s Star, as it is now known, is special. Despite being nearby, its proper motion across the sky is very small: a mere tenth of an arc second per year, corresponding to a transverse velocity of some 3 kilometres per second. But Doppler measurements reveal that the star is speeding away from us at 83 kilometres per second. A quick calculation told Eric Mamajek of the University of Rochester, New York, that the star must have passed very close to the sun some seventy-thousand years ago.
\r\n‘I couldn’t believe the result myself when I crunched the numbers on this star,’ says Mamajek. At its closest distance of 0.8 light-years – one-fifth of the current distance to Proxima Centauri – Scholz’s Star speeded across the sky with a proper motion of more than one arc minute per year, racing through Ursa Major (the Big Dipper). And although it only shone at 11.4th magnitude (a decent amateur telescope would have been required to spot it), it probably flared up to naked-eye visibility every couple of years or so, thanks to the giant magnetic flares that low-mass red dwarfs are known to produce.
\r\nA press release on the discovery generated a lot of attention and media coverage, and quite some pseudoscientific nonsense, too, related to hypothetical doomsday objects like Nemesis or Nibiru (see box). Also, around seventy-thousand years ago, the Toba supervolcano in Indonesia exploded, ‘and people’s first instinct was to try to connect the two events together,’ says Mamajek. ‘But the star’s tidal forces on Earth were two quadrillion times weaker than the moon’s, so the Earth didn’t feel any effect at all.’
\r\nStill, Scholz’s Star almost certainly passed through the outer reaches of the Oort Cloud – the spherical distribution of trillions of comets surrounding the sun. Could gravitational perturbations have triggered comet showers on Earth? Very unlikely, explains Mamajek. Something like ten stars every million years whiz through the scarcely populated outer regions of the Oort Cloud, but the vast majority are not massive or slow-moving enough to produce much of a disturbance. And stars sailing through the denser inner parts of the Oort Cloud are extremely rare. Says Mamajek: ‘Near-Earth asteroids are a much more important hazard. I am not losing sleep over Oort Cloud comets.’
\r\nMeanwhile, ongoing surveys continue to find small stars and brown dwarfs close to the sun, says Todd Henry of Georgia State University in Atlanta, who leads one such programme, called RECONS (Research Consortium on Nearby Stars). ‘Since 2010, there have been 22 new stellar systems and 22 new brown dwarfs revealed within 10 parsec [32.6 light-years],’ says Henry. ‘Scholz’s Star would be system #45. It’s as if our neighbourhood continues to get more crowded, although it has of course always been that way – we just hadn’t met all of our neighbours.’
\r\nCertainly the European Gaia mission, launched in late 2013, will reveal even more nearby stars. But whether or not any of those new discoveries will have the right motions in our Galaxy to cross – or to have crossed – the path of the sun remains to be seen, says Henry. ‘A very close approach in the past is already ruled out,’ he notes. ‘After all, our solar system has been here for 4.6 billion years.’ According to Mamajek, ‘stars come closer than Scholz’s Star maybe once every ten million years or so.’ However, he adds that other astronomers are probably better prepared to do a systematic survey of the Gaia data. ‘After writing up the Scholz's Star result, I went back to my other research projects,’ he says. ‘Someone else can go find the next nearest pass of a star to the solar system.’
\r\nBox 1 - Death Star
In 1984, when paleontologists David Raup and Jack Sepkoski discovered an apparent 26-million-year periodicity in mass extinctions on Earth, astronomers suggested that the sun might have a red or brown dwarf companion in an eccentric orbit, taking it through the Oort Cloud of comets every 26 million years. Nemesis, as this hypothetical ‘Death Star’ was called, would stir up cometary orbits, and produce impact showers on our home planet.
So with the discovery of Scholz’s Star, has Nemesis finally been found? Not at all. The dwarf binary (Scholz’s Star consisits of a red dwarf and a brown dwarf orbiting each other at a separation of just over 100 million kilometres) is not (and has never been) gravitationally bound to the sun – its velocity is way too high. Moreover, the components of a multiple stellar system are usually all the same age. In contrast, Scholz’s Star appears to be much older than the sun.
\r\nIn fact, the existence of Nemesis has been ruled out by NASA’s WISE satellite (Wide-field Infrared Survey Explorer), and the cause of the apparent mass extinction periodicity remains unknown. As for Nibiru: that’s the name of a pseudoscientific, hypothetical inhabited planet dreamt up by author Zecharia Sitchin that only exists in the twisted minds of conspiracy believers.
\r\nBox 2 - Stellar motion
Did you see that bird fly low over your head? It zipped past in just a few seconds. Now look at the jetliner high up in the sky – even though it flies much faster than a bird, it hardly seems to move. That’s because of its much larger distance, of course. The same holds true for stars: nearby stars generally have a much larger proper motion across the sky than more distant ones (unless, of coure, when they move almost straight away from us, like Scholz’s Star does).
Currently, the star with the largest proper motion (10.3 arc seconds per year) is a red dwarf known as Barnard’s Star, at a distance of just six light-years. Around the year 11,800 A.D., it will approach the sun to within some 3.75 light-years, only to start receding again. Incidentally, Proxima Centauri (the sun’s current nearest neighbour, at 4.2 light-years) will come to within 3.11 light-years some 27,000 years from now.
\r\nShould we be worried by stars whizzing through space at a wide range of velocities and directions? Certainly not. As Eric Mamajek of the University of Rochester notes: ‘Space is a very big place – there is a lot of space between the stars, even during these ‘flybys’.’
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.skyatnightmagazine.com/Default.asp?bhcp=1", "type": "publisher", "title": "BBC Sky at Night"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Close encounters of the stellar kind", "pk_id": 37612, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Some seventy-thousand years ago, a young male Homo sapiens walked back to his cave after a tiresome day of hunting antelope. Night fell, but he knew the terrain well enough to find his way home. He also knew the night sky. Leaning against a rock, he paused to rest and marvel at the invariable patterns of the stars. Then, suddenly, close to one of the bright stars of a large, conspicuous grouping, he noted a speck of light that he was sure hadn’t been there before. Unknowingly, our distant ancestor witnessed the temporary flaring of the sun’s then-nearest neighbour.
\r\nSeven hundred centuries later, Ralf-Dieter Scholz of the Leibniz Institute for Astrophysics Potsdam in Germany discovered that an 18th-magnitude star in the constellation Monoceros (the Unicorn), known as WISE J072003.20-084651.2, is actually a relatively nearby low-mass, low-luminosity red dwarf. A few months later, in October 2014, Adam Burgasser of the University of California, San Diego, pinned down its distance at just under 20 light-years, and found that the red dwarf forms a tight binary system with an even lower-mass brown dwarf.
\r\nFrom the start, astronomers realized that Scholz’s Star, as it is now known, is special. Despite being nearby, its proper motion across the sky is very small: a mere tenth of an arc second per year, corresponding to a transverse velocity of some 3 kilometres per second. But Doppler measurements reveal that the star is speeding away from us at 83 kilometres per second. A quick calculation told Eric Mamajek of the University of Rochester, New York, that the star must have passed very close to the sun some seventy-thousand years ago.
\r\n‘I couldn’t believe the result myself when I crunched the numbers on this star,’ says Mamajek. At its closest distance of 0.8 light-years – one-fifth of the current distance to Proxima Centauri – Scholz’s Star speeded across the sky with a proper motion of more than one arc minute per year, racing through Ursa Major (the Big Dipper). And although it only shone at 11.4th magnitude (a decent amateur telescope would have been required to spot it), it probably flared up to naked-eye visibility every couple of years or so, thanks to the giant magnetic flares that low-mass red dwarfs are known to produce.
\r\nA press release on the discovery generated a lot of attention and media coverage, and quite some pseudoscientific nonsense, too, related to hypothetical doomsday objects like Nemesis or Nibiru (see box). Also, around seventy-thousand years ago, the Toba supervolcano in Indonesia exploded, ‘and people’s first instinct was to try to connect the two events together,’ says Mamajek. ‘But the star’s tidal forces on Earth were two quadrillion times weaker than the moon’s, so the Earth didn’t feel any effect at all.’
\r\nStill, Scholz’s Star almost certainly passed through the outer reaches of the Oort Cloud – the spherical distribution of trillions of comets surrounding the sun. Could gravitational perturbations have triggered comet showers on Earth? Very unlikely, explains Mamajek. Something like ten stars every million years whiz through the scarcely populated outer regions of the Oort Cloud, but the vast majority are not massive or slow-moving enough to produce much of a disturbance. And stars sailing through the denser inner parts of the Oort Cloud are extremely rare. Says Mamajek: ‘Near-Earth asteroids are a much more important hazard. I am not losing sleep over Oort Cloud comets.’
\r\nMeanwhile, ongoing surveys continue to find small stars and brown dwarfs close to the sun, says Todd Henry of Georgia State University in Atlanta, who leads one such programme, called RECONS (Research Consortium on Nearby Stars). ‘Since 2010, there have been 22 new stellar systems and 22 new brown dwarfs revealed within 10 parsec [32.6 light-years],’ says Henry. ‘Scholz’s Star would be system #45. It’s as if our neighbourhood continues to get more crowded, although it has of course always been that way – we just hadn’t met all of our neighbours.’
\r\nCertainly the European Gaia mission, launched in late 2013, will reveal even more nearby stars. But whether or not any of those new discoveries will have the right motions in our Galaxy to cross – or to have crossed – the path of the sun remains to be seen, says Henry. ‘A very close approach in the past is already ruled out,’ he notes. ‘After all, our solar system has been here for 4.6 billion years.’ According to Mamajek, ‘stars come closer than Scholz’s Star maybe once every ten million years or so.’ However, he adds that other astronomers are probably better prepared to do a systematic survey of the Gaia data. ‘After writing up the Scholz's Star result, I went back to my other research projects,’ he says. ‘Someone else can go find the next nearest pass of a star to the solar system.’
\r\nBox 1 - Death Star
In 1984, when paleontologists David Raup and Jack Sepkoski discovered an apparent 26-million-year periodicity in mass extinctions on Earth, astronomers suggested that the sun might have a red or brown dwarf companion in an eccentric orbit, taking it through the Oort Cloud of comets every 26 million years. Nemesis, as this hypothetical ‘Death Star’ was called, would stir up cometary orbits, and produce impact showers on our home planet.
So with the discovery of Scholz’s Star, has Nemesis finally been found? Not at all. The dwarf binary (Scholz’s Star consisits of a red dwarf and a brown dwarf orbiting each other at a separation of just over 100 million kilometres) is not (and has never been) gravitationally bound to the sun – its velocity is way too high. Moreover, the components of a multiple stellar system are usually all the same age. In contrast, Scholz’s Star appears to be much older than the sun.
\r\nIn fact, the existence of Nemesis has been ruled out by NASA’s WISE satellite (Wide-field Infrared Survey Explorer), and the cause of the apparent mass extinction periodicity remains unknown. As for Nibiru: that’s the name of a pseudoscientific, hypothetical inhabited planet dreamt up by author Zecharia Sitchin that only exists in the twisted minds of conspiracy believers.
\r\nBox 2 - Stellar motion
Did you see that bird fly low over your head? It zipped past in just a few seconds. Now look at the jetliner high up in the sky – even though it flies much faster than a bird, it hardly seems to move. That’s because of its much larger distance, of course. The same holds true for stars: nearby stars generally have a much larger proper motion across the sky than more distant ones (unless, of coure, when they move almost straight away from us, like Scholz’s Star does).
Currently, the star with the largest proper motion (10.3 arc seconds per year) is a red dwarf known as Barnard’s Star, at a distance of just six light-years. Around the year 11,800 A.D., it will approach the sun to within some 3.75 light-years, only to start receding again. Incidentally, Proxima Centauri (the sun’s current nearest neighbour, at 4.2 light-years) will come to within 3.11 light-years some 27,000 years from now.
\r\nShould we be worried by stars whizzing through space at a wide range of velocities and directions? Certainly not. As Eric Mamajek of the University of Rochester notes: ‘Space is a very big place – there is a lot of space between the stars, even during these ‘flybys’.’
", "slug": "close-encounters-stellar-kind", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2015, 7, 1, 17, 51, 47], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2015-07-01 17:51:47", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Close encounters of the stellar kind"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/raadsel-van-hete-sterren-bolhopen-verklaard/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen van de Australian National University denken een verklaring gevonden te hebben voor het bestaan van 'blauwe haak'-sterren in bolvormige sterrenhopen. Het gaat om sterren die slechts half zo zwaar zijn als de zon maar toch een tien maal zo hoge temperatuur hebben en een overeenkomstig grote lichtkracht. De naam verwijst naar de vorm van een gebied dat deze sterren innemen in het Hertzsprung-Russell-diagram, waarin temperatuur wordt uitgezet tegen lichtkracht.
\r\nHet team deed onderzoek aan de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri, een gigantische verzameling van ca. 10 miljoen sterren waarin veel blauwe-haaksterren voorkomen. Volgens de Australische modelberekeningen, deze week gepubliceerd in Nature, gaat het om sterren die in een iets later stadium zijn ontstaan. De roterende gas- en stofschijf van de nieuwe ster moet geraakt en vernietigd zijn door een andere ster die er in het dichtbevolkte centrum van de bolhoop rakelings langs of dwars doorheen bewoog. Als gevolg van de vernietiging van de shijf kreeg de uiteindelijke ster een veel hogere rotatiesnelheid, waardoor hij ook een afwijkende evolutie onderging. Dat resulteerde in de vorming van een veel hetere, zwaardere heliumkern.
\r\nIn een later stadium heeft de ster zjn koelere buitenlagen afgeworpen, waardoor de extreem hete, zware kern zichtbaar is geworden. (GS)
Astronomen van de Australian National University denken een verklaring gevonden te hebben voor het bestaan van 'blauwe haak'-sterren in bolvormige sterrenhopen. Het gaat om sterren die slechts half zo zwaar zijn als de zon maar toch een tien maal zo hoge temperatuur hebben en een overeenkomstig grote lichtkracht. De naam verwijst naar de vorm van een gebied dat deze sterren innemen in het Hertzsprung-Russell-diagram, waarin temperatuur wordt uitgezet tegen lichtkracht.
\r\nHet team deed onderzoek aan de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri, een gigantische verzameling van ca. 10 miljoen sterren waarin veel blauwe-haaksterren voorkomen. Volgens de Australische modelberekeningen, deze week gepubliceerd in Nature, gaat het om sterren die in een iets later stadium zijn ontstaan. De roterende gas- en stofschijf van de nieuwe ster moet geraakt en vernietigd zijn door een andere ster die er in het dichtbevolkte centrum van de bolhoop rakelings langs of dwars doorheen bewoog. Als gevolg van de vernietiging van de shijf kreeg de uiteindelijke ster een veel hogere rotatiesnelheid, waardoor hij ook een afwijkende evolutie onderging. Dat resulteerde in de vorming van een veel hetere, zwaardere heliumkern.
\r\nIn een later stadium heeft de ster zjn koelere buitenlagen afgeworpen, waardoor de extreem hete, zware kern zichtbaar is geworden. (GS)
Met de Gemini South-telescoop op de bergtop Cerro Pachón in Noord-Chili is een gedetailleerde infraroodopname gemaakt van de bolvormige sterrenhoop Liller 1. Deze sterrenhoop bevat zo veel sterren op zulke kleine onderlinge afstanden dat onderlinge botsingen er schering en inslag moeten zijn .
\r\nLiller 1 bevindt zich op slechts 3200 lichtjaar afstand van het Melkwegcentrum en op ca. 30.000 lichtjaar afstand van de aarde. Met een gewone telescoop is de grote, zware bolhoop nauwelijks zichtbaar, doordat hij verduisterd wordt door interstellair stof in het Melkwegstelsel. Dankzij een gevoelige nabij-infraroodcamera, en dankzij de toepassing van adaptieve optiek, waarmee de verstorende effecten van de aardse dampkring gecompenseerd kunnen worden, slaagden sterrenkundigen erin om de sterrenhoop in al zijn rijkdom vast te leggen.
\r\nLiller 1 bevat naar schatting 1,5 miljoen sterren, en is daarmee qua massa vergelijkbaar met de zeer grote bolvormige sterrenhoop Omega Centauri. De sterrenhoop is een bron van gammastraling. Die is vermoedelijk afkomstig van exotische objecten zoals millisecondepulsars - compacte neutronensterren die extreem snel om hun as draaien. Millisecondepulsars ontstaan in de nasleep van sterbotsingen. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. (GS)
Met de Gemini South-telescoop op de bergtop Cerro Pachón in Noord-Chili is een gedetailleerde infraroodopname gemaakt van de bolvormige sterrenhoop Liller 1. Deze sterrenhoop bevat zo veel sterren op zulke kleine onderlinge afstanden dat onderlinge botsingen er schering en inslag moeten zijn .
\r\nLiller 1 bevindt zich op slechts 3200 lichtjaar afstand van het Melkwegcentrum en op ca. 30.000 lichtjaar afstand van de aarde. Met een gewone telescoop is de grote, zware bolhoop nauwelijks zichtbaar, doordat hij verduisterd wordt door interstellair stof in het Melkwegstelsel. Dankzij een gevoelige nabij-infraroodcamera, en dankzij de toepassing van adaptieve optiek, waarmee de verstorende effecten van de aardse dampkring gecompenseerd kunnen worden, slaagden sterrenkundigen erin om de sterrenhoop in al zijn rijkdom vast te leggen.
\r\nLiller 1 bevat naar schatting 1,5 miljoen sterren, en is daarmee qua massa vergelijkbaar met de zeer grote bolvormige sterrenhoop Omega Centauri. De sterrenhoop is een bron van gammastraling. Die is vermoedelijk afkomstig van exotische objecten zoals millisecondepulsars - compacte neutronensterren die extreem snel om hun as draaien. Millisecondepulsars ontstaan in de nasleep van sterbotsingen. De nieuwe resultaten zijn gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. (GS)
Astronomen hebben, met behulp van gegevens van de infraroodsatelliet WISE, 400 stellaire kraamkamers ontdekt. Deze stervormingsgebieden zijn vervolgens gebruikt om een beter beeld te krijgen van de spiraalstructuur van onze Melkweg.
De onlangs door de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society gepubliceerde resultaten bevestigen nog eens dat ons sterrenstelsel vier spiraalarmen heeft. Deze armen zijn de plaatsen waar de meeste nieuwe sterren worden geboren. Ze zijn rijk aan gas en stof – de basisingrediënten van sterren.
De eerste aanwijzingen dat de Melkweg vier grote spiraalarmen heeft, werden in de jaren vijftig ontdekt met behulp van radiotelescopen. Maar in 2008 kwamen Amerikaanse sterrenkundigen – op basis van metingen met de infraroodruimtetelescoop Spitzer – tot de conclusie dat ons sterrenstelsel slechts twee grote spiraalarmen telt.
Latere waarnemingen brachten het aantal weer op vier. En dat is nu dus nog eens bevestigd. (EE)
Astronomen hebben, met behulp van gegevens van de infraroodsatelliet WISE, 400 stellaire kraamkamers ontdekt. Deze stervormingsgebieden zijn vervolgens gebruikt om een beter beeld te krijgen van de spiraalstructuur van onze Melkweg.
De onlangs door de Monthly Notices of the Royal Astronomical Society gepubliceerde resultaten bevestigen nog eens dat ons sterrenstelsel vier spiraalarmen heeft. Deze armen zijn de plaatsen waar de meeste nieuwe sterren worden geboren. Ze zijn rijk aan gas en stof – de basisingrediënten van sterren.
De eerste aanwijzingen dat de Melkweg vier grote spiraalarmen heeft, werden in de jaren vijftig ontdekt met behulp van radiotelescopen. Maar in 2008 kwamen Amerikaanse sterrenkundigen – op basis van metingen met de infraroodruimtetelescoop Spitzer – tot de conclusie dat ons sterrenstelsel slechts twee grote spiraalarmen telt.
Latere waarnemingen brachten het aantal weer op vier. En dat is nu dus nog eens bevestigd. (EE)
Astronomen van Columbia University hebben een nieuwe methode ontwikkeld om de massa van de Melkweg de schatten. De schattingen van die massa lopen tot nu toe sterk uiteen: de hoogste en de laagste waarden verschillen een factor 4.
De Melkweg bestaat uit ruwweg 100 miljard sterren die een ongeveer 100 duizend lichtjaar grote schijf vormen. Omdat de zon deel uitmaakt van deze structuur, kijken we vanaf de aarde tegen een ‘zee’ van sterren aan. Dat bemoeilijkt het onderzoek van de Melkweg als geheel.
Om die hindernis te omzeilen hebben de Amerikaanse astronomen hun toevlucht genomen tot sterren die zich buiten de schijf bevinden en in een lang lint om het centrum van de Melkweg cirkelen. Deze sterren zijn afkomstig van de bolvormige sterrenhoop Palomar 5, die bezig is om uiteen te vallen en al miljarden jaren sterren verliest.
In die stroom sterren zijn al in 2001 regelmatig verdeelde dichtheidsschommelingen ontdekt, die aan de zwaartekrachtsinvloed van de Melkweg worden toegeschreven. Computerberekeningen laten zien dat dit dichtheidspatroon verklaarbaar is als de Melkwegschijf een middellijn heeft van 120.000 lichtjaar en een massa van 210 miljard maal de massa van onze zon. De onzekerheid in deze getallen bedraagt overigens altijd nog twintig procent. (EE)
Astronomen van Columbia University hebben een nieuwe methode ontwikkeld om de massa van de Melkweg de schatten. De schattingen van die massa lopen tot nu toe sterk uiteen: de hoogste en de laagste waarden verschillen een factor 4.
De Melkweg bestaat uit ruwweg 100 miljard sterren die een ongeveer 100 duizend lichtjaar grote schijf vormen. Omdat de zon deel uitmaakt van deze structuur, kijken we vanaf de aarde tegen een ‘zee’ van sterren aan. Dat bemoeilijkt het onderzoek van de Melkweg als geheel.
Om die hindernis te omzeilen hebben de Amerikaanse astronomen hun toevlucht genomen tot sterren die zich buiten de schijf bevinden en in een lang lint om het centrum van de Melkweg cirkelen. Deze sterren zijn afkomstig van de bolvormige sterrenhoop Palomar 5, die bezig is om uiteen te vallen en al miljarden jaren sterren verliest.
In die stroom sterren zijn al in 2001 regelmatig verdeelde dichtheidsschommelingen ontdekt, die aan de zwaartekrachtsinvloed van de Melkweg worden toegeschreven. Computerberekeningen laten zien dat dit dichtheidspatroon verklaarbaar is als de Melkwegschijf een middellijn heeft van 120.000 lichtjaar en een massa van 210 miljard maal de massa van onze zon. De onzekerheid in deze getallen bedraagt overigens altijd nog twintig procent. (EE)
De centrale ‘balk’ van ons Melkwegstelsel is langer, dunner en eindigt dichter bij de zon dan tot nu toe werd gedacht. Tot die conclusie komen wetenschappers van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik na een grote stellaire ‘volkstelling’ in het hart van de Melkweg. Omdat de balkstructuur, die uit grote aantallen sterren bestaat, ook meer richting zon wijst, ligt een van de uiteinden ervan veel dichter bij ons. Dat betekent dat zijn invloed op de bewegingen van sterren in onze omgeving groter is dan werd aangenomen.
Het in kaart brengen van de Melkweg is moeilijk vanwege onze positie in het vlak van dit sterrenstelsel. Hierdoor gaat de kern van de Melkweg grotendeels schuil achter dichte wolken van gas en stof. Om dat probleem te omzeilen, is bij het nieuwe onderzoek gebruik gemaakt van de gegevens van vier grote infraroodsurveys. Op infrarode golflengten zijn de galactische stofwolken transparanter.
De nieuwe surveys bestrijken bovendien een veel breder gebied dan hun voorgangers. Daardoor kon nu een veel completer beeld worden verkregen van de centrale balk van de Melkweg, die naar de uiteinden toe steeds dunner blijkt te worden. Ook hebben de wetenschappers vastgesteld dat de balk vrijwel precies in hetzelfde vlak ligt als de spiraalarmen die de schijf van ons sterrenstelsel vormen. (EE)
De centrale ‘balk’ van ons Melkwegstelsel is langer, dunner en eindigt dichter bij de zon dan tot nu toe werd gedacht. Tot die conclusie komen wetenschappers van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik na een grote stellaire ‘volkstelling’ in het hart van de Melkweg. Omdat de balkstructuur, die uit grote aantallen sterren bestaat, ook meer richting zon wijst, ligt een van de uiteinden ervan veel dichter bij ons. Dat betekent dat zijn invloed op de bewegingen van sterren in onze omgeving groter is dan werd aangenomen.
Het in kaart brengen van de Melkweg is moeilijk vanwege onze positie in het vlak van dit sterrenstelsel. Hierdoor gaat de kern van de Melkweg grotendeels schuil achter dichte wolken van gas en stof. Om dat probleem te omzeilen, is bij het nieuwe onderzoek gebruik gemaakt van de gegevens van vier grote infraroodsurveys. Op infrarode golflengten zijn de galactische stofwolken transparanter.
De nieuwe surveys bestrijken bovendien een veel breder gebied dan hun voorgangers. Daardoor kon nu een veel completer beeld worden verkregen van de centrale balk van de Melkweg, die naar de uiteinden toe steeds dunner blijkt te worden. Ook hebben de wetenschappers vastgesteld dat de balk vrijwel precies in hetzelfde vlak ligt als de spiraalarmen die de schijf van ons sterrenstelsel vormen. (EE)
Met de Amerikaanse ruimtetelescoop NuSTAR (Nuclear Spectroscopic Telescope Array) is energierijke ('harde') röntgenstraling ontdekt, afkomstig uit een ca. 40 lichtjaar groot gebied rond de kern van het Melkwegstelsel. NuSTAR werd gelanceerd in 2012 en is de eerste ruimtetelescoop die waarnemingen doet in dit golflengtegebied.
\r\nDe oorsprong van de harde röntgenstraling is nog niet bekend. Onderzoekers hebben vier mogelijke verklaringen voorgesteld: rondzwiepende jets van pulsars, hete witte dwergen, kleine zwarte gaten die materie opzuigen van buursterren, of kosmische straling die in wisselwerking treedt met het ijle gas tussen de sterren. Geen van de vier verklaringen lijkt echter goed in overeenstemming te zijn met andere waarnemingen. (GS)
Met de Amerikaanse ruimtetelescoop NuSTAR (Nuclear Spectroscopic Telescope Array) is energierijke ('harde') röntgenstraling ontdekt, afkomstig uit een ca. 40 lichtjaar groot gebied rond de kern van het Melkwegstelsel. NuSTAR werd gelanceerd in 2012 en is de eerste ruimtetelescoop die waarnemingen doet in dit golflengtegebied.
\r\nDe oorsprong van de harde röntgenstraling is nog niet bekend. Onderzoekers hebben vier mogelijke verklaringen voorgesteld: rondzwiepende jets van pulsars, hete witte dwergen, kleine zwarte gaten die materie opzuigen van buursterren, of kosmische straling die in wisselwerking treedt met het ijle gas tussen de sterren. Geen van de vier verklaringen lijkt echter goed in overeenstemming te zijn met andere waarnemingen. (GS)
Theoretisch onderzoek van astronomen aan het Harvard-Smithsonian Center for Astrophsycis lijkt uit te wijzen dat het heelal al veel waterdamp bevatte toen het nog slechts één miljard jaar oud was. De nieuwe resultaten worden gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters.
\r\nWatermoleculen bestaan uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom. Direct na de oerknal bestond het heelal vrijwel volledig uit waterstof en helium; zuurstof werd pas later gevormd in het inwendige van sterren, en kwam via supernova-explosies in de interstellaire ruimte terecht.
\r\nToch ontdekten de onderzoekers dat er één miljard jaar na de oerknal in compacte wolken van gas en stof al vrij snel evenveel waterdamp gevormd kon worden als tegenwoordig, ook al bevatte de interstellaire materie indertijd veel minder zware elementen zoals zuurstof.
\r\nUit de theoretische modelberekeningen volgt dat watermoleculen (in gasvorm) vrij eenvoudig kunnen ontstaan bij temperaturen van ca. dertig graden Celsius. Die relatief hoge temperaturen kwamen lang geleden op veel plaatsen voor, omdat het hele heelal toen nog warmer was en gaswolken minder efficiënt konden afkoelen.
\r\nDe onderzoekers benadrukken dat hun werk alleen betrekking heeft op waterdamp in moleculaire wolken waaruit later nieuwe generaties sterren kunnen ontstaan. Onbekend is of er ook toen al veel water in ijsvorm voorkwam, en welk deel van het water uiteindelijk terecht kon komen in de eerste generatie planeten. (GS)
Theoretisch onderzoek van astronomen aan het Harvard-Smithsonian Center for Astrophsycis lijkt uit te wijzen dat het heelal al veel waterdamp bevatte toen het nog slechts één miljard jaar oud was. De nieuwe resultaten worden gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters.
\r\nWatermoleculen bestaan uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom. Direct na de oerknal bestond het heelal vrijwel volledig uit waterstof en helium; zuurstof werd pas later gevormd in het inwendige van sterren, en kwam via supernova-explosies in de interstellaire ruimte terecht.
\r\nToch ontdekten de onderzoekers dat er één miljard jaar na de oerknal in compacte wolken van gas en stof al vrij snel evenveel waterdamp gevormd kon worden als tegenwoordig, ook al bevatte de interstellaire materie indertijd veel minder zware elementen zoals zuurstof.
\r\nUit de theoretische modelberekeningen volgt dat watermoleculen (in gasvorm) vrij eenvoudig kunnen ontstaan bij temperaturen van ca. dertig graden Celsius. Die relatief hoge temperaturen kwamen lang geleden op veel plaatsen voor, omdat het hele heelal toen nog warmer was en gaswolken minder efficiënt konden afkoelen.
\r\nDe onderzoekers benadrukken dat hun werk alleen betrekking heeft op waterdamp in moleculaire wolken waaruit later nieuwe generaties sterren kunnen ontstaan. Onbekend is of er ook toen al veel water in ijsvorm voorkwam, en welk deel van het water uiteindelijk terecht kon komen in de eerste generatie planeten. (GS)
Volgens nieuwe computersimulaties van Duitse astronomen komen er in de buitendelen van zogeheten 'dikke schijf' van spiraalstelsels zoals ons eigen Melkwegstelsel ook relatief jonge sterren voor.
\r\nSpiraalvormige sterrenstelsels bevatten een 'dunne schijf' waarin nieuwe sterren worden geboren en waarin ook de meeste gas- en stofwolken van het stelsel zijn geconcentreerd. Er is echter ook een dunner bevolkte 'dikke schijf', die zich boven en onder de dunne schijf uitstrekt. Lange tijd is gedacht dat die vooral oude sterren bevat.
\r\nUit de nieuwe computersimulaties blijkt nu dat de dikke schijf gevormd wordt doordat het stelsel in de loop van de miljarden jaren kleinere dwergstelsels 'opslokt'; dankzij de resulterende zwaartekrachtsverstoringen krijgen sterren hogere 'verticale' snelheden, waardoor ze zich gedurende langere tijd buiten de dunne schijf ophouden.
\r\nDe Duitse onderzoekers laten zien dat sterren van alle leeftijden hieraan ten prooi vallen. De jongste sterren in de dikke schijf bevinden zich wel op grotere afstand van het centrum van het stelsel dan de oudere sterren, en zijn sterker naar het centrale vlak van het stelsel geconcentreerd. (GS)
Volgens nieuwe computersimulaties van Duitse astronomen komen er in de buitendelen van zogeheten 'dikke schijf' van spiraalstelsels zoals ons eigen Melkwegstelsel ook relatief jonge sterren voor.
\r\nSpiraalvormige sterrenstelsels bevatten een 'dunne schijf' waarin nieuwe sterren worden geboren en waarin ook de meeste gas- en stofwolken van het stelsel zijn geconcentreerd. Er is echter ook een dunner bevolkte 'dikke schijf', die zich boven en onder de dunne schijf uitstrekt. Lange tijd is gedacht dat die vooral oude sterren bevat.
\r\nUit de nieuwe computersimulaties blijkt nu dat de dikke schijf gevormd wordt doordat het stelsel in de loop van de miljarden jaren kleinere dwergstelsels 'opslokt'; dankzij de resulterende zwaartekrachtsverstoringen krijgen sterren hogere 'verticale' snelheden, waardoor ze zich gedurende langere tijd buiten de dunne schijf ophouden.
\r\nDe Duitse onderzoekers laten zien dat sterren van alle leeftijden hieraan ten prooi vallen. De jongste sterren in de dikke schijf bevinden zich wel op grotere afstand van het centrum van het stelsel dan de oudere sterren, en zijn sterker naar het centrale vlak van het stelsel geconcentreerd. (GS)
Astronomen hebben ontdekt dat sterrenstelsels als onze Melkweg een stellaire ‘babyboom’ ondergaan. Tijdens die periode produceren ze in hoog tempo – dertig keer zo snel als nu – nieuwe sterren. Onze zon heeft die geboortegolf echter niet meegemaakt: zij ontstond pas veel later.
Een en ander blijkt uit een groots opgezet onderzoek, waarbij de ruimtetelescopen Hubble, Spitzer en Herschel zijn ingezet, en de Magellan-telescoop in Chili. Bij dat onderzoek zijn meer dan 24.000 voorlopers van spiraalstelsels onder de loep genomen (The Astrophysical Journal, 9 april).
De waarnemingen laten zien dat deze stelsels tijdens de eerste vijf miljard jaar van hun bestaan de meeste sterren produceren. Daarna neemt het stervormingstempo snel af. Dat betekent dat de stellaire geboortegolf in onze Melkweg ongeveer tien miljard jaar geleden op zijn hoogtepunt was. Onze zon ontstond pas vijf miljard jaar daarna.
Dat laatste was juist gunstig voor de vorming van planeten. Want alle elementen zwaarder dan waterstof en helium zijn gevormd door zware sterren. Tegen de tijd dat zij geboren werd, was de oernevel waaruit de zon ontstond dus al rijk aan zware elementen. En daar plukken we nu de vruchten van. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat sterrenstelsels als onze Melkweg een stellaire ‘babyboom’ ondergaan. Tijdens die periode produceren ze in hoog tempo – dertig keer zo snel als nu – nieuwe sterren. Onze zon heeft die geboortegolf echter niet meegemaakt: zij ontstond pas veel later.
Een en ander blijkt uit een groots opgezet onderzoek, waarbij de ruimtetelescopen Hubble, Spitzer en Herschel zijn ingezet, en de Magellan-telescoop in Chili. Bij dat onderzoek zijn meer dan 24.000 voorlopers van spiraalstelsels onder de loep genomen (The Astrophysical Journal, 9 april).
De waarnemingen laten zien dat deze stelsels tijdens de eerste vijf miljard jaar van hun bestaan de meeste sterren produceren. Daarna neemt het stervormingstempo snel af. Dat betekent dat de stellaire geboortegolf in onze Melkweg ongeveer tien miljard jaar geleden op zijn hoogtepunt was. Onze zon ontstond pas vijf miljard jaar daarna.
Dat laatste was juist gunstig voor de vorming van planeten. Want alle elementen zwaarder dan waterstof en helium zijn gevormd door zware sterren. Tegen de tijd dat zij geboren werd, was de oernevel waaruit de zon ontstond dus al rijk aan zware elementen. En daar plukken we nu de vruchten van. (EE)
De gaswolk die vorig jaar op een afstand van ruim 20 miljard kilometer langs het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg trok, lijkt die ‘scheervlucht’ zonder kleerscheuren te hebben doorstaan. Waarnemingen met de Europese Very Large Telescope (VLT) laten zien dat de wolk nog steeds heel compact is. Er moet dus ‘iets’ in zitten dat het gas bijeenhoudt.
Het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum heeft vier miljoen keer zo veel massa als onze zon. Er draait een groepje heldere sterren omheen, en daarnaast was de afgelopen jaren te zien hoe een mysterieuze wolk van gas en stof, ‘G2’ genoemd, op het zwarte gat afstevende.
Voorspeld was dat deze gaswolk in mei 2014 zijn kleinste afstand tot het zwarte gat zou bereiken en door de sterke getijdenkrachten ter plaatse uit elkaar zou worden getrokken. Een deel van de materie zou door het zwarte gat worden opgeslokt en een uitbarsting van straling veroorzaken.
Om deze unieke gebeurtenis te onderzoeken, hebben tal van onderzoeksteams het galactisch centrum de afgelopen jaren nauwkeurig in de gaten gehouden. Maar hoewel eerdere waarnemingen erop leken te wijzen dat G2 uitgerekt werd, kunnen de nieuwe VLT-waarnemingen niet bevestigen dat de wolk significant langer is geworden. Ook is de (karige) aanvoer van materie naar het centrale zwarte gat niet toegenomen.
Daaruit leiden astronomen af dat er een compact object in de gaswolk verscholen zit, dat het omringende gas en stof in zijn greep houdt. Waarschijnlijk gaat het om een jonge ster die nog bezig is om materie uit zijn omgeving aan te trekken. (EE)
De gaswolk die vorig jaar op een afstand van ruim 20 miljard kilometer langs het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg trok, lijkt die ‘scheervlucht’ zonder kleerscheuren te hebben doorstaan. Waarnemingen met de Europese Very Large Telescope (VLT) laten zien dat de wolk nog steeds heel compact is. Er moet dus ‘iets’ in zitten dat het gas bijeenhoudt.
Het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum heeft vier miljoen keer zo veel massa als onze zon. Er draait een groepje heldere sterren omheen, en daarnaast was de afgelopen jaren te zien hoe een mysterieuze wolk van gas en stof, ‘G2’ genoemd, op het zwarte gat afstevende.
Voorspeld was dat deze gaswolk in mei 2014 zijn kleinste afstand tot het zwarte gat zou bereiken en door de sterke getijdenkrachten ter plaatse uit elkaar zou worden getrokken. Een deel van de materie zou door het zwarte gat worden opgeslokt en een uitbarsting van straling veroorzaken.
Om deze unieke gebeurtenis te onderzoeken, hebben tal van onderzoeksteams het galactisch centrum de afgelopen jaren nauwkeurig in de gaten gehouden. Maar hoewel eerdere waarnemingen erop leken te wijzen dat G2 uitgerekt werd, kunnen de nieuwe VLT-waarnemingen niet bevestigen dat de wolk significant langer is geworden. Ook is de (karige) aanvoer van materie naar het centrale zwarte gat niet toegenomen.
Daaruit leiden astronomen af dat er een compact object in de gaswolk verscholen zit, dat het omringende gas en stof in zijn greep houdt. Waarschijnlijk gaat het om een jonge ster die nog bezig is om materie uit zijn omgeving aan te trekken. (EE)
De schijf van ons Melkwegstelsel is minstens de helft groter dan tot nu toe werd aangenomen. Tot die conclusie komt een internationaal team van astronomen op basis van gegevens van de Sloan Digital Sky Survey.
Eerdere waarnemingen lieten zien dat het aantal sterren in de Melkweg op een afstand van ongeveer 50.000 lichtjaar van het centrum sterk afneemt. Vandaar dat astronomen lang hebben gedacht dat ons sterrenstelsel een middellijn van 100.000 lichtjaar heeft.
Maar in 2002 werd een dikke ring van sterren voorbij de vermeende rand van de Melkwegschijf ontdekt. Volgens het nieuwe onderzoek is die ring in feite een hoger gelegen deel van de schijf – de top van een ‘golf’. De schijf is dus niet vlak, maar vertoont een concentrisch golfpatroon, vergelijkbaar met de kringen in een vijver waar een steentje in is gegooid.
Alles bij elkaar lijkt de Melkwegschijf minstens vier van die golven te vertonen. Mogelijk zijn deze veroorzaakt doordat een klein sterrenstelsel door het vlak van de Melkweg is getrokken.
Nu gebleken is dat de buitenring van sterren ook tot de schijf behoort, wordt de middellijn van de Melkweg geschat op 150.000 lichtjaar in plaats van 100.000 lichtjaar. En het is nog maar de vraag of het daarbij blijft: de kans bestaat dat het golfpatroon nog verder doorgaat. (EE)
De schijf van ons Melkwegstelsel is minstens de helft groter dan tot nu toe werd aangenomen. Tot die conclusie komt een internationaal team van astronomen op basis van gegevens van de Sloan Digital Sky Survey.
Eerdere waarnemingen lieten zien dat het aantal sterren in de Melkweg op een afstand van ongeveer 50.000 lichtjaar van het centrum sterk afneemt. Vandaar dat astronomen lang hebben gedacht dat ons sterrenstelsel een middellijn van 100.000 lichtjaar heeft.
Maar in 2002 werd een dikke ring van sterren voorbij de vermeende rand van de Melkwegschijf ontdekt. Volgens het nieuwe onderzoek is die ring in feite een hoger gelegen deel van de schijf – de top van een ‘golf’. De schijf is dus niet vlak, maar vertoont een concentrisch golfpatroon, vergelijkbaar met de kringen in een vijver waar een steentje in is gegooid.
Alles bij elkaar lijkt de Melkwegschijf minstens vier van die golven te vertonen. Mogelijk zijn deze veroorzaakt doordat een klein sterrenstelsel door het vlak van de Melkweg is getrokken.
Nu gebleken is dat de buitenring van sterren ook tot de schijf behoort, wordt de middellijn van de Melkweg geschat op 150.000 lichtjaar in plaats van 100.000 lichtjaar. En het is nog maar de vraag of het daarbij blijft: de kans bestaat dat het golfpatroon nog verder doorgaat. (EE)
Ons Melkwegstelsel heeft er in één klap negen kleine satellietstelseltjes bij. Daarmee komt het totale aantal begeleiders van de Melkweg op 35. De negen nieuwe dwergstelseltjes zijn ontdekt met de Dark Energy Camera, een zeer gevoelige camera op de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili.
\r\nDe twee grootste begeleiders van het Melkwegstelsel werden begin zestiende eeuw al beschreven door Fernando de Magelhaen; ze worden de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk genoemd. Vanuit de Tropen en vanaf het zuidelijk halfrond zijn ze op een heldere nacht goed met het blote oog zichtbaar. Pas in de loop van de twintigste eeuw, en vooral in de afgelopen vijftien jaar, werden veel meer kleine begeleiders van het Melkwegstelsel ontdekt. Het zijn stuk voor stuk onooglijke dwergstelseltjes, die soms niet meer dan enkele tienduizenden sterren bevatten.
\r\nDe negen nieuwe dwergen zijn in een relatief klein deel van de zuidelijke hemel gevonden. Het dichtstbijzijnde exemplaar staat op 97.000 lichtjaar afstand (ongeveer twee keer zo dichtbij als de Magelhaense Wolken); het verste bevindt zich op ca. 1,2 miljoen lichtjaar afstand. Sommige van de dwergstelsels zijn sterk vervormd door getijdenkrachten van het Melkwegstelsel; in de toekomst zullen ze vermoedelijk door het moederstelsel worden opgeslokt.
\r\nDe ontdekking van de negen nieuwe dwergen is goed nieuws voor kosmologen. Populaire theorieën over de evolutie van sterrenstelsels voorspellen dat grote stelsels zoals de Melkweg omringd worden door vele honderden kleine dwergstelsels. Tot begin deze eeuw waren er in de omgeving van het Melkwegstelsel echter maar een dozijn bekend. Dat er met de gevoelige Dark Energy Camera in een klein deel van de hemel nu meteen al negen nieuwe dwergen zijn ontdekt, doet vermoeden dat het werkelijke aantal inderdaad veel hoger ligt.
\r\nDwergstelsels zijn moeilijk waarneembaar, omdat ze - opnieuw volgens de theorie - voornamelijk donkere materie bevatten, en verhoudingsgewijs heel weinig sterren. Een groot percentage van de honderden voorspelde dwergbegeleiders van het Melkwegstelsel zou misschien zelfs uitsluitend uit donkere materie kunnen bestaan.
\r\nIn dat licht bezien is het dan ook bijzonder dat astronomen van Carnegie Mellon University, Brown University en Cambridge University in metingen van de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi ontdekt hebben dat er vanuit de richting van Reticulum 2 - het dichtstbijzijnde niew ontdekte dwergstelsel - meer gammastraling afkomstig is dan je statistisch gezien zou verwachten. Hoewel het nog te vroeg is voor definitieve conclusies, zou die extra gammastraling afkomstig kunnen zijn van donkeremateriedeeltjes in het dwergstelsel die elkaar wederzijds vernietigen.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel heeft er 9 nieuwe begeleiders bij", "pk_id": 37577, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ons Melkwegstelsel heeft er in één klap negen kleine satellietstelseltjes bij. Daarmee komt het totale aantal begeleiders van de Melkweg op 35. De negen nieuwe dwergstelseltjes zijn ontdekt met de Dark Energy Camera, een zeer gevoelige camera op de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili.
\r\nDe twee grootste begeleiders van het Melkwegstelsel werden begin zestiende eeuw al beschreven door Fernando de Magelhaen; ze worden de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk genoemd. Vanuit de Tropen en vanaf het zuidelijk halfrond zijn ze op een heldere nacht goed met het blote oog zichtbaar. Pas in de loop van de twintigste eeuw, en vooral in de afgelopen vijftien jaar, werden veel meer kleine begeleiders van het Melkwegstelsel ontdekt. Het zijn stuk voor stuk onooglijke dwergstelseltjes, die soms niet meer dan enkele tienduizenden sterren bevatten.
\r\nDe negen nieuwe dwergen zijn in een relatief klein deel van de zuidelijke hemel gevonden. Het dichtstbijzijnde exemplaar staat op 97.000 lichtjaar afstand (ongeveer twee keer zo dichtbij als de Magelhaense Wolken); het verste bevindt zich op ca. 1,2 miljoen lichtjaar afstand. Sommige van de dwergstelsels zijn sterk vervormd door getijdenkrachten van het Melkwegstelsel; in de toekomst zullen ze vermoedelijk door het moederstelsel worden opgeslokt.
\r\nDe ontdekking van de negen nieuwe dwergen is goed nieuws voor kosmologen. Populaire theorieën over de evolutie van sterrenstelsels voorspellen dat grote stelsels zoals de Melkweg omringd worden door vele honderden kleine dwergstelsels. Tot begin deze eeuw waren er in de omgeving van het Melkwegstelsel echter maar een dozijn bekend. Dat er met de gevoelige Dark Energy Camera in een klein deel van de hemel nu meteen al negen nieuwe dwergen zijn ontdekt, doet vermoeden dat het werkelijke aantal inderdaad veel hoger ligt.
\r\nDwergstelsels zijn moeilijk waarneembaar, omdat ze - opnieuw volgens de theorie - voornamelijk donkere materie bevatten, en verhoudingsgewijs heel weinig sterren. Een groot percentage van de honderden voorspelde dwergbegeleiders van het Melkwegstelsel zou misschien zelfs uitsluitend uit donkere materie kunnen bestaan.
\r\nIn dat licht bezien is het dan ook bijzonder dat astronomen van Carnegie Mellon University, Brown University en Cambridge University in metingen van de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi ontdekt hebben dat er vanuit de richting van Reticulum 2 - het dichtstbijzijnde niew ontdekte dwergstelsel - meer gammastraling afkomstig is dan je statistisch gezien zou verwachten. Hoewel het nog te vroeg is voor definitieve conclusies, zou die extra gammastraling afkomstig kunnen zijn van donkeremateriedeeltjes in het dwergstelsel die elkaar wederzijds vernietigen.
", "slug": "melkwegstelsel-heeft-er-9-nieuwe-begeleiders-bij", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2015, 3, 11, 15, 37, 39], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2015-03-11 15:37:39", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Melkwegstelsel heeft er 9 nieuwe begeleiders bij"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/negen-nieuwe-dwergen-voor-melkwegstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Ons Melkwegstelsel heeft er in één klap negen kleine satellietstelseltjes bij. Daarmee komt het totale aantal begeleiders van de Melkweg op 35. De negen nieuwe dwergstelseltjes zijn ontdekt met de Dark Energy Camera, een zeer gevoelige camera op de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili.
\r\nDe twee grootste begeleiders van het Melkwegstelsel werden begin zestiende eeuw al beschreven door Fernando de Magelhaen; ze worden de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk genoemd. Vanuit de Tropen en vanaf het zuidelijk halfrond zijn ze op een heldere nacht goed met het blote oog zichtbaar. Pas in de loop van de twintigste eeuw, en vooral in de afgelopen vijftien jaar, werden veel meer kleine begeleiders van het Melkwegstelsel ontdekt. Het zijn stuk voor stuk onooglijke dwergstelseltjes, die soms niet meer dan enkele tienduizenden sterren bevatten.
\r\nDe negen nieuwe dwergen zijn in een relatief klein deel van de zuidelijke hemel gevonden. Het dichtstbijzijnde exemplaar (Reticulum 2 geheten) staat op 97.000 lichtjaar afstand (ongeveer twee keer zo dichtbij als de Magelhaense Wolken); het verste bevindt zich op ca. 1,2 miljoen lichtjaar afstand. Sommige van de dwergstelsels zijn sterk vervormd door getijdenkrachten van het Melkwegstelsel; in de toekomst zullen ze vermoedelijk door het moederstelsel worden opgeslokt.
\r\nDe ontdekking van de negen nieuwe dwergen is goed nieuws voor kosmologen. Populaire theorieën over de evolutie van sterrenstelsels voorspellen dat grote stelsels zoals de Melkweg omringd worden door vele honderden kleine dwergstelsels. Tot begin deze eeuw waren er in de omgeving van het Melkwegstelsel echter maar een dozijn bekend. Dat er met de gevoelige Dark Energy Camera in een klein deel van de hemel nu meteen al negen nieuwe dwergen zijn ontdekt, doet vermoeden dat het werkelijke aantal inderdaad veel hoger ligt.
\r\nDwergstelsels zijn moeilijk waarneembaar, omdat ze - opnieuw volgens de theorie - voornamelijk donkere materie bevatten, en verhoudingsgewijs heel weinig sterren. Een groot percentage van de honderden voorspelde dwergbegeleiders van het Melkwegstelsel zou misschien zelfs uitsluitend uit donkere materie kunnen bestaan.
\r\nIn dat licht bezien is het dan ook bijzonder dat astronomen van Carnegie Mellon University, Brown University en Cambridge University in metingen van de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi ontdekt hebben dat er vanuit de richting van Reticulum 2 - het dichtstbijzijnde niew ontdekte dwergstelsel - meer gammastraling afkomstig is dan je statistisch gezien zou verwachten. Hoewel het nog te vroeg is voor definitieve conclusies, zou die extra gammastraling afkomstig kunnen zijn van donkeremateriedeeltjes in het dwergstelsel die elkaar wederzijds vernietigen. (GS)
Ons Melkwegstelsel heeft er in één klap negen kleine satellietstelseltjes bij. Daarmee komt het totale aantal begeleiders van de Melkweg op 35. De negen nieuwe dwergstelseltjes zijn ontdekt met de Dark Energy Camera, een zeer gevoelige camera op de 4-meter Blanco-telescoop van de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili.
\r\nDe twee grootste begeleiders van het Melkwegstelsel werden begin zestiende eeuw al beschreven door Fernando de Magelhaen; ze worden de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk genoemd. Vanuit de Tropen en vanaf het zuidelijk halfrond zijn ze op een heldere nacht goed met het blote oog zichtbaar. Pas in de loop van de twintigste eeuw, en vooral in de afgelopen vijftien jaar, werden veel meer kleine begeleiders van het Melkwegstelsel ontdekt. Het zijn stuk voor stuk onooglijke dwergstelseltjes, die soms niet meer dan enkele tienduizenden sterren bevatten.
\r\nDe negen nieuwe dwergen zijn in een relatief klein deel van de zuidelijke hemel gevonden. Het dichtstbijzijnde exemplaar (Reticulum 2 geheten) staat op 97.000 lichtjaar afstand (ongeveer twee keer zo dichtbij als de Magelhaense Wolken); het verste bevindt zich op ca. 1,2 miljoen lichtjaar afstand. Sommige van de dwergstelsels zijn sterk vervormd door getijdenkrachten van het Melkwegstelsel; in de toekomst zullen ze vermoedelijk door het moederstelsel worden opgeslokt.
\r\nDe ontdekking van de negen nieuwe dwergen is goed nieuws voor kosmologen. Populaire theorieën over de evolutie van sterrenstelsels voorspellen dat grote stelsels zoals de Melkweg omringd worden door vele honderden kleine dwergstelsels. Tot begin deze eeuw waren er in de omgeving van het Melkwegstelsel echter maar een dozijn bekend. Dat er met de gevoelige Dark Energy Camera in een klein deel van de hemel nu meteen al negen nieuwe dwergen zijn ontdekt, doet vermoeden dat het werkelijke aantal inderdaad veel hoger ligt.
\r\nDwergstelsels zijn moeilijk waarneembaar, omdat ze - opnieuw volgens de theorie - voornamelijk donkere materie bevatten, en verhoudingsgewijs heel weinig sterren. Een groot percentage van de honderden voorspelde dwergbegeleiders van het Melkwegstelsel zou misschien zelfs uitsluitend uit donkere materie kunnen bestaan.
\r\nIn dat licht bezien is het dan ook bijzonder dat astronomen van Carnegie Mellon University, Brown University en Cambridge University in metingen van de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi ontdekt hebben dat er vanuit de richting van Reticulum 2 - het dichtstbijzijnde niew ontdekte dwergstelsel - meer gammastraling afkomstig is dan je statistisch gezien zou verwachten. Hoewel het nog te vroeg is voor definitieve conclusies, zou die extra gammastraling afkomstig kunnen zijn van donkeremateriedeeltjes in het dwergstelsel die elkaar wederzijds vernietigen. (GS)
Een internationaal team van sterrenkundigen heeft ontdekt dat de snelste ster in de Melkweg zo snel is dankzij een geëxplodeerde tweelingzus. De onderzoekers, onder wie de Nijmeegse promovendus Thomas Kupfer, publiceren hun resultaten op 6 maart in Science.
De astronomen uit Duitsland, de VS, Engeland en Nederland keken met behulp van de 10-meter Keck II en de Pan-STARRS1 telescopen op Hawaï naar de ster US 708. Wetenschappers wisten al wel dat deze ster snel was, maar hoe de ster precies aan zijn snelheid kwam, was niet bekend.
De wetenschappers combineerden nieuwe metingen met bestaande gegevens. Daarmee konden ze berekenen dat de ster met meer dan 4,3 miljoen kilometer per uur door het heelal schiet. Dat is sneller dan alle tot nu toe bekende sterren. Ter vergelijking: ons zonnestelsel verplaatst zich met een snelheid van ‘slechts’ 800.000 kilometer per uur rond het centrum van de Melkweg.
De ster is niet alleen snel. Uit de reconstructie van de route die hij heeft afgelegd, blijkt dat hij nooit in de buurt van het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg kan zijn geweest. Dat is vreemd, omdat wetenschappers er tot nu toe van uitgingen dat sterren alleen maar tot zulke grote snelheid kunnen worden aangejaagd als ze rakelings langs een zwart gat scheren.
De onderzoekers denken dat US 708 deel heeft uitgemaakt van een ultracompacte dubbelster. Zijn tweelingzus was waarschijnlijk een zware witte dwerg die alle helium in de buurt opslokte en daarna als supernova ontplofte. Door de explosie kreeg US 708 een oplawaai die tot zijn enorme snelheid leidde.
Een internationaal team van sterrenkundigen heeft ontdekt dat de snelste ster in de Melkweg zo snel is dankzij een geëxplodeerde tweelingzus. De onderzoekers, onder wie de Nijmeegse promovendus Thomas Kupfer, publiceren hun resultaten op 6 maart in Science.
De astronomen uit Duitsland, de VS, Engeland en Nederland keken met behulp van de 10-meter Keck II en de Pan-STARRS1 telescopen op Hawaï naar de ster US 708. Wetenschappers wisten al wel dat deze ster snel was, maar hoe de ster precies aan zijn snelheid kwam, was niet bekend.
De wetenschappers combineerden nieuwe metingen met bestaande gegevens. Daarmee konden ze berekenen dat de ster met meer dan 4,3 miljoen kilometer per uur door het heelal schiet. Dat is sneller dan alle tot nu toe bekende sterren. Ter vergelijking: ons zonnestelsel verplaatst zich met een snelheid van ‘slechts’ 800.000 kilometer per uur rond het centrum van de Melkweg.
De ster is niet alleen snel. Uit de reconstructie van de route die hij heeft afgelegd, blijkt dat hij nooit in de buurt van het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg kan zijn geweest. Dat is vreemd, omdat wetenschappers er tot nu toe van uitgingen dat sterren alleen maar tot zulke grote snelheid kunnen worden aangejaagd als ze rakelings langs een zwart gat scheren.
De onderzoekers denken dat US 708 deel heeft uitgemaakt van een ultracompacte dubbelster. Zijn tweelingzus was waarschijnlijk een zware witte dwerg die alle helium in de buurt opslokte en daarna als supernova ontplofte. Door de explosie kreeg US 708 een oplawaai die tot zijn enorme snelheid leidde.
Australische astronomen hebben een sterrenhoop ontdekt in de halo van onze Melkweg. De halo is het ijle buitengebied van ons sterrenstelsel, waar wel meer sterrenhopen zijn aangetroffen. Maar de ‘nieuwe’ sterrenhoop, die de aanduiding Kim 2 heeft gekregen, staat veel verder weg dan zijn soortgenoten: ongeveer 350.000 lichtjaar.
Vergeleken met andere sterrenhopen in de galactische halo is Kim 2 aan de kleine kant. Hij bevat tien tot twintig keer zo weinig sterren. Zijn ontdekkers beschouwen hem dan ook als een buitenbeentje. Vermoed wordt dat Kim 2 in de loop van zijn bestaan veel sterren is kwijtgeraakt. (EE)
Australische astronomen hebben een sterrenhoop ontdekt in de halo van onze Melkweg. De halo is het ijle buitengebied van ons sterrenstelsel, waar wel meer sterrenhopen zijn aangetroffen. Maar de ‘nieuwe’ sterrenhoop, die de aanduiding Kim 2 heeft gekregen, staat veel verder weg dan zijn soortgenoten: ongeveer 350.000 lichtjaar.
Vergeleken met andere sterrenhopen in de galactische halo is Kim 2 aan de kleine kant. Hij bevat tien tot twintig keer zo weinig sterren. Zijn ontdekkers beschouwen hem dan ook als een buitenbeentje. Vermoed wordt dat Kim 2 in de loop van zijn bestaan veel sterren is kwijtgeraakt. (EE)
Braziliaanse astronomen hebben een opmerkelijke ontdekking gedaan: in een gaswolk die zich ver onder de schijf van de Melkweg bevindt, zijn twee sterrenhopen aangetroffen. Het is voor het eerst dat in dit verre buitengebied van de Melkweg jonge sterren zijn ontdekt (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Het overgrote deel van de sterren en gaswolken van de Melkweg bevinden zich in een betrekkelijk platte schijf. Maar de ruimte boven en onder die schijf is niet helemaal leeg.
Bij het doorspitten van gegevens van de Amerikaanse infraroodsatelliet WISE hebben de astronomen een aantal grote gaswolken opgespoord die zich duizenden lichtjaren boven en onder de Melkwegschijf bevinden. Een van die gaswolken – HRK 81.4-77.8 – bevat twee jonge sterrenhopen.
De gaswolk is naar schatting ongeveer twee miljoen jaar oud en bevindt zich 16.000 lichtjaar onder de Melkwegschijf. Ter vergelijking de schijf zelf heeft een middellijn van ongeveer 100.000 lichtjaar.
Waar de gaswolk vandaan komt, is nog onduidelijk. Het zou om gas kunnen gaan dat door supernova-explosies uit de schijf is weggeblazen. Een andere mogelijkheid is dat het gas onttrokken is aan een van de kleine satellietstelsels van de Melkweg. (EE)
Braziliaanse astronomen hebben een opmerkelijke ontdekking gedaan: in een gaswolk die zich ver onder de schijf van de Melkweg bevindt, zijn twee sterrenhopen aangetroffen. Het is voor het eerst dat in dit verre buitengebied van de Melkweg jonge sterren zijn ontdekt (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Het overgrote deel van de sterren en gaswolken van de Melkweg bevinden zich in een betrekkelijk platte schijf. Maar de ruimte boven en onder die schijf is niet helemaal leeg.
Bij het doorspitten van gegevens van de Amerikaanse infraroodsatelliet WISE hebben de astronomen een aantal grote gaswolken opgespoord die zich duizenden lichtjaren boven en onder de Melkwegschijf bevinden. Een van die gaswolken – HRK 81.4-77.8 – bevat twee jonge sterrenhopen.
De gaswolk is naar schatting ongeveer twee miljoen jaar oud en bevindt zich 16.000 lichtjaar onder de Melkwegschijf. Ter vergelijking de schijf zelf heeft een middellijn van ongeveer 100.000 lichtjaar.
Waar de gaswolk vandaan komt, is nog onduidelijk. Het zou om gas kunnen gaan dat door supernova-explosies uit de schijf is weggeblazen. Een andere mogelijkheid is dat het gas onttrokken is aan een van de kleine satellietstelsels van de Melkweg. (EE)
Volgens de Amerikaanse bioloog Michael Rampino worden geologische en biologische processen op aarde beïnvloed door de beweging van het zonnestelsel om het Melkwegcentrum. Dat zou komen doordat de donkere materie in de schijf van de Melkweg de banen van kometen verstoort en het inwendige van de aarde extra opwarmt – twee verschijnselen die in verband worden gebracht met massa-uitstervingen (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
De schijf is het deel van de Melkweg waar de meeste sterren en gaswolken te vinden zijn. Vermoed wordt dat tussen die sterren ook donkere materie aanwezig is – een substantie die weliswaar onwaarneembaar is (tot nu toe dan), maar wel zwaartekrachtsaantrekking uitoefent.
Eerder onderzoek heeft laten zien dat de zon eens in de 250 miljoen jaar een rondje om het Melkwegcentrum voltooid. Tijdens die omloop maakt zij een golfbeweging die tot gevolg heeft dat het zonnestelsel ongeveer eens in de dertig miljoen jaar de Melkwegschijf doorkruist. Volgens Rampino vallen deze schijfpassages samen met perioden dat de aarde vaak door kometen is getroffen en veel soorten op onze planeet uitstierven.
Dat zou komen doordat de Oortwolk – het grote kometenreservoir dat ons zonnestelsel omgeeft – bij zo’n passage wordt verstoord door de zwaartekracht van de donkere materie. Dat zou ertoe leiden dat grote aantallen kometen in de richting van de zon worden gedirigeerd, waarvan sommige in botsing komen met onze planeet.
Tegelijkertijd zou zich ook donkere materie verzamelen in de kern van de aarde. De warmte die vrijkomt bij de onderlinge annihilatie van donkeremateriedeeltjes zou een opleving van vulkanisch activiteit veroorzaken, met dramatische gevolgen voor het leven op aarde. (EE)
Volgens de Amerikaanse bioloog Michael Rampino worden geologische en biologische processen op aarde beïnvloed door de beweging van het zonnestelsel om het Melkwegcentrum. Dat zou komen doordat de donkere materie in de schijf van de Melkweg de banen van kometen verstoort en het inwendige van de aarde extra opwarmt – twee verschijnselen die in verband worden gebracht met massa-uitstervingen (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
De schijf is het deel van de Melkweg waar de meeste sterren en gaswolken te vinden zijn. Vermoed wordt dat tussen die sterren ook donkere materie aanwezig is – een substantie die weliswaar onwaarneembaar is (tot nu toe dan), maar wel zwaartekrachtsaantrekking uitoefent.
Eerder onderzoek heeft laten zien dat de zon eens in de 250 miljoen jaar een rondje om het Melkwegcentrum voltooid. Tijdens die omloop maakt zij een golfbeweging die tot gevolg heeft dat het zonnestelsel ongeveer eens in de dertig miljoen jaar de Melkwegschijf doorkruist. Volgens Rampino vallen deze schijfpassages samen met perioden dat de aarde vaak door kometen is getroffen en veel soorten op onze planeet uitstierven.
Dat zou komen doordat de Oortwolk – het grote kometenreservoir dat ons zonnestelsel omgeeft – bij zo’n passage wordt verstoord door de zwaartekracht van de donkere materie. Dat zou ertoe leiden dat grote aantallen kometen in de richting van de zon worden gedirigeerd, waarvan sommige in botsing komen met onze planeet.
Tegelijkertijd zou zich ook donkere materie verzamelen in de kern van de aarde. De warmte die vrijkomt bij de onderlinge annihilatie van donkeremateriedeeltjes zou een opleving van vulkanisch activiteit veroorzaken, met dramatische gevolgen voor het leven op aarde. (EE)
Ook de binnendelen van ons eigen Melkwegstelsel zitten tjokvol donkere materie. Geen verrassing misschien, maar het is nu voor het eerst echt met zekerheid aangetoond, door drie Europese natuurkundigen onder wie Gianfranco Bertone van de Universiteit van Amsterdam. ‘Het was een zeer ingewikkelde analyse,’ zegt Bertone, ‘maar de conclusies zijn nu wel boven alle twijfel verheven.’ Waar de mysterieuze donkere materie uit bestaat is echter nog steeds een onopgelost raadsel.
\r\nHoe kun je iets ontdekken wat je niet kunt zien? Simpel: je kijkt naar de invloed op de dingen die je wél kunt zien. Zie je paperclips over een tafel schuiven, dan weet je dat er een magneet onder verborgen zit. En zie je een sterrenstelsel te snel roteren, dan weet je dat het vol zit met onzichtbare donkere materie.
\r\nDat de buitendelen van sterrenstelsels te snel roteren, werd al in de jaren zeventig ontdekt. Je verwacht dat de rotatiesnelheid afneemt hoe verder je van het centrum zit. In werkelijkheid blijft die snelheid ongeveer constant. Onverklaarbaar als je alleen de zwaartekracht van alle zichtbare sterren en gaswolken in rekening brengt. Conclusie: er moet – ook buiten de zichtbare ‘rand’ van het stelsel – méér materie aanwezig zijn, die we om de een of andere reden niet kunnen zien.
\r\nIn ons eigen Melkwegstelsel is de aanwezigheid van donkere materie minder eenvoudig aan te tonen, zeker binnen de omloopbaan van de zon. Niet zo gek: we zien het Melkwegstelsel ‘van binnenuit’, waardoor we geen goed overzichtsbeeld hebben. Fabio Iocco, Miguel Pato en Gianfranco Bertone hebben nu alle beschikbare snelheidsmetingen verzameld en geanalyseerd. In totaal gaat het om 2780 metingen aan afstanden en snelheden van sterren, gaswolken en nevels.
\r\nDie metingen hebben ze vergeleken met de beste modellen voor de verdeling van de zichtbare materie in het Melkwegstelsel. En ja hoor: ook binnen de baan van de zon draait alles veel te snel rond. Het kan dus niet anders of ook daar zit heel veel donkere materie. De resultaten zijn deze week gepubliceerd in Nature Physics. Overigens vermeldt het artikel niet om hoeveel donkere materie het precies gaat. ‘Dat bewaren we voor een volgend artikel,’ aldus Bertone.
\r\n‘Een waardevolle en overtuigende analyse,’ zegt kosmoloog Jim Peebles van Princeton University. ‘Maar ik zie niet hoe dit onderzoek kan bijdragen tot een beter begrip van de ware aard van de donkere materie.’ Daar hebben sterrenkundigen namelijk nog steeds geen flauwe notie van, hoewel algemeen wordt aangenomen dat het om onbekende elementaire deeltjes gaat.
\r\nVolgens Dan Hooper van het Amerikaanse Fermilab is altijd aangenomen dat de dichtheid van donkere materie toeneemt naarmate je dichter bij de kern van het Melkwegstelsel komt. Dat blijkt te kloppen. ‘Geen verrassend resultaat dus, maar wel een belangrijke stap voorwaarts,’ aldus Hooper.
\r\nHooper heeft onderzoek gedaan aan gammastraling uit de kern van het Melkwegstelsel die afkomstig zou kunnen zijn van donkere-materiedeeltjes die elkaar annihileren. Het artikel van Iocco, Pato en Bertone is daar op zich goed mee in overeenstemming, zegt hij. ‘Ik kijk enorm uit naar de nauwkeurige snelheidsmetingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia. Die zullen een nog veel stringentere test vormen voor de annihilatie-theorie.’
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel heeft donker hart", "pk_id": 37231, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ook de binnendelen van ons eigen Melkwegstelsel zitten tjokvol donkere materie. Geen verrassing misschien, maar het is nu voor het eerst echt met zekerheid aangetoond, door drie Europese natuurkundigen onder wie Gianfranco Bertone van de Universiteit van Amsterdam. ‘Het was een zeer ingewikkelde analyse,’ zegt Bertone, ‘maar de conclusies zijn nu wel boven alle twijfel verheven.’ Waar de mysterieuze donkere materie uit bestaat is echter nog steeds een onopgelost raadsel.
\r\nHoe kun je iets ontdekken wat je niet kunt zien? Simpel: je kijkt naar de invloed op de dingen die je wél kunt zien. Zie je paperclips over een tafel schuiven, dan weet je dat er een magneet onder verborgen zit. En zie je een sterrenstelsel te snel roteren, dan weet je dat het vol zit met onzichtbare donkere materie.
\r\nDat de buitendelen van sterrenstelsels te snel roteren, werd al in de jaren zeventig ontdekt. Je verwacht dat de rotatiesnelheid afneemt hoe verder je van het centrum zit. In werkelijkheid blijft die snelheid ongeveer constant. Onverklaarbaar als je alleen de zwaartekracht van alle zichtbare sterren en gaswolken in rekening brengt. Conclusie: er moet – ook buiten de zichtbare ‘rand’ van het stelsel – méér materie aanwezig zijn, die we om de een of andere reden niet kunnen zien.
\r\nIn ons eigen Melkwegstelsel is de aanwezigheid van donkere materie minder eenvoudig aan te tonen, zeker binnen de omloopbaan van de zon. Niet zo gek: we zien het Melkwegstelsel ‘van binnenuit’, waardoor we geen goed overzichtsbeeld hebben. Fabio Iocco, Miguel Pato en Gianfranco Bertone hebben nu alle beschikbare snelheidsmetingen verzameld en geanalyseerd. In totaal gaat het om 2780 metingen aan afstanden en snelheden van sterren, gaswolken en nevels.
\r\nDie metingen hebben ze vergeleken met de beste modellen voor de verdeling van de zichtbare materie in het Melkwegstelsel. En ja hoor: ook binnen de baan van de zon draait alles veel te snel rond. Het kan dus niet anders of ook daar zit heel veel donkere materie. De resultaten zijn deze week gepubliceerd in Nature Physics. Overigens vermeldt het artikel niet om hoeveel donkere materie het precies gaat. ‘Dat bewaren we voor een volgend artikel,’ aldus Bertone.
\r\n‘Een waardevolle en overtuigende analyse,’ zegt kosmoloog Jim Peebles van Princeton University. ‘Maar ik zie niet hoe dit onderzoek kan bijdragen tot een beter begrip van de ware aard van de donkere materie.’ Daar hebben sterrenkundigen namelijk nog steeds geen flauwe notie van, hoewel algemeen wordt aangenomen dat het om onbekende elementaire deeltjes gaat.
\r\nVolgens Dan Hooper van het Amerikaanse Fermilab is altijd aangenomen dat de dichtheid van donkere materie toeneemt naarmate je dichter bij de kern van het Melkwegstelsel komt. Dat blijkt te kloppen. ‘Geen verrassend resultaat dus, maar wel een belangrijke stap voorwaarts,’ aldus Hooper.
\r\nHooper heeft onderzoek gedaan aan gammastraling uit de kern van het Melkwegstelsel die afkomstig zou kunnen zijn van donkere-materiedeeltjes die elkaar annihileren. Het artikel van Iocco, Pato en Bertone is daar op zich goed mee in overeenstemming, zegt hij. ‘Ik kijk enorm uit naar de nauwkeurige snelheidsmetingen van de Europese ruimtetelescoop Gaia. Die zullen een nog veel stringentere test vormen voor de annihilatie-theorie.’
", "slug": "melkwegstelsel-heeft-donker-hart", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2015, 2, 10, 14, 15, 47], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2015-02-10 14:15:47", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Melkwegstelsel heeft donker hart"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ook-donkere-materie-binnendelen-melkwegstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Ook in de binnendelen van het Melkwegstelsel, binnen de omloopbaan van de zon, komen grote hoeveelheden donkere materie voor. Dat blijkt uit een zorgvuldige analyse, uitgevoerd door drie Europese natuurkundigen (onder wie Gianfranco Bertone van de Universiteit van Amsterdam) en vandaag gepubliceerd in Nature Physics.
\r\nDe aanwezigheid van donkere materie in sterrenstelsels blijkt uit metingen aan de rotatiesnelheden van sterren en gaswolken in die stelsels - die zijn te hoog om volledig verklaard te kunnen worden door de zwaartekracht van alle zichtbare materie. Dergelijke metingen zijn in ons eigen Melkwegstelsel - en zeker in de binnendelen - echter moeilijk uitvoerbaar, doordat we er zelf middenin zitten.
\r\nDe natuurkundigen hebben nu een kleine drieduizend afzonderlijke snelheidsmetingen aan sterren, gaswolken en nevels geanalyseerd, en daaruit nauwkeurig de rotatiekromme van het Melkwegstelsel afgeleid: de manier waarop de rotatiesnelheid varieert met de afstand tot de kern. Door dat resultaat te vergelijken met de best beschikbare modellen voor de verdeling van gewone (zogeheten baryonische) materie in het Melkwegstelsel kon het bestaan van grote hoeveelheden donkere materie eenduidig worden aangetoond. (GS)
"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ook donkere materie in binnendelen Melkwegstelsel", "pk_id": 37208, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ook in de binnendelen van het Melkwegstelsel, binnen de omloopbaan van de zon, komen grote hoeveelheden donkere materie voor. Dat blijkt uit een zorgvuldige analyse, uitgevoerd door drie Europese natuurkundigen (onder wie Gianfranco Bertone van de Universiteit van Amsterdam) en vandaag gepubliceerd in Nature Physics.
\r\nDe aanwezigheid van donkere materie in sterrenstelsels blijkt uit metingen aan de rotatiesnelheden van sterren en gaswolken in die stelsels - die zijn te hoog om volledig verklaard te kunnen worden door de zwaartekracht van alle zichtbare materie. Dergelijke metingen zijn in ons eigen Melkwegstelsel - en zeker in de binnendelen - echter moeilijk uitvoerbaar, doordat we er zelf middenin zitten.
\r\nDe natuurkundigen hebben nu een kleine drieduizend afzonderlijke snelheidsmetingen aan sterren, gaswolken en nevels geanalyseerd, en daaruit nauwkeurig de rotatiekromme van het Melkwegstelsel afgeleid: de manier waarop de rotatiesnelheid varieert met de afstand tot de kern. Door dat resultaat te vergelijken met de best beschikbare modellen voor de verdeling van gewone (zogeheten baryonische) materie in het Melkwegstelsel kon het bestaan van grote hoeveelheden donkere materie eenduidig worden aangetoond. (GS)
", "slug": "ook-donkere-materie-binnendelen-melkwegstelsel", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2015, 2, 9, 17, 0, 0], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2015-02-09 17:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ook donkere materie in binnendelen Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/twee-cepheiden-ontdekt-aan-verre-kant-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Europese surveytelescoop VISTA is momenteel bezig om de Melkweg door te lichten. Bijna letterlijk, want VISTA bekijkt de hemel in het infrarood en kan daardoor dwars door het rijkelijk aanwezige stof in de centrale delen van de Melkweg heen kijken. In een van de gebiedjes die met de surveytelescoop zijn bekeken, hebben astronomen twee nieuwe verre veranderlijke sterren van het cepheïdentype ontdekt.
Cepheïden zijn heldere, instabiele sterren die afwisselend helderder en zwakker worden. Bij deze sterren bestaat een duidelijk verband tussen de hoeveelheid licht die zij uitzenden en het tempo waarin zij pulseren. Dankzij die eigenschap laat de afstand van een cepheïde zich relatief gemakkelijk bepalen.
De nu ontdekte cepheïden zijn ongeveer 37.000 lichtjaar van de aarde verwijderd. Ze staan ruwweg in de richting van het Melkwegcentrum, dat zich op een afstand van 27.000 lichtjaar bevindt. Het is voor het eerst dat zulke sterren aan de verre kant van het Melkwegvlak zijn opgespoord.
Zuiver toevallig staan de cepheïden vlak naast de Trifidnevel, een bekende gasnevel in het sterrenbeeld Boogschutter. Van die nevel is op de VISTA-opname overigens weinig te zien: in het infrarood is hij zo goed als doorzichtig. (EE)
De Europese surveytelescoop VISTA is momenteel bezig om de Melkweg door te lichten. Bijna letterlijk, want VISTA bekijkt de hemel in het infrarood en kan daardoor dwars door het rijkelijk aanwezige stof in de centrale delen van de Melkweg heen kijken. In een van de gebiedjes die met de surveytelescoop zijn bekeken, hebben astronomen twee nieuwe verre veranderlijke sterren van het cepheïdentype ontdekt.
Cepheïden zijn heldere, instabiele sterren die afwisselend helderder en zwakker worden. Bij deze sterren bestaat een duidelijk verband tussen de hoeveelheid licht die zij uitzenden en het tempo waarin zij pulseren. Dankzij die eigenschap laat de afstand van een cepheïde zich relatief gemakkelijk bepalen.
De nu ontdekte cepheïden zijn ongeveer 37.000 lichtjaar van de aarde verwijderd. Ze staan ruwweg in de richting van het Melkwegcentrum, dat zich op een afstand van 27.000 lichtjaar bevindt. Het is voor het eerst dat zulke sterren aan de verre kant van het Melkwegvlak zijn opgespoord.
Zuiver toevallig staan de cepheïden vlak naast de Trifidnevel, een bekende gasnevel in het sterrenbeeld Boogschutter. Van die nevel is op de VISTA-opname overigens weinig te zien: in het infrarood is hij zo goed als doorzichtig. (EE)
Burgerwetenschappers hebben raadselachtige objecten ontdekt in stervormingsgebieden in het Melkwegstelsel. Vervolgonderzoek aan deze zogeheten 'gele bollen' wijst uit dat het vermoedelijk om pasgeboren zware sterren gaat.
\r\nInfraroodopnamen van het Melkwegstelsel, gemaakt door de Amerikaanse Spitzer Space Telescope, worden minutieus bestudeerd door deelnemers aan het Milky Way Project, een citizen science-project dat deel uitmaakt van Zooniverse. In een eerder stadium classificeerden de deelnemers op de Spitzer-foto's al enkele duizenden groene bellen met een rood centrum: holtes in de interstellaire materie die schoongeblazen zijn door de straling van pasgevormde zware sterren.
\r\nNu zijn er ook veel 'gele bollen' ontdekt, die vaak op de randen van de groene bellen blijken te liggen. Vervolgwaarnemingen aan deze objecten, gepubliceerd in The Astrophysical Journal, doen vermoeden dat het gaat om de allervroegste levensfase van sterren die 10 tot 40 keer zo zwaar zijn als de zon.
\r\nDat de gele bollen vaak op de randen van de groene bellen blijken te liggen, wijst erop dat er sprake is van 'getriggerde stervorming': een jonge ster blaast een bel in de interstellaire materie, en uit de verdichtingen aan de rand van die bel kunnen weer nieuwe sterren ontstaan.
\r\nDe kleuren groen en geel zijn niet 'echt'. De waarnemingen van Spitzer zijn uitgevoerd op verschillende infraroodgolflengten, die op de foto's zijn omgezet in zichtbare kleuren. Daarbij wijst groen op de aanwezigheid van polycyclische aromatische koolwaterstoffen, en rood op warm stof. Waar groen en rood elkaar overlappen ontstaat een gele kleur: in de gele bollen zijn de koolwaterstoffen nog niet weggeblazen door de sterren, die nog maar net zijn ontstaan uit het opgewarmde stof. (GS)
Burgerwetenschappers hebben raadselachtige objecten ontdekt in stervormingsgebieden in het Melkwegstelsel. Vervolgonderzoek aan deze zogeheten 'gele bollen' wijst uit dat het vermoedelijk om pasgeboren zware sterren gaat.
\r\nInfraroodopnamen van het Melkwegstelsel, gemaakt door de Amerikaanse Spitzer Space Telescope, worden minutieus bestudeerd door deelnemers aan het Milky Way Project, een citizen science-project dat deel uitmaakt van Zooniverse. In een eerder stadium classificeerden de deelnemers op de Spitzer-foto's al enkele duizenden groene bellen met een rood centrum: holtes in de interstellaire materie die schoongeblazen zijn door de straling van pasgevormde zware sterren.
\r\nNu zijn er ook veel 'gele bollen' ontdekt, die vaak op de randen van de groene bellen blijken te liggen. Vervolgwaarnemingen aan deze objecten, gepubliceerd in The Astrophysical Journal, doen vermoeden dat het gaat om de allervroegste levensfase van sterren die 10 tot 40 keer zo zwaar zijn als de zon.
\r\nDat de gele bollen vaak op de randen van de groene bellen blijken te liggen, wijst erop dat er sprake is van 'getriggerde stervorming': een jonge ster blaast een bel in de interstellaire materie, en uit de verdichtingen aan de rand van die bel kunnen weer nieuwe sterren ontstaan.
\r\nDe kleuren groen en geel zijn niet 'echt'. De waarnemingen van Spitzer zijn uitgevoerd op verschillende infraroodgolflengten, die op de foto's zijn omgezet in zichtbare kleuren. Daarbij wijst groen op de aanwezigheid van polycyclische aromatische koolwaterstoffen, en rood op warm stof. Waar groen en rood elkaar overlappen ontstaat een gele kleur: in de gele bollen zijn de koolwaterstoffen nog niet weggeblazen door de sterren, die nog maar net zijn ontstaan uit het opgewarmde stof. (GS)
Astronomen hebben de grootste ‘röntgenflits’ waargenomen die ooit door het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel is gedetecteerd. Hoewel de waarnemingen werden gedaan in een periode dat dit zwarte gat op het punt stond om de nabije gaswolk G2 op te slokken, lijkt dat niet de oorzaak van de uitbarsting te zijn geweest.
Het zwarte gat in het centrum van de Melkweg, dat Sagittarius A* of kortweg Sgr A* wordt genoemd, is ongeveer 4,5 miljoen keer zo zwaar als onze zon. Het produceert wel vaker uitbarstingen van energierijke röntgenstraling, maar de ‘megaflits’ van 14 september 2013 overtrof alles: hij was drie keer zo helder als de vorige recordhouder van begin 2012. Op 20 oktober 2014 werd nog een röntgenflits gedetecteerd die daar qua intensiteit tussenin zat.
De recorduitbarsting van september 2013, die met de röntgensatelliet Chandra is waargenomen, lijkt zich op een afstand van ongeveer 240 miljoen kilometer van Sgr A* te hebben afgespeeld. De gaswolk G2 bevond zich op dat moment nog op 24 miljard kilometer van het zwarte gat.
Het is dus niet waarschijnlijk dat G2 iets met de röntgenflits te maken had. Mogelijk heeft het zwarte gat in het Melkwegcentrum een flinke planetoïde opgeslokt. Een andere mogelijkheid is dat de magnetische veldlijnen in het ijle gas dat voortdurend naar Sgr A* toe stroomt zo strak verstrengeld zijn geraakt, dat er een zogeheten reconnectie optrad. Ook bij zulke magnetische ‘kortsluitingen’ komt veel röntgenstraling vrij. (EE)
Astronomen hebben de grootste ‘röntgenflits’ waargenomen die ooit door het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel is gedetecteerd. Hoewel de waarnemingen werden gedaan in een periode dat dit zwarte gat op het punt stond om de nabije gaswolk G2 op te slokken, lijkt dat niet de oorzaak van de uitbarsting te zijn geweest.
Het zwarte gat in het centrum van de Melkweg, dat Sagittarius A* of kortweg Sgr A* wordt genoemd, is ongeveer 4,5 miljoen keer zo zwaar als onze zon. Het produceert wel vaker uitbarstingen van energierijke röntgenstraling, maar de ‘megaflits’ van 14 september 2013 overtrof alles: hij was drie keer zo helder als de vorige recordhouder van begin 2012. Op 20 oktober 2014 werd nog een röntgenflits gedetecteerd die daar qua intensiteit tussenin zat.
De recorduitbarsting van september 2013, die met de röntgensatelliet Chandra is waargenomen, lijkt zich op een afstand van ongeveer 240 miljoen kilometer van Sgr A* te hebben afgespeeld. De gaswolk G2 bevond zich op dat moment nog op 24 miljard kilometer van het zwarte gat.
Het is dus niet waarschijnlijk dat G2 iets met de röntgenflits te maken had. Mogelijk heeft het zwarte gat in het Melkwegcentrum een flinke planetoïde opgeslokt. Een andere mogelijkheid is dat de magnetische veldlijnen in het ijle gas dat voortdurend naar Sgr A* toe stroomt zo strak verstrengeld zijn geraakt, dat er een zogeheten reconnectie optrad. Ook bij zulke magnetische ‘kortsluitingen’ komt veel röntgenstraling vrij. (EE)
Onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop heeft voor het eerst informatie opgeleverd over de snelheid en de samenstelling van gas dat miljoenen jaren geleden door het centrum van onze Melkweg is uitgestoten. De metingen, die nog niet zijn afgerond, moeten inzicht geven in de oorzaak van de explosieve gebeurtenis die daar destijds heeft plaatsgevonden.
Vijf jaar geleden ontdekten astronomen een zwakke gloed van gammastraling in de richting van het Melkwegcentrum. De gloed bleek afkomstig van twee kolossale bellen van ijl gas, die tienduizenden lichtjaren boven en onder het vlak van ons Melkwegstelsel uittorenen.
De Hubble-gegevens laten zien dat het gas zich met een snelheid van ongeveer drie miljoen kilometer per uur van het Melkwegcentrum verwijdert. Uit het onderzoek blijkt verder dat het gas is verrijkt met zware elementen als silicium, koolstof en aluminium – materiaal dat afkomstig is uit het inwendige van zware sterren.
Dat laatste zou erop kunnen wijzen dat het gas afkomstig is van een reeks supernova-explosies die optrad na een korte, maar hevige geboortegolf van sterren in het hart van ons Melkwegstelsel. Een andere mogelijkheid is dat het superzware zwarte gat dat zich daar schuilhoudt juist enkele sterren heeft opgeslokt – een proces waarbij veel stermaterie wordt weggeblazen.
Naar verwachting zullen verdere metingen uitwijzen hoeveel gas er is uitgestoten en met hoeveel energie dat gepaard ging. Alleen dat kan uitsluitsel geven over de oorsprong van het gas.
De nieuwe resultaten, die in The Astrophysical Journal Letters zullen verschijnen, worden deze week gepresenteerd op de 225ste bijeenkomst van de American Astronomical Society. (EE)
Onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop heeft voor het eerst informatie opgeleverd over de snelheid en de samenstelling van gas dat miljoenen jaren geleden door het centrum van onze Melkweg is uitgestoten. De metingen, die nog niet zijn afgerond, moeten inzicht geven in de oorzaak van de explosieve gebeurtenis die daar destijds heeft plaatsgevonden.
Vijf jaar geleden ontdekten astronomen een zwakke gloed van gammastraling in de richting van het Melkwegcentrum. De gloed bleek afkomstig van twee kolossale bellen van ijl gas, die tienduizenden lichtjaren boven en onder het vlak van ons Melkwegstelsel uittorenen.
De Hubble-gegevens laten zien dat het gas zich met een snelheid van ongeveer drie miljoen kilometer per uur van het Melkwegcentrum verwijdert. Uit het onderzoek blijkt verder dat het gas is verrijkt met zware elementen als silicium, koolstof en aluminium – materiaal dat afkomstig is uit het inwendige van zware sterren.
Dat laatste zou erop kunnen wijzen dat het gas afkomstig is van een reeks supernova-explosies die optrad na een korte, maar hevige geboortegolf van sterren in het hart van ons Melkwegstelsel. Een andere mogelijkheid is dat het superzware zwarte gat dat zich daar schuilhoudt juist enkele sterren heeft opgeslokt – een proces waarbij veel stermaterie wordt weggeblazen.
Naar verwachting zullen verdere metingen uitwijzen hoeveel gas er is uitgestoten en met hoeveel energie dat gepaard ging. Alleen dat kan uitsluitsel geven over de oorsprong van het gas.
De nieuwe resultaten, die in The Astrophysical Journal Letters zullen verschijnen, worden deze week gepresenteerd op de 225ste bijeenkomst van de American Astronomical Society. (EE)
Het strooilichtprobleem waar de Europese ruimtetelescoop Gaia mee te kampen heeft, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door losse vezels langs de rand van haar zonnescherm. Dat is de conclusie van tests die het Europese ruimteagentschap ESA heeft uitgevoerd. Het scherm is bedoeld om de gevoelige instrumenten van het ruimtevaartuig tegen de zonnewarmte te beschermen.
Gaia werd op 19 december 2013 gelanceerd en bevindt zich inmiddels in een baan rond de zon op 1,5 miljoen kilometer van de aarde. Vanuit die positie moet zij de komende vijf jaar van één miljard sterren heel nauwkeurig de posities en snelheden meten.
Tijdens de inbedrijfstelling van Gaia bleek dat er teveel licht de telescoop binnenkomt. Direct al werd vermoed dat het om verstrooid zonlicht ging, maar hoe dat licht langs het tien meter grote zonnescherm weet te komen, was tot nu toe onduidelijk.
De oorzaak lijkt dus te liggen bij de rand van dat zonnescherm, waar vezels uitsteken die het zonlicht verstrooien. Deze vezels waren vóór de lancering van Gaia wel opgemerkt, maar ze afknippen werd te riskant bevonden, omdat er dan kleine deeltjes in de ruimtesonde terecht zouden kunnen komen. De randen met tape afplakken was ook geen optie, omdat dit het openvouwen van het zonnescherm zou kunnen belemmeren.
Op metingen van de helderste sterren van de Melkweg heeft het euvel geen invloed. Maar voor het overgrote deel van de sterren, die veel zwakker zijn, zal de meetnauwkeurigheid aanzienlijk minder hoog zijn dan vooraf was ingeschat. Met name de metingen van de ruimtelijke snelheden van deze sterren worden door het strooilicht gehinderd. (EE)
Het strooilichtprobleem waar de Europese ruimtetelescoop Gaia mee te kampen heeft, wordt waarschijnlijk veroorzaakt door losse vezels langs de rand van haar zonnescherm. Dat is de conclusie van tests die het Europese ruimteagentschap ESA heeft uitgevoerd. Het scherm is bedoeld om de gevoelige instrumenten van het ruimtevaartuig tegen de zonnewarmte te beschermen.
Gaia werd op 19 december 2013 gelanceerd en bevindt zich inmiddels in een baan rond de zon op 1,5 miljoen kilometer van de aarde. Vanuit die positie moet zij de komende vijf jaar van één miljard sterren heel nauwkeurig de posities en snelheden meten.
Tijdens de inbedrijfstelling van Gaia bleek dat er teveel licht de telescoop binnenkomt. Direct al werd vermoed dat het om verstrooid zonlicht ging, maar hoe dat licht langs het tien meter grote zonnescherm weet te komen, was tot nu toe onduidelijk.
De oorzaak lijkt dus te liggen bij de rand van dat zonnescherm, waar vezels uitsteken die het zonlicht verstrooien. Deze vezels waren vóór de lancering van Gaia wel opgemerkt, maar ze afknippen werd te riskant bevonden, omdat er dan kleine deeltjes in de ruimtesonde terecht zouden kunnen komen. De randen met tape afplakken was ook geen optie, omdat dit het openvouwen van het zonnescherm zou kunnen belemmeren.
Op metingen van de helderste sterren van de Melkweg heeft het euvel geen invloed. Maar voor het overgrote deel van de sterren, die veel zwakker zijn, zal de meetnauwkeurigheid aanzienlijk minder hoog zijn dan vooraf was ingeschat. Met name de metingen van de ruimtelijke snelheden van deze sterren worden door het strooilicht gehinderd. (EE)
Leidse onderzoekers zijn erin geslaagd in het lab te laten zien hoe moleculaire voetballen, ook wel buckyballs genoemd, in de ruimte kunnen ontstaan. De metingen zijn bijzonder, omdat een nieuwe chemie ten toon wordt gespreid: top-down, van groot naar klein, waarbij aromaten worden omgezet in interstellair grafeen en koolstofbollen.
\r\nBuckyballs (C60, buckminsterfullereen) werden in 2010 in de ruimte ontdekt, bijna 15 jaar nadat de Nobelprijs was toegekend voor de ontdekking van dit voetbalmolecuul in het laboratorium. Daarmee werd het ook het grootste geïdentificeerde molecuul in de ruimte. Het was echter onduidelijk hoe zo'n complex molecuul in de ruimte kan ontstaan. Door de lage dichtheden ligt het niet voor de hand dat een dergelijk groot deeltje kan ontstaan in een reeks van kleine stapjes. Een antwoord op deze vraag is nu gevonden in het Laboratorium voor Astrofysica van de Leidse Sterrewacht. De resultaten zijn geaccepteerd voor publicatie in Astrophysical Journal Letters.
\r\nSterren die aan het eind van hun leven komen, stoten grote hoeveelheden PAK's uit, polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Het zijn dezelfde deeltjes die op aarde een belangrijke bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging. Een PAK heeft een vlak skelet van koolstofatomen met aan de randen waterstofatomen. Ze zijn overal in de ruimte zichtbaar. In Leiden is in de afgelopen drie jaar een nieuwe opstelling gebouwd, iPOP (instrument for Photodynamics of PAHs), waarmee zeer grote PAK's in een moleculaire val gevangen kunnen worden. De Leidse sterrenkundigen hebben de PAK's bestraald en ontdekten dat een PAK zodra het in de spotlight staat, een moleculaire striptease uitvoert - het ontdoet zich stuk voor stuk van waterstofatomen, totdat er een naakt koolstofskelet overblijft. Dat is dan niets anders dan een vlokje grafeen. Daaruit kunnen vervolgens C60-moleculen ontstaan.
Leidse onderzoekers zijn erin geslaagd in het lab te laten zien hoe moleculaire voetballen, ook wel buckyballs genoemd, in de ruimte kunnen ontstaan. De metingen zijn bijzonder, omdat een nieuwe chemie ten toon wordt gespreid: top-down, van groot naar klein, waarbij aromaten worden omgezet in interstellair grafeen en koolstofbollen.
\r\nBuckyballs (C60, buckminsterfullereen) werden in 2010 in de ruimte ontdekt, bijna 15 jaar nadat de Nobelprijs was toegekend voor de ontdekking van dit voetbalmolecuul in het laboratorium. Daarmee werd het ook het grootste geïdentificeerde molecuul in de ruimte. Het was echter onduidelijk hoe zo'n complex molecuul in de ruimte kan ontstaan. Door de lage dichtheden ligt het niet voor de hand dat een dergelijk groot deeltje kan ontstaan in een reeks van kleine stapjes. Een antwoord op deze vraag is nu gevonden in het Laboratorium voor Astrofysica van de Leidse Sterrewacht. De resultaten zijn geaccepteerd voor publicatie in Astrophysical Journal Letters.
\r\nSterren die aan het eind van hun leven komen, stoten grote hoeveelheden PAK's uit, polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Het zijn dezelfde deeltjes die op aarde een belangrijke bijdrage leveren aan de luchtverontreiniging. Een PAK heeft een vlak skelet van koolstofatomen met aan de randen waterstofatomen. Ze zijn overal in de ruimte zichtbaar. In Leiden is in de afgelopen drie jaar een nieuwe opstelling gebouwd, iPOP (instrument for Photodynamics of PAHs), waarmee zeer grote PAK's in een moleculaire val gevangen kunnen worden. De Leidse sterrenkundigen hebben de PAK's bestraald en ontdekten dat een PAK zodra het in de spotlight staat, een moleculaire striptease uitvoert - het ontdoet zich stuk voor stuk van waterstofatomen, totdat er een naakt koolstofskelet overblijft. Dat is dan niets anders dan een vlokje grafeen. Daaruit kunnen vervolgens C60-moleculen ontstaan.
De mysterieuze gaswolk G2, die afgelopen voorjaar op zeer kleine afstand langs het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel scheerde, maakt waarschijnlijk deel uit van een veel grotere gasstroom. Die conclusie trekken astronomen van het Max-Planck-Institut für Extraterrestrische Physik in Garching op basis van waarnemingen die het afgelopen jaar zijn verricht met de Europese Very Large Telescope in Chili.
\r\nG2 is door de getijdenwerking van het zwarte gat sterk uitgerekt; op de getoonde opname (uit april 2014) is te zien dat een deel van de wolk het zwarte gat al gepasseerd is (blauw gekleurd), terwijl een ander deel het zogeheten pericentrum nog moet bereiken (rood). (S2 is een ster die in korte tijd een sterk elliptische baan rond het Melkwegcentrum beschrijft.)
\r\nStefan Gillessen (de ontdekker van G2) en zijn collega's hebben nu ontdekt dat de gaswolk vrijwel dezelfde baan beschrijft als de wolk G1, die tussen 2004 en 2008 werd waargenomen, en vermoedelijk in 2001 op kleine afstand langs het zwarte gat bewoog. Dat doet vermoeden, aldus de onderzoekers in een artikel dat gepubliceerd zal worden in The Astrophysical Journal, dat beide wolken deel uitmaken van een veel grotere gasstroom, die zich over een groot deel van de omloopbaan uitstrekt. Vermoedelijk gaat het om verdichtingen in een ijle materiewolk die ruim een eeuw geleden door een reuzenster is uitgestoten.
\r\nOp basis van de waarnemingen van de Very Large Telescope concluderen de Max Planck-onderzoekers overigens dat het heel onwaarschijnlijk is dat G2 een grote ster is die door een gaswolk wordt omgeven, zoals onlangs nog gesuggereerd werd door Amerikaanse astronomen. (GS)
De mysterieuze gaswolk G2, die afgelopen voorjaar op zeer kleine afstand langs het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel scheerde, maakt waarschijnlijk deel uit van een veel grotere gasstroom. Die conclusie trekken astronomen van het Max-Planck-Institut für Extraterrestrische Physik in Garching op basis van waarnemingen die het afgelopen jaar zijn verricht met de Europese Very Large Telescope in Chili.
\r\nG2 is door de getijdenwerking van het zwarte gat sterk uitgerekt; op de getoonde opname (uit april 2014) is te zien dat een deel van de wolk het zwarte gat al gepasseerd is (blauw gekleurd), terwijl een ander deel het zogeheten pericentrum nog moet bereiken (rood). (S2 is een ster die in korte tijd een sterk elliptische baan rond het Melkwegcentrum beschrijft.)
\r\nStefan Gillessen (de ontdekker van G2) en zijn collega's hebben nu ontdekt dat de gaswolk vrijwel dezelfde baan beschrijft als de wolk G1, die tussen 2004 en 2008 werd waargenomen, en vermoedelijk in 2001 op kleine afstand langs het zwarte gat bewoog. Dat doet vermoeden, aldus de onderzoekers in een artikel dat gepubliceerd zal worden in The Astrophysical Journal, dat beide wolken deel uitmaken van een veel grotere gasstroom, die zich over een groot deel van de omloopbaan uitstrekt. Vermoedelijk gaat het om verdichtingen in een ijle materiewolk die ruim een eeuw geleden door een reuzenster is uitgestoten.
\r\nOp basis van de waarnemingen van de Very Large Telescope concluderen de Max Planck-onderzoekers overigens dat het heel onwaarschijnlijk is dat G2 een grote ster is die door een gaswolk wordt omgeven, zoals onlangs nog gesuggereerd werd door Amerikaanse astronomen. (GS)
Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, zendt mogelijk neutrino’s uit. Dat blijkt het waarnemingen van drie Amerikaanse röntgensatellieten – Chandra, Swift en NuSTAR.
Neutrino’s zijn kleine subatomaire deeltjes zonder lading die nauwelijks wisselwerken met elektronen en protonen. Anders dan licht of geladen deeltjes kunnen neutrino’s uit het diepe inwendige van hun kosmische bronnen ontsnappen en het hele heelal doorkruisen zonder zich onderweg door magnetische velden te laten afbuigen of door de materie die ze tegenkomen te laten absorberen.
De aarde wordt voortdurend gebombardeerd door neutrino’s van de zon. Maar neutrino’s van buiten het zonnestelsel zijn miljoenen of miljarden keren energierijker. Wetenschappers zijn al lang op zoek naar de oorsprong van deze hoogenergetische neutrino’s.
Omdat neutrino’s gemakkelijk door elk soort materiaal heen gaan, is het heel moeilijk om detectors te bouwen die precies laten zien waar een neutrino vandaan komt. De speciaal voor dit doel gebouwde neutrinodetector IceCube, die zich in het ijs van Antarctica bevindt, heeft sinds de begin van zijn metingen pas 36 hoogenergetische neutrino’s gedetecteerd.
Door de gegevens van IceCube te vergelijken met die van de drie röntgensatellieten, hebben wetenschappers nu ontdekt dat uitbarstingen van Sagittarius A* enkele uren tot dagen later worden gevolgd door de neutrinodetectie van IceCube. Als deze correlatie niet op toeval berust, zou dat een verrassing zijn. Tot nu toe gingen wetenschappers ervan uit dat de meest energierijke neutrino’s afkomstig zijn van veel grotere gebeurtenissen in het heelal, zoals botsingen tussen sterrenstelsels. (EE)
Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, zendt mogelijk neutrino’s uit. Dat blijkt het waarnemingen van drie Amerikaanse röntgensatellieten – Chandra, Swift en NuSTAR.
Neutrino’s zijn kleine subatomaire deeltjes zonder lading die nauwelijks wisselwerken met elektronen en protonen. Anders dan licht of geladen deeltjes kunnen neutrino’s uit het diepe inwendige van hun kosmische bronnen ontsnappen en het hele heelal doorkruisen zonder zich onderweg door magnetische velden te laten afbuigen of door de materie die ze tegenkomen te laten absorberen.
De aarde wordt voortdurend gebombardeerd door neutrino’s van de zon. Maar neutrino’s van buiten het zonnestelsel zijn miljoenen of miljarden keren energierijker. Wetenschappers zijn al lang op zoek naar de oorsprong van deze hoogenergetische neutrino’s.
Omdat neutrino’s gemakkelijk door elk soort materiaal heen gaan, is het heel moeilijk om detectors te bouwen die precies laten zien waar een neutrino vandaan komt. De speciaal voor dit doel gebouwde neutrinodetector IceCube, die zich in het ijs van Antarctica bevindt, heeft sinds de begin van zijn metingen pas 36 hoogenergetische neutrino’s gedetecteerd.
Door de gegevens van IceCube te vergelijken met die van de drie röntgensatellieten, hebben wetenschappers nu ontdekt dat uitbarstingen van Sagittarius A* enkele uren tot dagen later worden gevolgd door de neutrinodetectie van IceCube. Als deze correlatie niet op toeval berust, zou dat een verrassing zijn. Tot nu toe gingen wetenschappers ervan uit dat de meest energierijke neutrino’s afkomstig zijn van veel grotere gebeurtenissen in het heelal, zoals botsingen tussen sterrenstelsels. (EE)
Een team van Nederlandse en Japanse astronomen, onder leiding van de Leidse hoogleraar Simon Portegies Zwart, is genomineerd voor de Gordon Bell-prijs. Deze prijs wordt jaarlijks toegekend voor de snelste computerberekening voor wetenschappelijke en technische vraagstukken. Met behulp van de Oak Ridge National Laboratory Supercomputer Titan heeft het team de Melkweg gesimuleerd. Hiervoor zijn 24,8 petaflop berekeningen per seconde gemaakt. De winnaar van de Gorden Bell-prijs wordt op 20 november bekendgemaakt tijdens de International Conference for High Performance Computing, Networking, Storage and Analysis in New Orleans.
\r\nDe onderzoekers berekenden in hun simulatie hoe 100 miljard sterren in de Melkweg bijeen worden gehouden door de zwaartekracht. \"De Europese Gaia-satelliet zal de komende jaren de posities en snelheden van miljarden sterren in kaart brengen\", zegt projectleider Simon Portegies Zwart van de Leidse Sterrewacht. \"Dankzij deze berekeningen kunnen we voor het eerst een waarheidsgetrouwe simulatie vergelijken met waarnemingen van ESA’s Gaia-satelliet.\"
\r\nHet onderzoeksteam heeft bijna tien jaar gewerkt aan de gespecialiseerde software voor de supercomputer Titan. \"Het uitvoeren van een computerberekening op een normale supercomputer kost een paar jaar voorbereiding, maar de voorbereidingen van deze computerberekening op Titan duurden een decennium\", zegt onderzoeker Michiko Fujii van NAOJ in Japan. \"We hebben onderzoekers opgeleid, nieuwe algoritmen ontworpen en de computercode voor deze poging geschreven.\"
\r\n\"De Titan-supercomputer is ideaal voor zwaartekrachtsberekeningen. Deze computer bevat meer dan 300.000 rekenkernen en bijna 20.000 grafische processoren\", zegt onderzoeker Jeroen Bédorf van het Centrum voor Wiskunde & Informatica (CWI). Portegies Zwart voegt toe: \"De snelheid waarmee we berekeningen hebben gemaakt is alleen te bereiken door alle computers in Nederland samen te laten werken.\"
\r\nDit is de eerste keer dat een team is genomineerd waarbij Nederlandse onderzoekers zijn betrokken. Het team, dat vorig jaar een nominatie net misliep, neemt het op tegen industriële giganten zoals IBM en Intel.
Een team van Nederlandse en Japanse astronomen, onder leiding van de Leidse hoogleraar Simon Portegies Zwart, is genomineerd voor de Gordon Bell-prijs. Deze prijs wordt jaarlijks toegekend voor de snelste computerberekening voor wetenschappelijke en technische vraagstukken. Met behulp van de Oak Ridge National Laboratory Supercomputer Titan heeft het team de Melkweg gesimuleerd. Hiervoor zijn 24,8 petaflop berekeningen per seconde gemaakt. De winnaar van de Gorden Bell-prijs wordt op 20 november bekendgemaakt tijdens de International Conference for High Performance Computing, Networking, Storage and Analysis in New Orleans.
\r\nDe onderzoekers berekenden in hun simulatie hoe 100 miljard sterren in de Melkweg bijeen worden gehouden door de zwaartekracht. \"De Europese Gaia-satelliet zal de komende jaren de posities en snelheden van miljarden sterren in kaart brengen\", zegt projectleider Simon Portegies Zwart van de Leidse Sterrewacht. \"Dankzij deze berekeningen kunnen we voor het eerst een waarheidsgetrouwe simulatie vergelijken met waarnemingen van ESA’s Gaia-satelliet.\"
\r\nHet onderzoeksteam heeft bijna tien jaar gewerkt aan de gespecialiseerde software voor de supercomputer Titan. \"Het uitvoeren van een computerberekening op een normale supercomputer kost een paar jaar voorbereiding, maar de voorbereidingen van deze computerberekening op Titan duurden een decennium\", zegt onderzoeker Michiko Fujii van NAOJ in Japan. \"We hebben onderzoekers opgeleid, nieuwe algoritmen ontworpen en de computercode voor deze poging geschreven.\"
\r\n\"De Titan-supercomputer is ideaal voor zwaartekrachtsberekeningen. Deze computer bevat meer dan 300.000 rekenkernen en bijna 20.000 grafische processoren\", zegt onderzoeker Jeroen Bédorf van het Centrum voor Wiskunde & Informatica (CWI). Portegies Zwart voegt toe: \"De snelheid waarmee we berekeningen hebben gemaakt is alleen te bereiken door alle computers in Nederland samen te laten werken.\"
\r\nDit is de eerste keer dat een team is genomineerd waarbij Nederlandse onderzoekers zijn betrokken. Het team, dat vorig jaar een nominatie net misliep, neemt het op tegen industriële giganten zoals IBM en Intel.
Maandenlang was het groot nieuws in de sterrenkunde: een ijle gaswolk – G2 genaamd – zou voorjaar 2014 rakelings langs het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel vliegen. De verwachting was dat minstens een deel van de gaswolk naar binnen gezogen zou worden, met het nodige kosmische vuurwerk tot gevolg, bijvoorbeeld in de vorm van röntgenuitbarstingen.
\r\nWaarnemingen met de twee 10-meter Keck-telescopen op Mauna Kea, Hawaii, hebben nu echter uitgewezen dat G2 de kamikazevlucht heeft overleefd. Dat betekent dat het geen gewone gaswolk kan zijn geweest – die zou uiteengerukt zijn door de getijdenkrachten van het zwarte gat, dat ruim vier miljoen keer zo zwaar is als de zon.
\r\nIn Astrophysical Journal Letters concluderen Andrea Ghez (Universiteit van Californië in Los Angeles) en haar collega’s dat zich in de wolk een vrij zware, heldere ster moet bevinden. Vermoedelijk was er oorspronkelijk sprake van een dubbelster, maar zijn de twee sterren in een eerder stadium op elkaar gebotst en met elkaar versmolten, waarschijnlijk door de zwaartekrachtsinvloed van het zwarte gat. Bij die versmelting zou het uitgestrekte gasomhulsel zijn ontstaan.
\r\nRond het zwarte gat in het Melkwegcentrum bewegen nog veel meer sterren, soms met omlooptijden van slechts enkele decennia. Ook die zouden ontstaan kunnen zijn door soortgelijke dubbelsterversmeltingen.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gaswolk overleeft zwart gat", "pk_id": 36800, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Maandenlang was het groot nieuws in de sterrenkunde: een ijle gaswolk – G2 genaamd – zou voorjaar 2014 rakelings langs het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel vliegen. De verwachting was dat minstens een deel van de gaswolk naar binnen gezogen zou worden, met het nodige kosmische vuurwerk tot gevolg, bijvoorbeeld in de vorm van röntgenuitbarstingen.
\r\nWaarnemingen met de twee 10-meter Keck-telescopen op Mauna Kea, Hawaii, hebben nu echter uitgewezen dat G2 de kamikazevlucht heeft overleefd. Dat betekent dat het geen gewone gaswolk kan zijn geweest – die zou uiteengerukt zijn door de getijdenkrachten van het zwarte gat, dat ruim vier miljoen keer zo zwaar is als de zon.
\r\nIn Astrophysical Journal Letters concluderen Andrea Ghez (Universiteit van Californië in Los Angeles) en haar collega’s dat zich in de wolk een vrij zware, heldere ster moet bevinden. Vermoedelijk was er oorspronkelijk sprake van een dubbelster, maar zijn de twee sterren in een eerder stadium op elkaar gebotst en met elkaar versmolten, waarschijnlijk door de zwaartekrachtsinvloed van het zwarte gat. Bij die versmelting zou het uitgestrekte gasomhulsel zijn ontstaan.
\r\nRond het zwarte gat in het Melkwegcentrum bewegen nog veel meer sterren, soms met omlooptijden van slechts enkele decennia. Ook die zouden ontstaan kunnen zijn door soortgelijke dubbelsterversmeltingen.
", "slug": "gaswolk-overleeft-zwart-gat", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2014, 11, 6, 12, 27, 15], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2014-11-06 12:27:15", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Gaswolk overleeft zwart gat"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/centrale-verdikking-melkwegstelsel-wordt-gedetaill/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Amerikaanse National Science Foundation heeft 600.000 dollar ter beschikking gesteld om het centrale deel van ons Melkwegstelsel - de zogeheten centrake verdikking - gedetailleerd in kaart te brengen. Het internationale project, geleid door de Universiteit van Californië in Los Angeles, gaat gebruik maken van de 500 megapixel Dark Energy Camera op de 4-meter Victor Blanco-telescoop op de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili. Uiteindelijk moet het project resulteren in een kaart van de binnenste 3000 lichtjaar van het Melkwegstelsel. Onderzoek aan de verdeling van sterren (en hun kleuren en leeftijden) moet inzicht geven in de ontstaansgeschiedenis van het Melkwegstelsel. (GS)
De Amerikaanse National Science Foundation heeft 600.000 dollar ter beschikking gesteld om het centrale deel van ons Melkwegstelsel - de zogeheten centrake verdikking - gedetailleerd in kaart te brengen. Het internationale project, geleid door de Universiteit van Californië in Los Angeles, gaat gebruik maken van de 500 megapixel Dark Energy Camera op de 4-meter Victor Blanco-telescoop op de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili. Uiteindelijk moet het project resulteren in een kaart van de binnenste 3000 lichtjaar van het Melkwegstelsel. Onderzoek aan de verdeling van sterren (en hun kleuren en leeftijden) moet inzicht geven in de ontstaansgeschiedenis van het Melkwegstelsel. (GS)
Uit waarnemingen met radiotelescopen blijkt dat onze naaste galactische buren, de sferoïdale dwergstelsels, verstoken zijn van gas waaruit nieuwe sterren kunnen ontstaan. De vermoedelijke dief is bekend: dat is onze Melkweg (Astrophysical Journal Letters).
De nieuwe radiowaarnemingen, de gevoeligste in hun soort die ooit zijn ondernomen, laten zien dat dwergstelsels tot op zekere afstand van onze Melkweg helemaal geen waterstofgas bevatten. Voorbij die grens zijn zulke kleine stelsels juist rijk aan gas.
Vermoed wordt dat de gasloze dwergstelsels al miljarden jaren om onze Melkweg zwermen en geleidelijk zijn leeggeplunderd. Dat komt doordat ze zich binnen de uitgestrekte halo van ijl, heet waterstofgas bevinden waarin de Melkweg gehuld is. Door de grote snelheid waarmee de stelsels door deze halo bewegen is hun gas als het ware weggeblazen. (EE)
Uit waarnemingen met radiotelescopen blijkt dat onze naaste galactische buren, de sferoïdale dwergstelsels, verstoken zijn van gas waaruit nieuwe sterren kunnen ontstaan. De vermoedelijke dief is bekend: dat is onze Melkweg (Astrophysical Journal Letters).
De nieuwe radiowaarnemingen, de gevoeligste in hun soort die ooit zijn ondernomen, laten zien dat dwergstelsels tot op zekere afstand van onze Melkweg helemaal geen waterstofgas bevatten. Voorbij die grens zijn zulke kleine stelsels juist rijk aan gas.
Vermoed wordt dat de gasloze dwergstelsels al miljarden jaren om onze Melkweg zwermen en geleidelijk zijn leeggeplunderd. Dat komt doordat ze zich binnen de uitgestrekte halo van ijl, heet waterstofgas bevinden waarin de Melkweg gehuld is. Door de grote snelheid waarmee de stelsels door deze halo bewegen is hun gas als het ware weggeblazen. (EE)
Amerikaanse en Russische astronomen hebben het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel 'opgemeten'. Er was al bekend dat het zwarte gat een massa heeft van ca. vier miljoen zonsmassa's, maar op basis van waarnemingen van de Russische RadioAstron-kunstmaan - een radiotelescoop in de ruimte - is nu ook de middellijn bepaald van het gebied rond het zwarte gat waaruit straling afkomstig is.
\r\nZwarte gaten zenden zelf geen licht uit, maar de materie in de directe omgeving van het zwarte gat wordt zo sterk verhit dat er straling wordt uitgezonden in vrijwel alle golflengtegebieden. Vanwege de afstand van 27.000 lichtjaar is het echter vrijwel niet mogelijk om de afmetingen van dat emissiegebied te bepalen.
\r\nWaarnemingen op radiogolflengten van ca. 1 centimeter laten echter heldere, variabele plekken zien. Die worden veroorzaakt doordat de radiostraling van het zwarte gat (Sagittarius A* geheten) worden verstrooid door de interstellaire materie tussen het Melkwegcentrum en de aarde, net zoals licht van een verre schijnwerper verstrooid kan worden door mist.
\r\nUit de eigenschappen van de waargenomen substructuur kon nu berekend worden dat het straling producerende gebied rond Sagittarius A* een middellijn heeft van ca. twintig maal de zogeheten gebeurtenishorizon - de feitelijke 'rand' van het zwarte gat. Dat komt overeen met een afmeting van iets minder dan één miljard kilometer, of ca. zes keer de afstand tussen de aarde en de zon.
\r\nDe resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal Letters. (GS)
Amerikaanse en Russische astronomen hebben het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel 'opgemeten'. Er was al bekend dat het zwarte gat een massa heeft van ca. vier miljoen zonsmassa's, maar op basis van waarnemingen van de Russische RadioAstron-kunstmaan - een radiotelescoop in de ruimte - is nu ook de middellijn bepaald van het gebied rond het zwarte gat waaruit straling afkomstig is.
\r\nZwarte gaten zenden zelf geen licht uit, maar de materie in de directe omgeving van het zwarte gat wordt zo sterk verhit dat er straling wordt uitgezonden in vrijwel alle golflengtegebieden. Vanwege de afstand van 27.000 lichtjaar is het echter vrijwel niet mogelijk om de afmetingen van dat emissiegebied te bepalen.
\r\nWaarnemingen op radiogolflengten van ca. 1 centimeter laten echter heldere, variabele plekken zien. Die worden veroorzaakt doordat de radiostraling van het zwarte gat (Sagittarius A* geheten) worden verstrooid door de interstellaire materie tussen het Melkwegcentrum en de aarde, net zoals licht van een verre schijnwerper verstrooid kan worden door mist.
\r\nUit de eigenschappen van de waargenomen substructuur kon nu berekend worden dat het straling producerende gebied rond Sagittarius A* een middellijn heeft van ca. twintig maal de zogeheten gebeurtenishorizon - de feitelijke 'rand' van het zwarte gat. Dat komt overeen met een afmeting van iets minder dan één miljard kilometer, of ca. zes keer de afstand tussen de aarde en de zon.
\r\nDe resultaten van het onderzoek zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal Letters. (GS)
Nieuwe onderzoek laat zien dat de Melkweg veel minder donkere materie bevat dan tot nu toe werd gedacht. De ontdekking kan een netelig astronomisch probleem uit de weg ruimen (The Astrophysical Journal, 10 oktober).
Al een tijdje is bekend dat het heelal voor het overgrote deel bestaat uit spul dat we niet begrijpen. De materie waaruit sterren, planeten en wijzelf bestaan vertegenwoordigt maar vier procent van het totaal. Ongeveer een kwart bestaat uit donkere materie – materie die geen waarneembare vorm van straling uitzendt – de rest uit zogeheten donkere energie.
Australische astronomen hebben nu de hoeveelheid donkere materie in de Melkweg bepaald door de snelheden te meten waarmee sterren rond het Melkwegcentrum draaien. Daarbij is voor het eerst ook nauwkeurig gekeken naar de bewegingen van zware, heldere sterren in de buitenste delen van de Melkweg. In die zogeheten halo bevindt zich het overgrote deel van de donkere materie.
De meetresultaten laten zien dat de hoeveelheid donkere materie in de Melkweg 'maar' 800 miljard zonsmassa's bedraagt. Dat is de helft van eerdere schattingen.
De nieuwe meetwaarde zou het probleem van de ontbrekende 'satellieten' kunnen oplossen. Modelberekeningen op basis van veel grotere hoeveelheden donkere materie lieten namelijk zien dat er rond ons Melkwegstelsel zeker vijf grote satellietstelsels zouden moeten cirkelen.
Met de nieuwe bepaling van de hoeveelheid donkere materie daalt dat verwachte aantal naar drie. En dat is precies het aantal grote begeleiders dat we zien: de Grote Magelhaense Wolk, de Kleine Magelhaense Wolk en het Sagittarius-dwergstelsel. (EE)
Nieuwe onderzoek laat zien dat de Melkweg veel minder donkere materie bevat dan tot nu toe werd gedacht. De ontdekking kan een netelig astronomisch probleem uit de weg ruimen (The Astrophysical Journal, 10 oktober).
Al een tijdje is bekend dat het heelal voor het overgrote deel bestaat uit spul dat we niet begrijpen. De materie waaruit sterren, planeten en wijzelf bestaan vertegenwoordigt maar vier procent van het totaal. Ongeveer een kwart bestaat uit donkere materie – materie die geen waarneembare vorm van straling uitzendt – de rest uit zogeheten donkere energie.
Australische astronomen hebben nu de hoeveelheid donkere materie in de Melkweg bepaald door de snelheden te meten waarmee sterren rond het Melkwegcentrum draaien. Daarbij is voor het eerst ook nauwkeurig gekeken naar de bewegingen van zware, heldere sterren in de buitenste delen van de Melkweg. In die zogeheten halo bevindt zich het overgrote deel van de donkere materie.
De meetresultaten laten zien dat de hoeveelheid donkere materie in de Melkweg 'maar' 800 miljard zonsmassa's bedraagt. Dat is de helft van eerdere schattingen.
De nieuwe meetwaarde zou het probleem van de ontbrekende 'satellieten' kunnen oplossen. Modelberekeningen op basis van veel grotere hoeveelheden donkere materie lieten namelijk zien dat er rond ons Melkwegstelsel zeker vijf grote satellietstelsels zouden moeten cirkelen.
Met de nieuwe bepaling van de hoeveelheid donkere materie daalt dat verwachte aantal naar drie. En dat is precies het aantal grote begeleiders dat we zien: de Grote Magelhaense Wolk, de Kleine Magelhaense Wolk en het Sagittarius-dwergstelsel. (EE)
In Sagittarius B2, een omvangrijk stervormingsgebied nabij het centrum van onze Melkweg, is de organische verbinding isopropylcyanide gedetecteerd. Het molecuul – het grootste dat tot nu toe in een stervormingsgebied is aangetroffen – is opgespoord met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in het noorden van Chili (Science, 26 september).
Isopropylcyanide is een naaste verwante van het al eerder ontdekte n-propylcyanide. Beide moleculen bestaan uit vier koolstofatomen, zeven waterstofatomen en één stikstofatoom. Het verschil tussen de twee is dat isopropylcyanide geen lineair molecuul is, maar een zijtak vertoont.
Door die vertakte vorm vertoont isopropylcyanide van alle moleculen die in de interstellaire ruimte zijn opgespoord nog de meeste overeenkomst met de complexe organische moleculen die in meteorieten zijn aangetroffen. Bij deze laatste gaat het bijvoorbeeld om aminozuren (de bouwstenen van eiwitten).
Modelberekeningen laten zien dat moleculen als deze in of op de ijskorstjes rond interstellaire stofdeeltjes kunnen worden gevormd. Vermoed wordt dat ook aminozuren op deze manier ontstaan. (EE)
In Sagittarius B2, een omvangrijk stervormingsgebied nabij het centrum van onze Melkweg, is de organische verbinding isopropylcyanide gedetecteerd. Het molecuul – het grootste dat tot nu toe in een stervormingsgebied is aangetroffen – is opgespoord met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in het noorden van Chili (Science, 26 september).
Isopropylcyanide is een naaste verwante van het al eerder ontdekte n-propylcyanide. Beide moleculen bestaan uit vier koolstofatomen, zeven waterstofatomen en één stikstofatoom. Het verschil tussen de twee is dat isopropylcyanide geen lineair molecuul is, maar een zijtak vertoont.
Door die vertakte vorm vertoont isopropylcyanide van alle moleculen die in de interstellaire ruimte zijn opgespoord nog de meeste overeenkomst met de complexe organische moleculen die in meteorieten zijn aangetroffen. Bij deze laatste gaat het bijvoorbeeld om aminozuren (de bouwstenen van eiwitten).
Modelberekeningen laten zien dat moleculen als deze in of op de ijskorstjes rond interstellaire stofdeeltjes kunnen worden gevormd. Vermoed wordt dat ook aminozuren op deze manier ontstaan. (EE)
Een team van de universiteit van Hertfordshire, onder leiding van de Belgische astronoom Geert Barentsen, heeft een nieuwe catalogus samengesteld van het noordelijke deel van onze Melkweg. De catalogus, waaraan tien jaar is gewerkt, bevat gegevens van 219 miljoen sterren (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 16 september).
Vanaf donkere plekken op aarde is vaak een vage band van licht langs de hemel te zien. Deze band – de Melkweg – is de schijf van het sterrenstelsel waar onze zon deel van uitmaakt. Omdat wij ons ín die ongeveer 100.000 lichtjaar grote schijf bevinden, zien we die schijf vrijwel precies van opzij.
Ook de paar duizend afzonderlijke sterren die we met het blote oog aan de nachthemel zien staan, maken deel uit van de Melkweg. Dat is echter maar het topje van de ijsberg. Als je een grote telescoop – in dit geval de 2,5-meter Isaac Newtontelescoop op La Palma – op de Melkweg richt, lost deze op in honderden miljoenen sterren.
In het kader van de ‘INT Photometric H-alpha Survey of the Northern Galactic Plane’ (IPHAS), is een groot gedeelte van deze sterren in kaart gebracht. De zwakste sterren in de catalogus zijn een miljoen keer zwakker dan de zwakste sterren die we met het blote oog kunnen waarnemen. (EE)
Een team van de universiteit van Hertfordshire, onder leiding van de Belgische astronoom Geert Barentsen, heeft een nieuwe catalogus samengesteld van het noordelijke deel van onze Melkweg. De catalogus, waaraan tien jaar is gewerkt, bevat gegevens van 219 miljoen sterren (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 16 september).
Vanaf donkere plekken op aarde is vaak een vage band van licht langs de hemel te zien. Deze band – de Melkweg – is de schijf van het sterrenstelsel waar onze zon deel van uitmaakt. Omdat wij ons ín die ongeveer 100.000 lichtjaar grote schijf bevinden, zien we die schijf vrijwel precies van opzij.
Ook de paar duizend afzonderlijke sterren die we met het blote oog aan de nachthemel zien staan, maken deel uit van de Melkweg. Dat is echter maar het topje van de ijsberg. Als je een grote telescoop – in dit geval de 2,5-meter Isaac Newtontelescoop op La Palma – op de Melkweg richt, lost deze op in honderden miljoenen sterren.
In het kader van de ‘INT Photometric H-alpha Survey of the Northern Galactic Plane’ (IPHAS), is een groot gedeelte van deze sterren in kaart gebracht. De zwakste sterren in de catalogus zijn een miljoen keer zwakker dan de zwakste sterren die we met het blote oog kunnen waarnemen. (EE)
Theoretici van Durham University in het Verenigd Koninkrijk hebben een mogelijke oplossing bedacht voor het probleem van de ontbrekende dwergstelsels. Volgens het kosmologische standaardmodel zijn sterrenstelsels ontstaan uit samenballingen van mysterieuze donkere materie - materie die alleen via de zwaartekracht een wisselwerking vertoont met 'gewone' deeltjes. Computersimulaties van dat proces laten echter zien dat een sterrenstelsel zoals ons eigen Melkwegstelsel dan omgeven zou moeten worden door een zeer groot aantal kleinere donkere-materie-halo's. Die zouden we moeten waarnemen in de vorm van vele honderden of misschien zelfs enkele duizenden dwergsterrenstelsels. In plaats daarvan zijn er in de omgeving van het Melkwegstelsel slechts een dozijn dwergstelsels ontdekt.
\r\nIn een artikel in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society presenteren de onderzoekers, onder leiding van Celine Boehm, nu computersimulaties van een heelal waarin de donkere materie toch een bepaalde mate van interactie vertoont met massaloze (of vrijwel massaloze) deeltjes, zoals fotonen (lichtdeeltjes) en neutrino's. Door die wisselwerking worden de donkeremateriedeeltjes 'verstrooid', en zullen er minder kleine halo's ontstaan. De simulaties zijn uitgevoerd met de COSMA-supercomputer van Durham University. (GS)
Theoretici van Durham University in het Verenigd Koninkrijk hebben een mogelijke oplossing bedacht voor het probleem van de ontbrekende dwergstelsels. Volgens het kosmologische standaardmodel zijn sterrenstelsels ontstaan uit samenballingen van mysterieuze donkere materie - materie die alleen via de zwaartekracht een wisselwerking vertoont met 'gewone' deeltjes. Computersimulaties van dat proces laten echter zien dat een sterrenstelsel zoals ons eigen Melkwegstelsel dan omgeven zou moeten worden door een zeer groot aantal kleinere donkere-materie-halo's. Die zouden we moeten waarnemen in de vorm van vele honderden of misschien zelfs enkele duizenden dwergsterrenstelsels. In plaats daarvan zijn er in de omgeving van het Melkwegstelsel slechts een dozijn dwergstelsels ontdekt.
\r\nIn een artikel in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society presenteren de onderzoekers, onder leiding van Celine Boehm, nu computersimulaties van een heelal waarin de donkere materie toch een bepaalde mate van interactie vertoont met massaloze (of vrijwel massaloze) deeltjes, zoals fotonen (lichtdeeltjes) en neutrino's. Door die wisselwerking worden de donkeremateriedeeltjes 'verstrooid', en zullen er minder kleine halo's ontstaan. De simulaties zijn uitgevoerd met de COSMA-supercomputer van Durham University. (GS)
De Lokale Supercluster – de verzameling van een honderdtal groepen en clusters van sterrenstelsels waartoe ook onze Melkweg behoort – maakt deel uit van een veel groter geheel. Tot die conclusie komt een internationaal team van astronomen op basis van een nieuwe driedimensionale kaart van sterrenstelsels (Nature, 4 september).
\r\nSterrenstelsels zijn niet willekeurig verdeeld over het heelal. Ze vormen groepen van enkele tientallen stelsels, zoals onze eigen Lokale Groep, en clusters die uit honderden stelsels kunnen bestaan. Deze groepen en clusters vormen op hun beurt lange ketens, die filamenten worden genoemd.
\r\nWaar deze filamenten elkaar kruisen komen we nog grotere samenscholingen van sterrenstelsels tegen: de superclusters. Deze kolossale structuren, met afmetingen van honderden miljoenen lichtjaren, zijn onderling verweven. Daardoor laat zich moeilijk vaststellen waar de ene supercluster ophoudt en de andere begint.
\r\nDe astronomen hebben nu een nieuwe manier bedacht om de grenzen tussen superclusters te kunnen bepalen. Ze hebben gekeken naar de bewegingen van de sterrenstelsels in onze kosmische ‘achtertuin’.
\r\nEen sterrenstelsel dat zich ongeveer op de grens van twee superclusters bevindt, raakt verwikkeld in een krachtmeting tussen de zwaartekrachtsaantrekkingen van de beide kolossen. De beweging van het stelsel verraadt welke supercluster deze touwtrekwedstrijd zal winnen.
\r\nOp die manier hebben de astronomen vastgesteld dat onze Melkweg zich in de uithoek van een 500 miljoen lichtjaar grote supercluster bevindt. Voor deze supercluster, die naar schatting 100.000 sterrenstelsels telt, is de naam Laniakea bedacht. Dat is een samentrekking van de Hawaïaanse woorden ‘lani’ (hemel) en ‘akea’ (immens). (EE)
De Lokale Supercluster – de verzameling van een honderdtal groepen en clusters van sterrenstelsels waartoe ook onze Melkweg behoort – maakt deel uit van een veel groter geheel. Tot die conclusie komt een internationaal team van astronomen op basis van een nieuwe driedimensionale kaart van sterrenstelsels (Nature, 4 september).
\r\nSterrenstelsels zijn niet willekeurig verdeeld over het heelal. Ze vormen groepen van enkele tientallen stelsels, zoals onze eigen Lokale Groep, en clusters die uit honderden stelsels kunnen bestaan. Deze groepen en clusters vormen op hun beurt lange ketens, die filamenten worden genoemd.
\r\nWaar deze filamenten elkaar kruisen komen we nog grotere samenscholingen van sterrenstelsels tegen: de superclusters. Deze kolossale structuren, met afmetingen van honderden miljoenen lichtjaren, zijn onderling verweven. Daardoor laat zich moeilijk vaststellen waar de ene supercluster ophoudt en de andere begint.
\r\nDe astronomen hebben nu een nieuwe manier bedacht om de grenzen tussen superclusters te kunnen bepalen. Ze hebben gekeken naar de bewegingen van de sterrenstelsels in onze kosmische ‘achtertuin’.
\r\nEen sterrenstelsel dat zich ongeveer op de grens van twee superclusters bevindt, raakt verwikkeld in een krachtmeting tussen de zwaartekrachtsaantrekkingen van de beide kolossen. De beweging van het stelsel verraadt welke supercluster deze touwtrekwedstrijd zal winnen.
\r\nOp die manier hebben de astronomen vastgesteld dat onze Melkweg zich in de uithoek van een 500 miljoen lichtjaar grote supercluster bevindt. Voor deze supercluster, die naar schatting 100.000 sterrenstelsels telt, is de naam Laniakea bedacht. Dat is een samentrekking van de Hawaïaanse woorden ‘lani’ (hemel) en ‘akea’ (immens). (EE)
Een internationaal team van sterrenkundigen, onder wie Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft voor het eerst de verdeling in kaart gebracht van mysterieuze moleculen in de interstellaire ruimte die verantwoordelijk zijn voor de zogeheten 'diffuse interstellaire banden' (DIBs) in het spectrum van sterren. Deze relatief brede absorptiebanden werden in 1922 ontdekt, maar tot nu toe is het niet gelukt om te achterhalen door welke moleculen ze veroorzaakt worden. Vermoedelijk gaat het om grote, complexe en mogelijk organische (koolstofhoudende) macromoleculen die vele honderden atomen bevatten.
\r\nMet het RAVE-experiment (RAdial VElocity) - een spectroscoop op de UK Schmidt Telescope in Australië, zijn de spectra van enkele honderdduizenden sterren opgemeten, en op basis hiervan is de ruimtelijke verdeling van de DIB-producerende moleculen tot op ca. tienduizend lichtjaar afstand van de aarde in kaart gebracht. Die blijkt anders te zijn dan de verdeling van interstellaire stofdeeltjes - een eerste mogelijke aanwijzing in de oplossing van het DIB-mysterie.
\r\nDe resultaten zijn deze week gepubliceerd in Science. (GS)
Een internationaal team van sterrenkundigen, onder wie Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft voor het eerst de verdeling in kaart gebracht van mysterieuze moleculen in de interstellaire ruimte die verantwoordelijk zijn voor de zogeheten 'diffuse interstellaire banden' (DIBs) in het spectrum van sterren. Deze relatief brede absorptiebanden werden in 1922 ontdekt, maar tot nu toe is het niet gelukt om te achterhalen door welke moleculen ze veroorzaakt worden. Vermoedelijk gaat het om grote, complexe en mogelijk organische (koolstofhoudende) macromoleculen die vele honderden atomen bevatten.
\r\nMet het RAVE-experiment (RAdial VElocity) - een spectroscoop op de UK Schmidt Telescope in Australië, zijn de spectra van enkele honderdduizenden sterren opgemeten, en op basis hiervan is de ruimtelijke verdeling van de DIB-producerende moleculen tot op ca. tienduizend lichtjaar afstand van de aarde in kaart gebracht. Die blijkt anders te zijn dan de verdeling van interstellaire stofdeeltjes - een eerste mogelijke aanwijzing in de oplossing van het DIB-mysterie.
\r\nDe resultaten zijn deze week gepubliceerd in Science. (GS)
Dankzij de hulp van 'burgerwetenschappers' (citizen scientists) hebben astronomen voor het eerst microscopisch kleine stofdeeltjes in handen die afkomstig zijn uit de interstellaire ruimte, dus van buiten ons eigen zonnestelsel. De stofjes zijn gevonden in de stofcollectoren van de Amerikaanse komeetverkenner Stardust, die in 1999 werd gelanceerd, in 2004 door de coma (de ijle 'dampkring' van gas en stof) van komeet Wild 2 vloog, en in 2006 capsules met opgevangen stofjes op aarde afleverde.
\r\nDe snel bewegende stofdeeltjes lieten microscopisch dunne 'inslagsporen' achter in het aerogelmateriaal van de stofdetectoren. Via het citizen science-project Stardust@home hebben enkele tienduizenden vrijwilligers microscoop-opnamen van het aerogel bestudeerd om de sporen te vinden. Een van de twee detectoren van Stardust was zo gericht dat hij komeetstofjes moest opvangen; de andere was precies andersom georiënteerd, en zou mogelijkerwijs stofjes uit de interstellaire ruimte kunnen opvangen.
\r\nIn Science wordt deze week de ontdekking gepubliceerd van zeven van die interstellaire stofdeeltjes. Twee daarvan (Orion en Hylabrook gedoopt) zijn ontdekt door de 'Dusters' van Stardust@home. Zij vonden ook een derde spoor van een interstellair stofdeeltjes dat echter volledig is verdampt. De vier overige interstellaire stofdeeltjes zijn ontdekt door onderzoekers van het Naval Research Laboratory in het aluminium tussen de afzonderlijke aerogel-tegels.
\r\nDe interstellaire stofjes zijn buitengewoon poreus, en bevatten onder andere olivijnkristallen. Ze zijn mogelijk afkomstig uit de protoplanetaire schijf rond een andere ster dan de zon. Sommige stofjes blijken ook zwavel te bevatten.
\r\nNog lang niet alle aerogel-tegels van Stardust zijn onderzocht. De verwachting is dat er de komende tijd nog meer interstellaire stofdeeltjes gevonden zullen worden. (GS)
Dankzij de hulp van 'burgerwetenschappers' (citizen scientists) hebben astronomen voor het eerst microscopisch kleine stofdeeltjes in handen die afkomstig zijn uit de interstellaire ruimte, dus van buiten ons eigen zonnestelsel. De stofjes zijn gevonden in de stofcollectoren van de Amerikaanse komeetverkenner Stardust, die in 1999 werd gelanceerd, in 2004 door de coma (de ijle 'dampkring' van gas en stof) van komeet Wild 2 vloog, en in 2006 capsules met opgevangen stofjes op aarde afleverde.
\r\nDe snel bewegende stofdeeltjes lieten microscopisch dunne 'inslagsporen' achter in het aerogelmateriaal van de stofdetectoren. Via het citizen science-project Stardust@home hebben enkele tienduizenden vrijwilligers microscoop-opnamen van het aerogel bestudeerd om de sporen te vinden. Een van de twee detectoren van Stardust was zo gericht dat hij komeetstofjes moest opvangen; de andere was precies andersom georiënteerd, en zou mogelijkerwijs stofjes uit de interstellaire ruimte kunnen opvangen.
\r\nIn Science wordt deze week de ontdekking gepubliceerd van zeven van die interstellaire stofdeeltjes. Twee daarvan (Orion en Hylabrook gedoopt) zijn ontdekt door de 'Dusters' van Stardust@home. Zij vonden ook een derde spoor van een interstellair stofdeeltjes dat echter volledig is verdampt. De vier overige interstellaire stofdeeltjes zijn ontdekt door onderzoekers van het Naval Research Laboratory in het aluminium tussen de afzonderlijke aerogel-tegels.
\r\nDe interstellaire stofjes zijn buitengewoon poreus, en bevatten onder andere olivijnkristallen. Ze zijn mogelijk afkomstig uit de protoplanetaire schijf rond een andere ster dan de zon. Sommige stofjes blijken ook zwavel te bevatten.
\r\nNog lang niet alle aerogel-tegels van Stardust zijn onderzocht. De verwachting is dat er de komende tijd nog meer interstellaire stofdeeltjes gevonden zullen worden. (GS)
De bolvormige sterrenhoop IC 4499 blijkt toch zo'n 12 miljard jaar oud te zijn - ongeveer even oud als het Melkwegstelsel. In de jaren negentig leken sommige metingen op een veel jongere leeftijd te wijzen, wat niet goed verklaard kon worden: algemeen wordt aangenomen dat bolvormige sterrenhopen tot de oudste objecten in het Melkwegstelsel behoren. Nieuwe waarnemingen en metingen die verricht zijn met de Hubble Space Telescope wijzen nu uit dat IC 4499 toch even 'bejaard' is als andere bolhopen in het Melkwegstelsel.
\r\nUit de Hubble-metingen volgt ook dat de sterren in IC 4499 allemaal dezelfde leeftijd hebben. De grootste en zwaarste bolvormige sterrenhopen in het Melkwegstelsel bevatten soms verscheidene generaties van sterren; in de kleinere en lichtere exemplaren zijn alle sterren altijd even oud. (GS)
De bolvormige sterrenhoop IC 4499 blijkt toch zo'n 12 miljard jaar oud te zijn - ongeveer even oud als het Melkwegstelsel. In de jaren negentig leken sommige metingen op een veel jongere leeftijd te wijzen, wat niet goed verklaard kon worden: algemeen wordt aangenomen dat bolvormige sterrenhopen tot de oudste objecten in het Melkwegstelsel behoren. Nieuwe waarnemingen en metingen die verricht zijn met de Hubble Space Telescope wijzen nu uit dat IC 4499 toch even 'bejaard' is als andere bolhopen in het Melkwegstelsel.
\r\nUit de Hubble-metingen volgt ook dat de sterren in IC 4499 allemaal dezelfde leeftijd hebben. De grootste en zwaarste bolvormige sterrenhopen in het Melkwegstelsel bevatten soms verscheidene generaties van sterren; in de kleinere en lichtere exemplaren zijn alle sterren altijd even oud. (GS)
Een team van Leidse astronomen heeft de 'chemische vingerafdruk' van het kleinste aromatische molecuul bepaald. Volgens astrochemische modellen komt dit molecuul veel voor in het heelal, maar omdat het molecuul niet herkenbaar was, kon er niet gericht met telescopen naar worden gezocht. Na een decennialange zoektocht, is eindelijk het lichtspectrum in het laboratorium gemeten. Het molecuul is een belangrijk tussenproduct in een scala aan astrochemische reacties waarbij uiteindelijk moleculen worden gevormd die een rol spelen bij het ontstaan van leven. Het onderzoek is online gepubliceerd in The Astrophysical Journal Letters.
\r\nHet molecuul waarvan het lichtspectrum in het laboratorium is bepaald heet Cyclopropenyl-ion. Het is het kleinste aromatische molecuul en bestaat uit een ring van drie koolstofatomen met ieder een waterstofatoom. Het geladen deeltje gaat gemakkelijk nieuwe verbindingen aan met andere atomen en moleculen en is daarom in de ruimte van belang bij tientallen chemische reacties. Omdat het absorptiespectrum nu gemeten is, kunnen astronomen onderzoeken waar en hoeveel van deze moleculen in kosmische gaswolken tussen en rondom sterren voorkomen.
\r\nPostdoc Dongfeng Zhao, werkzaam in het laboratorium voor astrofysica van de Sterrewacht Leiden: \"Er bestaan een paar belangrijke moleculen waarvoor het maar niet wil lukken om de chemische vingerafdruk te meten. Het Cyclopropenyl-ion mag nu van de lijst.\" Hiervoor moesten wel meerdere moeilijkheden worden opgelost. Zo moest het molecuul ter plekke in een plasma worden gemaakt. In zo'n plasma ontstaan vele verschillende deeltjes die moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Het aantal moleculen is ook nog eens gering, waardoor bijzonder gevoelige metingen nodig zijn. Toch lukte het Zhao en masterstudente Kirstin Doney om het absorptiespectrum van het positief geladen Cyclopropenyl-ion te meten door twee superspiegels aan weerszijden van het plasma te plaatsen en een laserlichtbundel tienduizenden keren erdoor heen en weer te schieten. Wanneer zo’n molecuul in het plasma dan een beetje licht absorbeert, gaat de laserstraal minder vaak op en neer. Door vervolgens het aantal weerkaatsingen te meten voor elke kleur van de laserstraal kan het absorptiespectrum worden bepaald.
\r\nHet Cyclopropenyl-ion duikt in veel astrochemische modellen op, maar tot nu toe was het niet mogelijk om er daadwerkelijk in de ruimte naar op zoek te gaan. Astronomen kunnen nu met infraroodtelescopen de aanwezigheid van het molecuul bevestigen. Professor Harold Linnartz van de Sterrewacht Leiden: \"Dat zo'n belangrijke schakel nu in ons laboratorium het licht heeft gezien is een prachtig resultaat; een stukje van de universele puzzel is zichtbaar geworden. Aan anderen nu de uitdaging om het in de ruimte op de juiste plaats te leggen.\"
Een team van Leidse astronomen heeft de 'chemische vingerafdruk' van het kleinste aromatische molecuul bepaald. Volgens astrochemische modellen komt dit molecuul veel voor in het heelal, maar omdat het molecuul niet herkenbaar was, kon er niet gericht met telescopen naar worden gezocht. Na een decennialange zoektocht, is eindelijk het lichtspectrum in het laboratorium gemeten. Het molecuul is een belangrijk tussenproduct in een scala aan astrochemische reacties waarbij uiteindelijk moleculen worden gevormd die een rol spelen bij het ontstaan van leven. Het onderzoek is online gepubliceerd in The Astrophysical Journal Letters.
\r\nHet molecuul waarvan het lichtspectrum in het laboratorium is bepaald heet Cyclopropenyl-ion. Het is het kleinste aromatische molecuul en bestaat uit een ring van drie koolstofatomen met ieder een waterstofatoom. Het geladen deeltje gaat gemakkelijk nieuwe verbindingen aan met andere atomen en moleculen en is daarom in de ruimte van belang bij tientallen chemische reacties. Omdat het absorptiespectrum nu gemeten is, kunnen astronomen onderzoeken waar en hoeveel van deze moleculen in kosmische gaswolken tussen en rondom sterren voorkomen.
\r\nPostdoc Dongfeng Zhao, werkzaam in het laboratorium voor astrofysica van de Sterrewacht Leiden: \"Er bestaan een paar belangrijke moleculen waarvoor het maar niet wil lukken om de chemische vingerafdruk te meten. Het Cyclopropenyl-ion mag nu van de lijst.\" Hiervoor moesten wel meerdere moeilijkheden worden opgelost. Zo moest het molecuul ter plekke in een plasma worden gemaakt. In zo'n plasma ontstaan vele verschillende deeltjes die moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Het aantal moleculen is ook nog eens gering, waardoor bijzonder gevoelige metingen nodig zijn. Toch lukte het Zhao en masterstudente Kirstin Doney om het absorptiespectrum van het positief geladen Cyclopropenyl-ion te meten door twee superspiegels aan weerszijden van het plasma te plaatsen en een laserlichtbundel tienduizenden keren erdoor heen en weer te schieten. Wanneer zo’n molecuul in het plasma dan een beetje licht absorbeert, gaat de laserstraal minder vaak op en neer. Door vervolgens het aantal weerkaatsingen te meten voor elke kleur van de laserstraal kan het absorptiespectrum worden bepaald.
\r\nHet Cyclopropenyl-ion duikt in veel astrochemische modellen op, maar tot nu toe was het niet mogelijk om er daadwerkelijk in de ruimte naar op zoek te gaan. Astronomen kunnen nu met infraroodtelescopen de aanwezigheid van het molecuul bevestigen. Professor Harold Linnartz van de Sterrewacht Leiden: \"Dat zo'n belangrijke schakel nu in ons laboratorium het licht heeft gezien is een prachtig resultaat; een stukje van de universele puzzel is zichtbaar geworden. Aan anderen nu de uitdaging om het in de ruimte op de juiste plaats te leggen.\"
Voor het eerst zijn astronomen erin geslaagd om nauwkeurig de totale massa’s te bepalen van de Melkweg, het stelsel waartoe onze zon behoort, en het naburige Andromedastelsel. Het resultaat: ‘Andromeda’ heeft ongeveer twee keer zoveel massa (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
De Melkweg en het Andromedastelsel zijn de twee grootste leden van een samenscholing van sterrenstelsels die de Lokale Groep wordt genoemd. Beide hebben een spiraalvorm en op het eerste gezicht zijn ze ook ongeveer even groot. Maar tot nu toe was onduidelijk hoe hun massa’s zich verhouden: alleen de hoeveelheid massa in de centrale delen van de twee stelsels was nauwkeurig bekend.
De nieuwe massabepaling is gebaseerd op recent gepubliceerde gegevens over de afstand tussen de Melkweg en het Andromedastelsel en over de snelheden waarmee de twee stelsels bewegen. Anders dan bij eerdere schattingen wordt daarbij de volledige bijdrage van de zogeheten donkere materie meegenomen – de nog steeds raadselachtige, onzichtbare substantie die ruim een kwart van de inhoud van het heelal voor zijn rekening neemt.
De astronomen schatten dat het Andromedastelsel twee keer zoveel donkere materie bevat als de Melkweg. En daarmee is het gelijk ook vrijwel twee keer zo ‘zwaar’. (EE)
Voor het eerst zijn astronomen erin geslaagd om nauwkeurig de totale massa’s te bepalen van de Melkweg, het stelsel waartoe onze zon behoort, en het naburige Andromedastelsel. Het resultaat: ‘Andromeda’ heeft ongeveer twee keer zoveel massa (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
De Melkweg en het Andromedastelsel zijn de twee grootste leden van een samenscholing van sterrenstelsels die de Lokale Groep wordt genoemd. Beide hebben een spiraalvorm en op het eerste gezicht zijn ze ook ongeveer even groot. Maar tot nu toe was onduidelijk hoe hun massa’s zich verhouden: alleen de hoeveelheid massa in de centrale delen van de twee stelsels was nauwkeurig bekend.
De nieuwe massabepaling is gebaseerd op recent gepubliceerde gegevens over de afstand tussen de Melkweg en het Andromedastelsel en over de snelheden waarmee de twee stelsels bewegen. Anders dan bij eerdere schattingen wordt daarbij de volledige bijdrage van de zogeheten donkere materie meegenomen – de nog steeds raadselachtige, onzichtbare substantie die ruim een kwart van de inhoud van het heelal voor zijn rekening neemt.
De astronomen schatten dat het Andromedastelsel twee keer zoveel donkere materie bevat als de Melkweg. En daarmee is het gelijk ook vrijwel twee keer zo ‘zwaar’. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Gaia kan eindelijk van start met zijn wetenschappelijk waarnemingsprogramma. Dat maakt de Europese ruimtevaartorganisatie ESA vandaag bekend. Gaia werd op 19 december 2013 gelanceerd. De komende vijf jaar moet hij van één miljard sterren in het Melkwegstelsel heel nauwkeurig posities en snelheden opmeten.
\r\nTijdens het uittesten van de ruimtetelescoop, die zich inmiddels in een baan rond de zon bevindt op 1,5 miljoen kilometer afstand van de aarde, kwamen enkele onverwachte problemen aan het licht. Zo bleek er sprake te zijn van afzetting van kleine hoeveelheden ijskristallen op enkele optische onderdelen. Ook komt er iets meer strooilicht in de telescoop terecht dan was voorzien, voornamelijk zonlicht dat op de een of andere manier toch achter het 10 meter grote zonnescherm weet door te dringen.
\r\nHet ijsprobleem lijkt grotendeels onder controle door tijdelijke opwarming van de optiek, hoewel ESA verwacht dat dat in de toekomst misschien nog een paar keer moet gebeuren. Het strooilichtprobleem valt niet eenvoudig te verhelpen; het zal tot gevolg hebben dat de meetnauwkeurigheid voor de zwakste sterren minder hoog is dan gehoopt.
\r\nNaar verwachting zal de eerste tussentijdse Gaia-catalogus in de zomer van 2016 gepubliceerd worden. (GS)
De Europese ruimtetelescoop Gaia kan eindelijk van start met zijn wetenschappelijk waarnemingsprogramma. Dat maakt de Europese ruimtevaartorganisatie ESA vandaag bekend. Gaia werd op 19 december 2013 gelanceerd. De komende vijf jaar moet hij van één miljard sterren in het Melkwegstelsel heel nauwkeurig posities en snelheden opmeten.
\r\nTijdens het uittesten van de ruimtetelescoop, die zich inmiddels in een baan rond de zon bevindt op 1,5 miljoen kilometer afstand van de aarde, kwamen enkele onverwachte problemen aan het licht. Zo bleek er sprake te zijn van afzetting van kleine hoeveelheden ijskristallen op enkele optische onderdelen. Ook komt er iets meer strooilicht in de telescoop terecht dan was voorzien, voornamelijk zonlicht dat op de een of andere manier toch achter het 10 meter grote zonnescherm weet door te dringen.
\r\nHet ijsprobleem lijkt grotendeels onder controle door tijdelijke opwarming van de optiek, hoewel ESA verwacht dat dat in de toekomst misschien nog een paar keer moet gebeuren. Het strooilichtprobleem valt niet eenvoudig te verhelpen; het zal tot gevolg hebben dat de meetnauwkeurigheid voor de zwakste sterren minder hoog is dan gehoopt.
\r\nNaar verwachting zal de eerste tussentijdse Gaia-catalogus in de zomer van 2016 gepubliceerd worden. (GS)
Zeker zestig procent van de zachte röntgenstraling uit het heelal is afkomstig uit de Local Hot Bubble - een grote 'bel' van zeer ijl, heet gas (plasma) waar de zon doorheen beweegt. Dat blijkt uit metingen van een röntgeninstrument aan boord van een sondeerraket. De resultaten zijn op 27 juli online gepubliceerd in Nature.
\r\nIn 1990 ontdekte de Duitse kunstmaan ROSAT al een kosmische 'achtergrond' van zachte röntgenstraling, met een relatief lange golflengte en een relatief geringe energie. De herkomst daarvan was echter lange tijd niet duidelijk. Het zou om röntgenstraling kunnen gaan die afkomstig is van plasma in de Local Hot Bubble, of om röntgenstraling die geproduceerd wordt door de wisselwerking van zonnewinddeeltjes met elektrisch geladen deeltjes in de interplanetaire ruimte in ons eigen zonnestelsel.
\r\nHet DXL-experiment (Diffuse X-ray emission from the Local galaxy), dat op 12 december 2012 een vijf minuten durende vlucht maakte aan boord van een Amerikaanse sondeerraket, heeft nu op overtuigende wijze aangetoond dat hooguit veertig procent van de zachte röntgenachtergrond afkomstig is uit ons eigen zonnestelsel. De rest wordt geproduceerd door het ijle plasma in de Local Hot Bubble.
\r\nDeze interstellaire 'bel' moet in de afgelopen 20 miljoen jaar zijn ontstaan door één of meer supernova-explosies in de omgeving van de zon. Er was al langer bekend dat de zon zich momenteel in een relatief 'leeg' gebied in het Melkwegstelsel bevindt; de DXL-metingen bieden voor het eerst informatie over het zeer ijle, hete gas in de bel. (GS)
Zeker zestig procent van de zachte röntgenstraling uit het heelal is afkomstig uit de Local Hot Bubble - een grote 'bel' van zeer ijl, heet gas (plasma) waar de zon doorheen beweegt. Dat blijkt uit metingen van een röntgeninstrument aan boord van een sondeerraket. De resultaten zijn op 27 juli online gepubliceerd in Nature.
\r\nIn 1990 ontdekte de Duitse kunstmaan ROSAT al een kosmische 'achtergrond' van zachte röntgenstraling, met een relatief lange golflengte en een relatief geringe energie. De herkomst daarvan was echter lange tijd niet duidelijk. Het zou om röntgenstraling kunnen gaan die afkomstig is van plasma in de Local Hot Bubble, of om röntgenstraling die geproduceerd wordt door de wisselwerking van zonnewinddeeltjes met elektrisch geladen deeltjes in de interplanetaire ruimte in ons eigen zonnestelsel.
\r\nHet DXL-experiment (Diffuse X-ray emission from the Local galaxy), dat op 12 december 2012 een vijf minuten durende vlucht maakte aan boord van een Amerikaanse sondeerraket, heeft nu op overtuigende wijze aangetoond dat hooguit veertig procent van de zachte röntgenachtergrond afkomstig is uit ons eigen zonnestelsel. De rest wordt geproduceerd door het ijle plasma in de Local Hot Bubble.
\r\nDeze interstellaire 'bel' moet in de afgelopen 20 miljoen jaar zijn ontstaan door één of meer supernova-explosies in de omgeving van de zon. Er was al langer bekend dat de zon zich momenteel in een relatief 'leeg' gebied in het Melkwegstelsel bevindt; de DXL-metingen bieden voor het eerst informatie over het zeer ijle, hete gas in de bel. (GS)
De aarde ligt onder vuur, en de geheimzinnige schutter bevindt zich ergens onder de staart van de Grote Beer. Uit dat gebied aan de hemel worden elektrisch geladen deeltjes op ons afgevuurd met 99,99999999999 procent van de lichtsnelheid. Elk subatomair projectiel heeft daardoor evenveel energie als een tennisbal die tijdens een Wimbledon-match geserveerd wordt door Roger Federer.
\r\nDe ultra-energetische deeljes zijn extreem zeldzaam. Ze komen ook vanuit andere richtingen, maar met een telescoop in Utah is nu ontdekt dat er onevenredig veel afkomstig zijn uit de ‘hot spot’ in de Grote Beer. Waar ze precies vandaan komen is nog onbekend. Vermoedelijk worden de deeltjes versneld in de directe omgeving van een superzwaar zwart gat in een ander sterrenstelsel, op tientallen miljoenen lichtjaren afstand.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Grote Beer schiet kosmische tennisballen op ons af", "pk_id": 36415, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De aarde ligt onder vuur, en de geheimzinnige schutter bevindt zich ergens onder de staart van de Grote Beer. Uit dat gebied aan de hemel worden elektrisch geladen deeltjes op ons afgevuurd met 99,99999999999 procent van de lichtsnelheid. Elk subatomair projectiel heeft daardoor evenveel energie als een tennisbal die tijdens een Wimbledon-match geserveerd wordt door Roger Federer.
\r\nDe ultra-energetische deeljes zijn extreem zeldzaam. Ze komen ook vanuit andere richtingen, maar met een telescoop in Utah is nu ontdekt dat er onevenredig veel afkomstig zijn uit de ‘hot spot’ in de Grote Beer. Waar ze precies vandaan komen is nog onbekend. Vermoedelijk worden de deeltjes versneld in de directe omgeving van een superzwaar zwart gat in een ander sterrenstelsel, op tientallen miljoenen lichtjaren afstand.
", "slug": "grote-beer-schiet-kosmische-tennisballen-op-ons-af", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2014, 7, 12, 12, 44, 19], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2014-07-12 12:44:19", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Grote Beer schiet kosmische tennisballen op ons af"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/verst-bekende-sterren-van-de-melkweg-ontdekt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het verre buitengebied van de Melkweg – de zogeheten halo — bevat waardevolle aanwijzingen over het ontstaan van ons sterrenstelsel. Maar de halo is zo ver weg en bevat zo weinig sterren dat er nog maar zeven sterren op afstanden van meer dan 400.000 lichtjaar ontdekt waren. Daar zijn nu twee nieuwe exemplaren bij gekomen.
De twee rode reuzensterren, die de aanduidingen ULAS J0744+25 en ULAS J0015+01, hebben gekregen bevinden zich op afstanden van respectievelijk 775.000 en 900.000 lichtjaar – een derde van de afstand tot het naburige Andromedastelsel. Daarmee zijn ze ruimschoots de verst bekende leden van onze Melkweg.
Rode reuzen zijn relatief schaars, maar zenden wel veel licht uit. Hierdoor zijn ze ook op zeer grote afstanden waarneembaar. Vermoedelijk bevat de halo, naast deze opvallende lichtbakens, ook nog vele miljoenen zwakkere sterren, zoals rode dwergen.
Het belang van ULAS J0744+25 en ULAS J0015+01 schuilt niet zozeer in hun recordafstanden, maar in het feit dat ze deel uitmaken van de halo van onze Melkweg. Volgens sommige astronomen is de halo vergelijkbaar met een wolk van galactische kruimels – de overblijfselen van de samensmelting van de Melkweg met een reeks kleinere sterrenstelsels. Door de populatie van verre rode reuzen in kaart te brengen hopen astronomen meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis van ons stelsel. (EE)
Het verre buitengebied van de Melkweg – de zogeheten halo — bevat waardevolle aanwijzingen over het ontstaan van ons sterrenstelsel. Maar de halo is zo ver weg en bevat zo weinig sterren dat er nog maar zeven sterren op afstanden van meer dan 400.000 lichtjaar ontdekt waren. Daar zijn nu twee nieuwe exemplaren bij gekomen.
De twee rode reuzensterren, die de aanduidingen ULAS J0744+25 en ULAS J0015+01, hebben gekregen bevinden zich op afstanden van respectievelijk 775.000 en 900.000 lichtjaar – een derde van de afstand tot het naburige Andromedastelsel. Daarmee zijn ze ruimschoots de verst bekende leden van onze Melkweg.
Rode reuzen zijn relatief schaars, maar zenden wel veel licht uit. Hierdoor zijn ze ook op zeer grote afstanden waarneembaar. Vermoedelijk bevat de halo, naast deze opvallende lichtbakens, ook nog vele miljoenen zwakkere sterren, zoals rode dwergen.
Het belang van ULAS J0744+25 en ULAS J0015+01 schuilt niet zozeer in hun recordafstanden, maar in het feit dat ze deel uitmaken van de halo van onze Melkweg. Volgens sommige astronomen is de halo vergelijkbaar met een wolk van galactische kruimels – de overblijfselen van de samensmelting van de Melkweg met een reeks kleinere sterrenstelsels. Door de populatie van verre rode reuzen in kaart te brengen hopen astronomen meer te weten te komen over de ontstaansgeschiedenis van ons stelsel. (EE)
Onze Melkweg kan veel langer sterren blijven produceren dan tot nu toe werd aangenomen. Eerdere berekeningen wezen erop dat de gasvoorraad van ons sterrenstelsel binnen enkele miljarden jaren uitgeput zou zijn. Dat zou tevens het einde betekenen van de vorming van nieuwe sterren. Nieuw onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop laat echter zien dat een grote gasstroom die op de Melkweg af komt vier keer zoveel gas bevat als gedacht.
De gasstroom, die zich over een afstand van meer dan een half miljoen lichtjaar uitstrekt, is afkomstig van de Magelhaense Wolken, twee kleine naburige sterrenstelsels. Het bestaan van die Magelhaense Stroom is al bijna vijftig jaar bekend, maar hoeveel watergas deze precies bevat bleef lang onduidelijk.
Waterstof komt namelijk in twee variëteiten voor. De neutrale vorm, waarbij elk atoom uit een proton en een elektron bestaat, laat zich gemakkelijk detecteren met radiotelescopen. Maar in geïoniseerde vorm, waarbij de atomen hun elektronen zijn kwijtgeraakt, zendt waterstof geen radiostraling uit. En dat maakt het gas veel moeilijker waarneembaar.
Astronomen hebben nu 69 verre sterrenstelsels waargenomen die vanaf de aarde gezien precies achter de Magelhaense Stroom staan. Daarbij is gemeten hoeveel van het ultraviolette licht van deze stelsels door de gasstroom wordt geabsorbeerd. Verrassend genoeg bleek daaruit dat de gasstroom voor het overgrote deel uit geïoniseerde waterstof bestaat.
Dat betekent dat de hoeveelheid waterstofgas in de Magelhaense Stroom tot nu toe zwaar is onderschat. Kwamen eerdere schattingen uit op een hoeveelheid van 500 miljoen zonsmassa’s, nu lijkt dat eerder twee miljard zonsmassa’s te zijn. En dan is de hoeveelheid heliumgas, die ongetwijfeld ook aanwezig is, niet eens meegerekend. (EE)
Onze Melkweg kan veel langer sterren blijven produceren dan tot nu toe werd aangenomen. Eerdere berekeningen wezen erop dat de gasvoorraad van ons sterrenstelsel binnen enkele miljarden jaren uitgeput zou zijn. Dat zou tevens het einde betekenen van de vorming van nieuwe sterren. Nieuw onderzoek met de Hubble-ruimtetelescoop laat echter zien dat een grote gasstroom die op de Melkweg af komt vier keer zoveel gas bevat als gedacht.
De gasstroom, die zich over een afstand van meer dan een half miljoen lichtjaar uitstrekt, is afkomstig van de Magelhaense Wolken, twee kleine naburige sterrenstelsels. Het bestaan van die Magelhaense Stroom is al bijna vijftig jaar bekend, maar hoeveel watergas deze precies bevat bleef lang onduidelijk.
Waterstof komt namelijk in twee variëteiten voor. De neutrale vorm, waarbij elk atoom uit een proton en een elektron bestaat, laat zich gemakkelijk detecteren met radiotelescopen. Maar in geïoniseerde vorm, waarbij de atomen hun elektronen zijn kwijtgeraakt, zendt waterstof geen radiostraling uit. En dat maakt het gas veel moeilijker waarneembaar.
Astronomen hebben nu 69 verre sterrenstelsels waargenomen die vanaf de aarde gezien precies achter de Magelhaense Stroom staan. Daarbij is gemeten hoeveel van het ultraviolette licht van deze stelsels door de gasstroom wordt geabsorbeerd. Verrassend genoeg bleek daaruit dat de gasstroom voor het overgrote deel uit geïoniseerde waterstof bestaat.
Dat betekent dat de hoeveelheid waterstofgas in de Magelhaense Stroom tot nu toe zwaar is onderschat. Kwamen eerdere schattingen uit op een hoeveelheid van 500 miljoen zonsmassa’s, nu lijkt dat eerder twee miljard zonsmassa’s te zijn. En dan is de hoeveelheid heliumgas, die ongetwijfeld ook aanwezig is, niet eens meegerekend. (EE)
Interstellair stof in het Melkwegstelsel vertoont een turbulente, fractale structuur en is niet per se georiënteerd langs de spiraalarmen. Dat blijkt uit driedimensionale kaarten van de verdeling van Melkwegstof die gemaakt zijn op basis van waarnemingen met de Isaac Newton Telescope op het Canarische eiland La Palma. De resultaten van de Isaac Newton Telescope Photometric H-alpha Survey of the Northern Galactic Plane (IPHAS) worden vandaag gepresenteerd op de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society in Portsmouth.
\r\nMet de 2,5-meter telescoop is de zogeheten extinctie (lichtabsorptie door stof) van ca. 38 miljoen sterren aan de noordelijke hemel opgemeten, voornamelijk in het deel van het Melkwegstelsel dat zich buiten de omloopbaan van de zon bevindt, tot op afstanden van ca. 12.000 lichtjaar. Uit de metingen kon ook de radiale afstand van het absorberende stof worden afgeleid, wat een driedimensionaal beeld van de verdeling opleverde. Het project werd geleid door Janet Drew van de University of Hertfordshire.
\r\nDoor de IPHAS-metingen in de toekomst te combineren met waarnemingen van de Europese Gaia-ruimtetelescoop, die van één miljard sterren afstanden, bewegingen en kleuren gaat opmeten, hopen astronomen een compleet beeld van de structuur en opbouw van het Melkwegstelsel te verkrijgen. (GS)
Interstellair stof in het Melkwegstelsel vertoont een turbulente, fractale structuur en is niet per se georiënteerd langs de spiraalarmen. Dat blijkt uit driedimensionale kaarten van de verdeling van Melkwegstof die gemaakt zijn op basis van waarnemingen met de Isaac Newton Telescope op het Canarische eiland La Palma. De resultaten van de Isaac Newton Telescope Photometric H-alpha Survey of the Northern Galactic Plane (IPHAS) worden vandaag gepresenteerd op de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society in Portsmouth.
\r\nMet de 2,5-meter telescoop is de zogeheten extinctie (lichtabsorptie door stof) van ca. 38 miljoen sterren aan de noordelijke hemel opgemeten, voornamelijk in het deel van het Melkwegstelsel dat zich buiten de omloopbaan van de zon bevindt, tot op afstanden van ca. 12.000 lichtjaar. Uit de metingen kon ook de radiale afstand van het absorberende stof worden afgeleid, wat een driedimensionaal beeld van de verdeling opleverde. Het project werd geleid door Janet Drew van de University of Hertfordshire.
\r\nDoor de IPHAS-metingen in de toekomst te combineren met waarnemingen van de Europese Gaia-ruimtetelescoop, die van één miljard sterren afstanden, bewegingen en kleuren gaat opmeten, hopen astronomen een compleet beeld van de structuur en opbouw van het Melkwegstelsel te verkrijgen. (GS)
Onder invloed van energierijke ultraviolette straling kunnen in de omgeving van stervende sterren moleculen ontstaan die nodig zijn voor de vorming van water. Dat blijkt uit twee studies die zijn uitgevoerd op basis van waarnemingen van de Europese infraroodruimtetelescoop Herschel.
\r\nHerschel heeft metingen verricht aan planetaire nevels - uitdijende gasschillen die de ruimte in geblazen worden door sterren zoals de zon die aan het eind van hun leven zijn gekomen. De nevels worden tot gloeien gebracht door de ultraviolette straling van de stervende ster, die ineenschrompelt tot een kleine, hete witte dwerg.
\r\nIn planetaire nevels komen relatief veel koolstof-, zuurstof- en stikstofatomen voor, soms als onderdeel van eenvoudige moleculen zoals koolmonoxide. Algemeen werd aangenomen dat de energierijke straling van de witte dwerg de vorming van andere moleculen verhindert.
\r\nIn planetaire nevels met een extreem hete centrale ster (tot meer dan 100.000 graden) is nu echter ook het molecuul OH+ (geïoniseerd hydroxyl) aangetroffen - een van de bouwstenen van watermoleculen. In de nabijgelegen Helixnevel bleek dit molecuul vooral voor te komen in gebieden waar koolmonoxide (CO) onder invloed van de ultraviolette straling wordt gedissocieerd.
\r\nHet idee is nu dat de energierijke straling juist in gebiedjes met een hogere dichtheid tot onverwachte chemische processen aanleiding kan geven. Op die manier kunnen rond stervende sterren de 'bouwstenen' gevormd worden voor watermoleculen (H2O). Of dat in de onderzochte planetaire nevels ook daadwerkelijk gebeurt, is overigens zeer onzeker.
\r\nDe twee studies zijn uitgevoerd door Isabel Aleman van de Leidse Sterrewacht en door Mireya Etxaluze van het Instituto de Ciencia de los Materiales in Madrid. De resultaten zijn gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics. (GS)
Onder invloed van energierijke ultraviolette straling kunnen in de omgeving van stervende sterren moleculen ontstaan die nodig zijn voor de vorming van water. Dat blijkt uit twee studies die zijn uitgevoerd op basis van waarnemingen van de Europese infraroodruimtetelescoop Herschel.
\r\nHerschel heeft metingen verricht aan planetaire nevels - uitdijende gasschillen die de ruimte in geblazen worden door sterren zoals de zon die aan het eind van hun leven zijn gekomen. De nevels worden tot gloeien gebracht door de ultraviolette straling van de stervende ster, die ineenschrompelt tot een kleine, hete witte dwerg.
\r\nIn planetaire nevels komen relatief veel koolstof-, zuurstof- en stikstofatomen voor, soms als onderdeel van eenvoudige moleculen zoals koolmonoxide. Algemeen werd aangenomen dat de energierijke straling van de witte dwerg de vorming van andere moleculen verhindert.
\r\nIn planetaire nevels met een extreem hete centrale ster (tot meer dan 100.000 graden) is nu echter ook het molecuul OH+ (geïoniseerd hydroxyl) aangetroffen - een van de bouwstenen van watermoleculen. In de nabijgelegen Helixnevel bleek dit molecuul vooral voor te komen in gebieden waar koolmonoxide (CO) onder invloed van de ultraviolette straling wordt gedissocieerd.
\r\nHet idee is nu dat de energierijke straling juist in gebiedjes met een hogere dichtheid tot onverwachte chemische processen aanleiding kan geven. Op die manier kunnen rond stervende sterren de 'bouwstenen' gevormd worden voor watermoleculen (H2O). Of dat in de onderzochte planetaire nevels ook daadwerkelijk gebeurt, is overigens zeer onzeker.
\r\nDe twee studies zijn uitgevoerd door Isabel Aleman van de Leidse Sterrewacht en door Mireya Etxaluze van het Instituto de Ciencia de los Materiales in Madrid. De resultaten zijn gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics. (GS)
Turbulentie van ijl gas is verantwoordelijk voor het versterken van magnetische velden in de interstellaire ruimte. Dat beweren Britse en Amerikaanse onderzoekers in een artikel dat vandaag gepubliceerd wordt in Nature Physics.
\r\nIn de ruimte tussen de sterren komen relatief sterke magnetische velden voor, maar hoe die zijn ontstaan is niet altijd duidelijk. Zo blijken in supernovaresten - de uitdijende gasschillen die de ruimte in geblazen worden door exploderende sterren - magnetische velden voor te komen die ca. honderd maal zo sterk zijn als in de omringende ruimte.
\r\nMet laboratoriumproeven met extreem krachtige lasers bij het Rutherford Appleton Laboratory in het Verenigd Koninkrijk is nu aangetoond dat die magnetische versterking het gevolg kan zijn van turbulentie in het uitdijende gas. De proeven, uitgevoerd met extreem krachtige laseropstellingen, worden ondersteund door computersimulaties van theoretici aan de University of Chicago. (GS)
Turbulentie van ijl gas is verantwoordelijk voor het versterken van magnetische velden in de interstellaire ruimte. Dat beweren Britse en Amerikaanse onderzoekers in een artikel dat vandaag gepubliceerd wordt in Nature Physics.
\r\nIn de ruimte tussen de sterren komen relatief sterke magnetische velden voor, maar hoe die zijn ontstaan is niet altijd duidelijk. Zo blijken in supernovaresten - de uitdijende gasschillen die de ruimte in geblazen worden door exploderende sterren - magnetische velden voor te komen die ca. honderd maal zo sterk zijn als in de omringende ruimte.
\r\nMet laboratoriumproeven met extreem krachtige lasers bij het Rutherford Appleton Laboratory in het Verenigd Koninkrijk is nu aangetoond dat die magnetische versterking het gevolg kan zijn van turbulentie in het uitdijende gas. De proeven, uitgevoerd met extreem krachtige laseropstellingen, worden ondersteund door computersimulaties van theoretici aan de University of Chicago. (GS)
Een gaswolk die met hoge snelheid op onze Melkweg afstevent is gehuld in een schil van donkere materie. Dat blijkt uit een nieuwe analyse van gegevens die met de radiotelescoop van Green Bank (Virginia, VS) zijn verzameld. Astronomen vermoeden dat de hogesnelheidswolk, die bekendstaat als de Smith-wolk, zonder dat ‘harnas’ al lang geleden vergaan zou zijn.
Als verdere waarnemingen de aanwezigheid van de halo van donkere materie kunnen bevestigen, zou dat betekenen dat de Smith-wolk in feite alle ingrediënten van een klein, volwaardig sterrenstelsel bevat, maar dan in te geringe hoeveelheden. Oftewel: dan is het een mislukt dwergstelsel.
Eerder onderzoek heeft laten zien dat de Smith-wolk vele miljoenen jaren geleden al een keer door de schijf van het Melkwegstelsel is getrokken. Momenteel is hij ongeveer 8000 lichtjaar van die schijf verwijderd en komt hij met een snelheid van 250 kilometer per seconde dichterbij. Naar verwachting zal het over circa 30 miljoen jaar opnieuw tot een botsing komen.
Door een nauwkeurig model van het object te maken, zijn astronomen nu tot de conclusie gekomen dat een gaswolk als deze zulke stunts alleen kan overleven als hij uit méér bestaat dan een schamele hoeveelheid waterstofgas. Net als een echt sterrenstelsel zou hij aanzienlijke hoeveelheden donkere materie moeten bevatten – materie die wel massa heeft, maar geen waarneembare straling uitzendt. (EE)
Een gaswolk die met hoge snelheid op onze Melkweg afstevent is gehuld in een schil van donkere materie. Dat blijkt uit een nieuwe analyse van gegevens die met de radiotelescoop van Green Bank (Virginia, VS) zijn verzameld. Astronomen vermoeden dat de hogesnelheidswolk, die bekendstaat als de Smith-wolk, zonder dat ‘harnas’ al lang geleden vergaan zou zijn.
Als verdere waarnemingen de aanwezigheid van de halo van donkere materie kunnen bevestigen, zou dat betekenen dat de Smith-wolk in feite alle ingrediënten van een klein, volwaardig sterrenstelsel bevat, maar dan in te geringe hoeveelheden. Oftewel: dan is het een mislukt dwergstelsel.
Eerder onderzoek heeft laten zien dat de Smith-wolk vele miljoenen jaren geleden al een keer door de schijf van het Melkwegstelsel is getrokken. Momenteel is hij ongeveer 8000 lichtjaar van die schijf verwijderd en komt hij met een snelheid van 250 kilometer per seconde dichterbij. Naar verwachting zal het over circa 30 miljoen jaar opnieuw tot een botsing komen.
Door een nauwkeurig model van het object te maken, zijn astronomen nu tot de conclusie gekomen dat een gaswolk als deze zulke stunts alleen kan overleven als hij uit méér bestaat dan een schamele hoeveelheid waterstofgas. Net als een echt sterrenstelsel zou hij aanzienlijke hoeveelheden donkere materie moeten bevatten – materie die wel massa heeft, maar geen waarneembare straling uitzendt. (EE)
Astronomen uit Zuid-Afrika en Japan hebben voor het eerst sterren ontdekt in de ‘uitwaaierende’ gasschijf van ons Melkwegstelsel. De sterren bevinden zich van ons uit gezien aan de andere kant van het Melkwegcentrum, ver boven en onder het vlak waar het leeuwendeel van de sterren te vinden is (Nature, 15 mei).
De vijf sterren die nu zijn ontdekt zijn van een heel bijzonder soort: het zijn cepheïden – sterren die zeer regelmatige helderheidsveranderingen vertonen met perioden van enkele dagen of weken. Voor deze sterren bestaat een exacte relatie tussen de periode en de hoeveelheid licht die zij uitzenden. Om die reden spelen ze een belangrijke rol bij de afstandsbepaling in het heelal.
De ontdekking is van belang, omdat sterren als deze astronomen in staat stellen om de bestaande theorieën over sterrenstelsels te toetsen. Met name zullen de sterren, die zich met afstanden van ongeveer 80.000 lichtjaar nabij de (verre) rand van de Melkweg bevinden, meer inzicht kunnen geven in de verdeling van de raadselachtige donkere materie.
De meeste sterren van het Melkwegstelsel, inclusief de zon, zijn verdeeld over een platte schijf. Begin deze eeuw hebben radio-astronomen echter ontdekt dat het vele waterstofgas dat de Melkweg bevat aan de rand van de schijf naar boven en onder toe uitwaaiert. En dat geldt klaarblijkelijk ook voor de populatie van sterren. (EE)
Astronomen uit Zuid-Afrika en Japan hebben voor het eerst sterren ontdekt in de ‘uitwaaierende’ gasschijf van ons Melkwegstelsel. De sterren bevinden zich van ons uit gezien aan de andere kant van het Melkwegcentrum, ver boven en onder het vlak waar het leeuwendeel van de sterren te vinden is (Nature, 15 mei).
De vijf sterren die nu zijn ontdekt zijn van een heel bijzonder soort: het zijn cepheïden – sterren die zeer regelmatige helderheidsveranderingen vertonen met perioden van enkele dagen of weken. Voor deze sterren bestaat een exacte relatie tussen de periode en de hoeveelheid licht die zij uitzenden. Om die reden spelen ze een belangrijke rol bij de afstandsbepaling in het heelal.
De ontdekking is van belang, omdat sterren als deze astronomen in staat stellen om de bestaande theorieën over sterrenstelsels te toetsen. Met name zullen de sterren, die zich met afstanden van ongeveer 80.000 lichtjaar nabij de (verre) rand van de Melkweg bevinden, meer inzicht kunnen geven in de verdeling van de raadselachtige donkere materie.
De meeste sterren van het Melkwegstelsel, inclusief de zon, zijn verdeeld over een platte schijf. Begin deze eeuw hebben radio-astronomen echter ontdekt dat het vele waterstofgas dat de Melkweg bevat aan de rand van de schijf naar boven en onder toe uitwaaiert. En dat geldt klaarblijkelijk ook voor de populatie van sterren. (EE)
Astronomen hebben het vlak van onze Melkweg opnieuw in kaart gebracht en daarbij een groot aantal koude, dichte wolken van gas en stof ontdekt. Kennelijk gaat het om de geboorteplaatsen van sterren die beduidend meer massa hebben dan de zon.
Zware sterren ontstaan in de koudste gebieden van de Melkweg – diep in het inwendige van stofomhulsels die zo dicht zijn dat ze de straling van de sterren-in-wording vrijwel geheel absorberen. Om zulke objecten te kunnen opsporen, moet op golflengten worden waargenomen die langer zijn dan die van zichtbaar licht of infraroodstraling.
Bij hun onderzoek hebben de astronomen gebruik gemaakt van de APEX-telescoop. Deze staat op een hoogvlakte in het noorden van Chili, 5100 meter boven zeeniveau. Dat is een van de weinige plaatsen ter wereld van waaruit de langgolvige straling van koude objecten – zogeheten submillimeterstraling – goed waarneembaar is.
Een statistische analyse van de verzamelde gegevens laat zien dat het ontstaansproces van deze sterren maar heel kort duurt: gemiddeld slechts 75.000 jaar. Zware sterren ontstaan dus veel sneller dan lichte sterren zoals onze zon. (EE)
Astronomen hebben het vlak van onze Melkweg opnieuw in kaart gebracht en daarbij een groot aantal koude, dichte wolken van gas en stof ontdekt. Kennelijk gaat het om de geboorteplaatsen van sterren die beduidend meer massa hebben dan de zon.
Zware sterren ontstaan in de koudste gebieden van de Melkweg – diep in het inwendige van stofomhulsels die zo dicht zijn dat ze de straling van de sterren-in-wording vrijwel geheel absorberen. Om zulke objecten te kunnen opsporen, moet op golflengten worden waargenomen die langer zijn dan die van zichtbaar licht of infraroodstraling.
Bij hun onderzoek hebben de astronomen gebruik gemaakt van de APEX-telescoop. Deze staat op een hoogvlakte in het noorden van Chili, 5100 meter boven zeeniveau. Dat is een van de weinige plaatsen ter wereld van waaruit de langgolvige straling van koude objecten – zogeheten submillimeterstraling – goed waarneembaar is.
Een statistische analyse van de verzamelde gegevens laat zien dat het ontstaansproces van deze sterren maar heel kort duurt: gemiddeld slechts 75.000 jaar. Zware sterren ontstaan dus veel sneller dan lichte sterren zoals onze zon. (EE)
Een team van Amerikaanse en Chinese astronomen hebben een nieuwe hogesnelheidsster ontdekt. De ster, die met een snelheid van ruwweg twee miljoen km/uur beweegt, is de meest nabije en de op één na helderste in zijn soort.
Tot nu toe hebben astronomen een stuk of twintig hogesnelheidssterren opgespoord. Ze bevinden zich ver boven het vlak van ons Melkwegstelsel. De manier waarop ze bewegen wijst erop dat ze uit het Melkwegcentrum afkomstig zijn.
Vermoed wordt dat de opvallend snel bewegende sterren ooit deel uitmaakten van dubbelsterren die te dicht langs het superzware zwarte gat in het hart van ons Melkwegstelsel zijn gescheerd. Bij zo’n ontmoeting wordt een dubbelster uit elkaar getrokken: de ene ster komt in een krappe baan om het zwarte gat terecht, de andere wordt de Melkweg uit geslingerd.
De nieuwe hypersnelle ster is ontdekt met de Large Sky Area Multi-Object Fiber Spectroscopic Telescope (LAMOST), een 4-meter telescoop van de nationale sterrenwacht van China. Met deze telescoop wordt de verdeling van sterren in de Melkweg in kaart gebracht.
Ten opzichte van ons zonnestelsel heeft de hogesnelheidsster, die de aanduiding LAMOST-HVS1 heeft gekregen, een snelheid van 2,2 miljoen km/uur. Zijn snelheid ten opzichte van het centrum van de Melkweg bedraagt ongeveer 1,8 miljoen km/uur. Hoewel hij de meest nabije van alle hogesnelheidssterren is, is hij altijd nog ruim 40.000 lichtjaar van ons verwijderd. (EE)
Een team van Amerikaanse en Chinese astronomen hebben een nieuwe hogesnelheidsster ontdekt. De ster, die met een snelheid van ruwweg twee miljoen km/uur beweegt, is de meest nabije en de op één na helderste in zijn soort.
Tot nu toe hebben astronomen een stuk of twintig hogesnelheidssterren opgespoord. Ze bevinden zich ver boven het vlak van ons Melkwegstelsel. De manier waarop ze bewegen wijst erop dat ze uit het Melkwegcentrum afkomstig zijn.
Vermoed wordt dat de opvallend snel bewegende sterren ooit deel uitmaakten van dubbelsterren die te dicht langs het superzware zwarte gat in het hart van ons Melkwegstelsel zijn gescheerd. Bij zo’n ontmoeting wordt een dubbelster uit elkaar getrokken: de ene ster komt in een krappe baan om het zwarte gat terecht, de andere wordt de Melkweg uit geslingerd.
De nieuwe hypersnelle ster is ontdekt met de Large Sky Area Multi-Object Fiber Spectroscopic Telescope (LAMOST), een 4-meter telescoop van de nationale sterrenwacht van China. Met deze telescoop wordt de verdeling van sterren in de Melkweg in kaart gebracht.
Ten opzichte van ons zonnestelsel heeft de hogesnelheidsster, die de aanduiding LAMOST-HVS1 heeft gekregen, een snelheid van 2,2 miljoen km/uur. Zijn snelheid ten opzichte van het centrum van de Melkweg bedraagt ongeveer 1,8 miljoen km/uur. Hoewel hij de meest nabije van alle hogesnelheidssterren is, is hij altijd nog ruim 40.000 lichtjaar van ons verwijderd. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Planck heeft een hemelkaart gemaakt waarop de polarisatie zichtbaar is van de thermische straling die uitgezonden wordt door interstellaire stofdeeltjes. De polarisatiekaart brengt tevens het magnetisch veld van het Melkwegstelsel in beeld. De resultaten worden gepubliceerd in vier artikelen in Astronomy & Astrophysics.
\r\nInterstellaire stofdeeltjes zijn vaak langgerekt en roteren met hoge snelheid om hun as. In een magnetisch veld zullen ze zich bij voorkeur langs de magnetische veldlijnen oriënteren. Door die voorkeursrichting raakt de uitgezonden warmtestraling gepolariseerd. Op de nieuwe hemelkaart van Planck is de polarisatie het sterkst in de donker gekleurde gebieden. De richting van de polarisatie wordt aangegeven door de streepjespatronen.
\r\nPlanck heeft polarisatiemetingen in een groot aantal verschillende frequentiegebieden verricht. Daardoor moet het mogelijk zijn om de polarisatie die veroorzaakt wordt door interstellair stof te onderscheiden van de polarisatie in de kosmische achtergrondstraling, die afkomstig is van kort na de oerknal. Een nauwkeurige analyse van de Planck-metingen, die naaar verwachting komend najaar wordt gepubliceerd, zal uitwijzen of de polarisatiemetingen van de BICEP2-telescoop op de Zuidpool inderdaad zijn toe te schrijven aan de kosmische achtergrondstraling, zoals in maart werd geclaimd. (GS)
De Europese ruimtetelescoop Planck heeft een hemelkaart gemaakt waarop de polarisatie zichtbaar is van de thermische straling die uitgezonden wordt door interstellaire stofdeeltjes. De polarisatiekaart brengt tevens het magnetisch veld van het Melkwegstelsel in beeld. De resultaten worden gepubliceerd in vier artikelen in Astronomy & Astrophysics.
\r\nInterstellaire stofdeeltjes zijn vaak langgerekt en roteren met hoge snelheid om hun as. In een magnetisch veld zullen ze zich bij voorkeur langs de magnetische veldlijnen oriënteren. Door die voorkeursrichting raakt de uitgezonden warmtestraling gepolariseerd. Op de nieuwe hemelkaart van Planck is de polarisatie het sterkst in de donker gekleurde gebieden. De richting van de polarisatie wordt aangegeven door de streepjespatronen.
\r\nPlanck heeft polarisatiemetingen in een groot aantal verschillende frequentiegebieden verricht. Daardoor moet het mogelijk zijn om de polarisatie die veroorzaakt wordt door interstellair stof te onderscheiden van de polarisatie in de kosmische achtergrondstraling, die afkomstig is van kort na de oerknal. Een nauwkeurige analyse van de Planck-metingen, die naaar verwachting komend najaar wordt gepubliceerd, zal uitwijzen of de polarisatiemetingen van de BICEP2-telescoop op de Zuidpool inderdaad zijn toe te schrijven aan de kosmische achtergrondstraling, zoals in maart werd geclaimd. (GS)
Het lijkt erop dat de gaswolk ‘G2’, die het superzware zwarte gat in de kern van de Melkweg heel dicht is genaderd, nog ongeschonden is. Althans: in het nabij-infrarood was de gaswolk medio maart nog steeds detecteerbaar met de Keck II-telescoop op Hawaï.
Volgens de astronomen van de UCLA Galactic Center Group die deze waarnemingen hebben gedaan betekent dit waarschijnlijk dat G2 niet alleen uit gas bestaat, maar ook een ster bevat. Een gewone gaswolk zou inmiddels aan flarden moeten zijn getrokken.
G2 is in 2011 ontdekt met de Europese Very Large Telescope in Chili. Verwacht werd dat de gaswolk in de loop van dit voorjaar zou worden opgeslokt, maar dat is dus (nog?) niet gebeurd.
Voor astronomen die het verloop van de gebeurtenissen op röntgengolflengten volgen is dat geen leuk nieuws. Als G2 geheel uit gas bestond, zou hij geleidelijk door het galactische zwarte gat worden opgeslokt. En daarbij zou het gas zo heet worden, dat het hart van de Melkweg nog jarenlang een verhoogde röntgenhelderheid zou vertonen.
Nu het erop lijkt dat er een ster schuilgaat in G2, gaat dit röntgenfeestje mogelijk niet door. Een ster heeft genoeg substantie om de getijkrachten van het zwarte gat te weerstaan en zal er – met omringend gas en al – simpelweg vlak langs scheren. (EE)
Het lijkt erop dat de gaswolk ‘G2’, die het superzware zwarte gat in de kern van de Melkweg heel dicht is genaderd, nog ongeschonden is. Althans: in het nabij-infrarood was de gaswolk medio maart nog steeds detecteerbaar met de Keck II-telescoop op Hawaï.
Volgens de astronomen van de UCLA Galactic Center Group die deze waarnemingen hebben gedaan betekent dit waarschijnlijk dat G2 niet alleen uit gas bestaat, maar ook een ster bevat. Een gewone gaswolk zou inmiddels aan flarden moeten zijn getrokken.
G2 is in 2011 ontdekt met de Europese Very Large Telescope in Chili. Verwacht werd dat de gaswolk in de loop van dit voorjaar zou worden opgeslokt, maar dat is dus (nog?) niet gebeurd.
Voor astronomen die het verloop van de gebeurtenissen op röntgengolflengten volgen is dat geen leuk nieuws. Als G2 geheel uit gas bestond, zou hij geleidelijk door het galactische zwarte gat worden opgeslokt. En daarbij zou het gas zo heet worden, dat het hart van de Melkweg nog jarenlang een verhoogde röntgenhelderheid zou vertonen.
Nu het erop lijkt dat er een ster schuilgaat in G2, gaat dit röntgenfeestje mogelijk niet door. Een ster heeft genoeg substantie om de getijkrachten van het zwarte gat te weerstaan en zal er – met omringend gas en al – simpelweg vlak langs scheren. (EE)
Admit it: you love black holes. That’s why you started to read this review. Nothing to be ashamed about – everyone loves black holes. Like dinosaurs, they’re huge, dangerous, mysterious and completely out of reach. It’s hard not to get attracted to them (pun intended).
\r\nAmerican-Dutch astrophysicist Robert Sanders of the Kapteyn Institute at the University of Groningen, the Netherlands, surely is captivated by the supermassive black hole at the core of our home galaxy. His neat book is an engaging account of how astronomers worked their way into the shrouded heart of the Milky Way, eventually revealing the gravitational monster that hides there.
\r\nIt’s hard to imagine, but just one century ago, scientists had no clue about the dimensions and structure of our Milky Way, let alone about general relativity and black holes. It wasn’t until 1974 before Roger Blandford and Martin Rees theorized that supermassive black holes might lurk at the cores of many galaxies. Convincing proof for the existence of a 4.5-million-solar-mass black hole in the galactic centre, at a distance of a ‘mere’ 27,000 lightyears, didn’t come until the year 2000 or so.
\r\nSanders does a great job in sketching the history of galactic centre research, with all its breakthroughs and wrong turns. For instance, he explains why eminent astronomers like Jan Oort of Leiden Observatory wrongly believed that gas motions in the Milky Way’s core were the result of explosive events, and he outlines the fierce competition between the two teams who managed to chart the orbits of individual stars whirling around Sagittarius A*, as our own monster black hole is called.
\r\nIn describing the work of many theoreticians and observers, Sanders also provides a good idea of what science is all about: a capricious quest to understand the world in which we live.
\r\nSo, black hole lover, is this a book for you? Not if you’re looking for breathtaking artist’s impressions or speculations about spaghettification, worm holes and time travel. But if you’re after the real scientific story behind the discovery of the monster on our door step, this may well be the best book around.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.skyatnightmagazine.com/Default.asp?bhcp=1", "type": "publisher", "title": "BBC Sky at Night"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Revealing the Heart of the Galaxy", "pk_id": 36307, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Admit it: you love black holes. That’s why you started to read this review. Nothing to be ashamed about – everyone loves black holes. Like dinosaurs, they’re huge, dangerous, mysterious and completely out of reach. It’s hard not to get attracted to them (pun intended).
\r\nAmerican-Dutch astrophysicist Robert Sanders of the Kapteyn Institute at the University of Groningen, the Netherlands, surely is captivated by the supermassive black hole at the core of our home galaxy. His neat book is an engaging account of how astronomers worked their way into the shrouded heart of the Milky Way, eventually revealing the gravitational monster that hides there.
\r\nIt’s hard to imagine, but just one century ago, scientists had no clue about the dimensions and structure of our Milky Way, let alone about general relativity and black holes. It wasn’t until 1974 before Roger Blandford and Martin Rees theorized that supermassive black holes might lurk at the cores of many galaxies. Convincing proof for the existence of a 4.5-million-solar-mass black hole in the galactic centre, at a distance of a ‘mere’ 27,000 lightyears, didn’t come until the year 2000 or so.
\r\nSanders does a great job in sketching the history of galactic centre research, with all its breakthroughs and wrong turns. For instance, he explains why eminent astronomers like Jan Oort of Leiden Observatory wrongly believed that gas motions in the Milky Way’s core were the result of explosive events, and he outlines the fierce competition between the two teams who managed to chart the orbits of individual stars whirling around Sagittarius A*, as our own monster black hole is called.
\r\nIn describing the work of many theoreticians and observers, Sanders also provides a good idea of what science is all about: a capricious quest to understand the world in which we live.
\r\nSo, black hole lover, is this a book for you? Not if you’re looking for breathtaking artist’s impressions or speculations about spaghettification, worm holes and time travel. But if you’re after the real scientific story behind the discovery of the monster on our door step, this may well be the best book around.
", "slug": "revealing-heart-galaxy", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2014, 5, 1, 13, 40, 17], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2014-05-01 13:40:17", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Revealing the Heart of the Galaxy"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/sterrenstof-trekt-oerknalgolven-twijfel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De ‘vingerafdruk’ in de zwakke ‘echo’ van de oerknal die wordt toegeschreven aan rimpelingen in de ruimtetijd is mogelijk veroorzaakt door de restanten van een supernova-explosie. In het ergste geval zou dat de bejubelde ontdekking van vorige maand geheel onderuit halen. Maar het zou deze ook beter in overeenstemming kunnen brengen met andere waarnemingen.
Op 17 maart jl. maakten astronomen bekend dat ze met behulp van de BICEP2-telescoop op Antarctica sporen hadden ontdekt in de kosmische achtergrondstraling die door zwaartekrachtsgolven in het pasgeboren heelal zouden zijn veroorzaakt. Sommige wetenschappers reageerden direct al kritisch op de ontdekking, die het doorslaggevende bewijs zou zijn voor de zogeheten inflatie-hypothese.
In een nog niet gepubliceerd artikel opperen drie astronomen nu dat de polarisatiesignatuur die met BICEP2 is gedetecteerd niet – of niet helemaal – is veroorzaakt door zwaartekrachtsgolven kort na de oerknal, maar door stofdeeltjes in de interstellaire ruimte van onze eigen Melkweg. Volgens de astronomen hebben de BICEP2-onderzoekers daar weliswaar rekening mee gehouden, maar de mogelijke bijdrage van ijzerhoudende deeltjes over het hoofd gezien.
Zulke deeltjes zijn te vinden in de ijle, sterk uitgedijde restanten van supernova-explosies die lang geleden hebben plaatsgevonden. En een van de kolossale schillen van zo’n supernova blijkt dwars door het beeldveld van de BICEP2-telescoop te lopen.
Onduidelijk is nog of dit het volledige BICEP2-resultaat onderuit kan halen. Het is ook denkbaar dat de bijdrage van de ijzerdeeltjes juist het verschil verklaart met de voorlopige resultaten van metingen met de Europese Planck-satelliet, die een veel zwakkere vingerafdruk van de zwaartekrachtsgolven laten zien.
Het wachten is nu op de definitieve cijfers van Planck, die in oktober worden verwacht. (EE)
De ‘vingerafdruk’ in de zwakke ‘echo’ van de oerknal die wordt toegeschreven aan rimpelingen in de ruimtetijd is mogelijk veroorzaakt door de restanten van een supernova-explosie. In het ergste geval zou dat de bejubelde ontdekking van vorige maand geheel onderuit halen. Maar het zou deze ook beter in overeenstemming kunnen brengen met andere waarnemingen.
Op 17 maart jl. maakten astronomen bekend dat ze met behulp van de BICEP2-telescoop op Antarctica sporen hadden ontdekt in de kosmische achtergrondstraling die door zwaartekrachtsgolven in het pasgeboren heelal zouden zijn veroorzaakt. Sommige wetenschappers reageerden direct al kritisch op de ontdekking, die het doorslaggevende bewijs zou zijn voor de zogeheten inflatie-hypothese.
In een nog niet gepubliceerd artikel opperen drie astronomen nu dat de polarisatiesignatuur die met BICEP2 is gedetecteerd niet – of niet helemaal – is veroorzaakt door zwaartekrachtsgolven kort na de oerknal, maar door stofdeeltjes in de interstellaire ruimte van onze eigen Melkweg. Volgens de astronomen hebben de BICEP2-onderzoekers daar weliswaar rekening mee gehouden, maar de mogelijke bijdrage van ijzerhoudende deeltjes over het hoofd gezien.
Zulke deeltjes zijn te vinden in de ijle, sterk uitgedijde restanten van supernova-explosies die lang geleden hebben plaatsgevonden. En een van de kolossale schillen van zo’n supernova blijkt dwars door het beeldveld van de BICEP2-telescoop te lopen.
Onduidelijk is nog of dit het volledige BICEP2-resultaat onderuit kan halen. Het is ook denkbaar dat de bijdrage van de ijzerdeeltjes juist het verschil verklaart met de voorlopige resultaten van metingen met de Europese Planck-satelliet, die een veel zwakkere vingerafdruk van de zwaartekrachtsgolven laten zien.
Het wachten is nu op de definitieve cijfers van Planck, die in oktober worden verwacht. (EE)
Astronomen hebben, met radiotelescopen in Europa, de VS en Japan, de afstand tussen de aarde en het centrum van ons Melkwegstelsel bepaald. De uitkomst van de meting – de nauwkeurigste tot nu toe – is 27.190 lichtjaar.
Met behulp van de radiotelescopen hebben de astronomen de kleine, regelmatige verschuivingen gemeten die een object aan de hemel vertoont doordat de aarde in de loop van het jaar om de zon draait. Die zogeheten jaarlijkse parallax maakt het mogelijk om met behulp van eenvoudige driehoeksmeting de afstand tot dat object te berekenen.
De nieuwe meetwaarde komt voort uit een internationaal project waarbij de afstanden van meer dan stervormingsgebieden in de Melkweg zijn gemeten. Uiteindelijk moet dat project resulteren in een detailrijke kaart van ons sterrenstelsel, inclusief de precieze ligging van zijn spiraalarmen. (EE)
Astronomen hebben, met radiotelescopen in Europa, de VS en Japan, de afstand tussen de aarde en het centrum van ons Melkwegstelsel bepaald. De uitkomst van de meting – de nauwkeurigste tot nu toe – is 27.190 lichtjaar.
Met behulp van de radiotelescopen hebben de astronomen de kleine, regelmatige verschuivingen gemeten die een object aan de hemel vertoont doordat de aarde in de loop van het jaar om de zon draait. Die zogeheten jaarlijkse parallax maakt het mogelijk om met behulp van eenvoudige driehoeksmeting de afstand tot dat object te berekenen.
De nieuwe meetwaarde komt voort uit een internationaal project waarbij de afstanden van meer dan stervormingsgebieden in de Melkweg zijn gemeten. Uiteindelijk moet dat project resulteren in een detailrijke kaart van ons sterrenstelsel, inclusief de precieze ligging van zijn spiraalarmen. (EE)
Het verkennen van de Melkweg is vanaf nu een fluitje van een cent. Tijdens de TEDActive 2014 conferentie in het Canadese Vancouver heeft NASA een nieuw ‘inzoombaar’ 360-graden panorama van ons sterrenstelsel gepresenteerd. Het panorama is opgebouwd uit meer dan twee miljoen infraroodopnamen die de afgelopen tien jaar met de ruimtetelescoop Spitzer zijn gemaakt.
Het 20 gigapixels tellende mozaïek maakt gebruik van het WorldWide Telescope visualisatieplatform van Microsoft. Het beslaat maar ongeveer drie procent van onze hemel. De Melkweg is, vanwege onze positie binnen de schijf van ons sterrenstelsel, immers maar een smalle band aan de hemel.
Ruimtetelescoop Spitzer heeft sinds zijn lancering in 2003 alles bij elkaar 172 dagen naar de Melkweg ‘gekeken’. Anders dan optische telescopen kan hij door de grote hoeveelheden stof in ons sterrenstelsel heen kijken. Daardoor geven de Spitzer-gegevens een heel compleet beeld van de stellaire bevolking van de Melkweg en de stervorming die daarbinnen plaatsvindt.
Het nieuwe panorama zal straks worden gebruikt om onderzoeksgebieden te selecteren voor de James Webb Space Telescope. De lancering van deze nieuwe grote infrarood-ruimtetelescoop staat gepland voor 2018. (EE)
Het verkennen van de Melkweg is vanaf nu een fluitje van een cent. Tijdens de TEDActive 2014 conferentie in het Canadese Vancouver heeft NASA een nieuw ‘inzoombaar’ 360-graden panorama van ons sterrenstelsel gepresenteerd. Het panorama is opgebouwd uit meer dan twee miljoen infraroodopnamen die de afgelopen tien jaar met de ruimtetelescoop Spitzer zijn gemaakt.
Het 20 gigapixels tellende mozaïek maakt gebruik van het WorldWide Telescope visualisatieplatform van Microsoft. Het beslaat maar ongeveer drie procent van onze hemel. De Melkweg is, vanwege onze positie binnen de schijf van ons sterrenstelsel, immers maar een smalle band aan de hemel.
Ruimtetelescoop Spitzer heeft sinds zijn lancering in 2003 alles bij elkaar 172 dagen naar de Melkweg ‘gekeken’. Anders dan optische telescopen kan hij door de grote hoeveelheden stof in ons sterrenstelsel heen kijken. Daardoor geven de Spitzer-gegevens een heel compleet beeld van de stellaire bevolking van de Melkweg en de stervorming die daarbinnen plaatsvindt.
Het nieuwe panorama zal straks worden gebruikt om onderzoeksgebieden te selecteren voor de James Webb Space Telescope. De lancering van deze nieuwe grote infrarood-ruimtetelescoop staat gepland voor 2018. (EE)
De bepaling van de richting van het magnetische veld in de ruimte buiten het zonnestelsel door de Interstellar Boundary Explorer (IBEX) is in overeenstemming met recente waarnemingen van energierijke kosmische straling. Tot die conclusie komen Amerikaanse wetenschappers vandaag in de online-editie van Science. De ontdekking wijst erop dat de omstandigheden in de lokale interstellaire ruimte bepalend zijn voor de koers die de deeltjes van de kosmische straling in de directe omgeving van het zonnestelsel volgen.
IBEX is een NASA-satelliet die het overgangsgebied tussen het zonnestelsel en de interstellaire ruimte in kaart brengt. In 2009 ontdekte de satelliet een smalle gordel aan de rand van het zonnestelsel van waaruit atomen onze kant op komen. Modelberekeningen lieten zien dat deze gordel waarschijnlijk de plaats aangeeft waar neutrale waterstofatomen het magnetische veld van de interstellaire ruimte betreden. Metingen van energierijke kosmische straling, zoals gemeten door speciale detectors zoals Milagro en IceCube, lijken deze theorie te bevestigen.
Om de vorm van de heliosfeer – de reusachtige ‘bubbel’ die onze zonnestelsel omsluit en ons tegen kosmische straling beschermt – te kunnen begrijpen, is het zaak om te weten welke richting het magnetische veld buiten ons zonnestelsel heeft. Het feit dat zowel de door IBEX gemeten atomen als de veel energierijkere deeltjes van de kosmische straling dezelfde richting aan het interstellaire magnetische veld toekennen, vergroot het vertrouwen in de metingen. (EE)
De bepaling van de richting van het magnetische veld in de ruimte buiten het zonnestelsel door de Interstellar Boundary Explorer (IBEX) is in overeenstemming met recente waarnemingen van energierijke kosmische straling. Tot die conclusie komen Amerikaanse wetenschappers vandaag in de online-editie van Science. De ontdekking wijst erop dat de omstandigheden in de lokale interstellaire ruimte bepalend zijn voor de koers die de deeltjes van de kosmische straling in de directe omgeving van het zonnestelsel volgen.
IBEX is een NASA-satelliet die het overgangsgebied tussen het zonnestelsel en de interstellaire ruimte in kaart brengt. In 2009 ontdekte de satelliet een smalle gordel aan de rand van het zonnestelsel van waaruit atomen onze kant op komen. Modelberekeningen lieten zien dat deze gordel waarschijnlijk de plaats aangeeft waar neutrale waterstofatomen het magnetische veld van de interstellaire ruimte betreden. Metingen van energierijke kosmische straling, zoals gemeten door speciale detectors zoals Milagro en IceCube, lijken deze theorie te bevestigen.
Om de vorm van de heliosfeer – de reusachtige ‘bubbel’ die onze zonnestelsel omsluit en ons tegen kosmische straling beschermt – te kunnen begrijpen, is het zaak om te weten welke richting het magnetische veld buiten ons zonnestelsel heeft. Het feit dat zowel de door IBEX gemeten atomen als de veel energierijkere deeltjes van de kosmische straling dezelfde richting aan het interstellaire magnetische veld toekennen, vergroot het vertrouwen in de metingen. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Gaia, die over enkele maanden begint met het maken van een nauwkeurige, driedimensionale kaart van de Melkweg, heeft een testopname gemaakt van de sterrenhoop NGC 1818 in de Grote Magelhaense Wolk. De opname, bedoeld om de instrumenten van de ruimtetelescoop heel precies te kunnen afstellen, is een van de eerste echte foto’s die Gaia naar de aarde heeft gezonden. Ironisch genoeg zal het ook een de laatste zijn.
Zodra Gaia aan haar uitgebreide meetprogramma begint, zullen alleen kleine ‘uitsneden’ van haar kolossale hemelopnamen naar de aarde worden gezonden – alleen de stukjes waarop sterren staan. Dit om de toch al enorme datastroom van de ruimtetelescoop, die zich op anderhalf miljoen kilometer van de aarde bevindt, enigszins binnen de perken te houden.
In de loop van vijf jaar zal de ruimtetelescoop ongeveer een miljard sterren zeventig keer bekijken. Daartoe draait Gaia langzaam om haar as en wordt het licht van haar twee telescopen op één gigapixelcamera gebundeld. Om de gewenste meetnauwkeurigheid te bereiken moeten deze instrumenten zorgvuldig worden gekalibreerd. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Gaia, die over enkele maanden begint met het maken van een nauwkeurige, driedimensionale kaart van de Melkweg, heeft een testopname gemaakt van de sterrenhoop NGC 1818 in de Grote Magelhaense Wolk. De opname, bedoeld om de instrumenten van de ruimtetelescoop heel precies te kunnen afstellen, is een van de eerste echte foto’s die Gaia naar de aarde heeft gezonden. Ironisch genoeg zal het ook een de laatste zijn.
Zodra Gaia aan haar uitgebreide meetprogramma begint, zullen alleen kleine ‘uitsneden’ van haar kolossale hemelopnamen naar de aarde worden gezonden – alleen de stukjes waarop sterren staan. Dit om de toch al enorme datastroom van de ruimtetelescoop, die zich op anderhalf miljoen kilometer van de aarde bevindt, enigszins binnen de perken te houden.
In de loop van vijf jaar zal de ruimtetelescoop ongeveer een miljard sterren zeventig keer bekijken. Daartoe draait Gaia langzaam om haar as en wordt het licht van haar twee telescopen op één gigapixelcamera gebundeld. Om de gewenste meetnauwkeurigheid te bereiken moeten deze instrumenten zorgvuldig worden gekalibreerd. (EE)
Oude sterren uit de centrale delen van het Melkwegstelsel zijn naar buiten getransporteerd als gevolg van botsingen met kleine satellietstelsels in het verleden. Die conclusie trekken astronomen op basis van gedetailleerde spectroscopische metingen van sterren in de omgeving van de zon.
\r\nBinnen het RAVE-project (nauwkeurige snelheidsbepalingen van sterren) is ontdekt dat oude sterren in de omgeving van de zon minder hoge 'verticale' snelheden vertonen (loodrecht op het vlak van het Melkwegstelsel) dan je zou verwachten. Normaalgesproken zouden die verticale snelheden geleidelijk moeten toenemen naarmate een ster ouder wordt, zeker in de buitendelen van het Melkwegstelsel waar de zon zich bevindt. Dat blijkt voor sommige van de oudste sterren echter niet te kloppen.
\r\nDe mogelijke verklaring: in het verleden moet ons Melkwegstelsel regelmatig kleinere satellietstelsels hebben opgeslokt. Uit computersimulaties blijkt dat het Melkwegstelsel daarbij flink kan worden 'opgeschud' door allerlei zwaartekrachtseffecten: sterren uit de centrale delen kunnen naar buiten getransporteerd worden. In die centrale delen geldt de verwachte relatie tussen leeftijd en verticale snelheid niet. Op die manier is te verklaren hoe er nu in de omgeving van de zon oude sterren voorkomen die toch lage verticale snelheden hebben.
\r\nDe resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. (GS)
Oude sterren uit de centrale delen van het Melkwegstelsel zijn naar buiten getransporteerd als gevolg van botsingen met kleine satellietstelsels in het verleden. Die conclusie trekken astronomen op basis van gedetailleerde spectroscopische metingen van sterren in de omgeving van de zon.
\r\nBinnen het RAVE-project (nauwkeurige snelheidsbepalingen van sterren) is ontdekt dat oude sterren in de omgeving van de zon minder hoge 'verticale' snelheden vertonen (loodrecht op het vlak van het Melkwegstelsel) dan je zou verwachten. Normaalgesproken zouden die verticale snelheden geleidelijk moeten toenemen naarmate een ster ouder wordt, zeker in de buitendelen van het Melkwegstelsel waar de zon zich bevindt. Dat blijkt voor sommige van de oudste sterren echter niet te kloppen.
\r\nDe mogelijke verklaring: in het verleden moet ons Melkwegstelsel regelmatig kleinere satellietstelsels hebben opgeslokt. Uit computersimulaties blijkt dat het Melkwegstelsel daarbij flink kan worden 'opgeschud' door allerlei zwaartekrachtseffecten: sterren uit de centrale delen kunnen naar buiten getransporteerd worden. In die centrale delen geldt de verwachte relatie tussen leeftijd en verticale snelheid niet. Op die manier is te verklaren hoe er nu in de omgeving van de zon oude sterren voorkomen die toch lage verticale snelheden hebben.
\r\nDe resultaten zijn vandaag gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters. (GS)
Astronomen van de universiteit van Michigan, onder wie de Nederlandse Nathalie Degenaar, zouden wel eens als eersten getuige kunnen zijn van een bijzondere botsing in het hart van onze Melkweg. Met behulp van de NASA-satelliet Swift maken zij dagelijks opnamen van een gaswolk van ongeveer drie aardmassa’s die naar het superzware zwarte gat in het galactisch centrum spiraalt.
De gaswolk, die de aanduiding G2 heeft gekregen, is in 2011 ontdekt met de Europese Very Large Telescope in Chili. Verwacht werd dat de gaswolk eind 2013 zou worden opgeslokt door het galactische zwarte gat, dat bekendstaat als Sagittarius A*. Dat is niet gebeurd, maar veel langer dan een paar maanden kan het nu niet meer duren.
Astronomen zijn heel benieuwd wat er gebeurt als het eenmaal zo ver is. En de Swift-satelliet is het enige instrument dat het hart van de Melkweg dagelijks op röntgengolflengten waarneemt – het golflengtegebied waarin de botsing waarschijnlijk het duidelijkst waarneembaar is.
Hoeveel helderder het galactisch centrum zal worden, is een kwestie van afwachten. Want astronomen weten niet precies wat G2 is. Als het object inderdaad geheel uit gas bestaat, en geleidelijk door het superzware zwarte gat wordt opgeslokt, kan het hart van de Melkweg nog jarenlang een verhoogde röntgenhelderheid vertonen.
Het is echter ook denkbaar dat in de gaswolk een zwakke, oude ster (of zelfs een klein zwart gat) schuilgaat. Als dat zo is, wordt het schouwspel waarschijnlijk veel minder spectaculair. Een ster heeft genoeg substantie om de getijkrachten van het zwarte gat te weerstaan en zou – veel van het gas met zich meesleurend – simpelweg vlak langs Sagittarius A* scheren. (EE)
Astronomen van de universiteit van Michigan, onder wie de Nederlandse Nathalie Degenaar, zouden wel eens als eersten getuige kunnen zijn van een bijzondere botsing in het hart van onze Melkweg. Met behulp van de NASA-satelliet Swift maken zij dagelijks opnamen van een gaswolk van ongeveer drie aardmassa’s die naar het superzware zwarte gat in het galactisch centrum spiraalt.
De gaswolk, die de aanduiding G2 heeft gekregen, is in 2011 ontdekt met de Europese Very Large Telescope in Chili. Verwacht werd dat de gaswolk eind 2013 zou worden opgeslokt door het galactische zwarte gat, dat bekendstaat als Sagittarius A*. Dat is niet gebeurd, maar veel langer dan een paar maanden kan het nu niet meer duren.
Astronomen zijn heel benieuwd wat er gebeurt als het eenmaal zo ver is. En de Swift-satelliet is het enige instrument dat het hart van de Melkweg dagelijks op röntgengolflengten waarneemt – het golflengtegebied waarin de botsing waarschijnlijk het duidelijkst waarneembaar is.
Hoeveel helderder het galactisch centrum zal worden, is een kwestie van afwachten. Want astronomen weten niet precies wat G2 is. Als het object inderdaad geheel uit gas bestaat, en geleidelijk door het superzware zwarte gat wordt opgeslokt, kan het hart van de Melkweg nog jarenlang een verhoogde röntgenhelderheid vertonen.
Het is echter ook denkbaar dat in de gaswolk een zwakke, oude ster (of zelfs een klein zwart gat) schuilgaat. Als dat zo is, wordt het schouwspel waarschijnlijk veel minder spectaculair. Een ster heeft genoeg substantie om de getijkrachten van het zwarte gat te weerstaan en zou – veel van het gas met zich meesleurend – simpelweg vlak langs Sagittarius A* scheren. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Gaia heeft haar bestemming bereikt. Ze draait nu in een wijde baan om het zogeheten Lagrangepunt L2. Dat ligt anderhalf miljoen kilometer buiten de aardbaan, op de plek waar de gezamenlijke aantrekkingskracht van zon en aarde precies groot genoeg is om op te wegen tegen de middelpuntvliedende kracht die een om de zon draaiende satelliet met een omlooptijd van één jaar ondervindt. Korter geformuleerd: het L2-punt is een gravitationeel stabiel punt dat gelijke tred houdt met de beweging van de aarde om de zon.
Gaia werd op 19 december van het afgelopen jaar gelanceerd. Haar missie bestaat uit het maken van een nauwkeurige, driedimensionale kaart van onze Melkweg. Daartoe moet, in de loop van de vijf jaar durende missie, van meer dan een miljard sterren ongeveer zeventig keer de positie, de afstand, de verplaatsing en de helderheid worden gemeten. Ook de temperatuur en de chemische samenstelling van deze sterren worden bepaald.
Pas over een maand of vier, als alle instrumenten volledig getest en gekalibreerd (nauwkeurig ‘afgesteld’) zijn, kan Gaia met haar onderzoek beginnen. (EE)
De Europese ruimtetelescoop Gaia heeft haar bestemming bereikt. Ze draait nu in een wijde baan om het zogeheten Lagrangepunt L2. Dat ligt anderhalf miljoen kilometer buiten de aardbaan, op de plek waar de gezamenlijke aantrekkingskracht van zon en aarde precies groot genoeg is om op te wegen tegen de middelpuntvliedende kracht die een om de zon draaiende satelliet met een omlooptijd van één jaar ondervindt. Korter geformuleerd: het L2-punt is een gravitationeel stabiel punt dat gelijke tred houdt met de beweging van de aarde om de zon.
Gaia werd op 19 december van het afgelopen jaar gelanceerd. Haar missie bestaat uit het maken van een nauwkeurige, driedimensionale kaart van onze Melkweg. Daartoe moet, in de loop van de vijf jaar durende missie, van meer dan een miljard sterren ongeveer zeventig keer de positie, de afstand, de verplaatsing en de helderheid worden gemeten. Ook de temperatuur en de chemische samenstelling van deze sterren worden bepaald.
Pas over een maand of vier, als alle instrumenten volledig getest en gekalibreerd (nauwkeurig ‘afgesteld’) zijn, kan Gaia met haar onderzoek beginnen. (EE)
De twee verloren spiraalarmen van ons Melkwegstelsel zijn teruggevonden. Vijf jaar lang waren ze zoek. Nu heeft de Melkweg weer gewoon vier armen. 'Met dat beeld zijn we allemaal opgegroeid,' aldus radioastronoom Melvin Hoare van de Universiteit van Leeds, 'en het is fantastisch dat we het weer hebben kunnen bevestigen.' .
\r\nHet valt niet mee om de structuur van het Melkwegstelsel in kaart te brengen - we zitten er zelf middenin. Het is alsof je in een buitenwijk van Amsterdam woont, en de plattegrond van de stad moet zien te achterhalen zonder je huis te verlaten.
\r\nNederlandse radioastronomen klaarden die klus voor het eerst in de jaren vijftig. Het Melkwegstelsel bleek een statig spiraalstelsel te zijn, net als veel andere sterrenstelsels. Die spiraal telde vier armen. Daarin zit het meeste gas en stof, en worden nieuwe sterren geboren.
\r\nTwee spiraalarmen zichtbaar
Maar in 2005 gooide NASA roet in het eten. Met de Amerikaanse ruimtetelescoop Spitzer was de ruimtelijke verdeling van 110 miljoen sterren in kaart gebracht. En op die kaart waren slechts twee opvallende spiraalarmen zichtbaar in plaats van vier.
Verwarring alom natuurlijk. En reden voor radioastronomen om het armen-raadsel opnieuw onder de loep te nemen. De resultaten van dat onderzoek zijn nu gepubliceerd door James Urquhart van het Duitse Max-Planck-Instituut voor Radioastronomie en zijn collega's, onder wie Joe Mottram van de Leidse Sterrewacht en Melvin Hoare uit Leeds.
\r\nZware sterren
Met radiotelescopen in de Verenigde Staten, Australië en China brachten de astronomen de ligging van 1650 hete reuzensterren in beeld. Zulke zware sterren leven maar kort, en moeten zich dus nog in de gasrijke spiraalarmen bevinden waarin ze zijn geboren. Dat blijken er gewoon vier te zijn, zoals tot 2005 altijd was aangenomen.
Spitzer, aldus Urquhart en zijn collega's, keek naar veel lichtere en koelere sterren. Die zijn ouder, waardoor ze zich door het Melkwegstelsel verspreid kunnen hebben. Waarschijnlijk zit er in de twee 'verloren' spiraalarmen gewoon wat minder gas en stof, zodat ze geen grote aantallen sterren weten vast te houden.
\r\nHonderd procent zekerheid is er binnenkort. De Europese ruimtetelescoop Gaia, die donderdagochtend wordt gelanceerd, gaat de ultieme Melkwegkaart samenstellen, via metingen aan één miljard sterren.
De twee verloren spiraalarmen van ons Melkwegstelsel zijn teruggevonden. Vijf jaar lang waren ze zoek. Nu heeft de Melkweg weer gewoon vier armen. 'Met dat beeld zijn we allemaal opgegroeid,' aldus radioastronoom Melvin Hoare van de Universiteit van Leeds, 'en het is fantastisch dat we het weer hebben kunnen bevestigen.' .
\r\nHet valt niet mee om de structuur van het Melkwegstelsel in kaart te brengen - we zitten er zelf middenin. Het is alsof je in een buitenwijk van Amsterdam woont, en de plattegrond van de stad moet zien te achterhalen zonder je huis te verlaten.
\r\nNederlandse radioastronomen klaarden die klus voor het eerst in de jaren vijftig. Het Melkwegstelsel bleek een statig spiraalstelsel te zijn, net als veel andere sterrenstelsels. Die spiraal telde vier armen. Daarin zit het meeste gas en stof, en worden nieuwe sterren geboren.
\r\nTwee spiraalarmen zichtbaar
Maar in 2005 gooide NASA roet in het eten. Met de Amerikaanse ruimtetelescoop Spitzer was de ruimtelijke verdeling van 110 miljoen sterren in kaart gebracht. En op die kaart waren slechts twee opvallende spiraalarmen zichtbaar in plaats van vier.
Verwarring alom natuurlijk. En reden voor radioastronomen om het armen-raadsel opnieuw onder de loep te nemen. De resultaten van dat onderzoek zijn nu gepubliceerd door James Urquhart van het Duitse Max-Planck-Instituut voor Radioastronomie en zijn collega's, onder wie Joe Mottram van de Leidse Sterrewacht en Melvin Hoare uit Leeds.
\r\nZware sterren
Met radiotelescopen in de Verenigde Staten, Australië en China brachten de astronomen de ligging van 1650 hete reuzensterren in beeld. Zulke zware sterren leven maar kort, en moeten zich dus nog in de gasrijke spiraalarmen bevinden waarin ze zijn geboren. Dat blijken er gewoon vier te zijn, zoals tot 2005 altijd was aangenomen.
Spitzer, aldus Urquhart en zijn collega's, keek naar veel lichtere en koelere sterren. Die zijn ouder, waardoor ze zich door het Melkwegstelsel verspreid kunnen hebben. Waarschijnlijk zit er in de twee 'verloren' spiraalarmen gewoon wat minder gas en stof, zodat ze geen grote aantallen sterren weten vast te houden.
\r\nHonderd procent zekerheid is er binnenkort. De Europese ruimtetelescoop Gaia, die donderdagochtend wordt gelanceerd, gaat de ultieme Melkwegkaart samenstellen, via metingen aan één miljard sterren.
Vanochtend om 10.12 uur is vanaf de Europese lanceerbasis in Kourou (Frans-Guyana) de ruimtetelescoop Gaia gelanceerd. Deze astrometrische missie heeft als doel om een nauwkeurige, driedimensionale kaart van onze Melkweg te maken. Daartoe wordt een stellair ‘bevolkingsonderzoek’ opgestart onder meer dan een miljard sterren.
Van elk van deze sterren zal in de loop van de vijf jaar durende missie ongeveer zeventig keer de positie, de afstand, de verplaatsing en de helderheid worden gemeten. Ook hun temperatuur en chemische samenstelling worden bepaald. Deze informatie moet meer inzicht geven in de structuur en de evolutie van de Melkweg.
Zo zal Gaia kunnen vaststellen welke sterren overblijfselen zijn van kleinere sterrenstelsels die lang geleden door de Melkweg zijn ‘opgeslokt’. En door te kijken naar de globale beweging van sterren, zal de sonde ook de verdeling van de donkere materie in kaart kunnen brengen – de onzichtbare substantie die, naar astronomen vermoeden, sterrenstelsels als het onze bijeenhoudt.
Gaia doet zijn waarnemingen vanuit een punt dat vanuit de zon gezien anderhalf miljoen kilometer achter de aarde ligt – buiten de aardbaan dus. Vanuit deze bijzondere positie, die het Lagrangepunt L2 wordt genoemd, kan de ruimtetelescoop gelijke tred houden met onze planeet terwijl deze om de zon draait. Vanuit dat punt kan, zolang zon, aarde en maan maar buiten beeld blijven, de hemel ongehinderd worden waargenomen. De reis naar L2 duurt een week of drie.
Naar verwachting zal Gaia tijdens zijn missie de meest uiteenlopende objecten ontdekken, van exoplaneten en bruine dwergen tot honderdduizenden planetoïden in ons eigen zonnestelsel. Ook zullen ongeveer 500.000 quasars (de heldere kernen van verre sterrenstelsels) worden onderzocht. Het reilen en zeilen van de ruimtetelescoop kan worden gevolgd via de website van ESA, maar ook via de Gaia Mission App voor iPhone en iPad die door wetenschappers van de universiteit van Barcelona is ontwikkeld. (EE)
Vanochtend om 10.12 uur is vanaf de Europese lanceerbasis in Kourou (Frans-Guyana) de ruimtetelescoop Gaia gelanceerd. Deze astrometrische missie heeft als doel om een nauwkeurige, driedimensionale kaart van onze Melkweg te maken. Daartoe wordt een stellair ‘bevolkingsonderzoek’ opgestart onder meer dan een miljard sterren.
Van elk van deze sterren zal in de loop van de vijf jaar durende missie ongeveer zeventig keer de positie, de afstand, de verplaatsing en de helderheid worden gemeten. Ook hun temperatuur en chemische samenstelling worden bepaald. Deze informatie moet meer inzicht geven in de structuur en de evolutie van de Melkweg.
Zo zal Gaia kunnen vaststellen welke sterren overblijfselen zijn van kleinere sterrenstelsels die lang geleden door de Melkweg zijn ‘opgeslokt’. En door te kijken naar de globale beweging van sterren, zal de sonde ook de verdeling van de donkere materie in kaart kunnen brengen – de onzichtbare substantie die, naar astronomen vermoeden, sterrenstelsels als het onze bijeenhoudt.
Gaia doet zijn waarnemingen vanuit een punt dat vanuit de zon gezien anderhalf miljoen kilometer achter de aarde ligt – buiten de aardbaan dus. Vanuit deze bijzondere positie, die het Lagrangepunt L2 wordt genoemd, kan de ruimtetelescoop gelijke tred houden met onze planeet terwijl deze om de zon draait. Vanuit dat punt kan, zolang zon, aarde en maan maar buiten beeld blijven, de hemel ongehinderd worden waargenomen. De reis naar L2 duurt een week of drie.
Naar verwachting zal Gaia tijdens zijn missie de meest uiteenlopende objecten ontdekken, van exoplaneten en bruine dwergen tot honderdduizenden planetoïden in ons eigen zonnestelsel. Ook zullen ongeveer 500.000 quasars (de heldere kernen van verre sterrenstelsels) worden onderzocht. Het reilen en zeilen van de ruimtetelescoop kan worden gevolgd via de website van ESA, maar ook via de Gaia Mission App voor iPhone en iPad die door wetenschappers van de universiteit van Barcelona is ontwikkeld. (EE)
Ons Melkwegstelsel heeft toch vier grote spiraalarmen. Dat blijkt uit een onderzoek aan de verdeling van jonge reuzensterren. De resultaten zijn gepubliceerd in Montly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nIn de jaren vijftig werd de structuur van het Melkwegstelsel voor het eerst in kaart gebracht met behulp van radiotelescopen. Er werden vier grote spiraalarmen ontdekt. Maar in 2008 concludeerden Amerikaanse sterrenkundigen (op basis van metingen met de infraroodruimtetelescoop Spitzer) dat het Melkwegstelsel slechts twee grote spiraalarmen heeft.
\r\nNu blijken het er toch vier te zijn - tenminste, volgens een team van onderzoekers onder leiding van James Urquhart van het Max-Planck-Instituut voor Radioastronomie in Bonn. Urguhart en zijn collega's bestudeerden de verdeling van jonge, hete reuzensterren. Die leven maar kort en bevinden zich daardoor nog min of meer op de plaats waar ze zijn geboren - in de spiraalarmen van het Melkwegstelsel.
\r\nDat de Spitzer-telescoop slechts twee van de vier armen 'zag' komt waarschijnlijk doordat Spitzer zich richtte op de verdeling van lichtere, koelere sterren, vergelijkbaar met de zon. Die bereiken veel hogere leeftijden, waardoor ze zich door het Melkwegstelsel kunnen verspreiden. Blijkbaar bevatten slechts twee van de vier spiraalarmen voldoende materie om sterren 'op te vegen' en te concentreren. (GS)
Ons Melkwegstelsel heeft toch vier grote spiraalarmen. Dat blijkt uit een onderzoek aan de verdeling van jonge reuzensterren. De resultaten zijn gepubliceerd in Montly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nIn de jaren vijftig werd de structuur van het Melkwegstelsel voor het eerst in kaart gebracht met behulp van radiotelescopen. Er werden vier grote spiraalarmen ontdekt. Maar in 2008 concludeerden Amerikaanse sterrenkundigen (op basis van metingen met de infraroodruimtetelescoop Spitzer) dat het Melkwegstelsel slechts twee grote spiraalarmen heeft.
\r\nNu blijken het er toch vier te zijn - tenminste, volgens een team van onderzoekers onder leiding van James Urquhart van het Max-Planck-Instituut voor Radioastronomie in Bonn. Urguhart en zijn collega's bestudeerden de verdeling van jonge, hete reuzensterren. Die leven maar kort en bevinden zich daardoor nog min of meer op de plaats waar ze zijn geboren - in de spiraalarmen van het Melkwegstelsel.
\r\nDat de Spitzer-telescoop slechts twee van de vier armen 'zag' komt waarschijnlijk doordat Spitzer zich richtte op de verdeling van lichtere, koelere sterren, vergelijkbaar met de zon. Die bereiken veel hogere leeftijden, waardoor ze zich door het Melkwegstelsel kunnen verspreiden. Blijkbaar bevatten slechts twee van de vier spiraalarmen voldoende materie om sterren 'op te vegen' en te concentreren. (GS)
Met de Smithsonian Submillimeter Array (SMA) op Mauna Kea, Hawaii, zijn gedetailleerde waarnemingen verricht van het stervormingsgebied W49A, op 36.000 lichtjaar afstand van de aarde, aan de andere kant van het Melkwegcentrum. Niet eerder is deze kolossale stellaire kraamkamer zo goed in beeld gebracht.
\r\nW49A is een uitgestrekte wolk van gas en stof die ca. één miljoen keer zoveel materie bevat als de zon. De dichtheid in het centrale deel van de wolk is uitzonderlijk hoog; uit de SMA-metingen (gepubliceerd in Astrophyiscal Journal) blijkt dat zich hier een gigantische sterrenhoop aan het vormen is die ca. honderdduizend sterren bevat in een gebied met een middellijn van slechts tien lichtjaar. Ook zijn 'rivieren' van koel gas in kaart gebracht waarlangs materie in de richting van het centrum van het stervormingsgebied beweegt, met snelheden van ca. 2 kilometer per seconde.
\r\nW49A produceert ongeveer honderd maal zoveel energie als de beroemde (en veel nabijere) Orionnevel, maar doordat de sterrenfabriek verduisterd wordt door kosmische stofwolken, kan hij alleen waargenomen worden op infrarode en (sub-)millimetergolflengten. (GS)
Met de Smithsonian Submillimeter Array (SMA) op Mauna Kea, Hawaii, zijn gedetailleerde waarnemingen verricht van het stervormingsgebied W49A, op 36.000 lichtjaar afstand van de aarde, aan de andere kant van het Melkwegcentrum. Niet eerder is deze kolossale stellaire kraamkamer zo goed in beeld gebracht.
\r\nW49A is een uitgestrekte wolk van gas en stof die ca. één miljoen keer zoveel materie bevat als de zon. De dichtheid in het centrale deel van de wolk is uitzonderlijk hoog; uit de SMA-metingen (gepubliceerd in Astrophyiscal Journal) blijkt dat zich hier een gigantische sterrenhoop aan het vormen is die ca. honderdduizend sterren bevat in een gebied met een middellijn van slechts tien lichtjaar. Ook zijn 'rivieren' van koel gas in kaart gebracht waarlangs materie in de richting van het centrum van het stervormingsgebied beweegt, met snelheden van ca. 2 kilometer per seconde.
\r\nW49A produceert ongeveer honderd maal zoveel energie als de beroemde (en veel nabijere) Orionnevel, maar doordat de sterrenfabriek verduisterd wordt door kosmische stofwolken, kan hij alleen waargenomen worden op infrarode en (sub-)millimetergolflengten. (GS)
In de kern van een sterrenstelsel op bijna vier miljard lichtjaar van de aarde draaien waarschijnlijk twee superzware zwarte gaten om elkaar heen. Tot die conclusie komen astronomen na onderzoek met een Australische radiotelescoop en de Gemini South-telescoop in Chili.
De ontdekking van het bijzondere duo staat op naam van WISE, een Amerikaanse satelliet die de volledige hemel op infraroodgolflengten in kaart heeft gebracht. Bij die survey zijn miljoenen sterrenstelsels ontdekt waarbij een centraal superzwaar zwart gat wordt gevoed met materie uit zijn omgeving. Eén van die stelsels, WISE J233237.05-505643.5, vertoonde bijzondere kenmerken.
Aanvankelijk leek het er nog op dat het stelsel in feite één groot stervormingsgebied was. Maar bij nader inzien vertoonde het een spiraalstructuur zoals die kan ontstaan wanneer twee superzware zwarte gaten naar elkaar toe spiralen.
Vervolgwaarnemingen met de Australian Telescope Compact Array hebben het dubbele karakter van het zwarte gat in de kern van WISE J233237.05-505643 bevestigd. Superzware zwarte gaten die materie uit hun omgeving aantrekken, blazen een deel van die materie, voordat deze daadwerkelijk wordt opgeslokt, in de vorm van smalle bundels of jets terug de ruimte in. In dit geval vertoont die jet een duidelijk zigzagpatroon. Dat wijst erop dat het zwarte gat dat de bron van die jet is door een naburig object, dat uiteraard óók superzwaar moet zijn, heen en weer wordt getrokken.
Hoe ver de beide zwarte gaten nog van elkaar verwijderd zijn, is nog onduidelijk. Maar spectrale gegevens, verkregen met de Gemini South-telescoop, bevatten aanwijzingen dat het tweede zwarte gat samenklonteringen veroorzaakt in de schijf van hete materie rond zijn soortgenoot. Als deze interpretatie van de gegevens klopt, bedraagt de afstand tussen de beide zwarte gaten mogelijk slechts enkele lichtjaren. (EE)
In de kern van een sterrenstelsel op bijna vier miljard lichtjaar van de aarde draaien waarschijnlijk twee superzware zwarte gaten om elkaar heen. Tot die conclusie komen astronomen na onderzoek met een Australische radiotelescoop en de Gemini South-telescoop in Chili.
De ontdekking van het bijzondere duo staat op naam van WISE, een Amerikaanse satelliet die de volledige hemel op infraroodgolflengten in kaart heeft gebracht. Bij die survey zijn miljoenen sterrenstelsels ontdekt waarbij een centraal superzwaar zwart gat wordt gevoed met materie uit zijn omgeving. Eén van die stelsels, WISE J233237.05-505643.5, vertoonde bijzondere kenmerken.
Aanvankelijk leek het er nog op dat het stelsel in feite één groot stervormingsgebied was. Maar bij nader inzien vertoonde het een spiraalstructuur zoals die kan ontstaan wanneer twee superzware zwarte gaten naar elkaar toe spiralen.
Vervolgwaarnemingen met de Australian Telescope Compact Array hebben het dubbele karakter van het zwarte gat in de kern van WISE J233237.05-505643 bevestigd. Superzware zwarte gaten die materie uit hun omgeving aantrekken, blazen een deel van die materie, voordat deze daadwerkelijk wordt opgeslokt, in de vorm van smalle bundels of jets terug de ruimte in. In dit geval vertoont die jet een duidelijk zigzagpatroon. Dat wijst erop dat het zwarte gat dat de bron van die jet is door een naburig object, dat uiteraard óók superzwaar moet zijn, heen en weer wordt getrokken.
Hoe ver de beide zwarte gaten nog van elkaar verwijderd zijn, is nog onduidelijk. Maar spectrale gegevens, verkregen met de Gemini South-telescoop, bevatten aanwijzingen dat het tweede zwarte gat samenklonteringen veroorzaakt in de schijf van hete materie rond zijn soortgenoot. Als deze interpretatie van de gegevens klopt, bedraagt de afstand tussen de beide zwarte gaten mogelijk slechts enkele lichtjaren. (EE)
De zogeheten centrale verdikking ('bulge') in de kern van ons Melkwegstelsel heeft (in dwarsdoorsnede) de vorm van een pinda, of een liggende 8. Die conclusie trekt een internationaal team van astronomen op basis van nieuwe wiskundige modellen van de bewegingen van sterren in het centrum van de Melkweg. De resultaten zijn deze week gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nOns Melkwegstelsel is een zogeheten balkspiraalstelsel, waarbij de sterren in het centrum verdeeld zijn in een enigszins langgerekte structuur - de centrale balk. Uit de nieuwe modellen blijkt dat sterren die rond het Melkwegcentrum bewegen op bepaalde afstanden in een soort resonantie met het zwaartekrachtsveld van die balk terecht kunnen komen. Het gevolg daarvan is dat ze iets verder boven en onder het centrale vlak van het Melkwegstelsel kunnen bewegen. Op die manier ontstaat er op zekere afstand van het Melkwegcentrum een dikkere structuur, die tot het pindavormige zijaanzicht leidt.
\r\nOf de modellen inderdaad goed overeenkomen met de realiteit zal de komende jaren blijken, wanneer de Europese ruimtetelescoop Gaia een gedetailleerde driedimensionale kaart van miljarden sterren in het Melkwegstelsel gaat maken. Gaia wordt op 19 december gelanceerd. (GS)
De zogeheten centrale verdikking ('bulge') in de kern van ons Melkwegstelsel heeft (in dwarsdoorsnede) de vorm van een pinda, of een liggende 8. Die conclusie trekt een internationaal team van astronomen op basis van nieuwe wiskundige modellen van de bewegingen van sterren in het centrum van de Melkweg. De resultaten zijn deze week gepubliceerd in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nOns Melkwegstelsel is een zogeheten balkspiraalstelsel, waarbij de sterren in het centrum verdeeld zijn in een enigszins langgerekte structuur - de centrale balk. Uit de nieuwe modellen blijkt dat sterren die rond het Melkwegcentrum bewegen op bepaalde afstanden in een soort resonantie met het zwaartekrachtsveld van die balk terecht kunnen komen. Het gevolg daarvan is dat ze iets verder boven en onder het centrale vlak van het Melkwegstelsel kunnen bewegen. Op die manier ontstaat er op zekere afstand van het Melkwegcentrum een dikkere structuur, die tot het pindavormige zijaanzicht leidt.
\r\nOf de modellen inderdaad goed overeenkomen met de realiteit zal de komende jaren blijken, wanneer de Europese ruimtetelescoop Gaia een gedetailleerde driedimensionale kaart van miljarden sterren in het Melkwegstelsel gaat maken. Gaia wordt op 19 december gelanceerd. (GS)
Astronomen hebben ontdekt dat Sagittarius A* (Sgr A*), het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, inderdaad een bundel of ‘jet’ van energierijke deeltjes uitstoot. Het doorslaggevende bewijs voor het bestaan van de vrij zwakke jet, waar al eerder aanwijzingen voor waren gevonden, is geleverd door de Amerikaanse röntgensatelliet Chandra.
Jets zijn een veelvoorkomend verschijnsel in het heelal. Kleine versies zijn te vinden bij jonge sterren, maar de meest indrukwekkende jets worden uitgestoten door de superzware zwarte gaten zoals die in de kernen van bijna alle sterrenstelsels worden aangetroffen. Wetenschappers denken dat zo’n ‘superjet’ ontstaat wanneer een deel van de materie die naar het zwarte gat stroomt dankzij een nog niet helemaal begrepen proces de ruimte in wordt geblazen voordat zij door het zwarte gat kan worden opgeslokt.
Het onderzoek van de jet van Sgr A* laat zien dat de rotatie-as van dit zwarte gat precies samenvalt met de rotatie-as van het Melkwegstelsel. Dat wijst erop dat ons stelsel in recente tijden niet in botsing is gekomen met een grote soortgenoot. In dat geval zouden de centrale zwarte gaten van de twee stelsels namelijk zijn samengesmolten, en zou de jet van Sgr A* ongetwijfeld in een heel andere richting wijzen.
Dat de jet van Sgr A* zo zwak is, betekent dat er al honderden jaren weinig materie naar dit vier miljoen zonsmassa’s zware object stroomt. Maar er zijn aanwijzingen dat het zwarte gat ooit aanzienlijk actiever is geweest. Zo zijn er in het verlengde van de rotatie-as van de Melkweg kolossale bellen van energierijke deeltjes ontdekt, die bij een eerdere uitbarsting van Sgr A* zijn uitgezonden. (EE)
Astronomen hebben ontdekt dat Sagittarius A* (Sgr A*), het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg, inderdaad een bundel of ‘jet’ van energierijke deeltjes uitstoot. Het doorslaggevende bewijs voor het bestaan van de vrij zwakke jet, waar al eerder aanwijzingen voor waren gevonden, is geleverd door de Amerikaanse röntgensatelliet Chandra.
Jets zijn een veelvoorkomend verschijnsel in het heelal. Kleine versies zijn te vinden bij jonge sterren, maar de meest indrukwekkende jets worden uitgestoten door de superzware zwarte gaten zoals die in de kernen van bijna alle sterrenstelsels worden aangetroffen. Wetenschappers denken dat zo’n ‘superjet’ ontstaat wanneer een deel van de materie die naar het zwarte gat stroomt dankzij een nog niet helemaal begrepen proces de ruimte in wordt geblazen voordat zij door het zwarte gat kan worden opgeslokt.
Het onderzoek van de jet van Sgr A* laat zien dat de rotatie-as van dit zwarte gat precies samenvalt met de rotatie-as van het Melkwegstelsel. Dat wijst erop dat ons stelsel in recente tijden niet in botsing is gekomen met een grote soortgenoot. In dat geval zouden de centrale zwarte gaten van de twee stelsels namelijk zijn samengesmolten, en zou de jet van Sgr A* ongetwijfeld in een heel andere richting wijzen.
Dat de jet van Sgr A* zo zwak is, betekent dat er al honderden jaren weinig materie naar dit vier miljoen zonsmassa’s zware object stroomt. Maar er zijn aanwijzingen dat het zwarte gat ooit aanzienlijk actiever is geweest. Zo zijn er in het verlengde van de rotatie-as van de Melkweg kolossale bellen van energierijke deeltjes ontdekt, die bij een eerdere uitbarsting van Sgr A* zijn uitgezonden. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft twee van de oudste bruine dwergen in de Melkweg ontdekt. De twee objecten zijn vermoedelijk meer dan tien miljard jaar geleden ontstaan, toen het Melkwegstelsel nog heel jong was, en zouden volgens de ontdekkers wel eens tot een grote, moeilijk waarneembare populatie van ‘mislukte’ sterren kunnen behoren (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Bruine dwergen zijn sterachtige objecten die zo weinig massa hebben (minder dan 0,07 zonsmassa) dat er geen kernfusiereacties in hun inwendige kunnen optreden. Hierdoor zijn bruine dwergen veel minder heet dan ‘echte’ sterren en koelen ze mettertijd ook steeds verder af. De hier besproken bruine dwergen hebben temperaturen van slechts enkele honderden graden. Ter vergelijking: de oppervlaktetemperatuur van de zon bedraagt 5600 graden.
De twee bruine dwergen, die zich in de sterrenbeelden Vissen en Waterslang bevinden, zijn ontdekt in gegevens die in de periode 2010-2011 zijn verzameld door de Amerikaanse infraroodsatelliet WISE. Ze hebben de aanduidingen WISE 0013+0634 en WISE 0833+0052 gekregen. Uit vervolgonderzoek met grote telescopen op aarde is gebleken dat ze vrijwel geen elementen zwaarder dan waterstof bevatten – een duidelijke aanwijzing dat ze tot de oudste generatie objecten van de Melkweg behoren.
De sterren in onze naaste omgeving behoren tot drie elkaar overlappende populaties: de dunne schijf, de dikke schijf en de halo – benamingen die naar hoofdstructuren van ons sterrenstelsel verwijzen. De meeste sterren, waaronder onze zon, maken deel uit van de (slechts enkele duizenden lichtjaren) dunne schijf, die waarschijnlijk pas tegen het einde van het ontstaansproces van de Melkweg is gevormd.
De dikke schijf is veel ouder dan de dunne schijf, en de sterren van deze populatie bewegen met hogere snelheden op en neer. De beide schijfcomponenten worden omgeven door de halo, die de schamele restanten bevat van de eerste sterren die in de Melkweg zijn ontstaan. Ongeveer 97% van alle sterren in onze omgeving behoren tot de dunne schijf, de rest tot de dikke schijf of de halo.
Volgens de astronomen die de twee stokoude bruine dwergen hebben ontdekt, betekent dit dat er nog aanzienlijke aantallen van deze mislukte sterren op ontdekking wachten. De zoektocht ernaar zal niet meevallen, omdat deze bijzondere objecten, die meer inzicht kunnen geven in de oertijd van de Melkweg, bijzonder zwakke stralers zijn. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft twee van de oudste bruine dwergen in de Melkweg ontdekt. De twee objecten zijn vermoedelijk meer dan tien miljard jaar geleden ontstaan, toen het Melkwegstelsel nog heel jong was, en zouden volgens de ontdekkers wel eens tot een grote, moeilijk waarneembare populatie van ‘mislukte’ sterren kunnen behoren (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society).
Bruine dwergen zijn sterachtige objecten die zo weinig massa hebben (minder dan 0,07 zonsmassa) dat er geen kernfusiereacties in hun inwendige kunnen optreden. Hierdoor zijn bruine dwergen veel minder heet dan ‘echte’ sterren en koelen ze mettertijd ook steeds verder af. De hier besproken bruine dwergen hebben temperaturen van slechts enkele honderden graden. Ter vergelijking: de oppervlaktetemperatuur van de zon bedraagt 5600 graden.
De twee bruine dwergen, die zich in de sterrenbeelden Vissen en Waterslang bevinden, zijn ontdekt in gegevens die in de periode 2010-2011 zijn verzameld door de Amerikaanse infraroodsatelliet WISE. Ze hebben de aanduidingen WISE 0013+0634 en WISE 0833+0052 gekregen. Uit vervolgonderzoek met grote telescopen op aarde is gebleken dat ze vrijwel geen elementen zwaarder dan waterstof bevatten – een duidelijke aanwijzing dat ze tot de oudste generatie objecten van de Melkweg behoren.
De sterren in onze naaste omgeving behoren tot drie elkaar overlappende populaties: de dunne schijf, de dikke schijf en de halo – benamingen die naar hoofdstructuren van ons sterrenstelsel verwijzen. De meeste sterren, waaronder onze zon, maken deel uit van de (slechts enkele duizenden lichtjaren) dunne schijf, die waarschijnlijk pas tegen het einde van het ontstaansproces van de Melkweg is gevormd.
De dikke schijf is veel ouder dan de dunne schijf, en de sterren van deze populatie bewegen met hogere snelheden op en neer. De beide schijfcomponenten worden omgeven door de halo, die de schamele restanten bevat van de eerste sterren die in de Melkweg zijn ontstaan. Ongeveer 97% van alle sterren in onze omgeving behoren tot de dunne schijf, de rest tot de dikke schijf of de halo.
Volgens de astronomen die de twee stokoude bruine dwergen hebben ontdekt, betekent dit dat er nog aanzienlijke aantallen van deze mislukte sterren op ontdekking wachten. De zoektocht ernaar zal niet meevallen, omdat deze bijzondere objecten, die meer inzicht kunnen geven in de oertijd van de Melkweg, bijzonder zwakke stralers zijn. (EE)
Onderzoek van de radioactieve nagloeiing van supernova’s met de Europese gammasatelliet INTEGRAL wijst erop dat het ‘puin’ van ontplofte sterren zich gemiddeld veel sneller door de Melkweg voortbeweegt dan de meeste sterren en gaswolken. Het uitgestoten materiaal is waarschijnlijk afkomstig uit grote sterrenhopen, rijk aan zware sterren, aan de rand van de spiraalarmen van de Melkweg.
Bij het onderzoek met INTEGRAL is gekeken naar de gammastraling van aluminium-26, een radioactief element dat vrijkomt als een zware ster aan het eind van zijn leven ontploft. Dat element vervalt heel geleidelijk, in de loop van honderdduizenden jaren, tot het stabiele element magnesium-26. Dat trage verval heeft tot gevolg dat het materiaal dat door een ontplofte ster is uitgestoten nog waarneembaar is als het restant van de ster op optische en andere makkelijk waarneembare golflengten allang is uitgedoofd.
De gammawaarnemingen laten zien dat het uitgestoten materiaal in de eerste miljoenen jaren na de supernova-explosie twee keer zo snel beweegt als de gemiddelde ster. Dat het stellaire puin kort na de explosie grote snelheden vertoont, ligt voor de hand. Maar dat het materiaal ook na een miljoen jaar nog zo snel beweegt, komt enigszins als een verrassing.
De onderzoeksresultaten bevestigen de al bestaande indruk dat zware sterren en supernova’s vooral langs de randen van de spiraalarmen van de Melkweg te vinden zijn, terwijl het meeste gas en stof waaruit nieuwe sterren worden geboren zich juist in het hart van de armen bevindt. Blijkbaar migreren de sterren die diep in het inwendige van de spiraalarmen ontstaan tijdens hun leven geleidelijk naar de rand ervan. Als de zwaarste sterren uiteindelijk exploderen, ontsnapt een deel van het uitgestoten materiaal in de richting van de ruimte tussen de spiraalarmen. Daar bevindt zich weinig interstellair gas en kan het puin van de supernova zich tamelijk ongehinderd blijven voortbewegen. (EE)
Onderzoek van de radioactieve nagloeiing van supernova’s met de Europese gammasatelliet INTEGRAL wijst erop dat het ‘puin’ van ontplofte sterren zich gemiddeld veel sneller door de Melkweg voortbeweegt dan de meeste sterren en gaswolken. Het uitgestoten materiaal is waarschijnlijk afkomstig uit grote sterrenhopen, rijk aan zware sterren, aan de rand van de spiraalarmen van de Melkweg.
Bij het onderzoek met INTEGRAL is gekeken naar de gammastraling van aluminium-26, een radioactief element dat vrijkomt als een zware ster aan het eind van zijn leven ontploft. Dat element vervalt heel geleidelijk, in de loop van honderdduizenden jaren, tot het stabiele element magnesium-26. Dat trage verval heeft tot gevolg dat het materiaal dat door een ontplofte ster is uitgestoten nog waarneembaar is als het restant van de ster op optische en andere makkelijk waarneembare golflengten allang is uitgedoofd.
De gammawaarnemingen laten zien dat het uitgestoten materiaal in de eerste miljoenen jaren na de supernova-explosie twee keer zo snel beweegt als de gemiddelde ster. Dat het stellaire puin kort na de explosie grote snelheden vertoont, ligt voor de hand. Maar dat het materiaal ook na een miljoen jaar nog zo snel beweegt, komt enigszins als een verrassing.
De onderzoeksresultaten bevestigen de al bestaande indruk dat zware sterren en supernova’s vooral langs de randen van de spiraalarmen van de Melkweg te vinden zijn, terwijl het meeste gas en stof waaruit nieuwe sterren worden geboren zich juist in het hart van de armen bevindt. Blijkbaar migreren de sterren die diep in het inwendige van de spiraalarmen ontstaan tijdens hun leven geleidelijk naar de rand ervan. Als de zwaarste sterren uiteindelijk exploderen, ontsnapt een deel van het uitgestoten materiaal in de richting van de ruimte tussen de spiraalarmen. Daar bevindt zich weinig interstellair gas en kan het puin van de supernova zich tamelijk ongehinderd blijven voortbewegen. (EE)
In de loop van de jaren heeft de Hubble-ruimtetelescoop ontelbare sterrenstelsels gefotografeerd. Een internationaal team van astronomen, onder wie de Nederlander Pieter van Dokkum (Yale-universiteit) en de Leidse astronoom Shannon Patel, heeft daaruit een selectie van vierhonderd stelsels gemaakt die op voorgangers van onze Melkweg lijken. Doordat de stelsels zich op uiteenlopende afstanden bevinden, en we hen dus in verschillende ontwikkelingsstadia zien, resulteert dit in een soort plakboek van de ontwikkeling van de Melkweg.
Uit dat plakboek blijkt onder meer dat tot wel negentig procent van alle sterren in onze Melkweg ergens tussen 11 en 7 miljard geleden is ontstaan. Ook laten de beelden zien dat de ontwikkeling van de ‘bulge’ – het bolvormige hart van de Melkweg – en de spiraalvormige schijf daaromheen gelijk op is gegaan. Anders dan bij de veel zwaardere elliptische stelsels ontstond de bulge dus niet als eerste.
Waarschijnlijk was de Melkweg miljarden jaren geleden een zwak, blauw stelsel dat grote hoeveelheden gas bevatte – de grondstof voor nieuwe sterren. De blauwe kleur die de voorgangers van de Melkweg vertonen zijn een teken van snelle stervorming. Op het hoogtepunt, ongeveer negen miljard jaar geleden, produceerden stelsels als het onze ongeveer vijftien nieuwe sterren per jaar. Nu is dat nog maar ongeveer één ster per jaar.
De Hubble-beelden versterken het vermoeden dat grote onderlinge fusies geen grote rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van grote spiraalstelsels. Uit computersimulaties blijkt dat de schijven van de stelsels bij zo’n fusie worden verwoest. Het Hubble-plakboek schetst een heel ander beeld: spiraalstelsels groeien door nieuwe sterren te produceren. (EE)
In de loop van de jaren heeft de Hubble-ruimtetelescoop ontelbare sterrenstelsels gefotografeerd. Een internationaal team van astronomen, onder wie de Nederlander Pieter van Dokkum (Yale-universiteit) en de Leidse astronoom Shannon Patel, heeft daaruit een selectie van vierhonderd stelsels gemaakt die op voorgangers van onze Melkweg lijken. Doordat de stelsels zich op uiteenlopende afstanden bevinden, en we hen dus in verschillende ontwikkelingsstadia zien, resulteert dit in een soort plakboek van de ontwikkeling van de Melkweg.
Uit dat plakboek blijkt onder meer dat tot wel negentig procent van alle sterren in onze Melkweg ergens tussen 11 en 7 miljard geleden is ontstaan. Ook laten de beelden zien dat de ontwikkeling van de ‘bulge’ – het bolvormige hart van de Melkweg – en de spiraalvormige schijf daaromheen gelijk op is gegaan. Anders dan bij de veel zwaardere elliptische stelsels ontstond de bulge dus niet als eerste.
Waarschijnlijk was de Melkweg miljarden jaren geleden een zwak, blauw stelsel dat grote hoeveelheden gas bevatte – de grondstof voor nieuwe sterren. De blauwe kleur die de voorgangers van de Melkweg vertonen zijn een teken van snelle stervorming. Op het hoogtepunt, ongeveer negen miljard jaar geleden, produceerden stelsels als het onze ongeveer vijftien nieuwe sterren per jaar. Nu is dat nog maar ongeveer één ster per jaar.
De Hubble-beelden versterken het vermoeden dat grote onderlinge fusies geen grote rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van grote spiraalstelsels. Uit computersimulaties blijkt dat de schijven van de stelsels bij zo’n fusie worden verwoest. Het Hubble-plakboek schetst een heel ander beeld: spiraalstelsels groeien door nieuwe sterren te produceren. (EE)
In november wordt de Europese ruimtetelescoop Gaia gelanceerd. Gaia maakt een 3D-kaart van één miljard sterren in het Melkwegstelsel. Daarnaast gaat hij naar schatting een half miljoen planetoïden en dertigduizend exoplaneten ontdekken.
\r\nSpectaculaire foto’s, zoals de Hubble Space Telescope die maakt, levert het nieuwe paradepaardje van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA niet op. Maar de ruimtetelescoop Gaia, waarvan de lancering gepland staat voor 20 november, zal zeker een nieuwe revolutie in de sterrenkunde tweegbrengen. Met ongekende precisie brengt Gaia straks de posities, afstanden en bewegingen van één miljard sterren in het Melkwegstelsel in kaart. Daarnaast wordt een geweldige bijvangst verwacht op tal van andere terreinen.
\r\nAstrometrie – de plaatsbepaling van sterren aan de hemel – is al zo oud als de mensheid. De Griekse sterrenkundige Hipparchus maakte enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling al de eerste stercatalogus. Voor de verkenning van onbekende delen van de kosmos geldt hetzelfde als voor de exploratie van de verste uithoeken van de aarde: het begint met het maken van gedetailleerde kaarten.
\r\nGaia is niet de eerste astrometrische kunstmaan. Begin jaren negentig lanceerde ESA de Hipparcos-satelliet (genoemd naar de Griekse pionier). Die legde de posities van 120.000 sterren vast met een nauwkeurigheid van een duizendste boogseconde – de hoek waaronder je een zandkorreltje ziet op een afstand van een kilometer.
\r\nGaia gaat daar nog eens met een factor veertig overheen. Nooit eerder zijn sterposities zo ongelooflijk nauwkeurig bepaald. Omdat Gaia vijf jaar in bedrijf is, kan hij ook extreem kleine positieveranderingen meten. Uit die metingen, gecombineerd met spectroscopische waarnemingen, zijn de afstanden en de ruimtelijke bewegingen van de sterren af te leiden.
\r\nGaia bestaat eigenlijk uit twee telescopen, met rechthoekige spiegels van 1,45 bij 0,5 meter. Die kijken in twee verschillende richtingen het heelal in. Samen scannen ze voortdurend de hemel af. Elke dag worden op die manier maar liefst veertig miljoen afzonderlijke precisiemetingen verricht aan de onderlinge hoekafstanden van sterren. Op basis daarvan komt uiteindelijk de supernauwkeurige ‘kaart’ tot stand – in feite een gigantische catalogus.
\r\nGaia draait straks niet in een baan om de aarde, maar in een baan rond de zon, op zo’n anderhalf miljoen kilometer afstand van de aarde. Een tien meter groot zonnescherm, dat kort na de lancering ontplooid moet worden, beschermt de gevoelige apparatuur tegen al te grote temperatuurwisselingen. Het metrologisch systeem van Gaia, ontwikkeld en gebouwd door TNO in Delft, garandeert een precisie van een picometer – een tienmiljoenste van de dikte van een mensenhaar.
\r\nDe Gaia-catalogus zal naar verwachting enorm veel inzichten opleveren in de driedimensionale structuur en de dynamica van het Melkwegstelsel. Onderzoek aan sterstromen – groepen sterren met een vergelijkbare ruimtelijke beweging – maakt het bijvoorbeeld mogelijk om de ontstaansgeschiedenis van het Melkwegstelsel te achterhalen: de sterstromen zijn de ‘fossiele’ overblijfselen van kleine dwergstelsels die in het verleden zijn opgeslokt. Uit de Gaia-metingen valt ook de verdeling van donkere materie in het Melkwegstelsel af te leiden.
\r\nGaia meet elk lichtpuntje aan de hemel helderder dan magnitude 20 – ongeveer een miljoen keer zwakker dan wat je met het blote oog nog kunt zien. Dat betekent dat er ook talloze planetoïden en ijsdwergen ontdekt zullen worden – stenige en ijzige hemellichamen die door ons eigen zonnestelsel bewegen. Daarnaast zal de ruimtetelescoop gemiddeld zo’n acht nieuwe supernova-explosies per dag ontdekken, in ver verwijderde sterrenstelsels. Overigens worden ook een slordige tien miljoen sterrenstelsels en quasars in kaart gebracht; dat levert weer informatie op over de groteschaalstructuur en de evolutie van het heelal.
\r\nTot slot meet Gaia de zogeheten reflexbeweging van sterren: de kleine schommelingen, veroorzaakt doordat een ster vergezeld wordt door een zware reuzenplaneet. Voorzichtige schattingen geven aan dat we over een paar jaar dertigduizend exoplaneten rijker zijn.
\r\nVolgens wetenschappelijk projectleider Timo Prusti van het Europese ruimtetechnologiecentrum ESTEC in Noordwijk zal vrijwel elk deelgebied van de sterrenkunde profiteren van de Gaia-missie. ‘Maar,’ zegt hij, ‘het spannendst zijn natuurlijk de ontdekkingen die niemand had verwacht.’
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Cartograaf van de Melkweg", "pk_id": 35446, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In november wordt de Europese ruimtetelescoop Gaia gelanceerd. Gaia maakt een 3D-kaart van één miljard sterren in het Melkwegstelsel. Daarnaast gaat hij naar schatting een half miljoen planetoïden en dertigduizend exoplaneten ontdekken.
\r\nSpectaculaire foto’s, zoals de Hubble Space Telescope die maakt, levert het nieuwe paradepaardje van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA niet op. Maar de ruimtetelescoop Gaia, waarvan de lancering gepland staat voor 20 november, zal zeker een nieuwe revolutie in de sterrenkunde tweegbrengen. Met ongekende precisie brengt Gaia straks de posities, afstanden en bewegingen van één miljard sterren in het Melkwegstelsel in kaart. Daarnaast wordt een geweldige bijvangst verwacht op tal van andere terreinen.
\r\nAstrometrie – de plaatsbepaling van sterren aan de hemel – is al zo oud als de mensheid. De Griekse sterrenkundige Hipparchus maakte enkele eeuwen voor het begin van onze jaartelling al de eerste stercatalogus. Voor de verkenning van onbekende delen van de kosmos geldt hetzelfde als voor de exploratie van de verste uithoeken van de aarde: het begint met het maken van gedetailleerde kaarten.
\r\nGaia is niet de eerste astrometrische kunstmaan. Begin jaren negentig lanceerde ESA de Hipparcos-satelliet (genoemd naar de Griekse pionier). Die legde de posities van 120.000 sterren vast met een nauwkeurigheid van een duizendste boogseconde – de hoek waaronder je een zandkorreltje ziet op een afstand van een kilometer.
\r\nGaia gaat daar nog eens met een factor veertig overheen. Nooit eerder zijn sterposities zo ongelooflijk nauwkeurig bepaald. Omdat Gaia vijf jaar in bedrijf is, kan hij ook extreem kleine positieveranderingen meten. Uit die metingen, gecombineerd met spectroscopische waarnemingen, zijn de afstanden en de ruimtelijke bewegingen van de sterren af te leiden.
\r\nGaia bestaat eigenlijk uit twee telescopen, met rechthoekige spiegels van 1,45 bij 0,5 meter. Die kijken in twee verschillende richtingen het heelal in. Samen scannen ze voortdurend de hemel af. Elke dag worden op die manier maar liefst veertig miljoen afzonderlijke precisiemetingen verricht aan de onderlinge hoekafstanden van sterren. Op basis daarvan komt uiteindelijk de supernauwkeurige ‘kaart’ tot stand – in feite een gigantische catalogus.
\r\nGaia draait straks niet in een baan om de aarde, maar in een baan rond de zon, op zo’n anderhalf miljoen kilometer afstand van de aarde. Een tien meter groot zonnescherm, dat kort na de lancering ontplooid moet worden, beschermt de gevoelige apparatuur tegen al te grote temperatuurwisselingen. Het metrologisch systeem van Gaia, ontwikkeld en gebouwd door TNO in Delft, garandeert een precisie van een picometer – een tienmiljoenste van de dikte van een mensenhaar.
\r\nDe Gaia-catalogus zal naar verwachting enorm veel inzichten opleveren in de driedimensionale structuur en de dynamica van het Melkwegstelsel. Onderzoek aan sterstromen – groepen sterren met een vergelijkbare ruimtelijke beweging – maakt het bijvoorbeeld mogelijk om de ontstaansgeschiedenis van het Melkwegstelsel te achterhalen: de sterstromen zijn de ‘fossiele’ overblijfselen van kleine dwergstelsels die in het verleden zijn opgeslokt. Uit de Gaia-metingen valt ook de verdeling van donkere materie in het Melkwegstelsel af te leiden.
\r\nGaia meet elk lichtpuntje aan de hemel helderder dan magnitude 20 – ongeveer een miljoen keer zwakker dan wat je met het blote oog nog kunt zien. Dat betekent dat er ook talloze planetoïden en ijsdwergen ontdekt zullen worden – stenige en ijzige hemellichamen die door ons eigen zonnestelsel bewegen. Daarnaast zal de ruimtetelescoop gemiddeld zo’n acht nieuwe supernova-explosies per dag ontdekken, in ver verwijderde sterrenstelsels. Overigens worden ook een slordige tien miljoen sterrenstelsels en quasars in kaart gebracht; dat levert weer informatie op over de groteschaalstructuur en de evolutie van het heelal.
\r\nTot slot meet Gaia de zogeheten reflexbeweging van sterren: de kleine schommelingen, veroorzaakt doordat een ster vergezeld wordt door een zware reuzenplaneet. Voorzichtige schattingen geven aan dat we over een paar jaar dertigduizend exoplaneten rijker zijn.
\r\nVolgens wetenschappelijk projectleider Timo Prusti van het Europese ruimtetechnologiecentrum ESTEC in Noordwijk zal vrijwel elk deelgebied van de sterrenkunde profiteren van de Gaia-missie. ‘Maar,’ zegt hij, ‘het spannendst zijn natuurlijk de ontdekkingen die niemand had verwacht.’
", "slug": "cartograaf-van-de-melkweg", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 11, 1, 14, 17, 9], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-11-01 14:17:09", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Cartograaf van de Melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/magnetisch-veld-beschermt-aanstormende-gaswolk/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een reusachtige wolk van waterstofgas die op ramkoers ligt met onze Melkweg zou die botsing wel eens kunnen overleven. Astronomen hebben namelijk ontdekt dat de gaswolk een magnetisch veld met zich meevoert, dat als een beschermend schild werkt. Deze ontdekking kan helpen verklaren waarom dergelijke hogesnelheidswolken grotendeels intact blijven als ze door een sterrenstelsel worden opgeslokt.
De onderzochte gaswolk, die de Smith-wolk wordt genoemd, nadert de Melkweg met een snelheid van meer dan 250 kilometer per seconde en zal daar naar verwachting over ongeveer 30 miljoen jaar mee in botsing komen. Vóór het zover is, moet de Smith-wolk zich echter nog een weg banen door de halo – het ijle omhulsel van heet geïoniseerd gas – van de Melkweg.
Normaal gesproken zou de gaswolk deze tocht niet overleven. Maar de aanwezigheid van een (zwak) magnetisch veld vergroot de overlevingskansen van de Smith-wolk aanzienlijk. Dat kan betekenen dat hij straks min of meer ongeschonden in de schijf van de Melkweg duikt – een gebeurtenis die tot de vorming van grote aantallen nieuwe sterren leidt.
Rond onze Melkweg zwermen honderden hogesnelheidswolken als de Smith-wolk. Het zijn waarschijnlijk overgebleven ‘bouwstenen’ uit de tijd dat ons sterrenstelsel nog in aanbouw was of de restanten van kleine sterrenstelsels die miljarden jaren geleden zo dicht langs de Melkweg zijn gescheerd, dat ze aan flarden werden getrokken.
Deze gaswolken zijn weliswaar heel groot, maar ook heel ijl. Computersimulaties voorspellen dan ook dat ze te kwetsbaar zijn om een tocht door de halo van een sterrenstelsel te doorstaan. Toch waren er aanwijzingen dat de Smith-wolk al eens dwars door de schijf van de Melkweg heen is gevlogen. De ontdekking van het inwendige magnetische veld kan die discrepantie tussen theorie en praktijk verklaren. (EE)
Een reusachtige wolk van waterstofgas die op ramkoers ligt met onze Melkweg zou die botsing wel eens kunnen overleven. Astronomen hebben namelijk ontdekt dat de gaswolk een magnetisch veld met zich meevoert, dat als een beschermend schild werkt. Deze ontdekking kan helpen verklaren waarom dergelijke hogesnelheidswolken grotendeels intact blijven als ze door een sterrenstelsel worden opgeslokt.
De onderzochte gaswolk, die de Smith-wolk wordt genoemd, nadert de Melkweg met een snelheid van meer dan 250 kilometer per seconde en zal daar naar verwachting over ongeveer 30 miljoen jaar mee in botsing komen. Vóór het zover is, moet de Smith-wolk zich echter nog een weg banen door de halo – het ijle omhulsel van heet geïoniseerd gas – van de Melkweg.
Normaal gesproken zou de gaswolk deze tocht niet overleven. Maar de aanwezigheid van een (zwak) magnetisch veld vergroot de overlevingskansen van de Smith-wolk aanzienlijk. Dat kan betekenen dat hij straks min of meer ongeschonden in de schijf van de Melkweg duikt – een gebeurtenis die tot de vorming van grote aantallen nieuwe sterren leidt.
Rond onze Melkweg zwermen honderden hogesnelheidswolken als de Smith-wolk. Het zijn waarschijnlijk overgebleven ‘bouwstenen’ uit de tijd dat ons sterrenstelsel nog in aanbouw was of de restanten van kleine sterrenstelsels die miljarden jaren geleden zo dicht langs de Melkweg zijn gescheerd, dat ze aan flarden werden getrokken.
Deze gaswolken zijn weliswaar heel groot, maar ook heel ijl. Computersimulaties voorspellen dan ook dat ze te kwetsbaar zijn om een tocht door de halo van een sterrenstelsel te doorstaan. Toch waren er aanwijzingen dat de Smith-wolk al eens dwars door de schijf van de Melkweg heen is gevlogen. De ontdekking van het inwendige magnetische veld kan die discrepantie tussen theorie en praktijk verklaren. (EE)
Astronomen van Ohio State University hebben berekend dat de kans groot is dat er, binnen een jaar of vijftig, een supernova-explosie plaatsvindt die waarneembaar is vanaf de aarde. Helaas is de kans dat die supernova met het blote oog te zien is veel kleiner: hij zal vermoedelijk alleen waarneembaar zijn met infraroodtelescopen.
Voor astronomen maakt dat laatste niet zo veel uit. Zij beschikken over een steeds groter arsenaal aan steeds gevoeliger wordende infraroodinstrumenten. Zo’n nabije supernova kan hen in staat stellen om iets te doen wat nog nooit eerder is gelukt: een supernova snel genoeg detecteren om het volledige verloop van de explosie te volgen.
Geschat wordt dat er gemiddeld één of twee keer per eeuw een zware ster in onze Melkweg tot ontploffing komt nadat hij zonder brandstof is komen te zitten. Tot nu toe ontsnapten de meeste van die explosies aan onze aandacht, omdat zij veelal schuilgaan achter de dichte wolken van gas en stof in ons sterrenstelsel. De kans is groot dat dat ook voor de eerstvolgende supernova-explosie zal gelden.
Dat er binnen afzienbare tijd een supernova in de Melkweg waarneembaar zal zijn, heeft dan ook niets te maken met nieuwe astronomische inzichten, maar alles met de vooruitgang op het gebied van cameratechnieken en opsporingsstrategieën. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de detectoren die de neutrino’s kunnen waarnemen die bij een supernova-explosie vrijkomen.
Een supernova zendt al uren of zelfs al dagen voordat hij zichtbaar wordt in infrarood- of zichtbaar licht grote aantallen neutrino’s uit. De moderne generatie neutrinodetectoren is in staat om aan te geven uit welke richting deze deeltjes komen. En dat biedt astronomen de kans om hun infraroodinstrumenten al op het betreffende hemelgebied te richten vóórdat het eerste licht van de supernova aankomt. (EE)
Engelstalige video met nadere uitleg over dit onderwerp.
Astronomen van Ohio State University hebben berekend dat de kans groot is dat er, binnen een jaar of vijftig, een supernova-explosie plaatsvindt die waarneembaar is vanaf de aarde. Helaas is de kans dat die supernova met het blote oog te zien is veel kleiner: hij zal vermoedelijk alleen waarneembaar zijn met infraroodtelescopen.
Voor astronomen maakt dat laatste niet zo veel uit. Zij beschikken over een steeds groter arsenaal aan steeds gevoeliger wordende infraroodinstrumenten. Zo’n nabije supernova kan hen in staat stellen om iets te doen wat nog nooit eerder is gelukt: een supernova snel genoeg detecteren om het volledige verloop van de explosie te volgen.
Geschat wordt dat er gemiddeld één of twee keer per eeuw een zware ster in onze Melkweg tot ontploffing komt nadat hij zonder brandstof is komen te zitten. Tot nu toe ontsnapten de meeste van die explosies aan onze aandacht, omdat zij veelal schuilgaan achter de dichte wolken van gas en stof in ons sterrenstelsel. De kans is groot dat dat ook voor de eerstvolgende supernova-explosie zal gelden.
Dat er binnen afzienbare tijd een supernova in de Melkweg waarneembaar zal zijn, heeft dan ook niets te maken met nieuwe astronomische inzichten, maar alles met de vooruitgang op het gebied van cameratechnieken en opsporingsstrategieën. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de detectoren die de neutrino’s kunnen waarnemen die bij een supernova-explosie vrijkomen.
Een supernova zendt al uren of zelfs al dagen voordat hij zichtbaar wordt in infrarood- of zichtbaar licht grote aantallen neutrino’s uit. De moderne generatie neutrinodetectoren is in staat om aan te geven uit welke richting deze deeltjes komen. En dat biedt astronomen de kans om hun infraroodinstrumenten al op het betreffende hemelgebied te richten vóórdat het eerste licht van de supernova aankomt. (EE)
Engelstalige video met nadere uitleg over dit onderwerp.
Onderzoek met de röntgensatelliet Chandra wijst erop dat Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg, de afgelopen eeuwen minstens twee heldere uitbarstingen heeft vertoond. Dat blijkt uit een analyse van de snelle veranderingen van de röntgenhelderheid van gaswolken rond het zwarte gat.
De uitbarstingen van Sagittarius A* worden toegeschreven aan het opslokken van relatief grote hoeveelheden materie, afkomstig van een aan flarden getrokken ster of planeet. Een deel van de röntgenstraling die daarbij is uitgezonden wordt weerkaatst – of eigenlijk: wordt geabsorbeerd en weer uitgezonden – door gaswolken die zich op enkele tientallen lichtjaren van het zwarte gat bevinden.
Deze ‘röntgenecho’s’ bieden astronomen de mogelijkheid om uit te puzzelen wat Sagittarius A* uitspookte in een tijd dat er nog geen röntgentelescopen bestonden. De straling van de eigenlijke uitbarstingen is ons allang gepasseerd, maar de weerkaatsingen ervan, die een langere weg hebben afgelegd, zijn pas de afgelopen jaren aangekomen.
Aan de hand van opnamen die Chandra sinds 1999 heeft gemaakt, is een animatie gemaakt die laat zien hoe de röntgenintensiteit van de gaswolken in de omgeving eerst toeneemt en vervolgens weer afneemt. Omdat de verandering in röntgenintensiteit in het ene gebied maar twee jaar duurt en elders meer dan tien jaar, lijkt het erop dat de echo’s door minimaal twee verschillende uitbarstingen van Sagittarius A* zijn veroorzaakt.
Uit de intensiteit van de weerkaatste straling kan worden afgeleid dat Sagittarius A* tijdens de uitbarstingen enkele keer miljoenen malen meer röntgenstraling uitzond dan nu. (EE)
Onderzoek met de röntgensatelliet Chandra wijst erop dat Sagittarius A*, het superzware zwarte gat in het centrum van onze Melkweg, de afgelopen eeuwen minstens twee heldere uitbarstingen heeft vertoond. Dat blijkt uit een analyse van de snelle veranderingen van de röntgenhelderheid van gaswolken rond het zwarte gat.
De uitbarstingen van Sagittarius A* worden toegeschreven aan het opslokken van relatief grote hoeveelheden materie, afkomstig van een aan flarden getrokken ster of planeet. Een deel van de röntgenstraling die daarbij is uitgezonden wordt weerkaatst – of eigenlijk: wordt geabsorbeerd en weer uitgezonden – door gaswolken die zich op enkele tientallen lichtjaren van het zwarte gat bevinden.
Deze ‘röntgenecho’s’ bieden astronomen de mogelijkheid om uit te puzzelen wat Sagittarius A* uitspookte in een tijd dat er nog geen röntgentelescopen bestonden. De straling van de eigenlijke uitbarstingen is ons allang gepasseerd, maar de weerkaatsingen ervan, die een langere weg hebben afgelegd, zijn pas de afgelopen jaren aangekomen.
Aan de hand van opnamen die Chandra sinds 1999 heeft gemaakt, is een animatie gemaakt die laat zien hoe de röntgenintensiteit van de gaswolken in de omgeving eerst toeneemt en vervolgens weer afneemt. Omdat de verandering in röntgenintensiteit in het ene gebied maar twee jaar duurt en elders meer dan tien jaar, lijkt het erop dat de echo’s door minimaal twee verschillende uitbarstingen van Sagittarius A* zijn veroorzaakt.
Uit de intensiteit van de weerkaatste straling kan worden afgeleid dat Sagittarius A* tijdens de uitbarstingen enkele keer miljoenen malen meer röntgenstraling uitzond dan nu. (EE)
De lancering van de Europese ruimtetelescoop Gaia, oorspronkelijk voorzien voor 20 november, is met ongeveer een maand uitgesteld wegens niet nader bekendgemaakte technische kwesties, die een nadere verificatie behoeven. Dat maakte de Europese ruimtevaartorganisatie ESA vandaag bekend. Gaia gaat van ca. één miljard sterren in het Melkwegstelsel heel nauwkeurig afstanden, snelheden en driedimensionale posities meten. (GS)
De lancering van de Europese ruimtetelescoop Gaia, oorspronkelijk voorzien voor 20 november, is met ongeveer een maand uitgesteld wegens niet nader bekendgemaakte technische kwesties, die een nadere verificatie behoeven. Dat maakte de Europese ruimtevaartorganisatie ESA vandaag bekend. Gaia gaat van ca. één miljard sterren in het Melkwegstelsel heel nauwkeurig afstanden, snelheden en driedimensionale posities meten. (GS)
Groningse sterrenkundigen vierden onlangs een mooi record: er zijn nu honderd wetenschappelijke publicaties met een Groningse auteur over resultaten van de Herschel-ruimtetelescoop. Het bereiken van dit record viel samen met de grote conferentie ‘The Universe Explored by Herschel’ die vorige week bij ESA/ESTEC (Noordwijk) plaats vond.
\r\nRuim 350 sterrenkundigen vanuit de hele wereld kwamen daar bijeen om de ontdekkingen van de infraroodruimtetelescoop te bespreken. Groningse onderzoekers zijn daarbij dus heel succesvol geweest, want van de 770 tot dusver gepubliceerde artikelen zijn er nu 100 met een Groningse auteur of co-auteur.
\r\nHerschel - de grootste telescoop in de ruimte - was de vierde Cornerstone-missie uit het Horizons 2000 programma van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA. Herschel werd gelanceerd in mei 2009 vanuit Frans Guyana met drie wetenschappelijke instrumenten aan boord: HIFI, ontwikkeld en gebouwd door het Nederlandse SRON Netherlands Institute for Space Research in Groningen/Utrecht, PACS, gebouwd onder Duitse leiding en SPIRE, onder Britse leiding.
\r\nHerschel heeft nagenoeg vlekkeloos gewerkt tot 29 april van dit jaar en daarmee de geplande levensduur van 3,5 jaar ruim overtroffen. Op de conferentie in Noordwijk werden de nieuwste ontdekkingen met Herschel gerapporteerd, op alle terreinen van de astronomie. Daaronder zijn studies van de planeten en asteroïden in ons zonnestelsel, van geboortegronden van planeten rond andere sterren, van de geboorte- en sterfteprocessen van sterren, van de Melkweg en buurstelsels van de Melkweg, van verre quasars en van de vroegste sterrenstelsels zoals die ontstonden in het jonge heelal.
Groningse sterrenkundigen vierden onlangs een mooi record: er zijn nu honderd wetenschappelijke publicaties met een Groningse auteur over resultaten van de Herschel-ruimtetelescoop. Het bereiken van dit record viel samen met de grote conferentie ‘The Universe Explored by Herschel’ die vorige week bij ESA/ESTEC (Noordwijk) plaats vond.
\r\nRuim 350 sterrenkundigen vanuit de hele wereld kwamen daar bijeen om de ontdekkingen van de infraroodruimtetelescoop te bespreken. Groningse onderzoekers zijn daarbij dus heel succesvol geweest, want van de 770 tot dusver gepubliceerde artikelen zijn er nu 100 met een Groningse auteur of co-auteur.
\r\nHerschel - de grootste telescoop in de ruimte - was de vierde Cornerstone-missie uit het Horizons 2000 programma van de Europese ruimtevaartorganisatie ESA. Herschel werd gelanceerd in mei 2009 vanuit Frans Guyana met drie wetenschappelijke instrumenten aan boord: HIFI, ontwikkeld en gebouwd door het Nederlandse SRON Netherlands Institute for Space Research in Groningen/Utrecht, PACS, gebouwd onder Duitse leiding en SPIRE, onder Britse leiding.
\r\nHerschel heeft nagenoeg vlekkeloos gewerkt tot 29 april van dit jaar en daarmee de geplande levensduur van 3,5 jaar ruim overtroffen. Op de conferentie in Noordwijk werden de nieuwste ontdekkingen met Herschel gerapporteerd, op alle terreinen van de astronomie. Daaronder zijn studies van de planeten en asteroïden in ons zonnestelsel, van geboortegronden van planeten rond andere sterren, van de geboorte- en sterfteprocessen van sterren, van de Melkweg en buurstelsels van de Melkweg, van verre quasars en van de vroegste sterrenstelsels zoals die ontstonden in het jonge heelal.
Een internationaal team van astronomen, onder wie Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft ontdekt dat de Melkweg een golfbeweging maakt. Het team heeft voor deze ontdekking gebruik gemaakt van het RAdial Velocity Experiment (RAVE) dat een half miljoen sterren rond de zon in kaart heeft gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat de Melkweg - buiten de bekende rotatie rond het galactisch centrum - loodrecht op het galactisch vlak beweegt. Het onderzoek is gepubliceerd in het tijdschrift Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nDe astronomen brachten de snelheden in kaart van sterren in een driedimensionale regio rond de zon, die een gebied beslaat met een straal van 6500 lichtjaar, en tot een kwart van de afstand tot het Melkwegcentrum reikt. Het team gebruikte een klasse van rode reuzensterren (zogeheten 'red clumpsterren'), die bijna allemaal even helder zijn, waardoor het het mogelijk is om de afstand tot deze sterren vast te stellen. De snelheden die zijn bepaald met RAVE werden gecombineerd met gegevens van andere surveys, waardoor met een ongekend groot aantal red clumpsterren driedimensionale snelheden in een groot gebied rond de zon konden worden bestudeerd.
\r\nUit de analyse blijkt dat de Melkweg niet alleen rond zijn centrum draait, maar ook kleine golvende of zuigende bewegingen maakt. Ons sterrenstelsel gedraagt zich als een enorme vlag die wappert langs het galactisch vlak. Het chaotische golfpatroon ontstaat door krachten uit verschillende richtingen. De bron van de krachten is nog niet bekend. Mogelijk veroorzaken de spiraalarmen de golfbewegingen, maar een andere verklaring zou kunnen zijn dat een klein melkwegstelsel door het onze beweegt.
\r\nDe driedimensionale bewegingspatronen vertonen ingewikkelde structuren. De opwaartse en neerwaartse snelheden laten een golfachtige beweging zien, met sterren die naar binnen en naar buiten worden geslingerd. “Vroeger dachten we dat de Melkweg een stabiel en tijdonafhankelijk systeem was, maar nu zien we dat er processen gaande zijn die we nog niet zo goed begrijpen, en die leiden tot deze complexe patronen die we niet hadden verwacht”, zegt Helmi. \"We willen de driedimensionale modellen van de Melkweg nu verder verfijnen om de snelheidsverdeling van sterren in de Melkweg werkelijk te kunnen doorgronden.\"
Een internationaal team van astronomen, onder wie Amina Helmi van de Rijksuniversiteit Groningen, heeft ontdekt dat de Melkweg een golfbeweging maakt. Het team heeft voor deze ontdekking gebruik gemaakt van het RAdial Velocity Experiment (RAVE) dat een half miljoen sterren rond de zon in kaart heeft gebracht. Uit het onderzoek blijkt dat de Melkweg - buiten de bekende rotatie rond het galactisch centrum - loodrecht op het galactisch vlak beweegt. Het onderzoek is gepubliceerd in het tijdschrift Monthly Notices of the Royal Astronomical Society.
\r\nDe astronomen brachten de snelheden in kaart van sterren in een driedimensionale regio rond de zon, die een gebied beslaat met een straal van 6500 lichtjaar, en tot een kwart van de afstand tot het Melkwegcentrum reikt. Het team gebruikte een klasse van rode reuzensterren (zogeheten 'red clumpsterren'), die bijna allemaal even helder zijn, waardoor het het mogelijk is om de afstand tot deze sterren vast te stellen. De snelheden die zijn bepaald met RAVE werden gecombineerd met gegevens van andere surveys, waardoor met een ongekend groot aantal red clumpsterren driedimensionale snelheden in een groot gebied rond de zon konden worden bestudeerd.
\r\nUit de analyse blijkt dat de Melkweg niet alleen rond zijn centrum draait, maar ook kleine golvende of zuigende bewegingen maakt. Ons sterrenstelsel gedraagt zich als een enorme vlag die wappert langs het galactisch vlak. Het chaotische golfpatroon ontstaat door krachten uit verschillende richtingen. De bron van de krachten is nog niet bekend. Mogelijk veroorzaken de spiraalarmen de golfbewegingen, maar een andere verklaring zou kunnen zijn dat een klein melkwegstelsel door het onze beweegt.
\r\nDe driedimensionale bewegingspatronen vertonen ingewikkelde structuren. De opwaartse en neerwaartse snelheden laten een golfachtige beweging zien, met sterren die naar binnen en naar buiten worden geslingerd. “Vroeger dachten we dat de Melkweg een stabiel en tijdonafhankelijk systeem was, maar nu zien we dat er processen gaande zijn die we nog niet zo goed begrijpen, en die leiden tot deze complexe patronen die we niet hadden verwacht”, zegt Helmi. \"We willen de driedimensionale modellen van de Melkweg nu verder verfijnen om de snelheidsverdeling van sterren in de Melkweg werkelijk te kunnen doorgronden.\"
De oorsprong van het leven op aarde is een van de grootste mysteries in de wetenschap. Astronomen hebben ontdekt dat de eerste voorzichtige stappen op weg naar leven zijn gezet in de ruimte tussen de sterren. Een laboratorium op de vijfde verdieping van een torenflat in Leiden speelde daarbij een belangrijke rol. Nu is het wachten op bodemmonsters van kometen.
\r\nStel je een warme waterpoel voor op de pasgeboren aarde, onder een dikke dampkring van methaan en ammoniak. Zonlicht en bliksemschichten brengen scheikundige reacties op gang. De waterstof- en zuurstofatomen in de poel binden zich aan koolstof- en stikstofatomen in de zompige atmosfeer. Er ontstaan koolwaterstoffen, en later ook aminozuren – de bouwstenen van eiwitten. Nog even en hier vormen zich de eerste eencellige micro-organismen.
\r\nLange tijd was dit het standaardscenario voor het ontstaan van het leven op aarde. Want ja, dat begon niet meteen met olifanten en walvissen. Ooit moet er een begin zijn gemaakt met de vorming van prebiotische moleculen en complexere aminozuren. Maar in de afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden dat die eerste stappen niet op aarde zijn gezet, maar in de kosmos. Chemische processen in donkere stofwolken creëerden de bouwstenen van het leven. ‘Astrochemie is astrobiologie,’ zegt Louis Allamandola van NASA’s Ames Research Center in Californië.
\r\nOp 30 mei gaf Allamandola in Leiden de prestigieuze Oortlezing. Een soort thuiswedstrijd, want van 1976 tot eind 1983 werkte hij aan de Universiteit Leiden, in het gloednieuwe Astrofysisch Laboratorium dat een jaar voor zijn komst was opgericht door zijn landgenoot Mayo Greenberg. ‘Ik was opgeleid als chemicus,’ zegt Allamandola, ‘maar al van kinds af aan had ik veel belangstelling voor het heelal. Deze baan was mij op het lijf geschreven.’
\r\nGreenberg liep met zijn Astrofysisch Laboratorium ver voor de troepen uit. Het idee was simpel: boots de omstandigheden in het heelal na, en je kunt bestuderen wat voor chemische reacties daar plaatsvinden. Wie weet zouden er wel organische moleculen (koolstofverbindingen) kunnen ontstaan. Maar dat werd indertijd door vrijwel niemand serieus genomen. Allamandola: ‘Als je beweerde dat er in de interstellaire ruimte complexe scheikunde plaatsvond, werd je voor gek verklaard.’
\r\nOp zich niet zo verwonderlijk, want de ruimte tussen de sterren is leeg, koud, en gevuld met energierijke straling. Dat betekent dat atomen en moleculen elkaar zelden tegenkomen, dat chemische reacties extreem traag verlopen, en dat grotere moleculen weer snel uiteen worden geslagen. ‘De ontdekking van gasvormig ammoniak, formaldehyde en koolmonoxide in het heelal, eind jaren zestig met behulp van radiotelescopen, kwam al vrij onverwacht,’ zegt Allamandola, ‘en niemand nam het idee van nog complexere astrochemie serieus.’
\r\nVoor een deel kwam dat natuurlijk ook omdat complexe moleculen in de interstellaire ruimte zo moeilijk zijn waar te nemen – je hebt er zeer gevoelige instrumenten voor nodig. Bovendien bevinden ze zich vrijwel altijd in koude, donkere stofwolken, waar je met optische telescopen niet in door kunt dringen. Het lukt het best met behulp van radiotelescopen en infraroodtelescopen: infrarood licht (warmtestraling) worden niet door stof geabsorbeerd. Maar die techniek stond midden jaren zeventig nog in de kinderschoenen.
\r\nBleef natuurlijk de vraag hoe die complexere moleculen überhaupt konden ontstaan. Zelfs in een interstellaire gas- en stofwolk is de gemiddelde deeltjesdichtheid zo laag dat we hier op aarde van een vacuüm zouden spreken. Hoe zouden atomen elkaar ooit tegen het lijf kunnen lopen, om in moleculair verband gezamenlijk verder door het leven te gaan?
\r\nMayo Greenberg had daar wel een antwoord op. Volgens hem waren het de stofdeeltjes zélf die daarbij een belangrijke rol speelden. Omdat het in zo’n donkere wolk erg koud is, zouden eenvoudige verbindingen als moleculair waterstof, koolmonoxide en ammoniak zich in bevroren vorm vastzetten op die microscopisch kleine stofjes. In die extreem dunne ijslaagjes – vaak maar een paar atomen dik – is de dichtheid natuurlijk veel hoger, en onder invloed van sterlicht en kosmische straling kunnen er dan toch allerlei zeldzame chemische reacties plaatsvinden. Bovendien kan de energie die bij zo’n reactie vrijkomt weer worden overgedragen aan de omgeving, waardoor het ijs ook als een katalysator werkt.
\r\n‘Zelfs binnen de wereld van de astrochemie nam vrijwel niemand dat idee serieus,’ herinnert Allamandola zich. ‘Men vond het gewoon veel te ingewikkeld. Maar chemici hadden er geen probleem mee. En in een laboratorium zou je die processen na kunnen bootsen en bestuderen.’ Dat was precies wat Greenberg, Allamandola en hun collega’s eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in Leiden deden. Met verrassende resultaten: na bestarling van interstellair ijs met utraviolet lich bleek er inderdaad een residu achter te blijven, rijk aan complexe moleculen – Greenberg noemde het liefkozend zijn ‘yellow stuff’.
\r\nZo begon Greenbergs laboratorium – ooit van start gegaan op de achtste verdieping van het Huygensgebouw, een torenflat in het Leidse universiteitscentrum, maar later verhuisd naar de vijfde etage – een steeds belangrijkere rol te spelen in de astrochemie. Niet alleen konden de omstandigheden in het heelal hier worden nagebootst, om relevante scheikundige reacties te onderzoeken; ook werden er de meest uiteenlopende moleculen bestudeerd, zowel in de gasfase als in bevroren toestand, om exact hun ‘spectrale vingerafdruk’ vast te leggen, zodat je hun aanwezigheid zou kunnen herkennen in infraroodspectra van kosmische stofwolken.
\r\nAllamandola is een expert op het gebied van de infraroodspectroscopie. Daarbij bestudeer je de infraroodstraling die geproduceerd wordt door het trillen van afzonderlijke atomen in grotere moleculen. Door heel precies te meten op welke golflengten die straling wordt geabsorbeerd of uitgezonden, kun je de moleculen identificeren. Daarbij doen de laboratoriumwaarnemingen dus dienst als referentie. ‘Er is voortdurend sprake van een intensieve wisselwerking tussen sterrenkundige waarnemingen, laboratoriumexperimenten en theoretische onderbouwing,’ aldus Allamandola.
\r\nDie waarnemingen werden in de loop van de jaren tachtig steeds verfijnder. Met telescopen op aarde kun je alleen metingen doen in het zogeheten mid-infrarood; kosmische warmtestraling met een langere of kortere golflengte dringt niet door de aardse dampkring heen. Maar begin jaren tachtig nam NASA het Kuiper Airborne Observatory in gebruik: een tot vliegende infraroodsterrenwacht omgebouwde Lockheed C-141, waarmee Allamandola en zijn Leidse collega Xander Tielens een veel groter deel van het infraroodspectrum van donkere stofwolken bestudeerden.
\r\nEen prachtig voorbeeld van die wisselwerking tussen waarnemingen en laboratoriumexperimenten was de ontdekking en identificatie van cyanaat (OCN-) – een nagatief geladen molecuul dat alleen geproduceerd kan worden door inwerking van ultraviolet licht op ijs. ‘Zelfs astrochemici konden niet langer volhouden dat ijs onbelangrijk was,’ zegt Allamandola.
\r\nMet de lancering van de Europese ruimtetelescoop ISO (Infrared Space Observatory), in november 1995, raakte het onderzoek in een enorme stroomversnelling. ISO legde vele duizenden gedetailleerde spectra vast, waarbij op alle infraroodgolflengten werd waargenomen. En in Leiden verrichtten Ewine van Dishoeck, Willem Schutte, Pascale Ehrenfreund en hun collega’s de benodigde experimenten om de ISO-metingen op de juiste manier te interpreteren.
\r\nInmiddels is het Astrofysisch Laboratorium in 1998 – na een schenking van de Amerikaanse filantropen Raymond en Beverly Sackler – omgedoopt tot het Sackler Laboratory for Astrophysics. Onder leiding van de huidige directeur Harold Linnartz is het fors uitgebreid met verschillende nieuwe experimenten, en speelt het een niet meer weg te denken rol in de astrochemie, een vakgebied dat met de lancering van de Amerikaanse infraroodruimtetelescoop Spitzer (in 2003) en van de Europese Herschel (in 2009) opnieuw een grote sprong voorwaarts maakte.
\r\nHet laboratorium beslaat een fors deel van de vijfde verdieping van het Huygensgebouw, waar ook de vakgroep sterrenkunde van de Universiteit Leiden is gehuisvest. Op het eerste gezicht is het een wirwar van buizen, vaten, leidingen, vacuümpompen, optische tafels, lasers en spectroscopen. Maar elk van de acht opstellingen speelt zijn eigen unieke rol in het beter begrijpen van de scheikundige processen die zich afspelen in het heelal (zie het kaderstuk ‘Kosmische proeftuin’). ‘Dit is een van de weinige scheikundelaboratoria ter wereld die volledig aan de astrochemie zijn gewijd,’ zegt Linnartz. ‘We produceren de stukjes van een enorme kosmische puzzel en proberen het grote plaatje te begrijpen. Het is één grote detectivestory.’
\r\nNet als in de tijd van pionier Mayo Greenberg worden er nog steeds veel experimenten uitgevoerd om te onderzoeken welke chemische processen zich kunnen afspelen in kosmische gas- en stofwolken. ‘Je wilt niet alleen weten wat zich waar in de ruimte bevindt, maar ook waarom – hoe het daar is gekomen’, aldus Linnartz. In het laboratorium wordt daarom interstellair ijs met energierijke ultraviolette straling beschenen, en met atomen gebombardeerd, net zoals in de ruimte. Daarbij verdampt ijs, moleculen vallen uiteen, reactieve deeltjes bewegen door het ijs en reageren, en daarbij ontstaan grotere moleculen die in de gasfase nooit gevormd hadden kunnen worden.
\r\nDaarnaast speelt het laboratorium ook een belangrijke rol in het aanleveren van data die het mogelijk maken om de sterrenkundige waarnemingen te interpreteren en te sturen. Zo wordt er in Leiden nog steeds heel systematisch gewerkt aan een astronomische ‘ijsatlas’ – een database met infraroodspectra van zo’n beetje elk astronomisch belangrijk ijsmengsel dat je je maar kunt voorstellen.
\r\nOnlangs nog kwam het Sackler-laboratorium in het nieuws met de ontdekking dat water gevormd wordt door vastgevroren zuurstofatomen en -moleculen (O, O2 en O3) op stofdeeltjes te ‘beschieten’ met vrije waterstofatomen. Bij temperaturen van zo’n 260 graden onder nul (13 graden boven het absolute nulpunt) blijkt op die manier niet alleen waterstofperoxide (H2O2), maar ook water (H2O) te ontstaan, alsmede andere, instabielere moleculen die onder andere door de Spitzer-ruimtetelescoop zijn gedetecteerd. ‘Eindelijk begrijpen we hoe er in de interstellaire ruimte water kan ontstaan,’ zegt Linnartz.
\r\nWater is een van de belangrijkste ‘biomoleculen’: alle levende organismen op aarde bestaan voor het grootste deel uit water, en zonder water als ‘oplosmiddel’ voor organische verbindingen zou leven misschien nooit zijn ontstaan. Het water dat in de interstellaire ruimte wordt gevormd is ook in grote hoeveelheden aanwezig in materieschijven rond pasgeboren sterren, zo blijkt onder andere uit metingen van de Herschel-ruimtetelescoop. Via komeetinslagen vindt het zijn weg naar planeten zoals de aarde. Kometen vormen om die reden dan ook buitengewoon interessante onderzoeksobjecten voor astrobiologen.
\r\nMaar de link tussen astrochemie en astrobiologie is nog veel sterker. Zo zijn er in de onmiddellijke omgeving van jonge sterren suikermoleculen ontdekt (glycolaldehyde, C2H4O2) – belangrijke ingrediënten van RNA. Er worden steeds weer nieuwe prebiotische moleculen in het heelal gevonden. Er zijn zelfs (controversiële) aanwijzingen voor de aanwezigheid van glycine (C2H5NO2) in de interstellaire ruimte – het eenvoudigste aminozuur. In meteorieten is de aanwezigheid van aminozuren (de bouwstenen van eiwitten en enzymen) in ieder geval onomstotelijk aangetoond. ‘Wie weet wat er nog meer allemaal voorkomt,’ zegt Allamandola.
\r\nDe experimenten in het Leidse Sackler-laboratorium – en in vergelijkbare laboratoria in de Verenigde Staten – geven alle aanleiding tot speculatie. Want de moleculen en scheikundige residu’s die de onderzoekers in hun proefopstellingen aantreffen, kunnen ook – zij het in een véél trager tempo – in de interstellaire ruimte ontstaan. En daar zitten zelfs organische mengsels tussen met membraanachtige structuren die vergelijkbaar zijn met celwanden. Ook is fluorescentie waargenomen, waaruit blijkt dat er in deze structuren sprake is van energieopslag en -omzetting.
\r\nDat er in de ruimte tussen de sterren complete micro-organismen voorkomen, zoals ooit werd gesuggereerd door de Britse onderzoekers Fred Hoyle en Chandra Wickramasinghe, gaat Allamandola echter te ver. Over de waargenomen membraan-vormende moleculen zegt hij: ‘Er is hier geen sprake van leven, het is gewoon scheikunde. Maar al dit soort structuren en eigenschappen zijn wel op grote schaal voorhanden in de kosmos, en ze vinden uiteindelijk hun weg naar het oppervlak van planeten.’ En hij herhaalt het nog maar eens: ‘Astrochemie isastrobiologie.’
\r\nNieuwe observatoria, zoals ALMA (Atacama Large Millimeter/submillimeter Array, een schotelpark op 5000 meter hoogte in Noord-Chili) en de toekomstige James Webb Space Telescope, gaan ongetwijfeld veel meer informatie opleveren over de scheikunde van het heelal, en over de complexe organische moleculen die voorkomen in protoplanetaire schijven rond pasgeboren sterren. Maar het mooist zou het natuurlijk zijn als waarneming en experiment echt samengevoegd kunnen worden – als je nauwgezet laboratoriumonderzoek kunt verrichten aan interstellaire materie. ‘Ik kijk met spanning uit naar de resultaten van de Europese Rosetta-missie,’ zegt Allamandola. ‘Rosetta gaat eind 2014 een landertje met meetapparatuur op het ijzige oppervlak van een komeet neerzetten. En de komende vijftig jaar zullen we ongetwijfeld bodemmonsters van kometen kunnen bestuderen in een laboratorium hier op aarde.’
\r\n\r\n
Kader 1 - Kosmische proeftuin
In het Sackler Laboratory for Astrophysics van de Universiteit Leiden staan acht proefopstellingen waarmee directeur Harold Linnartz en zijn collega’s op alle mogelijke manieren onderzoek doen naar interstellaire chemie. Zes daarvan worden hieronder beschreven.
Opstelling 1. In een bijna-vacuüm creëren de astrochemici een drie centimeter lang interstellair gaswolkje. Met behulp van een hoogspanning wordt een plasma gemaakt (een ijl gas van elektrisch geladen deeltjes), waarin moleculen ontstaan zoals die in de ruimte voorhanden zijn. Na bestraling met laserlicht blijkt welke moleculen op welke golflengten licht absorberen of uitstralen. Met telescopen zoeken astronomen vervolgens in de ruimte naar precies dezelfde kleuren licht om te kijken uit welke chemische componenten het interstellaire medium is opgebouwd.
\r\nOpstelling 2. Bij een temperatuur van 10 tot 20 graden boven het absolute nulpunt vriezen de onderzoekers dunne laagjes complexe moleculen vast op microscopisch kleine stofdeeltjes. Het gaat zowel om eenvoudige moleculen zoals koolmonoxide als om complexe verbindigen zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs) en aminozuren. Voor elke denkbare ijs-coating wordt onderzocht of de moleculen intact blijven of uiteenvallen onder invloed van ultraviolette straling.
\r\nOpstelling 3. Met behulp van een van de oorspronkelijke opstellingen van Mayo Greenberg, die het laboratorium in 1975 oprichtte, werken Leidse studenten aan een ‘ijsatlas’. Van elk denkbaar ijsmengsel leggen ze het infraroodspectrum vast. Sterrenkundige waarnemingen, bijvoorbeeld van de Spitzer-ruimtetelescoop, kunnen dan met die database vergeleken worden.
\r\nOpstelling 4. Volgens Linnartz is het hart van deze opstelling een van de leegste en koudste plekjes in Nederland: een ultrahoog vacuüm, met een druk van een tienmiljardste millibar. Door zuiver koolmonoxide-ijs te beschieten met waterstofatomen ontstaan nieuwe verbindingen, zoals formaldehyde (H2CO) en methanol (CH3OH). Linnartz: ‘Hier zie je de interstellaire chemie echt plaatsvinden.’ Met deze opstelling is ook ontdekt hoe er in de ruimte tussen de sterren water (H2O) ontstaat.
\r\nOpstelling 5. In een combinatie van andere opstellingen kunnen de onderzoekers de astrochemische processen hier heel zorgvuldig sturen. Allerlei ijsmengsels worden op tal van manieren bestraald, soms wel dagen lang. Een microscopische scalpel schraapt het ijs vervolgens laagje voor laagje af; metingen met een massaspectrometer wijzen uit welke moleculen er zijn ontstaan. Het experiment, gefinancierd door de Nederlandse Onderzoekschool Voor Astronomie (NOVA) bevindt zich nog in de testfase.
\r\nOpstelling 6. Met deze kleine, transportabele opstelling wordt bestudeerd hoe complexe organische ionen (elektrisch geladen moleculen) uiteenvallen onder invloed van verschillende soorten straling. Eind 2013 verhuist de opstelling bijvoorbeeld een tijd lang naar de Soleil-synchrotron in Frankrijk, waar onder andere hoog-energetische UV-straling gegenereerd wordt.
\r\nKader 2 - PAKs
Tot de meest complexe organische (koolstofhoudende) moleculen in de interstellaire ruimte behoren de PAKs, de polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Die grote moleculen, bestaande uit ketens van benzeenringen (zes koolstofatomen in een honingraatpatroon), komen op aarde onder andere voor in de rook van een barbecue en in uitlaatgassen van auto’s. Ze werden begin jaren zeventig voor het eerst geïdentificeerd. Inmiddels is duidelijk dat ze – in gasvormige toestand – veel talrijker zijn dan alle andere moleculen bij elkaar. ‘PAKs bevatten tien tot twintig procent van alle koolstofatomen in het heelal,’ zegt Louis Allamandola van NASA’s Ames Research Center. ‘Ze vormen een zeer belangrijk koolstofreservoir in de kosmos, en zijn dan ook van grote betekenis voor de astrochemie en de astrobiologie.
Door hun complexe structuur hebben PAKs ook ingewikkelde spectra, waardoor ze niet altijd even gemakkelijk te herkennen zijn. En in de interstellaire ruimte moeten nog veel ingewikkelder verbindingen voorkomen, die mysterieuze absorptiepatronen creëren in astronomische spectra.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "https://www.eoswetenschap.eu/", "type": "publisher", "title": "Eos"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "De eerste stappen op weg naar leven", "pk_id": 35311, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Buitenaards leven"}], "excerpt": "De oorsprong van het leven op aarde is een van de grootste mysteries in de wetenschap. Astronomen hebben ontdekt dat de eerste voorzichtige stappen op weg naar leven zijn gezet in de ruimte tussen de sterren. Een laboratorium op de vijfde verdieping van een torenflat in Leiden speelde daarbij een belangrijke rol. Nu is het wachten op bodemmonsters van kometen.
\r\nStel je een warme waterpoel voor op de pasgeboren aarde, onder een dikke dampkring van methaan en ammoniak. Zonlicht en bliksemschichten brengen scheikundige reacties op gang. De waterstof- en zuurstofatomen in de poel binden zich aan koolstof- en stikstofatomen in de zompige atmosfeer. Er ontstaan koolwaterstoffen, en later ook aminozuren – de bouwstenen van eiwitten. Nog even en hier vormen zich de eerste eencellige micro-organismen.
\r\nLange tijd was dit het standaardscenario voor het ontstaan van het leven op aarde. Want ja, dat begon niet meteen met olifanten en walvissen. Ooit moet er een begin zijn gemaakt met de vorming van prebiotische moleculen en complexere aminozuren. Maar in de afgelopen jaren is steeds duidelijker geworden dat die eerste stappen niet op aarde zijn gezet, maar in de kosmos. Chemische processen in donkere stofwolken creëerden de bouwstenen van het leven. ‘Astrochemie is astrobiologie,’ zegt Louis Allamandola van NASA’s Ames Research Center in Californië.
\r\nOp 30 mei gaf Allamandola in Leiden de prestigieuze Oortlezing. Een soort thuiswedstrijd, want van 1976 tot eind 1983 werkte hij aan de Universiteit Leiden, in het gloednieuwe Astrofysisch Laboratorium dat een jaar voor zijn komst was opgericht door zijn landgenoot Mayo Greenberg. ‘Ik was opgeleid als chemicus,’ zegt Allamandola, ‘maar al van kinds af aan had ik veel belangstelling voor het heelal. Deze baan was mij op het lijf geschreven.’
\r\nGreenberg liep met zijn Astrofysisch Laboratorium ver voor de troepen uit. Het idee was simpel: boots de omstandigheden in het heelal na, en je kunt bestuderen wat voor chemische reacties daar plaatsvinden. Wie weet zouden er wel organische moleculen (koolstofverbindingen) kunnen ontstaan. Maar dat werd indertijd door vrijwel niemand serieus genomen. Allamandola: ‘Als je beweerde dat er in de interstellaire ruimte complexe scheikunde plaatsvond, werd je voor gek verklaard.’
\r\nOp zich niet zo verwonderlijk, want de ruimte tussen de sterren is leeg, koud, en gevuld met energierijke straling. Dat betekent dat atomen en moleculen elkaar zelden tegenkomen, dat chemische reacties extreem traag verlopen, en dat grotere moleculen weer snel uiteen worden geslagen. ‘De ontdekking van gasvormig ammoniak, formaldehyde en koolmonoxide in het heelal, eind jaren zestig met behulp van radiotelescopen, kwam al vrij onverwacht,’ zegt Allamandola, ‘en niemand nam het idee van nog complexere astrochemie serieus.’
\r\nVoor een deel kwam dat natuurlijk ook omdat complexe moleculen in de interstellaire ruimte zo moeilijk zijn waar te nemen – je hebt er zeer gevoelige instrumenten voor nodig. Bovendien bevinden ze zich vrijwel altijd in koude, donkere stofwolken, waar je met optische telescopen niet in door kunt dringen. Het lukt het best met behulp van radiotelescopen en infraroodtelescopen: infrarood licht (warmtestraling) worden niet door stof geabsorbeerd. Maar die techniek stond midden jaren zeventig nog in de kinderschoenen.
\r\nBleef natuurlijk de vraag hoe die complexere moleculen überhaupt konden ontstaan. Zelfs in een interstellaire gas- en stofwolk is de gemiddelde deeltjesdichtheid zo laag dat we hier op aarde van een vacuüm zouden spreken. Hoe zouden atomen elkaar ooit tegen het lijf kunnen lopen, om in moleculair verband gezamenlijk verder door het leven te gaan?
\r\nMayo Greenberg had daar wel een antwoord op. Volgens hem waren het de stofdeeltjes zélf die daarbij een belangrijke rol speelden. Omdat het in zo’n donkere wolk erg koud is, zouden eenvoudige verbindingen als moleculair waterstof, koolmonoxide en ammoniak zich in bevroren vorm vastzetten op die microscopisch kleine stofjes. In die extreem dunne ijslaagjes – vaak maar een paar atomen dik – is de dichtheid natuurlijk veel hoger, en onder invloed van sterlicht en kosmische straling kunnen er dan toch allerlei zeldzame chemische reacties plaatsvinden. Bovendien kan de energie die bij zo’n reactie vrijkomt weer worden overgedragen aan de omgeving, waardoor het ijs ook als een katalysator werkt.
\r\n‘Zelfs binnen de wereld van de astrochemie nam vrijwel niemand dat idee serieus,’ herinnert Allamandola zich. ‘Men vond het gewoon veel te ingewikkeld. Maar chemici hadden er geen probleem mee. En in een laboratorium zou je die processen na kunnen bootsen en bestuderen.’ Dat was precies wat Greenberg, Allamandola en hun collega’s eind jaren zeventig en begin jaren tachtig in Leiden deden. Met verrassende resultaten: na bestarling van interstellair ijs met utraviolet lich bleek er inderdaad een residu achter te blijven, rijk aan complexe moleculen – Greenberg noemde het liefkozend zijn ‘yellow stuff’.
\r\nZo begon Greenbergs laboratorium – ooit van start gegaan op de achtste verdieping van het Huygensgebouw, een torenflat in het Leidse universiteitscentrum, maar later verhuisd naar de vijfde etage – een steeds belangrijkere rol te spelen in de astrochemie. Niet alleen konden de omstandigheden in het heelal hier worden nagebootst, om relevante scheikundige reacties te onderzoeken; ook werden er de meest uiteenlopende moleculen bestudeerd, zowel in de gasfase als in bevroren toestand, om exact hun ‘spectrale vingerafdruk’ vast te leggen, zodat je hun aanwezigheid zou kunnen herkennen in infraroodspectra van kosmische stofwolken.
\r\nAllamandola is een expert op het gebied van de infraroodspectroscopie. Daarbij bestudeer je de infraroodstraling die geproduceerd wordt door het trillen van afzonderlijke atomen in grotere moleculen. Door heel precies te meten op welke golflengten die straling wordt geabsorbeerd of uitgezonden, kun je de moleculen identificeren. Daarbij doen de laboratoriumwaarnemingen dus dienst als referentie. ‘Er is voortdurend sprake van een intensieve wisselwerking tussen sterrenkundige waarnemingen, laboratoriumexperimenten en theoretische onderbouwing,’ aldus Allamandola.
\r\nDie waarnemingen werden in de loop van de jaren tachtig steeds verfijnder. Met telescopen op aarde kun je alleen metingen doen in het zogeheten mid-infrarood; kosmische warmtestraling met een langere of kortere golflengte dringt niet door de aardse dampkring heen. Maar begin jaren tachtig nam NASA het Kuiper Airborne Observatory in gebruik: een tot vliegende infraroodsterrenwacht omgebouwde Lockheed C-141, waarmee Allamandola en zijn Leidse collega Xander Tielens een veel groter deel van het infraroodspectrum van donkere stofwolken bestudeerden.
\r\nEen prachtig voorbeeld van die wisselwerking tussen waarnemingen en laboratoriumexperimenten was de ontdekking en identificatie van cyanaat (OCN-) – een nagatief geladen molecuul dat alleen geproduceerd kan worden door inwerking van ultraviolet licht op ijs. ‘Zelfs astrochemici konden niet langer volhouden dat ijs onbelangrijk was,’ zegt Allamandola.
\r\nMet de lancering van de Europese ruimtetelescoop ISO (Infrared Space Observatory), in november 1995, raakte het onderzoek in een enorme stroomversnelling. ISO legde vele duizenden gedetailleerde spectra vast, waarbij op alle infraroodgolflengten werd waargenomen. En in Leiden verrichtten Ewine van Dishoeck, Willem Schutte, Pascale Ehrenfreund en hun collega’s de benodigde experimenten om de ISO-metingen op de juiste manier te interpreteren.
\r\nInmiddels is het Astrofysisch Laboratorium in 1998 – na een schenking van de Amerikaanse filantropen Raymond en Beverly Sackler – omgedoopt tot het Sackler Laboratory for Astrophysics. Onder leiding van de huidige directeur Harold Linnartz is het fors uitgebreid met verschillende nieuwe experimenten, en speelt het een niet meer weg te denken rol in de astrochemie, een vakgebied dat met de lancering van de Amerikaanse infraroodruimtetelescoop Spitzer (in 2003) en van de Europese Herschel (in 2009) opnieuw een grote sprong voorwaarts maakte.
\r\nHet laboratorium beslaat een fors deel van de vijfde verdieping van het Huygensgebouw, waar ook de vakgroep sterrenkunde van de Universiteit Leiden is gehuisvest. Op het eerste gezicht is het een wirwar van buizen, vaten, leidingen, vacuümpompen, optische tafels, lasers en spectroscopen. Maar elk van de acht opstellingen speelt zijn eigen unieke rol in het beter begrijpen van de scheikundige processen die zich afspelen in het heelal (zie het kaderstuk ‘Kosmische proeftuin’). ‘Dit is een van de weinige scheikundelaboratoria ter wereld die volledig aan de astrochemie zijn gewijd,’ zegt Linnartz. ‘We produceren de stukjes van een enorme kosmische puzzel en proberen het grote plaatje te begrijpen. Het is één grote detectivestory.’
\r\nNet als in de tijd van pionier Mayo Greenberg worden er nog steeds veel experimenten uitgevoerd om te onderzoeken welke chemische processen zich kunnen afspelen in kosmische gas- en stofwolken. ‘Je wilt niet alleen weten wat zich waar in de ruimte bevindt, maar ook waarom – hoe het daar is gekomen’, aldus Linnartz. In het laboratorium wordt daarom interstellair ijs met energierijke ultraviolette straling beschenen, en met atomen gebombardeerd, net zoals in de ruimte. Daarbij verdampt ijs, moleculen vallen uiteen, reactieve deeltjes bewegen door het ijs en reageren, en daarbij ontstaan grotere moleculen die in de gasfase nooit gevormd hadden kunnen worden.
\r\nDaarnaast speelt het laboratorium ook een belangrijke rol in het aanleveren van data die het mogelijk maken om de sterrenkundige waarnemingen te interpreteren en te sturen. Zo wordt er in Leiden nog steeds heel systematisch gewerkt aan een astronomische ‘ijsatlas’ – een database met infraroodspectra van zo’n beetje elk astronomisch belangrijk ijsmengsel dat je je maar kunt voorstellen.
\r\nOnlangs nog kwam het Sackler-laboratorium in het nieuws met de ontdekking dat water gevormd wordt door vastgevroren zuurstofatomen en -moleculen (O, O2 en O3) op stofdeeltjes te ‘beschieten’ met vrije waterstofatomen. Bij temperaturen van zo’n 260 graden onder nul (13 graden boven het absolute nulpunt) blijkt op die manier niet alleen waterstofperoxide (H2O2), maar ook water (H2O) te ontstaan, alsmede andere, instabielere moleculen die onder andere door de Spitzer-ruimtetelescoop zijn gedetecteerd. ‘Eindelijk begrijpen we hoe er in de interstellaire ruimte water kan ontstaan,’ zegt Linnartz.
\r\nWater is een van de belangrijkste ‘biomoleculen’: alle levende organismen op aarde bestaan voor het grootste deel uit water, en zonder water als ‘oplosmiddel’ voor organische verbindingen zou leven misschien nooit zijn ontstaan. Het water dat in de interstellaire ruimte wordt gevormd is ook in grote hoeveelheden aanwezig in materieschijven rond pasgeboren sterren, zo blijkt onder andere uit metingen van de Herschel-ruimtetelescoop. Via komeetinslagen vindt het zijn weg naar planeten zoals de aarde. Kometen vormen om die reden dan ook buitengewoon interessante onderzoeksobjecten voor astrobiologen.
\r\nMaar de link tussen astrochemie en astrobiologie is nog veel sterker. Zo zijn er in de onmiddellijke omgeving van jonge sterren suikermoleculen ontdekt (glycolaldehyde, C2H4O2) – belangrijke ingrediënten van RNA. Er worden steeds weer nieuwe prebiotische moleculen in het heelal gevonden. Er zijn zelfs (controversiële) aanwijzingen voor de aanwezigheid van glycine (C2H5NO2) in de interstellaire ruimte – het eenvoudigste aminozuur. In meteorieten is de aanwezigheid van aminozuren (de bouwstenen van eiwitten en enzymen) in ieder geval onomstotelijk aangetoond. ‘Wie weet wat er nog meer allemaal voorkomt,’ zegt Allamandola.
\r\nDe experimenten in het Leidse Sackler-laboratorium – en in vergelijkbare laboratoria in de Verenigde Staten – geven alle aanleiding tot speculatie. Want de moleculen en scheikundige residu’s die de onderzoekers in hun proefopstellingen aantreffen, kunnen ook – zij het in een véél trager tempo – in de interstellaire ruimte ontstaan. En daar zitten zelfs organische mengsels tussen met membraanachtige structuren die vergelijkbaar zijn met celwanden. Ook is fluorescentie waargenomen, waaruit blijkt dat er in deze structuren sprake is van energieopslag en -omzetting.
\r\nDat er in de ruimte tussen de sterren complete micro-organismen voorkomen, zoals ooit werd gesuggereerd door de Britse onderzoekers Fred Hoyle en Chandra Wickramasinghe, gaat Allamandola echter te ver. Over de waargenomen membraan-vormende moleculen zegt hij: ‘Er is hier geen sprake van leven, het is gewoon scheikunde. Maar al dit soort structuren en eigenschappen zijn wel op grote schaal voorhanden in de kosmos, en ze vinden uiteindelijk hun weg naar het oppervlak van planeten.’ En hij herhaalt het nog maar eens: ‘Astrochemie isastrobiologie.’
\r\nNieuwe observatoria, zoals ALMA (Atacama Large Millimeter/submillimeter Array, een schotelpark op 5000 meter hoogte in Noord-Chili) en de toekomstige James Webb Space Telescope, gaan ongetwijfeld veel meer informatie opleveren over de scheikunde van het heelal, en over de complexe organische moleculen die voorkomen in protoplanetaire schijven rond pasgeboren sterren. Maar het mooist zou het natuurlijk zijn als waarneming en experiment echt samengevoegd kunnen worden – als je nauwgezet laboratoriumonderzoek kunt verrichten aan interstellaire materie. ‘Ik kijk met spanning uit naar de resultaten van de Europese Rosetta-missie,’ zegt Allamandola. ‘Rosetta gaat eind 2014 een landertje met meetapparatuur op het ijzige oppervlak van een komeet neerzetten. En de komende vijftig jaar zullen we ongetwijfeld bodemmonsters van kometen kunnen bestuderen in een laboratorium hier op aarde.’
\r\n\r\n
Kader 1 - Kosmische proeftuin
In het Sackler Laboratory for Astrophysics van de Universiteit Leiden staan acht proefopstellingen waarmee directeur Harold Linnartz en zijn collega’s op alle mogelijke manieren onderzoek doen naar interstellaire chemie. Zes daarvan worden hieronder beschreven.
Opstelling 1. In een bijna-vacuüm creëren de astrochemici een drie centimeter lang interstellair gaswolkje. Met behulp van een hoogspanning wordt een plasma gemaakt (een ijl gas van elektrisch geladen deeltjes), waarin moleculen ontstaan zoals die in de ruimte voorhanden zijn. Na bestraling met laserlicht blijkt welke moleculen op welke golflengten licht absorberen of uitstralen. Met telescopen zoeken astronomen vervolgens in de ruimte naar precies dezelfde kleuren licht om te kijken uit welke chemische componenten het interstellaire medium is opgebouwd.
\r\nOpstelling 2. Bij een temperatuur van 10 tot 20 graden boven het absolute nulpunt vriezen de onderzoekers dunne laagjes complexe moleculen vast op microscopisch kleine stofdeeltjes. Het gaat zowel om eenvoudige moleculen zoals koolmonoxide als om complexe verbindigen zoals polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAKs) en aminozuren. Voor elke denkbare ijs-coating wordt onderzocht of de moleculen intact blijven of uiteenvallen onder invloed van ultraviolette straling.
\r\nOpstelling 3. Met behulp van een van de oorspronkelijke opstellingen van Mayo Greenberg, die het laboratorium in 1975 oprichtte, werken Leidse studenten aan een ‘ijsatlas’. Van elk denkbaar ijsmengsel leggen ze het infraroodspectrum vast. Sterrenkundige waarnemingen, bijvoorbeeld van de Spitzer-ruimtetelescoop, kunnen dan met die database vergeleken worden.
\r\nOpstelling 4. Volgens Linnartz is het hart van deze opstelling een van de leegste en koudste plekjes in Nederland: een ultrahoog vacuüm, met een druk van een tienmiljardste millibar. Door zuiver koolmonoxide-ijs te beschieten met waterstofatomen ontstaan nieuwe verbindingen, zoals formaldehyde (H2CO) en methanol (CH3OH). Linnartz: ‘Hier zie je de interstellaire chemie echt plaatsvinden.’ Met deze opstelling is ook ontdekt hoe er in de ruimte tussen de sterren water (H2O) ontstaat.
\r\nOpstelling 5. In een combinatie van andere opstellingen kunnen de onderzoekers de astrochemische processen hier heel zorgvuldig sturen. Allerlei ijsmengsels worden op tal van manieren bestraald, soms wel dagen lang. Een microscopische scalpel schraapt het ijs vervolgens laagje voor laagje af; metingen met een massaspectrometer wijzen uit welke moleculen er zijn ontstaan. Het experiment, gefinancierd door de Nederlandse Onderzoekschool Voor Astronomie (NOVA) bevindt zich nog in de testfase.
\r\nOpstelling 6. Met deze kleine, transportabele opstelling wordt bestudeerd hoe complexe organische ionen (elektrisch geladen moleculen) uiteenvallen onder invloed van verschillende soorten straling. Eind 2013 verhuist de opstelling bijvoorbeeld een tijd lang naar de Soleil-synchrotron in Frankrijk, waar onder andere hoog-energetische UV-straling gegenereerd wordt.
\r\nKader 2 - PAKs
Tot de meest complexe organische (koolstofhoudende) moleculen in de interstellaire ruimte behoren de PAKs, de polycyclische aromatische koolwaterstoffen. Die grote moleculen, bestaande uit ketens van benzeenringen (zes koolstofatomen in een honingraatpatroon), komen op aarde onder andere voor in de rook van een barbecue en in uitlaatgassen van auto’s. Ze werden begin jaren zeventig voor het eerst geïdentificeerd. Inmiddels is duidelijk dat ze – in gasvormige toestand – veel talrijker zijn dan alle andere moleculen bij elkaar. ‘PAKs bevatten tien tot twintig procent van alle koolstofatomen in het heelal,’ zegt Louis Allamandola van NASA’s Ames Research Center. ‘Ze vormen een zeer belangrijk koolstofreservoir in de kosmos, en zijn dan ook van grote betekenis voor de astrochemie en de astrobiologie.
Door hun complexe structuur hebben PAKs ook ingewikkelde spectra, waardoor ze niet altijd even gemakkelijk te herkennen zijn. En in de interstellaire ruimte moeten nog veel ingewikkelder verbindingen voorkomen, die mysterieuze absorptiepatronen creëren in astronomische spectra.
", "slug": "de-eerste-stappen-op-weg-naar-leven", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 10, 1, 14, 12, 33], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-10-01 14:12:33", "categories": [], "view": "article"}, "title": "De eerste stappen op weg naar leven"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/gaias-incredible-mapping-mission/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Google Maps and Ordnance Survey, eat your heart out. Later this year, the most accurate and comprehensive mapping process in the history of mankind will commence. It won’t chart the surface of the Earth, but it will produce an unprecedented three-dimensional atlas of the heavens. And the persistent European cartographer that is about to complete this impressive task in a mere five years is not a human being but a high-precision space telescope called Gaia. Launch is now foreseen for mid-November 2013.
\r\nMapping the heavens is as old as the science of astronomy. Ever since the very first star catalogue was produced well over 2,000 years ago by the Greek astronomer Hipparchus, scientists have been in need of accurate measurements of stellar positions and motions. Without astrometry, as the discipline is known, we would never have discovered parallax – a powerful way to determine stellar distances – or found out about the structure of our Milky Way galaxy. What’s more, discovering and tracking the rubble that flies around in the Solar System would not be possible without accurate astrometry.
\r\nGaia is not the first space-borne celestial cartographer. In 1989, the European Space Agency (ESA) launched its predecessor, the HIgh Precision PARallax COllecting Satellite, or Hipparcos for short. In three and a half years time, Hipparcos measured the positions of 120,000 stars to a precision of one milliarcsecond – the angle subtended by a grain of sand at a distance of a kilometre. ‘Hipparcos provided astronomers with a magnificent framework to do many other things,’ says Michael Perryman, who led the project both as project scientist and as project manager.
\r\nThe success of Hipparcos was all the more remarkable given the dreadful conditions it faced. Due to a failure of a rocket motor, the satellite ended up in a highly eccentric path, its electronics and solar panels exposed to the damaging effects of the Earth’s radiation belts twice per orbit. ‘We had a seriously crippled satellite,’ says Perryman, ‘but thanks to some luck and a lot of effort, we were able to even improve on the original specifications.’ The Hipparcos Catalogue was eventually published in 1997; it contained stellar positions, distances and motions 200 times more accurate than ever before.
\r\nAmbitious successor
In the early 1990s, when the Hipparcos success was evident, Danish astronomer Erik Høg proposed a successor (called Rømer, after the 17th-century Danish astronomer who was the first to measure the speed of light) that would be five to ten times more accurate still. But ESA’s Science Advisory Committee concluded Rømer was not ambitious enough. In stead, they went ahead with the Global Astrometric Interferometer for Astrophysics (GAIA), proposed by Perryman and Lennart Lindegren in 1995. A few years later, the interferometry part of the design was dropped, and ESA changed the acronym into a proper name.
Gaia is a mission of superlatives. It will chart a whopping one billion stars – almost one percent of the Milky Way’s inventory – with a precision of 25 micro-arcseconds, or forty times the accuracy of Hipparcos. The huge improvement is largely due to new technologies. For instance, Gaia has two large, rectangular mirrors measuring 1.45 by 0.5 metres and extremely sensitive CCD detectors, as opposed to Hipparcos’s 30-centimetre mirror and low-efficiency photocathodes. Moreover, Gaia’s support structure and mirrors are made of silicon carbide (SiC) – a strong, lightweight ceramic with an extremely low thermal expansion coefficient, providing an incredibly stable platform.
\r\nRight after launch into a temporary parking orbit, on top of a Russian Soyuz rocket, Gaia will deploy its circular sunshield, measuring ten metres across. According to program manager Giuseppe Sarri, ‘this is the most critical part of the mission.’ Powered by a Fregat upper stage, ‘we will then kick ass to L2’, says Sarri, referring to the second libration point, some 1.5 million kilometres further from the Sun than the Earth is. From that remote vantage point, Gaia will scan the skies 70 times in the course of at least five years, carrying out 40 million measurements each day.
\r\nGaia’s two ‘telescopes’ are pointing 106.5˚ apart, but they share a common focal plane. Thanks to the continuous scanning mode of the spacecraft, the huge CCD array (measuring half a square metre and containing almost a billion pixels) constantly sees two different star fields, superimposed on each other and moving in two directions. From these observations, Gaia then deduces the precise relative positions of stars that are separated by some 106.5˚ on the sky. By combining all measurements over many years, astronomers are able to construct the final super-accurate map. The third dimension – distance – follows from high-precision parallax measurements, while proper motion measurements on the sky will be combined with radial velocity data obtained by Gaia’s on-board spectroscope to provide information on the spatial motions of stars in three-dimensional space.
\r\nGalactic archaeology
Measuring the positions, distances and space motions of one billion stars in the galaxy is bound to revolutionise astronomy, especially in the field of Milky Way dynamics. For instance, Gaia will easily recognise old stellar streams – the remains of dwarf galaxies that have been devoured by the Milky Way over the past billions of years. That’s why Gaia has been described as a galactic archaeology mission. Studying Milky Way dynamics on the basis of the final catalogue will also shed light on the distribution of dark matter in and around our home galaxy, so Gaia will be a cosmology mission as well.
But that’s not all. Apart from mapping one billion stars, Gaia will also observe and track about half a million asteroids (including potentially dangerous near-Earth objects) and many hundreds of Kuiper Belt Objects beyond the orbit of Neptune. It will find new variable stars, novae and supernovae – project scientist Timo Prusti expexts Gaia to discover some eight new extragalactic supernovae each day – and it will study many millions of galaxies and quasars. ‘Starting in the spring of 2014, we will issue science alerts on interesting objects that warrant detailed follow-up observations,’ says Prusti.
\r\nAnd there’s more. Gaia’s photometric and spectroscopic observations will allow astronomers to greatly improve on their astrophysical theories. ‘With Gaia’s accurate distance measurements, the biggest error in determining stellar luminosities disappears,’ explains Prusti. Theoretical physicists also look forward to the Gaia data: since the light from any star follows a ‘slalom path’ through the solar system thanks to the gravity of the sun and the planets, the measurements can be used to test general relativity. These effects are actually pretty large – even Hipparcos had to take them into account.
\r\nLast but not least, Gaia is expected to find a staggering 30,000 exoplanets. Not by seeing them transit in front of their parent stars, like Kepler did, or by detecting radial velocity variations, but by observing the small ‘reflex motions’ of the stars on the sky – slight periodic wobbles caused by the gravity of orbiting planets. With these astrometric capabilities, Gaia is especially sensitive to giant planets in two- to ten-year orbits.
\r\nThe launch of the new celestial cartographer will usher in a whole new phase for many branches of astronomy. Says Prusti: ‘We will observe and measure every single point source brighter than 20th magnitude, without any prethinking or bias. That’s bound to bring surprises.’
\r\n\r\n
Box: Challenging precision
For Gaia to operate successfully, the angle between its twin main mirrors (106.5˚) must be known to an incredibly high accuracy. Even the silicon carbide support structure of the space telescope may experience extremely slight deformations, which could disturb the measurements. That’s why Gaia is outfitted with a unique metrology system to control the spacecraft’s stability. It’s called the Basic Angle Monitoring system, or BAM for short.
BAM was developed and build by TNO in Delft, the Netherlands. In principle, it consists of two optical benches with lasers and interferometers. The laser beams are reflected by the bottom part of the two main Gaia mirrors, fed through beam splitters, and combined in the interferometers. The interferometry pattern reveals minute changes in the angle between the two mirrors. These can then be taken into account in the analysis of the measurements.
\r\n‘BAM provides picometre accuracy,’ says TNO’s Ben Braam (the width of a human hair is about ten million picometres). ‘When I started to write our proposal in the late 1990’s, I never thought we would be able to realize it.’ Braam believes similar metrology systems will find applications in future space missions like LISA and Darwin.
\r\nBox: Q&A with Gaia’s project officials
At the European Space Research and Technology Centre (ESTEC) in Noordwijk, the Netherlands, Govert Schilling talked to Gaia project manager Giuseppe Sarri (GS) and project scientist Timo Prusti (TP).
What have been the biggest challenges for Gaia?
GS: Building an incredibly stable spacecraft was the biggest challenge. Without the existence of silicon carbide, we wouldn’t have been able to do it. But building the spacecraft structures and the mirror from this extremely hard material was a long and complicated process. It took almost two years of continuous polishing. Developing the big sunshield was another big challenge. It’s the first time we will use an umbrella-type shield like this.
Will Gaia provide us with new revolutionary discoveries?
TP: Almost every astronomical subdiscipline will profit from Gaia. Its main purpose is the study of the dynamics and the kinematics of our Milky Way galaxy, but there’s a lot of cosmological potential, too. At a recent Gaia science conference, we had to split up in two separate meetings, one focussing on the Milky Way, the other on cosmology. Then there’s astrophysics, the solar system, exoplanets… And of course, the most exciting discoveries will be the ones we didn’t anticipate.
What’s next for astrometry, after Gaia?
GS: The biggest potential improvements would be to use a much bigger mirror, to obtain higher sensitivity, and to also observe at infrared wavelengths, which would make it possible to study the galactic centre in much more detail. As for the astrometric accuracy, Gaia technology is still state of the art, even though building the spacecraft took some seven years. If we had to redesign it today, we would do it exactly the same. Yes, we’d love to dream up a successor for Gaia, but right now, we have no time. Let’s first launch this baby.
When can we expect to see the first results?
TP: The first variable objects in the summer of 2014; the first positions in late 2015, and the first accurate parallax-based distance measurements in 2016. It’s exciting to realize that Gaia will measure the distance to the nearest star, Proxima Centauri, with six-digit accuracy.
Google Maps and Ordnance Survey, eat your heart out. Later this year, the most accurate and comprehensive mapping process in the history of mankind will commence. It won’t chart the surface of the Earth, but it will produce an unprecedented three-dimensional atlas of the heavens. And the persistent European cartographer that is about to complete this impressive task in a mere five years is not a human being but a high-precision space telescope called Gaia. Launch is now foreseen for mid-November 2013.
\r\nMapping the heavens is as old as the science of astronomy. Ever since the very first star catalogue was produced well over 2,000 years ago by the Greek astronomer Hipparchus, scientists have been in need of accurate measurements of stellar positions and motions. Without astrometry, as the discipline is known, we would never have discovered parallax – a powerful way to determine stellar distances – or found out about the structure of our Milky Way galaxy. What’s more, discovering and tracking the rubble that flies around in the Solar System would not be possible without accurate astrometry.
\r\nGaia is not the first space-borne celestial cartographer. In 1989, the European Space Agency (ESA) launched its predecessor, the HIgh Precision PARallax COllecting Satellite, or Hipparcos for short. In three and a half years time, Hipparcos measured the positions of 120,000 stars to a precision of one milliarcsecond – the angle subtended by a grain of sand at a distance of a kilometre. ‘Hipparcos provided astronomers with a magnificent framework to do many other things,’ says Michael Perryman, who led the project both as project scientist and as project manager.
\r\nThe success of Hipparcos was all the more remarkable given the dreadful conditions it faced. Due to a failure of a rocket motor, the satellite ended up in a highly eccentric path, its electronics and solar panels exposed to the damaging effects of the Earth’s radiation belts twice per orbit. ‘We had a seriously crippled satellite,’ says Perryman, ‘but thanks to some luck and a lot of effort, we were able to even improve on the original specifications.’ The Hipparcos Catalogue was eventually published in 1997; it contained stellar positions, distances and motions 200 times more accurate than ever before.
\r\nAmbitious successor
In the early 1990s, when the Hipparcos success was evident, Danish astronomer Erik Høg proposed a successor (called Rømer, after the 17th-century Danish astronomer who was the first to measure the speed of light) that would be five to ten times more accurate still. But ESA’s Science Advisory Committee concluded Rømer was not ambitious enough. In stead, they went ahead with the Global Astrometric Interferometer for Astrophysics (GAIA), proposed by Perryman and Lennart Lindegren in 1995. A few years later, the interferometry part of the design was dropped, and ESA changed the acronym into a proper name.
Gaia is a mission of superlatives. It will chart a whopping one billion stars – almost one percent of the Milky Way’s inventory – with a precision of 25 micro-arcseconds, or forty times the accuracy of Hipparcos. The huge improvement is largely due to new technologies. For instance, Gaia has two large, rectangular mirrors measuring 1.45 by 0.5 metres and extremely sensitive CCD detectors, as opposed to Hipparcos’s 30-centimetre mirror and low-efficiency photocathodes. Moreover, Gaia’s support structure and mirrors are made of silicon carbide (SiC) – a strong, lightweight ceramic with an extremely low thermal expansion coefficient, providing an incredibly stable platform.
\r\nRight after launch into a temporary parking orbit, on top of a Russian Soyuz rocket, Gaia will deploy its circular sunshield, measuring ten metres across. According to program manager Giuseppe Sarri, ‘this is the most critical part of the mission.’ Powered by a Fregat upper stage, ‘we will then kick ass to L2’, says Sarri, referring to the second libration point, some 1.5 million kilometres further from the Sun than the Earth is. From that remote vantage point, Gaia will scan the skies 70 times in the course of at least five years, carrying out 40 million measurements each day.
\r\nGaia’s two ‘telescopes’ are pointing 106.5˚ apart, but they share a common focal plane. Thanks to the continuous scanning mode of the spacecraft, the huge CCD array (measuring half a square metre and containing almost a billion pixels) constantly sees two different star fields, superimposed on each other and moving in two directions. From these observations, Gaia then deduces the precise relative positions of stars that are separated by some 106.5˚ on the sky. By combining all measurements over many years, astronomers are able to construct the final super-accurate map. The third dimension – distance – follows from high-precision parallax measurements, while proper motion measurements on the sky will be combined with radial velocity data obtained by Gaia’s on-board spectroscope to provide information on the spatial motions of stars in three-dimensional space.
\r\nGalactic archaeology
Measuring the positions, distances and space motions of one billion stars in the galaxy is bound to revolutionise astronomy, especially in the field of Milky Way dynamics. For instance, Gaia will easily recognise old stellar streams – the remains of dwarf galaxies that have been devoured by the Milky Way over the past billions of years. That’s why Gaia has been described as a galactic archaeology mission. Studying Milky Way dynamics on the basis of the final catalogue will also shed light on the distribution of dark matter in and around our home galaxy, so Gaia will be a cosmology mission as well.
But that’s not all. Apart from mapping one billion stars, Gaia will also observe and track about half a million asteroids (including potentially dangerous near-Earth objects) and many hundreds of Kuiper Belt Objects beyond the orbit of Neptune. It will find new variable stars, novae and supernovae – project scientist Timo Prusti expexts Gaia to discover some eight new extragalactic supernovae each day – and it will study many millions of galaxies and quasars. ‘Starting in the spring of 2014, we will issue science alerts on interesting objects that warrant detailed follow-up observations,’ says Prusti.
\r\nAnd there’s more. Gaia’s photometric and spectroscopic observations will allow astronomers to greatly improve on their astrophysical theories. ‘With Gaia’s accurate distance measurements, the biggest error in determining stellar luminosities disappears,’ explains Prusti. Theoretical physicists also look forward to the Gaia data: since the light from any star follows a ‘slalom path’ through the solar system thanks to the gravity of the sun and the planets, the measurements can be used to test general relativity. These effects are actually pretty large – even Hipparcos had to take them into account.
\r\nLast but not least, Gaia is expected to find a staggering 30,000 exoplanets. Not by seeing them transit in front of their parent stars, like Kepler did, or by detecting radial velocity variations, but by observing the small ‘reflex motions’ of the stars on the sky – slight periodic wobbles caused by the gravity of orbiting planets. With these astrometric capabilities, Gaia is especially sensitive to giant planets in two- to ten-year orbits.
\r\nThe launch of the new celestial cartographer will usher in a whole new phase for many branches of astronomy. Says Prusti: ‘We will observe and measure every single point source brighter than 20th magnitude, without any prethinking or bias. That’s bound to bring surprises.’
\r\n\r\n
Box: Challenging precision
For Gaia to operate successfully, the angle between its twin main mirrors (106.5˚) must be known to an incredibly high accuracy. Even the silicon carbide support structure of the space telescope may experience extremely slight deformations, which could disturb the measurements. That’s why Gaia is outfitted with a unique metrology system to control the spacecraft’s stability. It’s called the Basic Angle Monitoring system, or BAM for short.
BAM was developed and build by TNO in Delft, the Netherlands. In principle, it consists of two optical benches with lasers and interferometers. The laser beams are reflected by the bottom part of the two main Gaia mirrors, fed through beam splitters, and combined in the interferometers. The interferometry pattern reveals minute changes in the angle between the two mirrors. These can then be taken into account in the analysis of the measurements.
\r\n‘BAM provides picometre accuracy,’ says TNO’s Ben Braam (the width of a human hair is about ten million picometres). ‘When I started to write our proposal in the late 1990’s, I never thought we would be able to realize it.’ Braam believes similar metrology systems will find applications in future space missions like LISA and Darwin.
\r\nBox: Q&A with Gaia’s project officials
At the European Space Research and Technology Centre (ESTEC) in Noordwijk, the Netherlands, Govert Schilling talked to Gaia project manager Giuseppe Sarri (GS) and project scientist Timo Prusti (TP).
What have been the biggest challenges for Gaia?
GS: Building an incredibly stable spacecraft was the biggest challenge. Without the existence of silicon carbide, we wouldn’t have been able to do it. But building the spacecraft structures and the mirror from this extremely hard material was a long and complicated process. It took almost two years of continuous polishing. Developing the big sunshield was another big challenge. It’s the first time we will use an umbrella-type shield like this.
Will Gaia provide us with new revolutionary discoveries?
TP: Almost every astronomical subdiscipline will profit from Gaia. Its main purpose is the study of the dynamics and the kinematics of our Milky Way galaxy, but there’s a lot of cosmological potential, too. At a recent Gaia science conference, we had to split up in two separate meetings, one focussing on the Milky Way, the other on cosmology. Then there’s astrophysics, the solar system, exoplanets… And of course, the most exciting discoveries will be the ones we didn’t anticipate.
What’s next for astrometry, after Gaia?
GS: The biggest potential improvements would be to use a much bigger mirror, to obtain higher sensitivity, and to also observe at infrared wavelengths, which would make it possible to study the galactic centre in much more detail. As for the astrometric accuracy, Gaia technology is still state of the art, even though building the spacecraft took some seven years. If we had to redesign it today, we would do it exactly the same. Yes, we’d love to dream up a successor for Gaia, but right now, we have no time. Let’s first launch this baby.
When can we expect to see the first results?
TP: The first variable objects in the summer of 2014; the first positions in late 2015, and the first accurate parallax-based distance measurements in 2016. It’s exciting to realize that Gaia will measure the distance to the nearest star, Proxima Centauri, with six-digit accuracy.
Het zwarte gat in de kern van de Melkweg slokt binnenkort een gaswolk op. Astronomen zitten op de eerste rij om het spektakel te bekijken. Vanaf veilige afstand, dat wel.
\r\nEr huist een vraatzuchtig monster in het hart van ons Melkwegstelsel. Meestal houdt het zich koest, maar af en toe brult, vreet en braakt het. En momenteel ligt het op de loer, klaar om een nieuwe prooi uiteen te rijten en te verzwelgen.
\r\nHet monster heet Sagittarius A*. Het is een zwart gat dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon. Met zijn onvoorstelbare zwaartekracht zuigt het ijle gaswolken en complete sterren op. Die verdwijnen voorgoed van het kosmisch toneel, want wat eenmaal over de rand van een zwart gat valt, komt er nooit meer uit tevoorschijn.
\r\nEen zwart gat kun je per definitie niet zien. De zwaartekracht is zó sterk dat er zelfs geen licht uit kan ontsnappen. Maar zwarte gaten verstoren hun omgeving, en dat is wél te zien. Met hun zwaartekracht jagen ze omringende sterren op tot ongekende snelheden. Gas in de buurt van een zwart gat – in de afgeplatte, rondwervelende ‘accretieschijf’ – wordt zo heet dat het röntgenstraling uitzendt. En vanuit de directe omgeving van het zwarte gat worden energierijke elektrisch geladen deeltjes de ruimte in geblazen.
\r\nVrijwel elk sterrenstelsel in het heelal herbergt een superzwaar zwart gat in de kern. Sagittarius A* is het best bestudeerd: de afstand is ‘slechts’ 26.000 lichtjaar – ongeveer een kwart triljoen kilometer.
\r\nTwee jaar geleden is gaswolk G2 ontdekt, die rakelings langs de afgrond van het zwarte gat scheert. Een deel van de wolk wordt ergens in de komende maanden naar binnen gezogen. Het resulterende kosmisch vuurwerk gaat ongetwijfeld meer informatie opleveren over het Melkwegmonster.
\r\nFermi-bellen
Boven en onder het Melkwegcentrum zijn in 2010 reusachtige bellen van energierijke gammastraling ontdekt, door de Amerikaanse Fermi-ruimtetelescoop. Ze hebben afmetingen van zo’n 25.000 lichtjaar. De gammastraling wordt waarschijnlijk geproduceerd door de wisselwerking van fotonen (lichtdeeltjes) met zeer energierijke elektronen. Die elektronen zouden een paar miljoen jaar geleden de ruimte in zijn geblazen bij een extreem krachtige uitbarsting van Sagittarius A*. Deze week nog publiceerden Australische radioastronomen andere sterke aanwijzingen dat het zwarte gat in het Melkwegcentrum twee miljoen jaar geleden zo’n kolossale uitbarsting onderging. Vergeleken met de zwarte gaten in andere sterrenstelsels is Sagittarius A* overigens opmerkelijk bedaard.
Röntgen-echo’s
Het centrum van het Melkwegstelsel is gefotografeerd door de Amerikaanse röntgentelescoop Chandra. De meeste röntgenstraling is afkomstig van extreem heet gas, compacte neutronensterren en kleine (‘stellaire’) zwarte gaten in de wijde omgeving van Sagittarius A*. Maar de twee blauwe vlekjes linksboven zijn röntgen-echo’s van een relatief kleine uitbarsting van het superzware zwarte gat die zo’n driehonderd jaar geleden plaatsgevonden moet hebben. Het is net als bij onweer: de bliksemflits is al verleden tijd, maar het narommelen van de donder vertelt je dat er een ontlading is geweest. Door onderzoek aan dit soort echo’s achterhalen astronomen het recente verleden van het zwarte gat.
Kamikaze-wolk
Met een gewone telescoop is het Melkwegcentrum niet te zien: het gaat schuil achter donkere stofwolken. Maar met grote infraroodtelescopen zijn de bewegingen van sterren in kaart gebracht. Die blijken met hoge snelheden rond te zwieren, in langgerekte banen; bekijk het filmpje op http://tinyurl.com/nok68qd. Uit de metingen is berekend dat het zwarte gat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon. Europese sterrenkundigen ontdekten ook een koude wolk van gas en stof, G2 genoemd, die door getijdenkrachten uiteen is gerukt en rakelings langs de ‘horizon’ van het zwarte gat scheert. Een deel van het gas zal binnenkort worden opgeslokt (http://tinyurl.com/cgeheqk). Vermoedelijk gevolg: een uitbarsting van röntgenstraling.
Horizon in beeld
De ‘rand’ van een zwart gat wordt ook wel de ‘gebeurtenishorizon’ genoemd. Die omsluit het gebied waaruit je nooit meer aan de zwaartekracht van het zwarte gat kunt ontsnappen. Hoe zwaarder een zwart gat, hoe groter de middellijn van de horizon. Voor Sagittarius A* (vier miljoen keer zo zwaar als de zon) heeft de gebeurtenishorizon een straal van zo’n zes miljard kilometer. Een toekomstig wereldwijd netwerk van radiotelescopen, de Event Horizon Telescope genoemd, moet de horizon in beeld kunnen brengen. Die eerste echte ‘foto’ van een zwart gat zou eruit kunnen zien als deze simulatie; de kleuren stellen heet, rondwervelend gas voor.
Tollende magnetometer
De Nijmeegse astronoom Heino Falcke en zijn collega’s ontdekten deze zomer een zogeheten pulsar in de buurt van Sagittarius A*. Pulsars zijn kleine, supercompacte sterren die extreem snel om hun as draaien: PSR J1745-2900 maakt elke 3,76 seconden één omwenteling. Daarbij zwiepen bundels van radiostraling door de ruimte, met als gevolg dat er op aarde korte, regelmatige radiopulsjes worden waargenomen. Onderzoek aan de radiostraling levert informatie op over het magnetisch veld rond het superzware zwarte gat. Dat blijkt sterk genoeg te zijn om de aanvoer van gas te reguleren. Sterrenkundigen denken dat de omgeving van Sagittarius A* duizenden pulsars herbergt.
Zwartkijkers
Een zwart gat kun je niet zien, maar in de directe omgeving wordt veel straling geproduceerd. Astronomen houden Sagittarius A* met verschillende telescopen in het oog.
Infrarood De infraroodcamera’s van de Europese Very Large Telescope en de Amerikaanse Keck-telescooop (foto) kijken dwars door donkere stofwolken heen en zien de warmtestraling van sterren en gaswolken in de directe omgeving van het zwarte gat.
Röntgen Met röntgentelescopen in de ruimte, zoals de Europese XMM-Newton en de Amerikaanse Chandra (foto) zien sterrenkundigen de allerheetste gaswolken, en registreren ze energeirijke uitbarstingen van het zwarte gat.
Radio Grote radioschotels vangen de langgolvige straling op van kouder gas en van elektrisch geladen deeltjes die door magnetische velden bewegen. Onderling gekoppelde radiotelescopen leveren de scherpst denkbare beelden.
Paspoort van een zwart gat
\r\nNaam: Sagittarius A* (spreek uit: ‘A-ster’)
Positie aan de hemel: in het sterrenbeeld Sagittarius (Boogschutter)
Afstand: 26.000 lichtjaar (ongeveer een kwart triljoen kilometer)
Massa: 4 miljoen zonsmassa’s (8 quintiljard ton) (Ter vergelijking: het zwaarst bekende zwarte gat, in het sterrenstelsel NGC 1277, weegt 17 miljard zonsmassa’s)
Geschatte massatoename: ca. 0,00001 zonsmassa’s per jaar
Straal van de gebeurtenishorizon: 6 miljard kilometer
Het zwarte gat in de kern van de Melkweg slokt binnenkort een gaswolk op. Astronomen zitten op de eerste rij om het spektakel te bekijken. Vanaf veilige afstand, dat wel.
\r\nEr huist een vraatzuchtig monster in het hart van ons Melkwegstelsel. Meestal houdt het zich koest, maar af en toe brult, vreet en braakt het. En momenteel ligt het op de loer, klaar om een nieuwe prooi uiteen te rijten en te verzwelgen.
\r\nHet monster heet Sagittarius A*. Het is een zwart gat dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon. Met zijn onvoorstelbare zwaartekracht zuigt het ijle gaswolken en complete sterren op. Die verdwijnen voorgoed van het kosmisch toneel, want wat eenmaal over de rand van een zwart gat valt, komt er nooit meer uit tevoorschijn.
\r\nEen zwart gat kun je per definitie niet zien. De zwaartekracht is zó sterk dat er zelfs geen licht uit kan ontsnappen. Maar zwarte gaten verstoren hun omgeving, en dat is wél te zien. Met hun zwaartekracht jagen ze omringende sterren op tot ongekende snelheden. Gas in de buurt van een zwart gat – in de afgeplatte, rondwervelende ‘accretieschijf’ – wordt zo heet dat het röntgenstraling uitzendt. En vanuit de directe omgeving van het zwarte gat worden energierijke elektrisch geladen deeltjes de ruimte in geblazen.
\r\nVrijwel elk sterrenstelsel in het heelal herbergt een superzwaar zwart gat in de kern. Sagittarius A* is het best bestudeerd: de afstand is ‘slechts’ 26.000 lichtjaar – ongeveer een kwart triljoen kilometer.
\r\nTwee jaar geleden is gaswolk G2 ontdekt, die rakelings langs de afgrond van het zwarte gat scheert. Een deel van de wolk wordt ergens in de komende maanden naar binnen gezogen. Het resulterende kosmisch vuurwerk gaat ongetwijfeld meer informatie opleveren over het Melkwegmonster.
\r\nFermi-bellen
Boven en onder het Melkwegcentrum zijn in 2010 reusachtige bellen van energierijke gammastraling ontdekt, door de Amerikaanse Fermi-ruimtetelescoop. Ze hebben afmetingen van zo’n 25.000 lichtjaar. De gammastraling wordt waarschijnlijk geproduceerd door de wisselwerking van fotonen (lichtdeeltjes) met zeer energierijke elektronen. Die elektronen zouden een paar miljoen jaar geleden de ruimte in zijn geblazen bij een extreem krachtige uitbarsting van Sagittarius A*. Deze week nog publiceerden Australische radioastronomen andere sterke aanwijzingen dat het zwarte gat in het Melkwegcentrum twee miljoen jaar geleden zo’n kolossale uitbarsting onderging. Vergeleken met de zwarte gaten in andere sterrenstelsels is Sagittarius A* overigens opmerkelijk bedaard.
Röntgen-echo’s
Het centrum van het Melkwegstelsel is gefotografeerd door de Amerikaanse röntgentelescoop Chandra. De meeste röntgenstraling is afkomstig van extreem heet gas, compacte neutronensterren en kleine (‘stellaire’) zwarte gaten in de wijde omgeving van Sagittarius A*. Maar de twee blauwe vlekjes linksboven zijn röntgen-echo’s van een relatief kleine uitbarsting van het superzware zwarte gat die zo’n driehonderd jaar geleden plaatsgevonden moet hebben. Het is net als bij onweer: de bliksemflits is al verleden tijd, maar het narommelen van de donder vertelt je dat er een ontlading is geweest. Door onderzoek aan dit soort echo’s achterhalen astronomen het recente verleden van het zwarte gat.
Kamikaze-wolk
Met een gewone telescoop is het Melkwegcentrum niet te zien: het gaat schuil achter donkere stofwolken. Maar met grote infraroodtelescopen zijn de bewegingen van sterren in kaart gebracht. Die blijken met hoge snelheden rond te zwieren, in langgerekte banen; bekijk het filmpje op http://tinyurl.com/nok68qd. Uit de metingen is berekend dat het zwarte gat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon. Europese sterrenkundigen ontdekten ook een koude wolk van gas en stof, G2 genoemd, die door getijdenkrachten uiteen is gerukt en rakelings langs de ‘horizon’ van het zwarte gat scheert. Een deel van het gas zal binnenkort worden opgeslokt (http://tinyurl.com/cgeheqk). Vermoedelijk gevolg: een uitbarsting van röntgenstraling.
Horizon in beeld
De ‘rand’ van een zwart gat wordt ook wel de ‘gebeurtenishorizon’ genoemd. Die omsluit het gebied waaruit je nooit meer aan de zwaartekracht van het zwarte gat kunt ontsnappen. Hoe zwaarder een zwart gat, hoe groter de middellijn van de horizon. Voor Sagittarius A* (vier miljoen keer zo zwaar als de zon) heeft de gebeurtenishorizon een straal van zo’n zes miljard kilometer. Een toekomstig wereldwijd netwerk van radiotelescopen, de Event Horizon Telescope genoemd, moet de horizon in beeld kunnen brengen. Die eerste echte ‘foto’ van een zwart gat zou eruit kunnen zien als deze simulatie; de kleuren stellen heet, rondwervelend gas voor.
Tollende magnetometer
De Nijmeegse astronoom Heino Falcke en zijn collega’s ontdekten deze zomer een zogeheten pulsar in de buurt van Sagittarius A*. Pulsars zijn kleine, supercompacte sterren die extreem snel om hun as draaien: PSR J1745-2900 maakt elke 3,76 seconden één omwenteling. Daarbij zwiepen bundels van radiostraling door de ruimte, met als gevolg dat er op aarde korte, regelmatige radiopulsjes worden waargenomen. Onderzoek aan de radiostraling levert informatie op over het magnetisch veld rond het superzware zwarte gat. Dat blijkt sterk genoeg te zijn om de aanvoer van gas te reguleren. Sterrenkundigen denken dat de omgeving van Sagittarius A* duizenden pulsars herbergt.
Zwartkijkers
Een zwart gat kun je niet zien, maar in de directe omgeving wordt veel straling geproduceerd. Astronomen houden Sagittarius A* met verschillende telescopen in het oog.
Infrarood De infraroodcamera’s van de Europese Very Large Telescope en de Amerikaanse Keck-telescooop (foto) kijken dwars door donkere stofwolken heen en zien de warmtestraling van sterren en gaswolken in de directe omgeving van het zwarte gat.
Röntgen Met röntgentelescopen in de ruimte, zoals de Europese XMM-Newton en de Amerikaanse Chandra (foto) zien sterrenkundigen de allerheetste gaswolken, en registreren ze energeirijke uitbarstingen van het zwarte gat.
Radio Grote radioschotels vangen de langgolvige straling op van kouder gas en van elektrisch geladen deeltjes die door magnetische velden bewegen. Onderling gekoppelde radiotelescopen leveren de scherpst denkbare beelden.
Paspoort van een zwart gat
\r\nNaam: Sagittarius A* (spreek uit: ‘A-ster’)
Positie aan de hemel: in het sterrenbeeld Sagittarius (Boogschutter)
Afstand: 26.000 lichtjaar (ongeveer een kwart triljoen kilometer)
Massa: 4 miljoen zonsmassa’s (8 quintiljard ton) (Ter vergelijking: het zwaarst bekende zwarte gat, in het sterrenstelsel NGC 1277, weegt 17 miljard zonsmassa’s)
Geschatte massatoename: ca. 0,00001 zonsmassa’s per jaar
Straal van de gebeurtenishorizon: 6 miljard kilometer
Het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel onderging ca. twee miljoen jaar geleden een zeer krachtige uitbarsting. Dat beweren Australische astronomen in een artikel in The Astrophysical Journal.
\r\nSagittarius A*, zoals het zwarte gat heet, is vier miljoen keer zo zwaar als de zon. Momenteel is het vrij 'rustig': er wordt niet veel materie naar binnen gezogen. In het verleden zijn er echter kleine en grote uitbarstingen geweest. Volgens Joss Bland-Hawthorn en zijn collega's produceerde het zwarte gat twee miljoen jaar geleden ongeveer honderd miljoen keer zoveel energierijke straling als nu. Die straling is afkomstig van heet gas dat via een zogeheten accretieschijf naar binnen spiraalt.
\r\nDe Australiërs baseren hun conclusie op onderzoek aan de Magelhaense Stroom - een langgerekte sliert van koel waterstofgas die vermoedelijk door getijdenkrachten is losgerukt uit de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, twee begeleiders van het Melkwegstelsel.
\r\nDe Magelhaense Stroom zendt zogheten H-alpha-straling uit. Die straling wordt geproduceerd wanneer de protonen en elektronen van geïoniseerd waterstofgas weer recombineren tot neutrale waterstofatomen. Koel waterstofgas raakt geïoniseerd door de energie van ultraviolette straling, maar in het geval van de Magelhaense Stroom is altijd onduidelijk geweest waar die straling dan vandaan zou zijn gekomen - er zijn onvoldoende hete sterren in de omgeving om zoveel energierijke straling te creëren.
\r\nDe H-alpha-straling van de Magelhaense Wolk blijkt krachtiger te zijn naarmate de afstand tot het Melkwegcentrum kleiner is. Dat bracht de astronomen op het idee dat de energierijke straling waardoor het gas geïoniseerd raakte wellicht afkomstig is uit de Melkwegkern. De waarnemingen zijn uitstekend te verklaren wanneer daar twee miljoen jaar geleden een zeer krachtige uitbarsting heeft plaatsgevonden.
\r\nIn de toekomst zal het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel ongetwijfeld opnieuw zulke krachtige uitbarstingen vertonen. Zeer binnenkort - ergens in de komende maanden - staat een kleine oprisping op het programma: Sagittarius A* zal dan een kleine, koele wolk van gas en stof opslokken. (GS)
Het superzware zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel onderging ca. twee miljoen jaar geleden een zeer krachtige uitbarsting. Dat beweren Australische astronomen in een artikel in The Astrophysical Journal.
\r\nSagittarius A*, zoals het zwarte gat heet, is vier miljoen keer zo zwaar als de zon. Momenteel is het vrij 'rustig': er wordt niet veel materie naar binnen gezogen. In het verleden zijn er echter kleine en grote uitbarstingen geweest. Volgens Joss Bland-Hawthorn en zijn collega's produceerde het zwarte gat twee miljoen jaar geleden ongeveer honderd miljoen keer zoveel energierijke straling als nu. Die straling is afkomstig van heet gas dat via een zogeheten accretieschijf naar binnen spiraalt.
\r\nDe Australiërs baseren hun conclusie op onderzoek aan de Magelhaense Stroom - een langgerekte sliert van koel waterstofgas die vermoedelijk door getijdenkrachten is losgerukt uit de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, twee begeleiders van het Melkwegstelsel.
\r\nDe Magelhaense Stroom zendt zogheten H-alpha-straling uit. Die straling wordt geproduceerd wanneer de protonen en elektronen van geïoniseerd waterstofgas weer recombineren tot neutrale waterstofatomen. Koel waterstofgas raakt geïoniseerd door de energie van ultraviolette straling, maar in het geval van de Magelhaense Stroom is altijd onduidelijk geweest waar die straling dan vandaan zou zijn gekomen - er zijn onvoldoende hete sterren in de omgeving om zoveel energierijke straling te creëren.
\r\nDe H-alpha-straling van de Magelhaense Wolk blijkt krachtiger te zijn naarmate de afstand tot het Melkwegcentrum kleiner is. Dat bracht de astronomen op het idee dat de energierijke straling waardoor het gas geïoniseerd raakte wellicht afkomstig is uit de Melkwegkern. De waarnemingen zijn uitstekend te verklaren wanneer daar twee miljoen jaar geleden een zeer krachtige uitbarsting heeft plaatsgevonden.
\r\nIn de toekomst zal het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel ongetwijfeld opnieuw zulke krachtige uitbarstingen vertonen. Zeer binnenkort - ergens in de komende maanden - staat een kleine oprisping op het programma: Sagittarius A* zal dan een kleine, koele wolk van gas en stof opslokken. (GS)
Twee teams van astronomen hebben het centrale deel van de Melkweg driedimensionaal in kaart gebracht. Daarbij hebben zij ontdekt dat het galactische hart vanuit sommige gezichtshoeken op een ongepelde pinda lijkt. Dat blijkt uit gegevens van de Europese surveytelescoop VISTA en metingen van de ruimtelijke bewegingen van honderden zeer zwakke sterren.
Een van de opvallendste onderdelen van de Melkweg is de zogeheten ‘bulge’. Deze enorme centrale wolk van ongeveer tien miljard sterren is duizenden lichtjaren groot, maar de vorm ervan was tot nu toe niet goed bekend. Dat komt doordat de bolvormige uitstulping, die ongeveer 27.000 lichtjaar van ons is verwijderd, vanuit onze positie binnen de galactische schijf grotendeels aan het zicht wordt onttrokken door dichte wolken van gas en stof. Alleen op langere golflengten, zoals het infrarood, kunnen astronomen door deze stofwolken heen kijken.
Een onderzoeksteam van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik (MPE) in Garching (Duitsland) heeft nu, aan de hand van nabij-infraroodopnamen van het galactische centrum die met de VISTA-telescoop zijn gemaakt, een inventarisatie gemaakt van in totaal 22 miljoen rode reuzensterren die tot een specifieke klasse behoren. De eigenschappen van deze sterren zijn zo goed bekend dat hun intrinsieke helderheden kunnen worden gebruikt om hun afstanden te bepalen. Op die manier kon de driedimensionale vorm van de bulge worden gereconstrueerd.
De astronomen hebben vastgesteld dat de centrale uitstulping van onze Melkweg van opzij gezien de vorm heeft van een ongepelde pinda. Van bovenaf gezien lijkt hij op een sterk uitgerekte balk. Het is voor het eerst dat deze vorm in ons eigen Melkwegstelsel zo duidelijk is waargenomen. Wel is zo’n pindastructuur al eerder opgemerkt in de bulges van andere sterrenstelsels, en het ontstaan ervan wordt ook voorspeld door computersimulaties. Deze laatste laten bovendien zien dat de pindavorm in stand wordt gehouden door sterren in omloopbanen die een X-vormige structuur vormen.
Die X-vormige structuur duikt ook op in de resultaten van het tweede onderzoeksteam, dat uit een internationaal gezelschap van astronomen bestaat. Door opnamen te vergelijken die elf jaar na elkaar met de 2,2-meter MPG/ESO-telescoop zijn gemaakt, wisten deze astronomen de kleine verschuivingen te meten die het gevolg zijn van de beweging van de bulge-sterren langs de hemel. De resultaten werden gecombineerd met metingen van de radiale snelheden van deze sterren (hun bewegingen naar ons toe of van ons vandaan) en dat heeft de ruimtelijke snelheden van meer dan vierhonderd sterren opgeleverd.
De sterren lijken, doordat hun omloopbanen hen boven en onder het Melkwegvlak voeren, langs de armen vaneen X-vormige structuur te stromen. En dat is in goede overeenstemming met de voorspellingen van de computermodellen. (EE)
Twee teams van astronomen hebben het centrale deel van de Melkweg driedimensionaal in kaart gebracht. Daarbij hebben zij ontdekt dat het galactische hart vanuit sommige gezichtshoeken op een ongepelde pinda lijkt. Dat blijkt uit gegevens van de Europese surveytelescoop VISTA en metingen van de ruimtelijke bewegingen van honderden zeer zwakke sterren.
Een van de opvallendste onderdelen van de Melkweg is de zogeheten ‘bulge’. Deze enorme centrale wolk van ongeveer tien miljard sterren is duizenden lichtjaren groot, maar de vorm ervan was tot nu toe niet goed bekend. Dat komt doordat de bolvormige uitstulping, die ongeveer 27.000 lichtjaar van ons is verwijderd, vanuit onze positie binnen de galactische schijf grotendeels aan het zicht wordt onttrokken door dichte wolken van gas en stof. Alleen op langere golflengten, zoals het infrarood, kunnen astronomen door deze stofwolken heen kijken.
Een onderzoeksteam van het Max-Planck-Institut für extraterrestrische Physik (MPE) in Garching (Duitsland) heeft nu, aan de hand van nabij-infraroodopnamen van het galactische centrum die met de VISTA-telescoop zijn gemaakt, een inventarisatie gemaakt van in totaal 22 miljoen rode reuzensterren die tot een specifieke klasse behoren. De eigenschappen van deze sterren zijn zo goed bekend dat hun intrinsieke helderheden kunnen worden gebruikt om hun afstanden te bepalen. Op die manier kon de driedimensionale vorm van de bulge worden gereconstrueerd.
De astronomen hebben vastgesteld dat de centrale uitstulping van onze Melkweg van opzij gezien de vorm heeft van een ongepelde pinda. Van bovenaf gezien lijkt hij op een sterk uitgerekte balk. Het is voor het eerst dat deze vorm in ons eigen Melkwegstelsel zo duidelijk is waargenomen. Wel is zo’n pindastructuur al eerder opgemerkt in de bulges van andere sterrenstelsels, en het ontstaan ervan wordt ook voorspeld door computersimulaties. Deze laatste laten bovendien zien dat de pindavorm in stand wordt gehouden door sterren in omloopbanen die een X-vormige structuur vormen.
Die X-vormige structuur duikt ook op in de resultaten van het tweede onderzoeksteam, dat uit een internationaal gezelschap van astronomen bestaat. Door opnamen te vergelijken die elf jaar na elkaar met de 2,2-meter MPG/ESO-telescoop zijn gemaakt, wisten deze astronomen de kleine verschuivingen te meten die het gevolg zijn van de beweging van de bulge-sterren langs de hemel. De resultaten werden gecombineerd met metingen van de radiale snelheden van deze sterren (hun bewegingen naar ons toe of van ons vandaan) en dat heeft de ruimtelijke snelheden van meer dan vierhonderd sterren opgeleverd.
De sterren lijken, doordat hun omloopbanen hen boven en onder het Melkwegvlak voeren, langs de armen vaneen X-vormige structuur te stromen. En dat is in goede overeenstemming met de voorspellingen van de computermodellen. (EE)
De astronomen Bryan Rees en Albert Zijlstra, beiden werkzaam bij de universiteit van Manchester, hebben een opmerkelijke ontdekking gedaan. Uit hun systematische onderzoek van 130 planetaire nevels in het centrale deel van onze Melkweg blijkt dat de vlindervormige leden van deze kosmische familie een raadselachtige voorkeursrichting vertonen.
Aan het eind van zijn miljarden jaren durende bestaan blaast een ster als onze zon zijn buitenste lagen de ruimte in. Daarbij ontstaat een prachtige gasnevel die allerlei vormen kan aannemen: een planetaire nevel. Eén bepaalde klasse van deze objecten, de zogeheten bipolaire planetaire nevels, vertoont een opvallende zandloper- of vlindervorm.
Uit het nieuwe onderzoek volgt dat de lange as van veel van deze ‘kosmische vlinders' – de denkbeeldige lijn die de beide vleugels in twee helften verdeelt – evenwijdig loopt aan de vlak van onze Melkweg. Anders gezegd: deze nevels vertonen dezelfde ruimtelijke oriëntatie.
Andersoortige planetaire nevels in het centrale deel van Melkweg vertonen dit ordelijke gedrag niet, en bipolaire nevels op grotere afstand van het Melkwegcentrum evenmin. Er moet dus iets bijzonders aan de hand zijn met deze specifieke verzameling vlindernevels.
Aangenomen wordt dat vorm en oriëntatie van deze planetaire nevels worden bepaald door het stersysteem waaruit zij voortkomen. In het geval van de vlindernevels maakt de gas-uitstotende ster deel uit van een dubbelster: hij draait samen met een soortgenoot om hun gezamenlijke zwaartepunt. Het lijkt erop dat er in het centrale deel van de Melkweg een factor in het spel is die de interstellaire gaswolken waaruit deze dubbelsterren zijn ontstaan een specifieke oriëntatie hebben gegeven.
Rees en Zijlstra zoeken de verklaring vooralsnog bij de magnetische velden in het centrale deel van de Melkweg. Mogelijk waren die ten tijde van het ontstaan van dit deel van ons sterrenstelsel sterk genoeg om interstellaire gaswolken ‘uit te lijnen’. (EE)
De astronomen Bryan Rees en Albert Zijlstra, beiden werkzaam bij de universiteit van Manchester, hebben een opmerkelijke ontdekking gedaan. Uit hun systematische onderzoek van 130 planetaire nevels in het centrale deel van onze Melkweg blijkt dat de vlindervormige leden van deze kosmische familie een raadselachtige voorkeursrichting vertonen.
Aan het eind van zijn miljarden jaren durende bestaan blaast een ster als onze zon zijn buitenste lagen de ruimte in. Daarbij ontstaat een prachtige gasnevel die allerlei vormen kan aannemen: een planetaire nevel. Eén bepaalde klasse van deze objecten, de zogeheten bipolaire planetaire nevels, vertoont een opvallende zandloper- of vlindervorm.
Uit het nieuwe onderzoek volgt dat de lange as van veel van deze ‘kosmische vlinders' – de denkbeeldige lijn die de beide vleugels in twee helften verdeelt – evenwijdig loopt aan de vlak van onze Melkweg. Anders gezegd: deze nevels vertonen dezelfde ruimtelijke oriëntatie.
Andersoortige planetaire nevels in het centrale deel van Melkweg vertonen dit ordelijke gedrag niet, en bipolaire nevels op grotere afstand van het Melkwegcentrum evenmin. Er moet dus iets bijzonders aan de hand zijn met deze specifieke verzameling vlindernevels.
Aangenomen wordt dat vorm en oriëntatie van deze planetaire nevels worden bepaald door het stersysteem waaruit zij voortkomen. In het geval van de vlindernevels maakt de gas-uitstotende ster deel uit van een dubbelster: hij draait samen met een soortgenoot om hun gezamenlijke zwaartepunt. Het lijkt erop dat er in het centrale deel van de Melkweg een factor in het spel is die de interstellaire gaswolken waaruit deze dubbelsterren zijn ontstaan een specifieke oriëntatie hebben gegeven.
Rees en Zijlstra zoeken de verklaring vooralsnog bij de magnetische velden in het centrale deel van de Melkweg. Mogelijk waren die ten tijde van het ontstaan van dit deel van ons sterrenstelsel sterk genoeg om interstellaire gaswolken ‘uit te lijnen’. (EE)
Voor het eerst zijn gedetailleerde waarnemingen op een golflengte van 6 mm verricht met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Noord-Chili. Daarvoor is gebruik gemaakt van de zogeheten Band 8-ontvagers, gebouwd door het National Astronomical Observatory of Japan. Op deze golflengte (overeenkomend met een frequentie van 500 gigahertz) kan onder andere straling worden waargenomen van atomair koolstof in het heelal. ALMA bracht de verdeling in kaart van atomair koolstof in de planetaire nevel NGC 6302. Het blijkt dat de koolstofatomen vooral geconcentreerd zijn in een relatief kleine schijf of ring rond de stervende ster die het nevelgas uitstoot. In de toekomst, wanneer alle 66 ALMA-antennes zijn uitgerust met Band 8-ontvangers, zullen de waarnemingen in dit golflengtegebied nog veel gedetailleerder worden. (GS)
Voor het eerst zijn gedetailleerde waarnemingen op een golflengte van 6 mm verricht met de Atacama Large Millimeter/submillimeter Array (ALMA) in Noord-Chili. Daarvoor is gebruik gemaakt van de zogeheten Band 8-ontvagers, gebouwd door het National Astronomical Observatory of Japan. Op deze golflengte (overeenkomend met een frequentie van 500 gigahertz) kan onder andere straling worden waargenomen van atomair koolstof in het heelal. ALMA bracht de verdeling in kaart van atomair koolstof in de planetaire nevel NGC 6302. Het blijkt dat de koolstofatomen vooral geconcentreerd zijn in een relatief kleine schijf of ring rond de stervende ster die het nevelgas uitstoot. In de toekomst, wanneer alle 66 ALMA-antennes zijn uitgerust met Band 8-ontvangers, zullen de waarnemingen in dit golflengtegebied nog veel gedetailleerder worden. (GS)
Vertrouwd beeld bij het voeren van een baby: er komt meer spinazie op slab, tafel en vloerkleed terecht dan er wordt doorgeslikt. Maar het zwarte gat in het centrum van het Melkwegstelsel maakt het qua eetgewoontes wel heel erg bont: ruim 99 procent van zijn ‘maaltijd’ wordt niet opgeslokt maar uitgespuugd. Dat blijkt uit nieuwe röntgenmetingen die deze week in Science zijn gepubliceerd.
\r\nVrijwel alle sterrenstelsels herbergen een zwaar zwart gat in hun kern. Het zwarte gat in het centrum van ons eigen Melkwegstelsel – op ‘slechts’ 26.000 lichtjaar afstand – is het enige dat in detail bestudeerd kan worden. Dat moet dan wel met radio-, infrarood- of röntgentelescopen, want het wordt aan het zicht onttrokken door dikke stofwolken.
\r\nEr is inmiddels bekend dat het zwarte gat (Sagittarius A* geheten) ruim vier miljoen keer zo zwaar is als de zon, en dat er op kleine afstand duizenden sterren omheen krioelen. Zware sterren blazen gas de ruimte in, en dat gas zou het zwarte gat in gezogen moeten worden, zoals water in een afvoerputje. Vlak voordat het ‘over de rand valt’, wordt het gas dan zo heet dat het energierijke röntgenstraling uitzendt.
\r\nEr valt eenvoudig uit te rekenen om hoeveel röntgenstraling het gaat. Gek genoeg blijkt de röntgenhelderheid van Sagittarius A* echter zo’n honderd miljoen maal lager te zijn dan verwacht. Dat geldt overigens ook voor de zwarte gaten in de kernen van veel andere sterrenstelsels.
\r\nDankzij de nieuwe waarnemingen, gedaan met het Amerikaanse Chandra X-ray Observatory, is nu ontdekt waar dat aan ligt. Het zwarte gat in het Melkwegcentrum blijkt gewoon een hele slechte eter te zijn. De Chandra-metingen laten zien dat verreweg het meeste sterregas helemaal niet in het zwarte gat verdwijnt, maar juist naar buiten wordt geblazen.
\r\nVolgens co-auteur Sera Markoff van de Universiteit van Amsterdam zijn de röntgenbeelden van Chandra ‘de coolste die ik ooit heb gezien’. Een groot deel van de röntgenstraling van Sagittarius A* blijkt afkomstig te zijn uit een enigszins afgeplatte ‘wolk’ van ongeveer een half lichtjaar groot, die mooi samenvalt met de bekende verdeling van sterren rond het zwarte gat.
\r\nUit spectroscopische metingen blijkt dat die röntgenstraling niet geproduceerd kan worden door de sterren zelf. Het moet echt om heet, ijl gas gaan met een temperatuur van vele tientallen miljoenen graden. En op basis van de metingen concluderen de onderzoekers dat hooguit één procent van dat gas uiteindelijk echt in het zwarte gat verdwijnt.
\r\nDat sommige andere zwarte gaten wél veel materie opslokken (en dus veel röntgenstraling produceren) komt doordat het gas daar kouder en minder ijl is.
\r\nOverigens vertoonde ‘ons eigen’ zwarte gat ca. driehonderd jaar geleden ook een krachtige uitbarsting van röntgenstraling. De ‘lichtecho’s’ van die uitbarsting zijn een paar jaar geleden geregistreerd. En wie weet gebeurt het binnenkort opnieuw: later dit jaar zal Sagittarius A* een langgerekte sliert van gas en stof voor zijn kiezen krijgen, die op z’n minst voor een deel in het zwarte gat zal verdwijnen.
\r\nAstrofysicus Jeremy Schnittman van NASA’s Goddard Space Flight Center schrijft in een begeleidend commentaar in Science dat de röntgenhelderheid van het zwarte gat dan tijdelijk misschien wel één miljoen keer zo groot zal worden. Voldoende reden om de moeilijke eter in het Melkwegcentrum de komende tijd ook goed in de gaten te houden.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ons zwarte gat spuugt meeste eten weer uit", "pk_id": 35188, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Vertrouwd beeld bij het voeren van een baby: er komt meer spinazie op slab, tafel en vloerkleed terecht dan er wordt doorgeslikt. Maar het zwarte gat in het centrum van het Melkwegstelsel maakt het qua eetgewoontes wel heel erg bont: ruim 99 procent van zijn ‘maaltijd’ wordt niet opgeslokt maar uitgespuugd. Dat blijkt uit nieuwe röntgenmetingen die deze week in Science zijn gepubliceerd.
\r\nVrijwel alle sterrenstelsels herbergen een zwaar zwart gat in hun kern. Het zwarte gat in het centrum van ons eigen Melkwegstelsel – op ‘slechts’ 26.000 lichtjaar afstand – is het enige dat in detail bestudeerd kan worden. Dat moet dan wel met radio-, infrarood- of röntgentelescopen, want het wordt aan het zicht onttrokken door dikke stofwolken.
\r\nEr is inmiddels bekend dat het zwarte gat (Sagittarius A* geheten) ruim vier miljoen keer zo zwaar is als de zon, en dat er op kleine afstand duizenden sterren omheen krioelen. Zware sterren blazen gas de ruimte in, en dat gas zou het zwarte gat in gezogen moeten worden, zoals water in een afvoerputje. Vlak voordat het ‘over de rand valt’, wordt het gas dan zo heet dat het energierijke röntgenstraling uitzendt.
\r\nEr valt eenvoudig uit te rekenen om hoeveel röntgenstraling het gaat. Gek genoeg blijkt de röntgenhelderheid van Sagittarius A* echter zo’n honderd miljoen maal lager te zijn dan verwacht. Dat geldt overigens ook voor de zwarte gaten in de kernen van veel andere sterrenstelsels.
\r\nDankzij de nieuwe waarnemingen, gedaan met het Amerikaanse Chandra X-ray Observatory, is nu ontdekt waar dat aan ligt. Het zwarte gat in het Melkwegcentrum blijkt gewoon een hele slechte eter te zijn. De Chandra-metingen laten zien dat verreweg het meeste sterregas helemaal niet in het zwarte gat verdwijnt, maar juist naar buiten wordt geblazen.
\r\nVolgens co-auteur Sera Markoff van de Universiteit van Amsterdam zijn de röntgenbeelden van Chandra ‘de coolste die ik ooit heb gezien’. Een groot deel van de röntgenstraling van Sagittarius A* blijkt afkomstig te zijn uit een enigszins afgeplatte ‘wolk’ van ongeveer een half lichtjaar groot, die mooi samenvalt met de bekende verdeling van sterren rond het zwarte gat.
\r\nUit spectroscopische metingen blijkt dat die röntgenstraling niet geproduceerd kan worden door de sterren zelf. Het moet echt om heet, ijl gas gaan met een temperatuur van vele tientallen miljoenen graden. En op basis van de metingen concluderen de onderzoekers dat hooguit één procent van dat gas uiteindelijk echt in het zwarte gat verdwijnt.
\r\nDat sommige andere zwarte gaten wél veel materie opslokken (en dus veel röntgenstraling produceren) komt doordat het gas daar kouder en minder ijl is.
\r\nOverigens vertoonde ‘ons eigen’ zwarte gat ca. driehonderd jaar geleden ook een krachtige uitbarsting van röntgenstraling. De ‘lichtecho’s’ van die uitbarsting zijn een paar jaar geleden geregistreerd. En wie weet gebeurt het binnenkort opnieuw: later dit jaar zal Sagittarius A* een langgerekte sliert van gas en stof voor zijn kiezen krijgen, die op z’n minst voor een deel in het zwarte gat zal verdwijnen.
\r\nAstrofysicus Jeremy Schnittman van NASA’s Goddard Space Flight Center schrijft in een begeleidend commentaar in Science dat de röntgenhelderheid van het zwarte gat dan tijdelijk misschien wel één miljoen keer zo groot zal worden. Voldoende reden om de moeilijke eter in het Melkwegcentrum de komende tijd ook goed in de gaten te houden.
", "slug": "ons-zwarte-gat-spuugt-meeste-eten-weer-uit", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 8, 30, 16, 30, 5], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-08-30 16:30:05", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Ons zwarte gat spuugt meeste eten weer uit"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nieuwe-pulsar-bij-melkwegcentrum-onthult-eetgedrag/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team van astronomen onder wie Heino Falcke (Radboud Universiteit/ASTRON) en Adam Deller (ASTRON) heeft de radiopulsen ontdekt van de eerste pulsar nabij het Melkwegcentrum. De zoektocht naar dergelijke snel ronddraaiende neutronensterren is onverwacht tientallen jaren onsuccesvol gebleven. Door middel van deze radiopulsar heeft het team de meest betrouwbare schatting ooit kunnen maken van de sterkte van het magnetisch veld rond het centrale superzware zwarte gat. Het magnetisch veld is sterk genoeg om de hoeveelheid materie te reguleren die wordt opgeslokt en om de waargenomen radio-, nabij-infrarood- en röntgenstraling te verklaren. De resultaten zijn op 14 augustus gepubliceerd in Nature.
\r\nHet superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg slurpt omringend gas op. Het gas is doorweven met een magnetisch veld. Dergelijke magnetische velden rond superzware zwarte gaten kunnen de hoeveelheid invallende materie reguleren en materie uitspuwen in krachtige straalstromen. Via deze processen is een zwart gat in staat de evolutie van een melkwegstelsel te beïnvloeden.
\r\nDe röntgenbron PSR J1745-2900 is ontdekt toen de Swift-satelliet een sterke röntgenflits waarnam op kleine afstand van het Melkwegcentrum. Uit waarnemingen met de NuSTAR-telescoop bleek dat het een ultramagnetische pulsar is die elke 3,76 seconden om zijn as draait. Met de 100-meter Effelsberg-radiotelescoop nabij Bonn, Duitsland, heeft het team de radiopulsen van de bron ontdekt.
\r\nDe pulsar zendt als een vuurtoren periodiek een radiopuls uit. Het magnetisch veld rond het superzware zwarte gat verandert de polarisatie van de lichtpulsen; de lichttrillingen van verschillende golflengten bewegen zich naar ons toe in verschillende vlakken. Door middel van dit effect is de sterkte van het magnetisch veld bepaald. Uit de observaties blijkt dat het magnetisch veld sterk genoeg is om de hoeveelheid invallend gas te reguleren en de magnetische veldsterkte tussen de minimale en maximale waarden ligt die volgens modellen nodig zijn om de waargenomen straling te verklaren.
\r\nAstronomen voorspellen dat zich rond het centrum van de Melkweg duizenden pulsars moeten bevinden. Desondanks is PSR J1745-2900 de eerste pulsar die daar is ontdekt. Deze pulsar is te jong en staat net te ver weg van het zwarte gat om de subtiele effecten van Einsteins Algemene Relativiteitstheorie met grote nauwkeurigheid te meten. Met oude pulsars, die dichter bij het zwarte gat staan en waarvan de rotatieperiode minder veranderlijk is, kan de theorie wél worden getest.
\r\nAan de ontdekte pulsar worden nu vervolgwaarnemingen gedaan om zijn baan rond het superzware zwarte gat in kaart te brengen. Hieruit kunnen de herkomst van de pulsar worden bepaald en - mogelijk nauwkeuriger dan voorheen - de massa van het zwarte gat. (Edwin Mathlener)
Een team van astronomen onder wie Heino Falcke (Radboud Universiteit/ASTRON) en Adam Deller (ASTRON) heeft de radiopulsen ontdekt van de eerste pulsar nabij het Melkwegcentrum. De zoektocht naar dergelijke snel ronddraaiende neutronensterren is onverwacht tientallen jaren onsuccesvol gebleven. Door middel van deze radiopulsar heeft het team de meest betrouwbare schatting ooit kunnen maken van de sterkte van het magnetisch veld rond het centrale superzware zwarte gat. Het magnetisch veld is sterk genoeg om de hoeveelheid materie te reguleren die wordt opgeslokt en om de waargenomen radio-, nabij-infrarood- en röntgenstraling te verklaren. De resultaten zijn op 14 augustus gepubliceerd in Nature.
\r\nHet superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg slurpt omringend gas op. Het gas is doorweven met een magnetisch veld. Dergelijke magnetische velden rond superzware zwarte gaten kunnen de hoeveelheid invallende materie reguleren en materie uitspuwen in krachtige straalstromen. Via deze processen is een zwart gat in staat de evolutie van een melkwegstelsel te beïnvloeden.
\r\nDe röntgenbron PSR J1745-2900 is ontdekt toen de Swift-satelliet een sterke röntgenflits waarnam op kleine afstand van het Melkwegcentrum. Uit waarnemingen met de NuSTAR-telescoop bleek dat het een ultramagnetische pulsar is die elke 3,76 seconden om zijn as draait. Met de 100-meter Effelsberg-radiotelescoop nabij Bonn, Duitsland, heeft het team de radiopulsen van de bron ontdekt.
\r\nDe pulsar zendt als een vuurtoren periodiek een radiopuls uit. Het magnetisch veld rond het superzware zwarte gat verandert de polarisatie van de lichtpulsen; de lichttrillingen van verschillende golflengten bewegen zich naar ons toe in verschillende vlakken. Door middel van dit effect is de sterkte van het magnetisch veld bepaald. Uit de observaties blijkt dat het magnetisch veld sterk genoeg is om de hoeveelheid invallend gas te reguleren en de magnetische veldsterkte tussen de minimale en maximale waarden ligt die volgens modellen nodig zijn om de waargenomen straling te verklaren.
\r\nAstronomen voorspellen dat zich rond het centrum van de Melkweg duizenden pulsars moeten bevinden. Desondanks is PSR J1745-2900 de eerste pulsar die daar is ontdekt. Deze pulsar is te jong en staat net te ver weg van het zwarte gat om de subtiele effecten van Einsteins Algemene Relativiteitstheorie met grote nauwkeurigheid te meten. Met oude pulsars, die dichter bij het zwarte gat staan en waarvan de rotatieperiode minder veranderlijk is, kan de theorie wél worden getest.
\r\nAan de ontdekte pulsar worden nu vervolgwaarnemingen gedaan om zijn baan rond het superzware zwarte gat in kaart te brengen. Hieruit kunnen de herkomst van de pulsar worden bepaald en - mogelijk nauwkeuriger dan voorheen - de massa van het zwarte gat. (Edwin Mathlener)
Met de Hubble-ruimtetelescoop hebben astronomen het veertig jaar oude raadsel opgelost naar de bron van de Magelhaense Stroom, een lang lint van gas dat zich bijna langs de helft van de Melkweg uitstrekt.
\r\nAan het begin van deze stroom staan de beide Magelhaense Wolken. Al bij de ontdekking van de stroom, begin jaren '70, werd gesuggereerd dat het gas afkomstig zou kunnen zijn van één of beide dwergsterrenstelsels. Nieuwe Hubble-waarnemingen tonen nu aan dat het meeste gas ongeveer twee miljard jaar geleden uit de Kleine Magelhaense Wolk is weggerukt en dat een tweede deel van de stroom veel korter geleden uit de Grote Magelhaense Wolk is verdwenen.
\r\nBij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van Hubble's Cosmic Origins Spectrograph (COS) om de hoeveelheden zware elementen te bepalen op zes verschillende plaatsen in de stroom. COS keek daarvoor naar het licht van zes verre quasars (heldere kernen van verre sterrenstelsels), waarbij gemeten werd in welke mate elementen als zuurstof en zwavel uit de stroom absorptielijnen veroorzaakte in het spectrum van de quasars. Omdat deze spectraallijnen in het ultraviolette deel van het spectrum liggen, dat op aarde niet waarneembaar is, moest men de ruimtetelescoop gebruiken.
\r\nDe geringe hoeveelheid zuurstof en zwavel in het grootste deel van de stroom, komt overeen met de waarschijnlijke samenstelling van de Kleine Magelhaense Wolk twee miljard jaar geleden. Maar dichter bij beide wolken trof men meer zuurstof en zwavel aan, gelijkend op de huidige samenstelling van de Grote Magelhaense Wolk. Deze ontdekking werd niet verwacht en is in tegenspraak met eerdere computermodellen
\r\nDe meeste dwergstelsels in de buurt van de Melkweg hebben hun gas verloren. Omdat de Magelhaense Wolken wat zwaarder zijn, hebben ze tot nog toe hun gas beter kunnen vasthouden en worden er ook nu nog steeds nieuwe sterren gevormd. De dwergstelsels naderen met regelmaat de Melkweg en het gas in de stelsels ondervindt dan druk van de zwaartekracht van de Melkweg en het hete gas dat de Melkweg omringt. Het gas dat zo uit de dwergstelsels verdwijnt zal uiteindelijk toch weer neerdalen op de Melkweg en daar bijdragen aan de vorming van nieuwe sterren. (Edwin Mathlener)
Met de Hubble-ruimtetelescoop hebben astronomen het veertig jaar oude raadsel opgelost naar de bron van de Magelhaense Stroom, een lang lint van gas dat zich bijna langs de helft van de Melkweg uitstrekt.
\r\nAan het begin van deze stroom staan de beide Magelhaense Wolken. Al bij de ontdekking van de stroom, begin jaren '70, werd gesuggereerd dat het gas afkomstig zou kunnen zijn van één of beide dwergsterrenstelsels. Nieuwe Hubble-waarnemingen tonen nu aan dat het meeste gas ongeveer twee miljard jaar geleden uit de Kleine Magelhaense Wolk is weggerukt en dat een tweede deel van de stroom veel korter geleden uit de Grote Magelhaense Wolk is verdwenen.
\r\nBij dit onderzoek werd gebruik gemaakt van Hubble's Cosmic Origins Spectrograph (COS) om de hoeveelheden zware elementen te bepalen op zes verschillende plaatsen in de stroom. COS keek daarvoor naar het licht van zes verre quasars (heldere kernen van verre sterrenstelsels), waarbij gemeten werd in welke mate elementen als zuurstof en zwavel uit de stroom absorptielijnen veroorzaakte in het spectrum van de quasars. Omdat deze spectraallijnen in het ultraviolette deel van het spectrum liggen, dat op aarde niet waarneembaar is, moest men de ruimtetelescoop gebruiken.
\r\nDe geringe hoeveelheid zuurstof en zwavel in het grootste deel van de stroom, komt overeen met de waarschijnlijke samenstelling van de Kleine Magelhaense Wolk twee miljard jaar geleden. Maar dichter bij beide wolken trof men meer zuurstof en zwavel aan, gelijkend op de huidige samenstelling van de Grote Magelhaense Wolk. Deze ontdekking werd niet verwacht en is in tegenspraak met eerdere computermodellen
\r\nDe meeste dwergstelsels in de buurt van de Melkweg hebben hun gas verloren. Omdat de Magelhaense Wolken wat zwaarder zijn, hebben ze tot nog toe hun gas beter kunnen vasthouden en worden er ook nu nog steeds nieuwe sterren gevormd. De dwergstelsels naderen met regelmaat de Melkweg en het gas in de stelsels ondervindt dan druk van de zwaartekracht van de Melkweg en het hete gas dat de Melkweg omringt. Het gas dat zo uit de dwergstelsels verdwijnt zal uiteindelijk toch weer neerdalen op de Melkweg en daar bijdragen aan de vorming van nieuwe sterren. (Edwin Mathlener)
Nieuwe waarnemingen met de Europese Very Large Telescope laten zien hoe een gaswolk aan flarden wordt gescheurd door het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg. De wolk is inmiddels zo uitgerekt, dat zijn voorkant het punt van dichtste nadering is gepasseerd en zich met grote snelheid van het zwarte gat verwijdert, terwijl zijn staart er nog naartoe valt.
De relatief kleine gaswolk, die alles bij elkaar een paar keer zo zwaar is als de aarde, werd in 2011 ontdekt en later ook op oudere beelden teruggevonden. Het gas aan kop van de wolk inmiddels uitgetrokken tot een lange sliert met een lengte van 160 miljard kilometer.
Op het punt van dichtste nadering scheert het gas op een afstand van ongeveer 25 miljard kilometer langs het zwarte gat in het Melkwegcentrum. Daarbij wordt een snelheid van meer dan 10 miljoen km/uur bereikt – ongeveer één procent van de lichtsnelheid.
De oorsprong van de gaswolk blijft een mysterie, al ontbreekt het niet aan ideeën. Voorlopig houden de astronomen het erop dat het gas op de een of andere manier afkomstig is van de sterren op kleine afstanden rond het zwarte gat draaien. (EE)
Nieuwe waarnemingen met de Europese Very Large Telescope laten zien hoe een gaswolk aan flarden wordt gescheurd door het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg. De wolk is inmiddels zo uitgerekt, dat zijn voorkant het punt van dichtste nadering is gepasseerd en zich met grote snelheid van het zwarte gat verwijdert, terwijl zijn staart er nog naartoe valt.
De relatief kleine gaswolk, die alles bij elkaar een paar keer zo zwaar is als de aarde, werd in 2011 ontdekt en later ook op oudere beelden teruggevonden. Het gas aan kop van de wolk inmiddels uitgetrokken tot een lange sliert met een lengte van 160 miljard kilometer.
Op het punt van dichtste nadering scheert het gas op een afstand van ongeveer 25 miljard kilometer langs het zwarte gat in het Melkwegcentrum. Daarbij wordt een snelheid van meer dan 10 miljoen km/uur bereikt – ongeveer één procent van de lichtsnelheid.
De oorsprong van de gaswolk blijft een mysterie, al ontbreekt het niet aan ideeën. Voorlopig houden de astronomen het erop dat het gas op de een of andere manier afkomstig is van de sterren op kleine afstanden rond het zwarte gat draaien. (EE)
Ons Melkwegstelsel en het naburige Andromedastelsel knallen over een slordige vier miljard jaar op elkaar. Daar twijfelt niemand aan, dankzij precisiemetingen met de Hubble-ruimtetelescoop, verricht door de Nederlandse astronoom Roeland van der Marel. Maar volgens Hongsheng Zhao van de Universiteit van St. Andrews in Schotland hadden de twee sterrenstelsels tien miljard jaar geleden óók al een bijna-botsing. Als daar bewijs voor boven tafel komt, kunnen onze ideeën over de zwaartekracht bij het grof vuil.
\r\nDoor de uitdijing van het heelal bewegen sterrenstelsels van elkaar af. Maar de Melkweg en Andromeda zijn groot en zwaar. Volgens sterrenkundigen bevatten ze bovendien enorme hoeveelheden mysterieuze donkere materie. Daardoor zijn de twee stelsels toch weer naar elkaar toe gaan vallen. Uiteindelijk zullen ze met elkaar versmelten tot één reuzenstelsel. Hun eerste ontmoeting wordt ze meteen fataal.
\r\nMaar dat scenario is dus helemaal gebaseerd op de aanwezigheid van donkere materie. En het bestaan daarvan is ooit bedacht om zwaartekrachtmetingen in het heelal te verklaren - direct bewijs is nog nooit gevonden. Een klein groepje astronomen blijft dan ook moedig weerstand bieden aan het idee van donkere materie. In plaats daarvan geloven zij dat er iets mis is met de standaardtheorieën over de zwaartekracht.
\r\nZhao is een van die astronomische Don Quichots. Hij gelooft in MOND - Modified Newtonian Dynamics, een afwijkende theorie waarin zwaartekracht zich op heel grotafstanden anders gedraagt dan op kleine schaal. In een MOND-heelal heb je geen donkere materie nodig. Sterrenstelsels zijn dan minder zwaar dan doorgaans wordt aangenomen.
\r\nOp de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society presenteert Zhao vandaag nieuwe berekeningen aan de onderlinge bewegingen van het Melkwegstelsel en het Andromedastelsel. Niet gebaseerd op de standaard-zwaartekrachttheorie met donkere materie, maar gebaseerd op MOND. En dan blijkt dat de twee stelsels elkaar lang geleden al eens eerder hebben ontmoet.
\r\nGetijdenkrachten tijdens die bijna-botsing moeten lange slierten gas de ruimte in hebben getrokken. Daaruit zouden de kleine dwergstelsels zijn ontstaan die zowel rond de Melkweg als rond Andromeda krioelen. Opeens is het dan niet meer zo gek dat die dwergstelsels volgens een bepaald voorkeurspatroon zijn verdeeld. Ook de Magelhaense Wolken - twee grotere begeleiders van het Melkwegstelsel – kunnen volgens Zhao bij die eerdere ontmoeting zijn gevormd.
\r\n‘Een provocatief idee,’ meent Nitya Kallivayalil van de Yale-universiteit, een expert op het gebied van sterrenstelseldynamica. ‘Juist in dwergstelsels zien we veel aanwijzingen voor het bestaan van donkere materie. Dat ze door getijdenkrachten zijn ontstaan lijkt heel onwaarschijnlijk.’
\r\nRoeland van der Marel, verbonden aan het Space Telescope Science Institute, moet ook niet veel hebben van Zhao’s MOND-model. ‘Als er een eerdere ontmoeting was geweest, zouden de Melkweg en Andromeda er niet zo regelmatig en onverstoord uitzien,’ zegt hij. Maar volgens Zhao en zijn collega’s valt dat nog te bezien. Nieuwe computersimulaties moeten daar uitsluitsel over geven.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Botste de Melkweg al eens eerder met Andromeda?", "pk_id": 35113, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ons Melkwegstelsel en het naburige Andromedastelsel knallen over een slordige vier miljard jaar op elkaar. Daar twijfelt niemand aan, dankzij precisiemetingen met de Hubble-ruimtetelescoop, verricht door de Nederlandse astronoom Roeland van der Marel. Maar volgens Hongsheng Zhao van de Universiteit van St. Andrews in Schotland hadden de twee sterrenstelsels tien miljard jaar geleden óók al een bijna-botsing. Als daar bewijs voor boven tafel komt, kunnen onze ideeën over de zwaartekracht bij het grof vuil.
\r\nDoor de uitdijing van het heelal bewegen sterrenstelsels van elkaar af. Maar de Melkweg en Andromeda zijn groot en zwaar. Volgens sterrenkundigen bevatten ze bovendien enorme hoeveelheden mysterieuze donkere materie. Daardoor zijn de twee stelsels toch weer naar elkaar toe gaan vallen. Uiteindelijk zullen ze met elkaar versmelten tot één reuzenstelsel. Hun eerste ontmoeting wordt ze meteen fataal.
\r\nMaar dat scenario is dus helemaal gebaseerd op de aanwezigheid van donkere materie. En het bestaan daarvan is ooit bedacht om zwaartekrachtmetingen in het heelal te verklaren - direct bewijs is nog nooit gevonden. Een klein groepje astronomen blijft dan ook moedig weerstand bieden aan het idee van donkere materie. In plaats daarvan geloven zij dat er iets mis is met de standaardtheorieën over de zwaartekracht.
\r\nZhao is een van die astronomische Don Quichots. Hij gelooft in MOND - Modified Newtonian Dynamics, een afwijkende theorie waarin zwaartekracht zich op heel grotafstanden anders gedraagt dan op kleine schaal. In een MOND-heelal heb je geen donkere materie nodig. Sterrenstelsels zijn dan minder zwaar dan doorgaans wordt aangenomen.
\r\nOp de National Astronomy Meeting van de Royal Astronomical Society presenteert Zhao vandaag nieuwe berekeningen aan de onderlinge bewegingen van het Melkwegstelsel en het Andromedastelsel. Niet gebaseerd op de standaard-zwaartekrachttheorie met donkere materie, maar gebaseerd op MOND. En dan blijkt dat de twee stelsels elkaar lang geleden al eens eerder hebben ontmoet.
\r\nGetijdenkrachten tijdens die bijna-botsing moeten lange slierten gas de ruimte in hebben getrokken. Daaruit zouden de kleine dwergstelsels zijn ontstaan die zowel rond de Melkweg als rond Andromeda krioelen. Opeens is het dan niet meer zo gek dat die dwergstelsels volgens een bepaald voorkeurspatroon zijn verdeeld. Ook de Magelhaense Wolken - twee grotere begeleiders van het Melkwegstelsel – kunnen volgens Zhao bij die eerdere ontmoeting zijn gevormd.
\r\n‘Een provocatief idee,’ meent Nitya Kallivayalil van de Yale-universiteit, een expert op het gebied van sterrenstelseldynamica. ‘Juist in dwergstelsels zien we veel aanwijzingen voor het bestaan van donkere materie. Dat ze door getijdenkrachten zijn ontstaan lijkt heel onwaarschijnlijk.’
\r\nRoeland van der Marel, verbonden aan het Space Telescope Science Institute, moet ook niet veel hebben van Zhao’s MOND-model. ‘Als er een eerdere ontmoeting was geweest, zouden de Melkweg en Andromeda er niet zo regelmatig en onverstoord uitzien,’ zegt hij. Maar volgens Zhao en zijn collega’s valt dat nog te bezien. Nieuwe computersimulaties moeten daar uitsluitsel over geven.
", "slug": "botste-de-melkweg-al-eens-eerder-met-andromeda", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 7, 4, 15, 34, 47], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-07-04 15:34:47", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Botste de Melkweg al eens eerder met Andromeda?"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegstelsel-bevat-meer-koel-gas-dan-gedacht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In het Melkwegstelsel komt veel meer koel gas voor dan tot nu toe altijd is aangenomen. Dat blijkt uit metingen van de Europese infraroodruimtetelescoop Herschel, die gepubliceerd zijn in Astronomy & Astrophysics. Concreet betekent dit dat er veel meer 'bouwmateriaal' voor toekomstige generaties van sterren in het Melkwegstelsel voorkomt dan altijd werd gedacht.
\r\nSterren ontstaan uit samentrekkende wolken van gas, voornamlijk koel moleculair waterstofgas. Dat gas is echter vrijwel niet waarneembaar. De hoeveelheid en verdeling van het moleculaire waterstofgas (H2) wordt daarom afgeleid uit waarnemingen van een ander molecuul, dat gemakkelijker detecteerbaar is maar in geringere hoeveelheden voorkomt. Meestal wordt daarvoor koolmonoxide (CO) gebruikt.
\r\nKoolmonoxide wordt echter afgebroken door ultraviolette straling, waardoor niet altijd goed bekend is in welke relatieve hoeveelheid het op verschillende locaties in het Melkwegstelsel voorkomt. Herschel heeft nu op ver-infrarode golflengten de verdeling van geïoniseerde koolstofatomen (C+) in kaart gebracht. C+ vormt een betrouwbaardere 'tracer' van moleculair waterstof.
\r\nUit de Herschel-metingen blijkt dat er bijna anderhalf keer zo veel interstellair gas in het Melkwegstelsel voorkomt dan tot nu toe werd aangenomen, en dat het gas zich bovendien tot op grotere afstanden van het Melkwegcentrum uitstrekt. (GS)
In het Melkwegstelsel komt veel meer koel gas voor dan tot nu toe altijd is aangenomen. Dat blijkt uit metingen van de Europese infraroodruimtetelescoop Herschel, die gepubliceerd zijn in Astronomy & Astrophysics. Concreet betekent dit dat er veel meer 'bouwmateriaal' voor toekomstige generaties van sterren in het Melkwegstelsel voorkomt dan altijd werd gedacht.
\r\nSterren ontstaan uit samentrekkende wolken van gas, voornamlijk koel moleculair waterstofgas. Dat gas is echter vrijwel niet waarneembaar. De hoeveelheid en verdeling van het moleculaire waterstofgas (H2) wordt daarom afgeleid uit waarnemingen van een ander molecuul, dat gemakkelijker detecteerbaar is maar in geringere hoeveelheden voorkomt. Meestal wordt daarvoor koolmonoxide (CO) gebruikt.
\r\nKoolmonoxide wordt echter afgebroken door ultraviolette straling, waardoor niet altijd goed bekend is in welke relatieve hoeveelheid het op verschillende locaties in het Melkwegstelsel voorkomt. Herschel heeft nu op ver-infrarode golflengten de verdeling van geïoniseerde koolstofatomen (C+) in kaart gebracht. C+ vormt een betrouwbaardere 'tracer' van moleculair waterstof.
\r\nUit de Herschel-metingen blijkt dat er bijna anderhalf keer zo veel interstellair gas in het Melkwegstelsel voorkomt dan tot nu toe werd aangenomen, en dat het gas zich bovendien tot op grotere afstanden van het Melkwegcentrum uitstrekt. (GS)
De spiraalarm van het Melkwegstelsel waarin de zon zich bevindt blijkt veel groter en belangrijker dan tot nu toe werd gedacht. De zon bevindt zich in de Local Spur ('lokale spoor'), tussen de Sagittarius-arm en de Perseus-arm, twee grote spiraalarmen van het Melkwegstelsel. Van die Local Spur is altijd aangenomen dat het een klein, vrij onbetekenend zij-armpje was. Uit nieuwe precisiemetingen, verricht met de Amerikaanse Very Long Baseline Array (VLBA), blijkt echter dat er sprake is van een veel grotere 'lokale arm', die mogelijk een vertakking van de Perseus-arm is. Dankzij de nieuwe metingen, die vandaag gepresenteerd zijn op de 222ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Indianapolis, konden nauwkeurige afstanden tot verre stervormingsgebieden in de spiraalarmen van het Melkwegstelsel worden bepaald. Daartoe werden met de VLBA parallaxmetingen verricht aan methanol-masers in die stervormingsgebieden. Op die manier werd een nauwkeuriger 'plattegrond' van het Melkwegstelsel verkregen. (GS)
De spiraalarm van het Melkwegstelsel waarin de zon zich bevindt blijkt veel groter en belangrijker dan tot nu toe werd gedacht. De zon bevindt zich in de Local Spur ('lokale spoor'), tussen de Sagittarius-arm en de Perseus-arm, twee grote spiraalarmen van het Melkwegstelsel. Van die Local Spur is altijd aangenomen dat het een klein, vrij onbetekenend zij-armpje was. Uit nieuwe precisiemetingen, verricht met de Amerikaanse Very Long Baseline Array (VLBA), blijkt echter dat er sprake is van een veel grotere 'lokale arm', die mogelijk een vertakking van de Perseus-arm is. Dankzij de nieuwe metingen, die vandaag gepresenteerd zijn op de 222ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Indianapolis, konden nauwkeurige afstanden tot verre stervormingsgebieden in de spiraalarmen van het Melkwegstelsel worden bepaald. Daartoe werden met de VLBA parallaxmetingen verricht aan methanol-masers in die stervormingsgebieden. Op die manier werd een nauwkeuriger 'plattegrond' van het Melkwegstelsel verkregen. (GS)
Sterrenkundigen denken een oplossing gevonden te hebben voor het bestaan van jonge, zware sterren in de kern van het Melkwegstelsel. Die zogeheten S-sterren (het zijn er een stuk of twintig) zijn hooguit honderd miljoen jaar oud, maar bewegen in 'rustige' ellipsbanen rond het superzware zwarte gat dat zich in het Melkwegcentrum bevindt. Hun aanwezigheid wordt slecht begrepen: ze kunnen niet zo dicht bij het zwarte gat zijn ontstaan - getijdenkrachten zouden hier de vorming van zware sterren verhinderen -, maar als ze vanaf grotere afstand afkomstig zijn, zou die migratie in hooguit enkele tientallen miljoenen jaren plaatsgevonden moeten hebben, en dan zouden de resulterende omloopbanen een andere excentriciteitsverdeling hebben.
\r\nFabio Antonini en David Merritt hebben nu een nieuw model opgesteld, waarin de sterren inderdaad vanaf grotere afstand afkomstig zijn, maar waarbij hun omloopbanen minder extreem zijn geworden als gevolg van relativistische effecten van het roterende superzware zwarte gat en zwaartekrachtswisselwerking met grote aantallen kleinere, lichtere sterren in de directe omgeving - die sterren zijn te zwak om vanaf de aarde waargenomen te kunnen worden. De astronomen presenteren hun theorie vandaag op de jaarlijkse bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society in Vancouver. (GS)
Sterrenkundigen denken een oplossing gevonden te hebben voor het bestaan van jonge, zware sterren in de kern van het Melkwegstelsel. Die zogeheten S-sterren (het zijn er een stuk of twintig) zijn hooguit honderd miljoen jaar oud, maar bewegen in 'rustige' ellipsbanen rond het superzware zwarte gat dat zich in het Melkwegcentrum bevindt. Hun aanwezigheid wordt slecht begrepen: ze kunnen niet zo dicht bij het zwarte gat zijn ontstaan - getijdenkrachten zouden hier de vorming van zware sterren verhinderen -, maar als ze vanaf grotere afstand afkomstig zijn, zou die migratie in hooguit enkele tientallen miljoenen jaren plaatsgevonden moeten hebben, en dan zouden de resulterende omloopbanen een andere excentriciteitsverdeling hebben.
\r\nFabio Antonini en David Merritt hebben nu een nieuw model opgesteld, waarin de sterren inderdaad vanaf grotere afstand afkomstig zijn, maar waarbij hun omloopbanen minder extreem zijn geworden als gevolg van relativistische effecten van het roterende superzware zwarte gat en zwaartekrachtswisselwerking met grote aantallen kleinere, lichtere sterren in de directe omgeving - die sterren zijn te zwak om vanaf de aarde waargenomen te kunnen worden. De astronomen presenteren hun theorie vandaag op de jaarlijkse bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society in Vancouver. (GS)
Onderzoekers van het Laboratorium voor Astrofysica van de Sterrewacht Leiden zijn erin geslaagd om water te maken onder omstandigheden zoals die in de ruimte heersen. In speciale apparatuur werd vastgevroren zuurstof gebombardeerd met waterstofatomen. Daarbij werd niet alleen water gevormd, maar ook een aantal andere moleculen die inmiddels in de interstellaire ruimte zijn ontdekt door de Amerikaanse Spitzer Space Telescope.
\r\nVolgens de onderzoekers, onder leiding van Harold Linnartz, is er nu een consistent beeld van de manier waarop water in de ruimte ontstaat, namelijk door zogenoemde waterstofadditiereacties van ijs op kleine stofdeeltjes. Dit proces treedt overal in ons Melkwegstelsel op, en ook daarbuiten, in andere sterrenstelsels. (GS)
Onderzoekers van het Laboratorium voor Astrofysica van de Sterrewacht Leiden zijn erin geslaagd om water te maken onder omstandigheden zoals die in de ruimte heersen. In speciale apparatuur werd vastgevroren zuurstof gebombardeerd met waterstofatomen. Daarbij werd niet alleen water gevormd, maar ook een aantal andere moleculen die inmiddels in de interstellaire ruimte zijn ontdekt door de Amerikaanse Spitzer Space Telescope.
\r\nVolgens de onderzoekers, onder leiding van Harold Linnartz, is er nu een consistent beeld van de manier waarop water in de ruimte ontstaat, namelijk door zogenoemde waterstofadditiereacties van ijs op kleine stofdeeltjes. Dit proces treedt overal in ons Melkwegstelsel op, en ook daarbuiten, in andere sterrenstelsels. (GS)
De energierijke gammastraling uit het centrale deel van het Melkwegstelsel is afkomstig van donkere materie. Alternatieve verklaringen zijn niet langer houdbaar, zegt Dan Hooper van deeltjeslaboratorium Fermilab in Chicago.
\r\nHet grootste deel van alle materie in het heelal bestaat niet uit gewone atomen en moleculen, maar uit mysterieuze donkere materie. Dat blijkt onder andere uit de bewegingen van sterren en sterrenstelsels. Maar niemand weet om wat voor deeltjes het gaat. Doordat er nauwelijks wisselwerking is met ‘gewone’ materie, is donkere materie vrijwel niet waarneembaar.
\r\nHeel af en toe zullen twee donkeremateriedeeltjes echter met elkaar in botsing komen. Daarbij vernietigen ze elkaar en wordt er een beetje gammastraling geproduceerd. Die ‘annihilatiestraling’ kan in principe wél waargenomen worden.
\r\nOpwinding alom dus, toen de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi een paar jaar geleden een overschot aan energierijke gammastraling ontdekte uit het binnenste deel van het Melkwegstelsel, tot op een paar duizend lichtjaar afstand van het centrum. Volgens Hooper en zijn collega’s zou het om annihilatiestraling van donkere materie kunnen gaan.
\r\nAndere onderzoekers hielden echter een flinke slag om de arm. Kevork Abazajian van de Universiteit van Californië in Irvine liet kort na de ontdekking bijvoorbeeld zien dat de gammastraling ook afkomstig zou kunnen zijn van een stuk of duizend millisecondepulsars: zeer compacte en supersnel roterende mini-sterretjes met een sterk magnetisch veld.
\r\nMaar die alternatieve verklaring kan volgens Hooper nu de prullenbak in. Uit andere Fermi-metingen blijkt namelijk dat millisecondepulsars op lagere energieën méér gammastraling produceren dan er uit het Melkwegcentrum wordt opgevangen. Ook de verdeling van de straling aan de hemel kan niet verklaard worden met pulsars.
\r\n‘De annihilatie van donkere materie is momenteel de enige levensvatbare verklaring voor het overschot aan hoogenergetische gammastraling uit het centrale deel van het Melkwegstelsel,’ schrijven Hooper en zijn collega’s in een Fermilab-rapport dat deze week online werd gepubliceerd.
\r\nIs het bestaan van donkere materie daarmee onomstotelijk aangetoond? Niet volgens Abazajian. ‘Wie weet hebben millisecondepulsars in het centrale deel van het Melkwegstelsel wel andere eigenschappen dan de dichterbij gelegen pulsars die door Fermi zijn bestudeerd,’ zegt hij. ‘Dat verwacht je niet a prirori, maar het is niet uitgesloten.’
\r\nToch moet Abazajian wel toegeven dat de donkeremateriehypothese ‘nu veel waarschijnlijker is geworden’. Om wat voor soort deeltjes het dan gaat, blijft echter nog steeds een raadsel. De hoop is dat experimenten in aardse deeltjeslaboratoria daar meer opheldering over kunnen verschaffen.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "'Straling Melkweg van donkere materie'", "pk_id": 34935, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De energierijke gammastraling uit het centrale deel van het Melkwegstelsel is afkomstig van donkere materie. Alternatieve verklaringen zijn niet langer houdbaar, zegt Dan Hooper van deeltjeslaboratorium Fermilab in Chicago.
\r\nHet grootste deel van alle materie in het heelal bestaat niet uit gewone atomen en moleculen, maar uit mysterieuze donkere materie. Dat blijkt onder andere uit de bewegingen van sterren en sterrenstelsels. Maar niemand weet om wat voor deeltjes het gaat. Doordat er nauwelijks wisselwerking is met ‘gewone’ materie, is donkere materie vrijwel niet waarneembaar.
\r\nHeel af en toe zullen twee donkeremateriedeeltjes echter met elkaar in botsing komen. Daarbij vernietigen ze elkaar en wordt er een beetje gammastraling geproduceerd. Die ‘annihilatiestraling’ kan in principe wél waargenomen worden.
\r\nOpwinding alom dus, toen de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi een paar jaar geleden een overschot aan energierijke gammastraling ontdekte uit het binnenste deel van het Melkwegstelsel, tot op een paar duizend lichtjaar afstand van het centrum. Volgens Hooper en zijn collega’s zou het om annihilatiestraling van donkere materie kunnen gaan.
\r\nAndere onderzoekers hielden echter een flinke slag om de arm. Kevork Abazajian van de Universiteit van Californië in Irvine liet kort na de ontdekking bijvoorbeeld zien dat de gammastraling ook afkomstig zou kunnen zijn van een stuk of duizend millisecondepulsars: zeer compacte en supersnel roterende mini-sterretjes met een sterk magnetisch veld.
\r\nMaar die alternatieve verklaring kan volgens Hooper nu de prullenbak in. Uit andere Fermi-metingen blijkt namelijk dat millisecondepulsars op lagere energieën méér gammastraling produceren dan er uit het Melkwegcentrum wordt opgevangen. Ook de verdeling van de straling aan de hemel kan niet verklaard worden met pulsars.
\r\n‘De annihilatie van donkere materie is momenteel de enige levensvatbare verklaring voor het overschot aan hoogenergetische gammastraling uit het centrale deel van het Melkwegstelsel,’ schrijven Hooper en zijn collega’s in een Fermilab-rapport dat deze week online werd gepubliceerd.
\r\nIs het bestaan van donkere materie daarmee onomstotelijk aangetoond? Niet volgens Abazajian. ‘Wie weet hebben millisecondepulsars in het centrale deel van het Melkwegstelsel wel andere eigenschappen dan de dichterbij gelegen pulsars die door Fermi zijn bestudeerd,’ zegt hij. ‘Dat verwacht je niet a prirori, maar het is niet uitgesloten.’
\r\nToch moet Abazajian wel toegeven dat de donkeremateriehypothese ‘nu veel waarschijnlijker is geworden’. Om wat voor soort deeltjes het dan gaat, blijft echter nog steeds een raadsel. De hoop is dat experimenten in aardse deeltjeslaboratoria daar meer opheldering over kunnen verschaffen.
", "slug": "straling-melkweg-van-donkere-materie", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 5, 14, 11, 0, 38], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-05-14 11:00:38", "categories": [], "view": "article"}, "title": "'Straling Melkweg van donkere materie'"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/moleculair-gas-melkwegcentrum-verrassend-heet/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met de Europese infraroodruimtetelescoop Herschel is ontdekt dat een deel van het moleculaire gas in het centrum van ons Melkwegstelsel een verrassend hoge temperatuur heeft van ca. 1000 graden Celsius. Het gas is verdeeld in een brede, platte ring rond het superzware zwarte gat dat zich in het Melkwegcentrum bevindt. Met Herschel kon de samenstelling van het gas bestudeerd worden tot op een afstand van slechts één lichtjaar van het zwarte gat. Uit de metingen, op ver-infrarode golflengten, kon de aanwezigheid van eenvoudige moleculen worden afgeleid, zoals koolmonoxide, waterdamp en waterstofcyanide. De grote verrassing was echter de hoge temperatuur van het gas in het binnenste deel van de ring.
\r\nDe oorzaak van die hoge temperatuur is niet met zekerheid bekend. Verhitting door ultraviolette straling van nabijgelegen jonge sterrenhopen speelt vermoedelijk een rol, maar de onderzoekers, die hun resultaten publiceerden in Astrophysical Journal Letters, denken dat een deel van de verhitting veroorzaakt wordt door schokgolven in sterk gemagnetiseerd gas. Mogelijk is er sprake van gasstromen in de richting van het zwarte gat, die binnen afzienbare tijd opgeslokt zullen worden. (GS)
Met de Europese infraroodruimtetelescoop Herschel is ontdekt dat een deel van het moleculaire gas in het centrum van ons Melkwegstelsel een verrassend hoge temperatuur heeft van ca. 1000 graden Celsius. Het gas is verdeeld in een brede, platte ring rond het superzware zwarte gat dat zich in het Melkwegcentrum bevindt. Met Herschel kon de samenstelling van het gas bestudeerd worden tot op een afstand van slechts één lichtjaar van het zwarte gat. Uit de metingen, op ver-infrarode golflengten, kon de aanwezigheid van eenvoudige moleculen worden afgeleid, zoals koolmonoxide, waterdamp en waterstofcyanide. De grote verrassing was echter de hoge temperatuur van het gas in het binnenste deel van de ring.
\r\nDe oorzaak van die hoge temperatuur is niet met zekerheid bekend. Verhitting door ultraviolette straling van nabijgelegen jonge sterrenhopen speelt vermoedelijk een rol, maar de onderzoekers, die hun resultaten publiceerden in Astrophysical Journal Letters, denken dat een deel van de verhitting veroorzaakt wordt door schokgolven in sterk gemagnetiseerd gas. Mogelijk is er sprake van gasstromen in de richting van het zwarte gat, die binnen afzienbare tijd opgeslokt zullen worden. (GS)
Ter gelegenheid van de 23ste verjaardag van de Amerikaans/Europese Hubble Space Telescope is een nieuwe (infrarood-)opname van de beroemde Paardekopnevel in het sterrenbeeld Orion vrijgegeven. Het gaat om een donkere stofwolk die normaalgesproken donker afsteekt tegen de heldere achtergrond van gloeiend gas. Op de infraroodfoto, gemaakt door de Wide Field Camera 3, is de stofwolk gedeeltelijk transparant, zodat de inwendige structuur beter zichtbaar is.
\r\nDe Europese infraroodruimtetelescoop Herschel maakte overigens op nog veel langere infraroodgolflengten een foto van de wijde omgeving van de Paardekopnevel, waarop de ligging in de Orion Molecular Cloud goed zichtbaar is. (GS)
Ter gelegenheid van de 23ste verjaardag van de Amerikaans/Europese Hubble Space Telescope is een nieuwe (infrarood-)opname van de beroemde Paardekopnevel in het sterrenbeeld Orion vrijgegeven. Het gaat om een donkere stofwolk die normaalgesproken donker afsteekt tegen de heldere achtergrond van gloeiend gas. Op de infraroodfoto, gemaakt door de Wide Field Camera 3, is de stofwolk gedeeltelijk transparant, zodat de inwendige structuur beter zichtbaar is.
\r\nDe Europese infraroodruimtetelescoop Herschel maakte overigens op nog veel langere infraroodgolflengten een foto van de wijde omgeving van de Paardekopnevel, waarop de ligging in de Orion Molecular Cloud goed zichtbaar is. (GS)
Sterrenkundigen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics hebben een nieuw röntgenbeeld gepubliceerd van het overblijfsel van een sterexplosie in het jaar 1006. Supernova SN1006 vond plaats op een afstand van ca. 7000 lichtjaar. Het ging om een zogheten type Ia-supernova - de catastrofale explosie van een witte dwergster. Voor het nieuwe röntgenportret zijn in totaal tien opnamen van het Amerikaanse Chandsra X-ray Observatory gecombineerd. Op deze manier ontstond het meest gedetailleerde röntgenbeeld van de supernovarest ooit. Onderzoek aan dit soort gedetailleerde röntgenfoto's kan hopelijk meer informatie opleveren over het precieze verloop van de explosie. (GS)
Sterrenkundigen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics hebben een nieuw röntgenbeeld gepubliceerd van het overblijfsel van een sterexplosie in het jaar 1006. Supernova SN1006 vond plaats op een afstand van ca. 7000 lichtjaar. Het ging om een zogheten type Ia-supernova - de catastrofale explosie van een witte dwergster. Voor het nieuwe röntgenportret zijn in totaal tien opnamen van het Amerikaanse Chandsra X-ray Observatory gecombineerd. Op deze manier ontstond het meest gedetailleerde röntgenbeeld van de supernovarest ooit. Onderzoek aan dit soort gedetailleerde röntgenfoto's kan hopelijk meer informatie opleveren over het precieze verloop van de explosie. (GS)
De Europese ruimtetelescoop Herschel geeft een dezer dagen de geest. De koelvloeistof is op, waardoor de gevoelige infrarooddetectoren niet meer werken. Wat heeft de kosmische 'waterjager' aan nieuwe inzichten opgeleverd?
\r\nHet is een drukke week voor Ewine van Dishoeck, hoogleraar astrochemie aan de Universiteit Leiden, maar haar humeur lijdt er niet onder. Ze is in Noord-Chili in verband met de inauguratie, afgelopen woensdag, van het ALMA-observatorium, een reusachtig internationaal schotelpark op 5000 meter boven zeeniveau. Maar ze houdt ook angstvallig de lotgevallen van de ruimtetelescoop Herschel in de gaten. Die kan nu elke dag door zijn koelvloeistof heen zijn, en dat betekent einde verhaal voor het instrument. 'Maandag heeft Herschel nog belangrijke waarnemingen voor mij verricht,' zegt ze. 'Elke dag extra is nu winst.'
\r\nRuim 2300 liter vloeibaar helium had Herschel aan boord toen hij op 14 mei 2009 gelanceerd werd. Daarmee worden de gevoelige infrarooddetectoren gekoeld tot een paar graden boven het absolute nulpunt. Alleen dan kunnen ze de extreem zwakke warmtestraling meten van kosmische stof- en gaswolken. Die straling wordt opgevangen door een spiegel van 3,5 meter doorsnee – groter dan die van de Hubble Space Telescope. Camera's en spectrometers maken infraroodfoto's en bestuderen de opgevangen straling in detail, onder andere om de aanwezigheid van bepaalde moleculen vast te stellen. Een van de drie instrumenten van Herschel, HIFI geheten (Heterodyne Instrument for the Far-Infrared) is ontwikkeld en gebouwd onder leiding van SRON Netherlands Institude for Space Research.
\r\nAstronoom Thijs de Graauw, indertijd leider van het HIFI-project, vindt het nog veel te vroeg om al te zeggen welk instrument van Herschel de grootste doorbraken heeft geleverd. De Graauw was de afgelopen jaren directeur van het ALMA-observatorium (per 1 mei wordt hij opgevolgd door de Fransman Pierre Cox), en heeft de ontwikkelingen rond Herschel de laatste tijd niet meer zo gevolgd. 'Maar ik weet wel dat Herschel de verwachtingen van de astronomische gemeenschap heeft overtroffen,' zegt hij. 'Sterrenkundigen zuchten soms onder de enorme hoeveelheid nieuwe data.' Van Dishoeck kan dat beamen. 'Een zeer groot deel van de waarnemingsgegevens is nog door niemand bekeken,' zegt ze. 'Er moet echt nog heel veel komen.'
\r\nToch durft Van Dishoeck wel te stellen dat Herschel later herinnerd zal worden als een unieke ruimtemissie die ons beeld van de interstellaire ruimte heeft gecompleteerd. Het gaat dan om de koele wolken van gas- en stofdeeltjes waarin nieuwe sterren en planeten worden geboren, en waarin niet alleen watermoleculen, maar ook de bouwstenen van het leven ontstaan. Zo laten de infraroodfoto's van Herschel voor het eerst in detail zien hoe er in ijle, diffuse gaswolken slierterige structuren ontstaan waarin het gas een veel hogere dichtheid heeft. In die filamenten worden uiteindelijk de sterren geboren. Ook is ontdekt dat sommige delen van zo'n stervormingsgebied veel warmer zijn dan andere, wat weer tot de vorming van andere moleculen leidt. Hoe die verschillen ontstaan is nog niet duidelijk.
\r\nDankzij de grote gevoeligheid en de hoge beeldscherpte van Herschel is het ontstaansproces van sterren ook in andere, ver verwijderde sterrenstelsels te volgen. Omdat het licht van die stelsels miljarden jaren onderweg is geweest naar de aarde, zien we ze zoals ze er lang geleden uitzagen. Op die manier kan de stervormingsgeschiedenis van het heelal achterhaald worden.
\r\nMaar misschien nog wel interessanter zijn de Herschel-metingen die licht werpen op het ontstaan van water, uit losse waterstof- en zuurstofatomen. Dat blijkt al in een heel vroeg stadium te gebeuren, nog voordat een interstellaire wolk echt onder zijn eigen zwaarekracht ineen begint te storten. Ook in de protoplanetaire schijven rond pasgeboren sterren heeft de ruimtetelescoop grote hoeveelheden koude waterdamp gevonden – ruim voldoende voor duizenden aardse oceanen. Dat water komt uiteindelijk in bevroren vorm in kometen terecht, en die brengen het via kosmische inslagen weer naar planeten zoals de aarde.
\r\n'We beginnen nu een aardig consistent beeld te krijgen van die hele waterroute,' zegt Van Dishoeck, die leider is van het WISH-project (Water In Star-forming regions with Herschel). 'Herschel heeft zelfs bevestigd dat kometen precies dezelfde relatieve hoeveelheden zwaar water bevatten als het oceaanwater op aarde.' Het gaat dan om watermoleculen waarin een van de waterstofatomen vervangen is door een deuteriumatoom. De Herschel-metingen tonen volgens Van Dishoeck echt aan dat het grootste deel van het water op aarde afkomstig is van kometen.
\r\nHet nieuwe ALMA-observatorium kan niet echt een opvolger van Herschel genoemd worden – ALMA doet metingen op langere golflengten. Maar er is indertijd wel bewust voor enige overlap gekozen, en de metingen van ALMA – o.a. aan de verdeling van complexe moleculen in stervormingsgebieden – kunnen nu veel beter geïnterpreteerd worden, omdat Herschel het bijbehorende kader heeft gedefinieerd.
\r\nAls Herschel straks buiten bedrijf is, zal hij als een klein kunstplaneetje zijn baantjes om de zon blijven trekken. Een wild plan om de ruimtetelescoop bewust te laten crashen op de maan is vorig jaar afgeblazen. Zo'n inslag had de mogelijkheid geboden om onderzoek te doen naar water op de maan. Van Dishoeck: 'Dat zou wel heel toepasselijk zijn geweest.'
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "De oerbron van water in beeld", "pk_id": 34762, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Ruimteonderzoek"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Europese ruimtetelescoop Herschel geeft een dezer dagen de geest. De koelvloeistof is op, waardoor de gevoelige infrarooddetectoren niet meer werken. Wat heeft de kosmische 'waterjager' aan nieuwe inzichten opgeleverd?
\r\nHet is een drukke week voor Ewine van Dishoeck, hoogleraar astrochemie aan de Universiteit Leiden, maar haar humeur lijdt er niet onder. Ze is in Noord-Chili in verband met de inauguratie, afgelopen woensdag, van het ALMA-observatorium, een reusachtig internationaal schotelpark op 5000 meter boven zeeniveau. Maar ze houdt ook angstvallig de lotgevallen van de ruimtetelescoop Herschel in de gaten. Die kan nu elke dag door zijn koelvloeistof heen zijn, en dat betekent einde verhaal voor het instrument. 'Maandag heeft Herschel nog belangrijke waarnemingen voor mij verricht,' zegt ze. 'Elke dag extra is nu winst.'
\r\nRuim 2300 liter vloeibaar helium had Herschel aan boord toen hij op 14 mei 2009 gelanceerd werd. Daarmee worden de gevoelige infrarooddetectoren gekoeld tot een paar graden boven het absolute nulpunt. Alleen dan kunnen ze de extreem zwakke warmtestraling meten van kosmische stof- en gaswolken. Die straling wordt opgevangen door een spiegel van 3,5 meter doorsnee – groter dan die van de Hubble Space Telescope. Camera's en spectrometers maken infraroodfoto's en bestuderen de opgevangen straling in detail, onder andere om de aanwezigheid van bepaalde moleculen vast te stellen. Een van de drie instrumenten van Herschel, HIFI geheten (Heterodyne Instrument for the Far-Infrared) is ontwikkeld en gebouwd onder leiding van SRON Netherlands Institude for Space Research.
\r\nAstronoom Thijs de Graauw, indertijd leider van het HIFI-project, vindt het nog veel te vroeg om al te zeggen welk instrument van Herschel de grootste doorbraken heeft geleverd. De Graauw was de afgelopen jaren directeur van het ALMA-observatorium (per 1 mei wordt hij opgevolgd door de Fransman Pierre Cox), en heeft de ontwikkelingen rond Herschel de laatste tijd niet meer zo gevolgd. 'Maar ik weet wel dat Herschel de verwachtingen van de astronomische gemeenschap heeft overtroffen,' zegt hij. 'Sterrenkundigen zuchten soms onder de enorme hoeveelheid nieuwe data.' Van Dishoeck kan dat beamen. 'Een zeer groot deel van de waarnemingsgegevens is nog door niemand bekeken,' zegt ze. 'Er moet echt nog heel veel komen.'
\r\nToch durft Van Dishoeck wel te stellen dat Herschel later herinnerd zal worden als een unieke ruimtemissie die ons beeld van de interstellaire ruimte heeft gecompleteerd. Het gaat dan om de koele wolken van gas- en stofdeeltjes waarin nieuwe sterren en planeten worden geboren, en waarin niet alleen watermoleculen, maar ook de bouwstenen van het leven ontstaan. Zo laten de infraroodfoto's van Herschel voor het eerst in detail zien hoe er in ijle, diffuse gaswolken slierterige structuren ontstaan waarin het gas een veel hogere dichtheid heeft. In die filamenten worden uiteindelijk de sterren geboren. Ook is ontdekt dat sommige delen van zo'n stervormingsgebied veel warmer zijn dan andere, wat weer tot de vorming van andere moleculen leidt. Hoe die verschillen ontstaan is nog niet duidelijk.
\r\nDankzij de grote gevoeligheid en de hoge beeldscherpte van Herschel is het ontstaansproces van sterren ook in andere, ver verwijderde sterrenstelsels te volgen. Omdat het licht van die stelsels miljarden jaren onderweg is geweest naar de aarde, zien we ze zoals ze er lang geleden uitzagen. Op die manier kan de stervormingsgeschiedenis van het heelal achterhaald worden.
\r\nMaar misschien nog wel interessanter zijn de Herschel-metingen die licht werpen op het ontstaan van water, uit losse waterstof- en zuurstofatomen. Dat blijkt al in een heel vroeg stadium te gebeuren, nog voordat een interstellaire wolk echt onder zijn eigen zwaarekracht ineen begint te storten. Ook in de protoplanetaire schijven rond pasgeboren sterren heeft de ruimtetelescoop grote hoeveelheden koude waterdamp gevonden – ruim voldoende voor duizenden aardse oceanen. Dat water komt uiteindelijk in bevroren vorm in kometen terecht, en die brengen het via kosmische inslagen weer naar planeten zoals de aarde.
\r\n'We beginnen nu een aardig consistent beeld te krijgen van die hele waterroute,' zegt Van Dishoeck, die leider is van het WISH-project (Water In Star-forming regions with Herschel). 'Herschel heeft zelfs bevestigd dat kometen precies dezelfde relatieve hoeveelheden zwaar water bevatten als het oceaanwater op aarde.' Het gaat dan om watermoleculen waarin een van de waterstofatomen vervangen is door een deuteriumatoom. De Herschel-metingen tonen volgens Van Dishoeck echt aan dat het grootste deel van het water op aarde afkomstig is van kometen.
\r\nHet nieuwe ALMA-observatorium kan niet echt een opvolger van Herschel genoemd worden – ALMA doet metingen op langere golflengten. Maar er is indertijd wel bewust voor enige overlap gekozen, en de metingen van ALMA – o.a. aan de verdeling van complexe moleculen in stervormingsgebieden – kunnen nu veel beter geïnterpreteerd worden, omdat Herschel het bijbehorende kader heeft gedefinieerd.
\r\nAls Herschel straks buiten bedrijf is, zal hij als een klein kunstplaneetje zijn baantjes om de zon blijven trekken. Een wild plan om de ruimtetelescoop bewust te laten crashen op de maan is vorig jaar afgeblazen. Zo'n inslag had de mogelijkheid geboden om onderzoek te doen naar water op de maan. Van Dishoeck: 'Dat zou wel heel toepasselijk zijn geweest.'
", "slug": "de-oerbron-van-water-beeld", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 3, 16, 13, 0, 53], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-03-16 13:00:53", "categories": [], "view": "article"}, "title": "De oerbron van water in beeld"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/oudste-ster-van-de-melkweg-iets-jonger-dan-gedacht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen zijn, met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop, het geboortebewijs van een als zeer oud bekendstaande ster op het spoor gekomen. De gegevens laten zien dat de ster, die de aanduiding HD 140283 draagt, 13,7 tot 15,3 miljard jaar oud is. Op het eerste gezicht is dat een bespottelijke uitkomst, omdat het heelal – volgens de huidige inzichten – ongeveer 13,8 miljard jaar oud is. Maar eerdere schattingen van de leeftijd van de ster kwamen nóg hoger uit.
Er zijn twee factoren die de leeftijdsbepaling van een ster beïnvloeden: de theorie van de sterevolutie en zijn lichtkracht. Deze laatste volgt uit de schijnbare helderheid van de ster en zijn afstand.
HD 140283 viel astronomen al meer dan een eeuw geleden op doordat hij zich met hoge snelheid langs de hemel verplaatst. Dat betekent dat zijn afstand tot de aarde niet groot kan zijn. Maar normale sterren in onze omgeving bewegen niet zo snel. Hieruit leidden astronomen af dat de ster een bezoeker is uit de verre, oude buitenwijk van de Melkweg, de zogeheten halo.
Die indruk werd bevestigd toen bleek dat HD 140283 extreem weinig elementen zwaarder dan helium bevat. Dat betekent dat de ster, net als de galactische halo, is ontstaan toen de materie in het heelal nog nauwelijks met zwaardere elementen was verrijkt. Deze laatste zijn voortgekomen uit fusieprocessen in de kernen van sterren.
Uit nieuwe Hubble-waarnemingen blijkt dat HD 140283 iets meer dan 190 lichtjaar van ons verwijderd is. Dat levert een nieuwe, betere waarde voor de lichtkracht van de ster op. En aan de hand van dat getal kon zijn leeftijd iets naar beneden worden bijgesteld.
De astronomen verwachten dat verder onderzoek zal laten zien dat HD 140283 beduidend jonger is dan 15 miljard jaar. Een exactere bepaling van de hoeveelheid zuurstof in de ster moet daar uitsluitsel over geven. (EE)
Astronomen zijn, met behulp van de Hubble-ruimtetelescoop, het geboortebewijs van een als zeer oud bekendstaande ster op het spoor gekomen. De gegevens laten zien dat de ster, die de aanduiding HD 140283 draagt, 13,7 tot 15,3 miljard jaar oud is. Op het eerste gezicht is dat een bespottelijke uitkomst, omdat het heelal – volgens de huidige inzichten – ongeveer 13,8 miljard jaar oud is. Maar eerdere schattingen van de leeftijd van de ster kwamen nóg hoger uit.
Er zijn twee factoren die de leeftijdsbepaling van een ster beïnvloeden: de theorie van de sterevolutie en zijn lichtkracht. Deze laatste volgt uit de schijnbare helderheid van de ster en zijn afstand.
HD 140283 viel astronomen al meer dan een eeuw geleden op doordat hij zich met hoge snelheid langs de hemel verplaatst. Dat betekent dat zijn afstand tot de aarde niet groot kan zijn. Maar normale sterren in onze omgeving bewegen niet zo snel. Hieruit leidden astronomen af dat de ster een bezoeker is uit de verre, oude buitenwijk van de Melkweg, de zogeheten halo.
Die indruk werd bevestigd toen bleek dat HD 140283 extreem weinig elementen zwaarder dan helium bevat. Dat betekent dat de ster, net als de galactische halo, is ontstaan toen de materie in het heelal nog nauwelijks met zwaardere elementen was verrijkt. Deze laatste zijn voortgekomen uit fusieprocessen in de kernen van sterren.
Uit nieuwe Hubble-waarnemingen blijkt dat HD 140283 iets meer dan 190 lichtjaar van ons verwijderd is. Dat levert een nieuwe, betere waarde voor de lichtkracht van de ster op. En aan de hand van dat getal kon zijn leeftijd iets naar beneden worden bijgesteld.
De astronomen verwachten dat verder onderzoek zal laten zien dat HD 140283 beduidend jonger is dan 15 miljard jaar. Een exactere bepaling van de hoeveelheid zuurstof in de ster moet daar uitsluitsel over geven. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg is enkele miljoenen jaren geleden in botsing gekomen met een kleinere soortgenoot. Tot die conclusie komen astronomen na een inventarisatie van de huidige omstandigheden ter plaatse (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 6 maart).
Op dit moment is het erg rustig in het Melkwegcentrum, maar volgens astronomen Kelly Holley-Bockelmann en Tamara Bogdanović is dat niet altijd zo geweest. Vooral het bestaan van de zogeheten Fermi-bubbels – enorme lobben van energierijke röntgen- en gammastraling die zich tot een afstand van 30.000 lichtjaar boven en onder het centrum uitstrekken – wijst erop dat zich hier een explosief verschijnsel heeft afgespeeld.
Een andere aanwijzing in die richting is het bestaan van een drietal jonge, zware sterrenhopen op luttele lichtjaren van het superzware zwarte gat. Deze bevatten elk honderden jonge, hete sterren die niet veel ouder kunnen zijn dan enkele miljoenen jaren. Dat betekent dat er heel recent dichte wolken van gas en stof in de omgeving van het zwarte gat moeten zijn geweest. Oude sterren ontbreken juist volkomen.
Op zoek naar een verklaring kwamen Holley-Bockelmann en Bogdanović uit bij een theoretisch scenario dat al deze kenmerken van het Melkwegcentrum kan verklaren. Volgens hen ligt de sleutel bij de kleine satellietstelsels die om de Melkweg cirkelen. Wanneer zo'n stelsel door de Melkweg wordt opgeslokt, spiraalt het naar het centrum. Onderweg raakt het al zijn sterren kwijt, waarna alleen zijn centrale zwarte gat overblijft.
De astronomen denken dat ongeveer tien miljoen jaar geleden zo'n 'kaal' zwart gat in het Melkwegcentrum is aangekomen. Na nog enkele miljoenen jaren om zijn veel zwaardere soortgenoot te hebben gecirkeld, het gas in de omgeving in beroering te hebben gebracht en al bestaande sterren te hebben verjaagd,kwam het uiteindelijk tot een botsing.
Als dit scenario klopt zouden binnen een afstand van ongeveer 10.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum een populatie van ongeveer duizend oude sterren te vinden moeten zijn die zich met hoge snelheden van het Melkwegcentrum verplaatsen. (EE)
Het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg is enkele miljoenen jaren geleden in botsing gekomen met een kleinere soortgenoot. Tot die conclusie komen astronomen na een inventarisatie van de huidige omstandigheden ter plaatse (Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, 6 maart).
Op dit moment is het erg rustig in het Melkwegcentrum, maar volgens astronomen Kelly Holley-Bockelmann en Tamara Bogdanović is dat niet altijd zo geweest. Vooral het bestaan van de zogeheten Fermi-bubbels – enorme lobben van energierijke röntgen- en gammastraling die zich tot een afstand van 30.000 lichtjaar boven en onder het centrum uitstrekken – wijst erop dat zich hier een explosief verschijnsel heeft afgespeeld.
Een andere aanwijzing in die richting is het bestaan van een drietal jonge, zware sterrenhopen op luttele lichtjaren van het superzware zwarte gat. Deze bevatten elk honderden jonge, hete sterren die niet veel ouder kunnen zijn dan enkele miljoenen jaren. Dat betekent dat er heel recent dichte wolken van gas en stof in de omgeving van het zwarte gat moeten zijn geweest. Oude sterren ontbreken juist volkomen.
Op zoek naar een verklaring kwamen Holley-Bockelmann en Bogdanović uit bij een theoretisch scenario dat al deze kenmerken van het Melkwegcentrum kan verklaren. Volgens hen ligt de sleutel bij de kleine satellietstelsels die om de Melkweg cirkelen. Wanneer zo'n stelsel door de Melkweg wordt opgeslokt, spiraalt het naar het centrum. Onderweg raakt het al zijn sterren kwijt, waarna alleen zijn centrale zwarte gat overblijft.
De astronomen denken dat ongeveer tien miljoen jaar geleden zo'n 'kaal' zwart gat in het Melkwegcentrum is aangekomen. Na nog enkele miljoenen jaren om zijn veel zwaardere soortgenoot te hebben gecirkeld, het gas in de omgeving in beroering te hebben gebracht en al bestaande sterren te hebben verjaagd,kwam het uiteindelijk tot een botsing.
Als dit scenario klopt zouden binnen een afstand van ongeveer 10.000 lichtjaar van het Melkwegcentrum een populatie van ongeveer duizend oude sterren te vinden moeten zijn die zich met hoge snelheden van het Melkwegcentrum verplaatsen. (EE)
Franse astronomen zijn erin geslaagd om afstanden en leeftijden van enkele zware röntgendubbelsterren in het Melkwegstelsel te bepalen. Op die manier konden ze de ligging van de spiraalarmen van de Melkweg traceren. Bij de analyse is gebruik gemaakt van waarnemingen van de Europese gammasatelliet Integral. De resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nZware röntgendubbelsterren bestaan uit een kleine, compacte neutronenster (of een stellair zwart gat) en een zware, hete hoofdreeksster. Die 'blauwe reus' blaast gas de ruimte in, dat sterk verhit wordt in de omgeving van de compacte begeleider en daardoor energierijke röntgenstraling uitzendt. Integral heeft inmiddels 35 van deze zware röntgendubbelsterren in het Melkwegstelsel gelokaliseerd.
\r\nDe sterrenkundigen pasten een statistische methode toe om de afstanden van de röntgensubbelsterren te bepalen. Zo ontdekten ze dat de objecten zich in de buurt van grote stervormingscomplexen bevinden, in de spiraalarmen van het Melkwegstelsel. Dat was niet verrassend: een zware röntgendubbelster is het eindstadium van een 'gewone' dubbelster die uit twee zware reuzensterren bestaat, en zulke sterren hebben maar een korte levensduur.
\r\nVervolgens werd van enkele röntgendubbelsterren onderzocht hoe ver ze zich inmiddels van het betreffende stervormingscomplex af bevinden, als gevolg van de zogheten 'kick'-snelheid die het systeem ondervindt bij de supernova-explosie die tot de vorming van de neutronenster leidt. Op die manier werd afgeleid dat de röntgendubbelsterren gemiddeld enkele tientallen miljoenen jaren geleden zijn ontstaan, en sinds hun vorming zo'n 300 à 400 lichtjaar hebben afgelegd. (GS)
Franse astronomen zijn erin geslaagd om afstanden en leeftijden van enkele zware röntgendubbelsterren in het Melkwegstelsel te bepalen. Op die manier konden ze de ligging van de spiraalarmen van de Melkweg traceren. Bij de analyse is gebruik gemaakt van waarnemingen van de Europese gammasatelliet Integral. De resultaten zijn gepubliceerd in The Astrophysical Journal.
\r\nZware röntgendubbelsterren bestaan uit een kleine, compacte neutronenster (of een stellair zwart gat) en een zware, hete hoofdreeksster. Die 'blauwe reus' blaast gas de ruimte in, dat sterk verhit wordt in de omgeving van de compacte begeleider en daardoor energierijke röntgenstraling uitzendt. Integral heeft inmiddels 35 van deze zware röntgendubbelsterren in het Melkwegstelsel gelokaliseerd.
\r\nDe sterrenkundigen pasten een statistische methode toe om de afstanden van de röntgensubbelsterren te bepalen. Zo ontdekten ze dat de objecten zich in de buurt van grote stervormingscomplexen bevinden, in de spiraalarmen van het Melkwegstelsel. Dat was niet verrassend: een zware röntgendubbelster is het eindstadium van een 'gewone' dubbelster die uit twee zware reuzensterren bestaat, en zulke sterren hebben maar een korte levensduur.
\r\nVervolgens werd van enkele röntgendubbelsterren onderzocht hoe ver ze zich inmiddels van het betreffende stervormingscomplex af bevinden, als gevolg van de zogheten 'kick'-snelheid die het systeem ondervindt bij de supernova-explosie die tot de vorming van de neutronenster leidt. Op die manier werd afgeleid dat de röntgendubbelsterren gemiddeld enkele tientallen miljoenen jaren geleden zijn ontstaan, en sinds hun vorming zo'n 300 à 400 lichtjaar hebben afgelegd. (GS)
Bij onderzoek met de Green Bank-radiotelescoop zijn twee nieuwe moleculen ontdekt die een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van leven. Deze zogeheten prebiotische moleculen zijn waarschijnlijk gevormd aan de oppervlakken van kleine deeltjes van ijs en stof.
Het bestaan van de interstellaire moleculen kwam aan het licht bij waarnemingen van een grote gaswolk in de buurt van het centrum van de Melkweg. Het ene molecuul, cyanomethanimine, is een bouwsteen van adenine, een van de vier nucleobasen die de 'sporten' vormen in de ladderstructuur van ons DNA. Van het andere molecuul, ethanimine, wordt vermoed dat het rol speelt bij de vorming van alanine, een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren.
De nieuwe moleculen zijn herkend aan de specifieke radiostraling die zij uitzenden wanneer ze van de ene rotatietoestand in de andere overgaan. In het laboratorium is vastgesteld welke frequenties de verschillende prebiotische moleculen uitzenden. Vervolgens wordt in de gegevens van radiotelescopen gekeken of deze frequenties terug te vinden zijn in de radiostraling van moleculaire gaswolken. (EE)
Bij onderzoek met de Green Bank-radiotelescoop zijn twee nieuwe moleculen ontdekt die een belangrijke rol spelen bij het ontstaan van leven. Deze zogeheten prebiotische moleculen zijn waarschijnlijk gevormd aan de oppervlakken van kleine deeltjes van ijs en stof.
Het bestaan van de interstellaire moleculen kwam aan het licht bij waarnemingen van een grote gaswolk in de buurt van het centrum van de Melkweg. Het ene molecuul, cyanomethanimine, is een bouwsteen van adenine, een van de vier nucleobasen die de 'sporten' vormen in de ladderstructuur van ons DNA. Van het andere molecuul, ethanimine, wordt vermoed dat het rol speelt bij de vorming van alanine, een van de twintig natuurlijk voorkomende aminozuren.
De nieuwe moleculen zijn herkend aan de specifieke radiostraling die zij uitzenden wanneer ze van de ene rotatietoestand in de andere overgaan. In het laboratorium is vastgesteld welke frequenties de verschillende prebiotische moleculen uitzenden. Vervolgens wordt in de gegevens van radiotelescopen gekeken of deze frequenties terug te vinden zijn in de radiostraling van moleculaire gaswolken. (EE)
Een Frans/Nederlands team van astronomen, onder wie Stéphanie Cazaux uit Groningen, heeft met laboratoriumproeven aangetoond dat moleculen op microscopisch kleine stofdeeltjes in de ruimte, direct in de gasfase kunnen komen. Dit resultaat kan belangrijke gevolgen hebben voor theorieën over de chemische samenstelling van het heelal en de manier waarop sterren worden gevormd. Het resultaat is vandaag online gepubliceerd op Nature Scientific Reports.
\r\nAl in de jaren '60 van de vorige eeuw was duidelijk dat in gebieden waar sterren en planeten worden geboren, stofdeeltjes belangrijk zijn voor de productie van de meest simpele tot zeer complexe moleculen die in het heelal voorkomen. Maar het precieze mechanisme waardoor moleculen die op het oppervlak van de stofkorreltjes zijn gemaakt, onmiddellijk tot gas transformeren en weer de ruimte ingaan, was onbekend.
\r\nOm te onderzoeken hoe de moleculen op stofkorreltjes in de gasfase komen, hebben de astronomen in het lab de vorming van water op silicaten bestudeerd. Deze soort mineralen is gekozen omdat hiermee de stofkorreltjes in de ruimte zo goed mogelijk worden nagebootst. Eerst werd moleculair zuurstof (O2) op het oppervlak gebracht, dat was afgekoeld tot een zeer lage temperatuur van 10 graden Kelvin (-263 graden Celsius). Vervolgens werden waterstofatomen op hetzelfde oppervlak aangebracht, die daarna werden bedekt met O2. Uit metingen met een massaspectrometer bleek dat 90% van de zojuist gevormde moleculen, direct het oppervlak weer verlieten en gas vormden. Dit proces heet chemische desorptie.
\r\nOver desorptie is veel gespeculeerd, en het mechanisme is nu voor het eerst in het lab aangetoond. Het proces van desorptie is wel eerder in astrochemische modellen van stervorming meegenomen, maar met geschatte waarden. De ontdekking zal daarom gevolgen hebben voor stervormingstheorieën. De hoeveelheid gasmoleculen in een wolk die ineenstort onder zijn eigen gewicht om een ster te vormen, is namelijk bepalend voor de snelheid waarmee de stervorming plaatsvindt, het aantal sterren en hun uiteindelijke massa. “Onze experimenten laten zien dat de microscopisch kleine stofdeeltjes in het heelal een directe impact hebben op de chemie van astrofysische objecten”, zegt Cazaux. “Dit heeft grote consequenties voor de interpretatie en analyse van veel objecten in het heelal, maar ook voor ons begrip van stervorming.”
\r\nDe experimenten zijn uitgevoerd op het LERMA-lab van de Universiteit van Cergy-Pontoise in Parijs. (GS)
Een Frans/Nederlands team van astronomen, onder wie Stéphanie Cazaux uit Groningen, heeft met laboratoriumproeven aangetoond dat moleculen op microscopisch kleine stofdeeltjes in de ruimte, direct in de gasfase kunnen komen. Dit resultaat kan belangrijke gevolgen hebben voor theorieën over de chemische samenstelling van het heelal en de manier waarop sterren worden gevormd. Het resultaat is vandaag online gepubliceerd op Nature Scientific Reports.
\r\nAl in de jaren '60 van de vorige eeuw was duidelijk dat in gebieden waar sterren en planeten worden geboren, stofdeeltjes belangrijk zijn voor de productie van de meest simpele tot zeer complexe moleculen die in het heelal voorkomen. Maar het precieze mechanisme waardoor moleculen die op het oppervlak van de stofkorreltjes zijn gemaakt, onmiddellijk tot gas transformeren en weer de ruimte ingaan, was onbekend.
\r\nOm te onderzoeken hoe de moleculen op stofkorreltjes in de gasfase komen, hebben de astronomen in het lab de vorming van water op silicaten bestudeerd. Deze soort mineralen is gekozen omdat hiermee de stofkorreltjes in de ruimte zo goed mogelijk worden nagebootst. Eerst werd moleculair zuurstof (O2) op het oppervlak gebracht, dat was afgekoeld tot een zeer lage temperatuur van 10 graden Kelvin (-263 graden Celsius). Vervolgens werden waterstofatomen op hetzelfde oppervlak aangebracht, die daarna werden bedekt met O2. Uit metingen met een massaspectrometer bleek dat 90% van de zojuist gevormde moleculen, direct het oppervlak weer verlieten en gas vormden. Dit proces heet chemische desorptie.
\r\nOver desorptie is veel gespeculeerd, en het mechanisme is nu voor het eerst in het lab aangetoond. Het proces van desorptie is wel eerder in astrochemische modellen van stervorming meegenomen, maar met geschatte waarden. De ontdekking zal daarom gevolgen hebben voor stervormingstheorieën. De hoeveelheid gasmoleculen in een wolk die ineenstort onder zijn eigen gewicht om een ster te vormen, is namelijk bepalend voor de snelheid waarmee de stervorming plaatsvindt, het aantal sterren en hun uiteindelijke massa. “Onze experimenten laten zien dat de microscopisch kleine stofdeeltjes in het heelal een directe impact hebben op de chemie van astrofysische objecten”, zegt Cazaux. “Dit heeft grote consequenties voor de interpretatie en analyse van veel objecten in het heelal, maar ook voor ons begrip van stervorming.”
\r\nDe experimenten zijn uitgevoerd op het LERMA-lab van de Universiteit van Cergy-Pontoise in Parijs. (GS)
Diep in de halo – het sterrenarme buitenste omhulsel – van de Melkweg hebben astronomen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een schil van sterren, die het overblijfsel van een klein sterrenstelsel zou kunnen zijn. De ontdekking is gebaseerd op gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop die voor een heel ander doel zijn verzameld.
Het bestaan van de sterrenschil kwam aan het licht toen de astronomen, op maar liefst 80.000 lichtjaar van het centrum van de Melkweg, dertien sterren ontdekten die een duidelijke zijwaartse beweging vertonen. Dat is opvallend, omdat sterren in de halo doorgaans langgerekte banen volgen en vrijwel precies in de richting van het melkwegcentrum bewegen.
De afwijkende beweging van de sterren is verklaarbaar als zich ter plaatse een verhoogde concentratie van sterren bevindt. Als we van grote afstand naar onze Melkweg zouden kunnen kijken, zouden we waarschijnlijk een boog van sterren zien, zoals die ook bij andere sterrenstelsels is waargenomen.
De dertien sterren zijn opgedoken uit gearchiveerde Hubble-waarnemingen van het naburige Andromedastelsel. Bij deze waarnemingen was het onvermijdelijk dat de ruimtetelescoop door de halo van de Melkweg heen keek. Voor het onderzoek van het Andromedastelsel zijn zulke voorgrondobjecten alleen maar hinderlijk, maar voor astronomen die geïnteresseerd zijn in de bewegingen van halosterren zijn het de krenten in de pap. (EE)
Diep in de halo – het sterrenarme buitenste omhulsel – van de Melkweg hebben astronomen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een schil van sterren, die het overblijfsel van een klein sterrenstelsel zou kunnen zijn. De ontdekking is gebaseerd op gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop die voor een heel ander doel zijn verzameld.
Het bestaan van de sterrenschil kwam aan het licht toen de astronomen, op maar liefst 80.000 lichtjaar van het centrum van de Melkweg, dertien sterren ontdekten die een duidelijke zijwaartse beweging vertonen. Dat is opvallend, omdat sterren in de halo doorgaans langgerekte banen volgen en vrijwel precies in de richting van het melkwegcentrum bewegen.
De afwijkende beweging van de sterren is verklaarbaar als zich ter plaatse een verhoogde concentratie van sterren bevindt. Als we van grote afstand naar onze Melkweg zouden kunnen kijken, zouden we waarschijnlijk een boog van sterren zien, zoals die ook bij andere sterrenstelsels is waargenomen.
De dertien sterren zijn opgedoken uit gearchiveerde Hubble-waarnemingen van het naburige Andromedastelsel. Bij deze waarnemingen was het onvermijdelijk dat de ruimtetelescoop door de halo van de Melkweg heen keek. Voor het onderzoek van het Andromedastelsel zijn zulke voorgrondobjecten alleen maar hinderlijk, maar voor astronomen die geïnteresseerd zijn in de bewegingen van halosterren zijn het de krenten in de pap. (EE)
De planeetverkenner Cassini heeft op 3 februari 2007 metingen verricht aan elektrisch geladen deeltjes in de zonnewind die door de schokgolf rond het magnetisch veld van de planeet Saturnus tot extreem hoge snelheden en energieën werden versneld. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in Nature Physics.
\r\nSterrenkundigen weten dat elektrisch geladen deeltjes (voornamelijk waterstofkernen en elektronen) tot bijna de lichtsnelheid versneld kunnen worden door schokgolven rond supernova-explosies. Supernovaresten vormen dan ook de bron van de zogeheten kosmische straling. De precieze oriëntatie van magnetische velden in zo'n supernovarest kan echter niet gemakkelijk achterhaald worden, en die is van groot belang voor het uiteindelijke versnellingsmechanisme.
\r\nCassini heeft nu voor het eerst metingen verricht aan de versnelling van geladen deeltjes (uit de zonnewind) in een situatie waar de magnetische veldlijnen min of meer evenwijdig liggen met de loodlijn op de schokgolf. Uit de metingen aan deze 'quasi-paralelle schokgolven' blijkt dat het versnellingsmechanisme onder die omstandigheden veel efficiënter kan zijn dan tot nu toe werd gedacht. De resultaten kunnen leiden tot een beter begrip van de herkomst van kosmische straling. (GS)
De planeetverkenner Cassini heeft op 3 februari 2007 metingen verricht aan elektrisch geladen deeltjes in de zonnewind die door de schokgolf rond het magnetisch veld van de planeet Saturnus tot extreem hoge snelheden en energieën werden versneld. De resultaten zijn onlangs gepubliceerd in Nature Physics.
\r\nSterrenkundigen weten dat elektrisch geladen deeltjes (voornamelijk waterstofkernen en elektronen) tot bijna de lichtsnelheid versneld kunnen worden door schokgolven rond supernova-explosies. Supernovaresten vormen dan ook de bron van de zogeheten kosmische straling. De precieze oriëntatie van magnetische velden in zo'n supernovarest kan echter niet gemakkelijk achterhaald worden, en die is van groot belang voor het uiteindelijke versnellingsmechanisme.
\r\nCassini heeft nu voor het eerst metingen verricht aan de versnelling van geladen deeltjes (uit de zonnewind) in een situatie waar de magnetische veldlijnen min of meer evenwijdig liggen met de loodlijn op de schokgolf. Uit de metingen aan deze 'quasi-paralelle schokgolven' blijkt dat het versnellingsmechanisme onder die omstandigheden veel efficiënter kan zijn dan tot nu toe werd gedacht. De resultaten kunnen leiden tot een beter begrip van de herkomst van kosmische straling. (GS)
Een eeuw na de ontdekking van ‘kosmische straling’ lijkt het raadsel van de herkomst eindelijk te zijn opgelost. Science publiceert deze week twee artikelen waaruit blijkt dat de extreem energierijke elektrisch geladen deeltjes afkomstig zijn van supernovaresten – de gasschillen die de ruimte in geblazen worden door exploderende sterren.
\r\nKosmische straling, in 1912 ontdekt door Victor Hess, bestaat voor het grootste deel uit protonen (waterstofkernen) die met bijna de lichtsnelheid door het heelal vliegen. De aardse dampkring biedt enige bescherming tegen de energierijke deeltjes, maar piloten en stewardessen hebben als gevolg van kosmische straling een verhoogde kans op kanker, en astronauten zien soms lichtflitsen wanneer de deeltjes hun netvlies raken.
\r\nDoordat de elektrisch geladen deeltjes worden afgebogen door magnetische velden in de ruimte, valt moeilijk te achterhalen waar ze precies vandaan komen. Algemeen wordt aangenomen dat de meeste kosmische straling afkomstig is van supernovaresten, maar bewijs daarvoor ontbrak tot nu toe.
\r\nMet de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi is nu van twee supernovaresten gammastraling waargenomen die geproduceerd wordt door het verval van pionen. Die kortlevende deeltjes ontstaan wanneer snelle protonen in botsing komen met interstellair gas. Het optreden van pion-verval wijst dus onomstotelijk op de aanwezigheid van energierijke protonen – kosmische straling.
\r\nEen team van Europese astronomen komt tot dezelfde conclusie. Metingen met de Very Large Telescope in Chili aan het restant van een supernova die in 1006 explodeerde leverde ook sterke aanwijzingen op voor de productie van snelle, energierijke protonen. Hoe de protonen precies versneld worden is overigens nog steeds niet helemaal duidelijk.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmische straling geproduceerd in supernovaresten", "pk_id": 34678, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een eeuw na de ontdekking van ‘kosmische straling’ lijkt het raadsel van de herkomst eindelijk te zijn opgelost. Science publiceert deze week twee artikelen waaruit blijkt dat de extreem energierijke elektrisch geladen deeltjes afkomstig zijn van supernovaresten – de gasschillen die de ruimte in geblazen worden door exploderende sterren.
\r\nKosmische straling, in 1912 ontdekt door Victor Hess, bestaat voor het grootste deel uit protonen (waterstofkernen) die met bijna de lichtsnelheid door het heelal vliegen. De aardse dampkring biedt enige bescherming tegen de energierijke deeltjes, maar piloten en stewardessen hebben als gevolg van kosmische straling een verhoogde kans op kanker, en astronauten zien soms lichtflitsen wanneer de deeltjes hun netvlies raken.
\r\nDoordat de elektrisch geladen deeltjes worden afgebogen door magnetische velden in de ruimte, valt moeilijk te achterhalen waar ze precies vandaan komen. Algemeen wordt aangenomen dat de meeste kosmische straling afkomstig is van supernovaresten, maar bewijs daarvoor ontbrak tot nu toe.
\r\nMet de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi is nu van twee supernovaresten gammastraling waargenomen die geproduceerd wordt door het verval van pionen. Die kortlevende deeltjes ontstaan wanneer snelle protonen in botsing komen met interstellair gas. Het optreden van pion-verval wijst dus onomstotelijk op de aanwezigheid van energierijke protonen – kosmische straling.
\r\nEen team van Europese astronomen komt tot dezelfde conclusie. Metingen met de Very Large Telescope in Chili aan het restant van een supernova die in 1006 explodeerde leverde ook sterke aanwijzingen op voor de productie van snelle, energierijke protonen. Hoe de protonen precies versneld worden is overigens nog steeds niet helemaal duidelijk.
", "slug": "kosmische-straling-geproduceerd-supernovaresten", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 2, 15, 18, 24, 36], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-02-15 18:24:36", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Kosmische straling geproduceerd in supernovaresten"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/supernovarest-uit-1006-bron-van-kosmische-straling/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De galactische kosmische straling (bestaande uit energierijke elektrisch geladen deeltjes die met bijna de lichtsnelheid door het Melkwegstelsel vliegen) is afkomstig van supernovaresten - de uitdijende gasschillen die de ruimte in worden geblazen door exploderende sterren. Dat blijkt uit precisiemetingen, verricht met de Europese Very Large Telescope, aan de supernovarest van een sterexplosie die in het jaar 1006 werd waargenomen. Spectroscopische metingen met het VIMOS-instrument laten zien dat zich nabij het schokfront van deze supernovarest, waar de weggeblazen materie in botsing komt met het interstellaire gas, snel bewegende protonen bevinden. Die protonen kunnen in de omgeving van het schokfront gemakkelijk versneld worden tot de snelheden en energieën die representatief zijn voor de kosmische straling. De nieuwe metingen zijn op 14 februari gepubliceerd in SciencExpress. (GS)
De galactische kosmische straling (bestaande uit energierijke elektrisch geladen deeltjes die met bijna de lichtsnelheid door het Melkwegstelsel vliegen) is afkomstig van supernovaresten - de uitdijende gasschillen die de ruimte in worden geblazen door exploderende sterren. Dat blijkt uit precisiemetingen, verricht met de Europese Very Large Telescope, aan de supernovarest van een sterexplosie die in het jaar 1006 werd waargenomen. Spectroscopische metingen met het VIMOS-instrument laten zien dat zich nabij het schokfront van deze supernovarest, waar de weggeblazen materie in botsing komt met het interstellaire gas, snel bewegende protonen bevinden. Die protonen kunnen in de omgeving van het schokfront gemakkelijk versneld worden tot de snelheden en energieën die representatief zijn voor de kosmische straling. De nieuwe metingen zijn op 14 februari gepubliceerd in SciencExpress. (GS)
Met de Amerikaanse Fermi Gamma-ray Space Telescope is ontdekt dat kosmische straling afkomstig is van supernovaresten in het Melkwegstelsel. Kosmische straling bestaat uit snel bewegende elektrisch geladen deeltjes (voornamelijk protonen, de kernen van waterstofatomen). Hun herkomst is moeilijk te achterhalen omdat ze tijdens hun reis naar de aarde afgebogen worden door magnetische velden in de interstellaire ruimte.
\r\nMet de Fermi-telescoop is nu ontdekt dat twee supernovaresten (IC443, op ca. 5000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Tweelingen, en W44, op ca. 10.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Arend) gammastraling uitzenden die geproduceerd wordt door het verval van pionen - kort levende deeltjes die ontstaan wanneer snelle protonen in botsing komen met interstellair gas.
\r\nIn een artikel dat vrijdag gepubliceerd wordt in Science schrijven de onderzoekers dat dit onomstotelijk aantoont dat supernovaresten de bron vormen van snelle, energierijke protonen. Hoe de protonen precies tot die hoge snelheden en energieën worden opgejaagd is nog steeds niet geheel duidelijk. (GS)
Met de Amerikaanse Fermi Gamma-ray Space Telescope is ontdekt dat kosmische straling afkomstig is van supernovaresten in het Melkwegstelsel. Kosmische straling bestaat uit snel bewegende elektrisch geladen deeltjes (voornamelijk protonen, de kernen van waterstofatomen). Hun herkomst is moeilijk te achterhalen omdat ze tijdens hun reis naar de aarde afgebogen worden door magnetische velden in de interstellaire ruimte.
\r\nMet de Fermi-telescoop is nu ontdekt dat twee supernovaresten (IC443, op ca. 5000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Tweelingen, en W44, op ca. 10.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Arend) gammastraling uitzenden die geproduceerd wordt door het verval van pionen - kort levende deeltjes die ontstaan wanneer snelle protonen in botsing komen met interstellair gas.
\r\nIn een artikel dat vrijdag gepubliceerd wordt in Science schrijven de onderzoekers dat dit onomstotelijk aantoont dat supernovaresten de bron vormen van snelle, energierijke protonen. Hoe de protonen precies tot die hoge snelheden en energieën worden opgejaagd is nog steeds niet geheel duidelijk. (GS)
Niet alleen mensen houden zich met sterrenkunde bezig: ook Afrikaanse mestkevers bestuderen de hemel. Dat schrijven wetenschappers in het tijdschrift Current Biology. Tijdens donkere nachten laten de insecten zich leiden door de zachte gloed van de Melkweg.
Het is voor het eerst dat er duidelijke aanwijzingen zijn gevonden dat insecten op de sterren navigeren. Eerder was dat ook al bij 'hogere' soorten zoals vogels vastgesteld. Maar voor zover bekend zijn er geen andere dieren die op de Melkweg navigeren.
Dat mestkevers over een astronomisch navigatiemiddel beschikken, volgt uit het feit dat ze alleen tijdens heldere nachten het rechte pad weten te houden: tijdens volledig bewolkte nachten lukt ze dat niet. Uit experimenten in een projectieplanetarium is nu gebleken dat het de kevers niet uitmaakt of ze de volledige sterrenhemel zien of alleen de zwakke gloed van de Melkweg.
Volgens de onderzoekers ligt dat ook wel een beetje voor de hand, omdat het gezichtsvermogen van mestkevers te slecht is om veel afzonderlijke sterren te kunnen zien. Met de toch al vage Melkweg hebben ze blijkbaar minder moeite. Overigens navigeren de mestkevers ook op de zon, de maan en (bij bewolkte hemel) de polarisatierichting van zon- en maanlicht. (EE)
Niet alleen mensen houden zich met sterrenkunde bezig: ook Afrikaanse mestkevers bestuderen de hemel. Dat schrijven wetenschappers in het tijdschrift Current Biology. Tijdens donkere nachten laten de insecten zich leiden door de zachte gloed van de Melkweg.
Het is voor het eerst dat er duidelijke aanwijzingen zijn gevonden dat insecten op de sterren navigeren. Eerder was dat ook al bij 'hogere' soorten zoals vogels vastgesteld. Maar voor zover bekend zijn er geen andere dieren die op de Melkweg navigeren.
Dat mestkevers over een astronomisch navigatiemiddel beschikken, volgt uit het feit dat ze alleen tijdens heldere nachten het rechte pad weten te houden: tijdens volledig bewolkte nachten lukt ze dat niet. Uit experimenten in een projectieplanetarium is nu gebleken dat het de kevers niet uitmaakt of ze de volledige sterrenhemel zien of alleen de zwakke gloed van de Melkweg.
Volgens de onderzoekers ligt dat ook wel een beetje voor de hand, omdat het gezichtsvermogen van mestkevers te slecht is om veel afzonderlijke sterren te kunnen zien. Met de toch al vage Melkweg hebben ze blijkbaar minder moeite. Overigens navigeren de mestkevers ook op de zon, de maan en (bij bewolkte hemel) de polarisatierichting van zon- en maanlicht. (EE)
Suppose you stepped on the scales one morning to find that you weighed only half as much as the day before. You'd check the scales, right? In fact, a weight loss of cosmic proportions is exactly what happened when Alis Deason recalibrated the scales used to weigh our Milky Way galaxy. \"We find the Milky Way is only half as massive as generally assumed,\" says Deason, an astronomer at the University of California, Santa Cruz, who presented her new estimate here at the 221st meeting of the American Astronomical Society.
\r\nDetermining the mass of the Milky Way is tricky, partly because most of it comes from unseen dark matter. Scientists usually measure the rotation speed of the galaxy (out to some 45,000 light-years from the center) and combine the result with theoretical ideas about the way the dark matter is distributed. Using this technique, a team led by Mark Reid of the Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in Cambridge, Massachusetts, derived a total mass of a few trillion times the mass of the sun, a result they published in 2009. Still, Reid says, \"estimating the total Galaxy mass is complicated,\" and much uncertainty remained.
\r\nDeason and her colleagues took a different approach. In a study to be published in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, they first searched for very distant stars in the Milky Way's halo: a huge ball of space almost a billion light-years across, in which old stars swarm around the galaxy's center like mosquitoes around a lamppost. The spread of velocities of these distant halo stars reveals how much mass the Milky Way contains, she explains.
\r\nThe upshot is that the Milky Way weighs in at a \"mere\" 500 billion to 1000 billion times the mass of the sun—less than half as much as Reid's earlier estimate. Deason cautions that the result depends on assumptions she made about the size of the halo and the way its stars orbit the galactic center, but she says there are convincing theoretical reasons for her choices.
\r\nOther researchers greeted the announcement with cautious interest. Deason's technique \"is in principle solid,\" says Piet van der Kruit, an astronomer at the University of Groningen in the Netherlands who specializes in galactic studies. But halo stars are too rare to give more than a tentative result at this point, he says. \"Ideally, you would like confirmation from larger samples,\" he says, \"but these authors may very well be right.\"
\r\nA lower total mass for our home galaxy would have several implications, in particular for the Milky Way's dark matter content and distribution. Current theories predict that galaxies like ours should be surrounded by hundreds or even thousands of smaller satellite galaxies—many more than astronomers have found. The new estimate could potentially help explain the discrepancy, van der Kruit says.
\r\nReid adds that knowing the mass of the Milky Way \"is important in order to understand how it formed and to understand the fate of the Local Group [of galaxies] in the next several billion years.\" Because the galaxies in the Local Group (extending out to a distance of a couple million light years, and including the nearby Andromeda galaxy) feel each other's gravity, \"the best way to get the total mass would be to have full 3D velocities for Local Group galaxies,\" he says.) feel each other's gravity, \"the best way to get the total mass would be to have full 3D velocities for Local Group galaxies,\" he says.
\r\nCurrent techniques can't provide that information, but Deason expects that additional observations with bigger telescopes will soon confirm her results. \"We need more [halo] stars, and we need to reach out to larger distances from the Milky Way center,\" she says.
Suppose you stepped on the scales one morning to find that you weighed only half as much as the day before. You'd check the scales, right? In fact, a weight loss of cosmic proportions is exactly what happened when Alis Deason recalibrated the scales used to weigh our Milky Way galaxy. \"We find the Milky Way is only half as massive as generally assumed,\" says Deason, an astronomer at the University of California, Santa Cruz, who presented her new estimate here at the 221st meeting of the American Astronomical Society.
\r\nDetermining the mass of the Milky Way is tricky, partly because most of it comes from unseen dark matter. Scientists usually measure the rotation speed of the galaxy (out to some 45,000 light-years from the center) and combine the result with theoretical ideas about the way the dark matter is distributed. Using this technique, a team led by Mark Reid of the Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in Cambridge, Massachusetts, derived a total mass of a few trillion times the mass of the sun, a result they published in 2009. Still, Reid says, \"estimating the total Galaxy mass is complicated,\" and much uncertainty remained.
\r\nDeason and her colleagues took a different approach. In a study to be published in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society, they first searched for very distant stars in the Milky Way's halo: a huge ball of space almost a billion light-years across, in which old stars swarm around the galaxy's center like mosquitoes around a lamppost. The spread of velocities of these distant halo stars reveals how much mass the Milky Way contains, she explains.
\r\nThe upshot is that the Milky Way weighs in at a \"mere\" 500 billion to 1000 billion times the mass of the sun—less than half as much as Reid's earlier estimate. Deason cautions that the result depends on assumptions she made about the size of the halo and the way its stars orbit the galactic center, but she says there are convincing theoretical reasons for her choices.
\r\nOther researchers greeted the announcement with cautious interest. Deason's technique \"is in principle solid,\" says Piet van der Kruit, an astronomer at the University of Groningen in the Netherlands who specializes in galactic studies. But halo stars are too rare to give more than a tentative result at this point, he says. \"Ideally, you would like confirmation from larger samples,\" he says, \"but these authors may very well be right.\"
\r\nA lower total mass for our home galaxy would have several implications, in particular for the Milky Way's dark matter content and distribution. Current theories predict that galaxies like ours should be surrounded by hundreds or even thousands of smaller satellite galaxies—many more than astronomers have found. The new estimate could potentially help explain the discrepancy, van der Kruit says.
\r\nReid adds that knowing the mass of the Milky Way \"is important in order to understand how it formed and to understand the fate of the Local Group [of galaxies] in the next several billion years.\" Because the galaxies in the Local Group (extending out to a distance of a couple million light years, and including the nearby Andromeda galaxy) feel each other's gravity, \"the best way to get the total mass would be to have full 3D velocities for Local Group galaxies,\" he says.) feel each other's gravity, \"the best way to get the total mass would be to have full 3D velocities for Local Group galaxies,\" he says.
\r\nCurrent techniques can't provide that information, but Deason expects that additional observations with bigger telescopes will soon confirm her results. \"We need more [halo] stars, and we need to reach out to larger distances from the Milky Way center,\" she says.
The circular structure in this infrared image from NASA's Spitzer Space Telescope is the largest hot-hydrogen bubble in our Milky Way galaxy. Measuring 300 light-years across, the bubble, known as G52L, is filled with hydrogen gas that is ionized by the energetic radiation of embedded young stars. In the dusty nebulae around the bubble's rim, the formation of new stars is being stimulated. The giant bubble is one of dozens of similar HII regions (HII is ionized hydrogen) first detected with the 110-meter Robert C. Byrd Green Bank Telescope in West Virginia. The Green Bank Telescope HII Region Discovery Survey, the first results of which were presented here on Wednesday at the 221st meeting of the American Astronomical Society, will provide astronomers with a detailed map of the spiral structure of the Milky Way.
The circular structure in this infrared image from NASA's Spitzer Space Telescope is the largest hot-hydrogen bubble in our Milky Way galaxy. Measuring 300 light-years across, the bubble, known as G52L, is filled with hydrogen gas that is ionized by the energetic radiation of embedded young stars. In the dusty nebulae around the bubble's rim, the formation of new stars is being stimulated. The giant bubble is one of dozens of similar HII regions (HII is ionized hydrogen) first detected with the 110-meter Robert C. Byrd Green Bank Telescope in West Virginia. The Green Bank Telescope HII Region Discovery Survey, the first results of which were presented here on Wednesday at the 221st meeting of the American Astronomical Society, will provide astronomers with a detailed map of the spiral structure of the Milky Way.
Astronomen hebben honderden voorheen onbekende stellaire kraamkamers in de Melkweg opgespoord. Daaronder bevindt zich ook de grootste die tot nu toe in ons sterrenstelsel is aantroffen: een kolossaal exemplaar met een middellijn van bijna 300 lichtjaar.
Een stellaire kraamkamer – de officiële aanduiding is HII-gebied – is een grote interstellaire gaswolk waarin recent stervorming heeft plaatsgevonden. De hete, blauwe sterren die daarbij zijn ontstaan, bestoken hun omgeving met ultraviolette straling, waardoor een deel van de waterstofatomen in het gas geïoniseerd raakt (het enige elektron kwijtraakt).
Doordat HII-gebieden behalve gas ook veel stof bevatten, zijn ze op visuele golflengten vaak moeilijk waarneembaar. Het opsporen van deze gebieden gebeurt daarom doorgaans met radiotelescopen en infraroodsatellieten: radio- en infraroodstraling ondervinden weinig hinder van stof.
Leidraad was in dit geval de catalogus van de inmiddels uitgeschakelde infraroodsatelliet WISE, die de afgelopen jaren bijna tweeduizend potentiële HII-gebieden heeft opgespoord. Deze gebieden worden nu allemaal nagelopen met grote radiotelescopen in de VS (en straks ook Australië).
Dankzij deze systematische zoekactie is het aantal bekende HII-gebieden al meer dan verdubbeld. Dat betekent dat stukje bij beetje ook een beter beeld ontstaat van de spiraalstructuur van de Melkweg, dat voor een belangrijk deel door de verdeling van stervormingsgebieden wordt bepaald.
Een ander belangrijk doel van de zoekactie is het opsporen van verschillen in de chemische samenstelling van de diverse HII-gebieden. Deze kunnen worden gebruikt om de voorgeschiedenis van een stervormingsgebied te reconstrueren. (EE)
Astronomen hebben honderden voorheen onbekende stellaire kraamkamers in de Melkweg opgespoord. Daaronder bevindt zich ook de grootste die tot nu toe in ons sterrenstelsel is aantroffen: een kolossaal exemplaar met een middellijn van bijna 300 lichtjaar.
Een stellaire kraamkamer – de officiële aanduiding is HII-gebied – is een grote interstellaire gaswolk waarin recent stervorming heeft plaatsgevonden. De hete, blauwe sterren die daarbij zijn ontstaan, bestoken hun omgeving met ultraviolette straling, waardoor een deel van de waterstofatomen in het gas geïoniseerd raakt (het enige elektron kwijtraakt).
Doordat HII-gebieden behalve gas ook veel stof bevatten, zijn ze op visuele golflengten vaak moeilijk waarneembaar. Het opsporen van deze gebieden gebeurt daarom doorgaans met radiotelescopen en infraroodsatellieten: radio- en infraroodstraling ondervinden weinig hinder van stof.
Leidraad was in dit geval de catalogus van de inmiddels uitgeschakelde infraroodsatelliet WISE, die de afgelopen jaren bijna tweeduizend potentiële HII-gebieden heeft opgespoord. Deze gebieden worden nu allemaal nagelopen met grote radiotelescopen in de VS (en straks ook Australië).
Dankzij deze systematische zoekactie is het aantal bekende HII-gebieden al meer dan verdubbeld. Dat betekent dat stukje bij beetje ook een beter beeld ontstaat van de spiraalstructuur van de Melkweg, dat voor een belangrijk deel door de verdeling van stervormingsgebieden wordt bepaald.
Een ander belangrijk doel van de zoekactie is het opsporen van verschillen in de chemische samenstelling van de diverse HII-gebieden. Deze kunnen worden gebruikt om de voorgeschiedenis van een stervormingsgebied te reconstrueren. (EE)
A ribbon of cool gas and dust stretches across the bottom half of this image from NASA's Spitzer Space Telescope, creating a snakelike silhouette in the infrared glow of warmer gas beyond. The infrared dark cloud is more than 300 light-years long but just a few light-years thick; it is located between two of our Milky Way's spiral arms, some 10,000 light-years away from the Earth. Thousands of similar structures could lurk in the galaxy, say astronomers who presented the discovery here yesterday at the 221st meeting of the American Astronomical Society. They compare the dark network to a skeleton, defining the Milky Way's structure. This particular \"bone\" is millions of times more massive than the sun and lies in the central plane of the galaxy's disk. Future observations and computer simulations should reveal the skeleton's origin, which is presently unknown.
A ribbon of cool gas and dust stretches across the bottom half of this image from NASA's Spitzer Space Telescope, creating a snakelike silhouette in the infrared glow of warmer gas beyond. The infrared dark cloud is more than 300 light-years long but just a few light-years thick; it is located between two of our Milky Way's spiral arms, some 10,000 light-years away from the Earth. Thousands of similar structures could lurk in the galaxy, say astronomers who presented the discovery here yesterday at the 221st meeting of the American Astronomical Society. They compare the dark network to a skeleton, defining the Milky Way's structure. This particular \"bone\" is millions of times more massive than the sun and lies in the central plane of the galaxy's disk. Future observations and computer simulations should reveal the skeleton's origin, which is presently unknown.
Met de Stratospheric Observatory for Infrared Astronomy (SOFIA) – de Amerikaans/Duitse 'vliegende sterrenwacht' – zijn nieuwe opnamen gemaakt van de ring van gas en stof rond het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg. Niet eerder werd deze ongeveer zeven lichtjaar grote ring zo duidelijk in beeld gebracht.
De ring die op de SOFIA-opnamen te zien is, is in feite het binnenste deel van de grote schijf van gas en stof die het vier miljoen zonsmassa's zware zwarte gat omgeeft. In de naaste omgeving ervan zijn diverse grote sterrenhopen te zien, die zeer heldere, jonge sterren bevatten.
Het bestaan van deze sterrenhopen wijst erop dat er vier tot zes miljoen jaar geleden iets is gebeurd in het centrum van ons Melkwegstelsel dat tot een aantal geboortegolven van sterren heeft geleid. Wat precies de oorzaak is geweest, is nog onduidelijk, maar ook andere sterrenstelsels vertonen zulke 'starbursts' in hun kern. Soms lijken die te zijn veroorzaakt door een uitbarsting in de omgeving van het centrale zwarte gat, maar in andere gevallen ligt de oorzaak elders.
SOFIA is een sterk gemodificeerd Boeing 747SP vliegtuig, dat een 2,5-meter telescoop aan boord heeft. De jumbojet brengt de telescoop naar een hoogte van bijna 14 kilometer, van waaruit onderzoek kan worden gedaan op infraroodgolflengten die noch door telescopen op aarde, noch door de ruimtetelescopen Hubble en Spitzer kunnen worden waargenomen. (EE)
Met de Stratospheric Observatory for Infrared Astronomy (SOFIA) – de Amerikaans/Duitse 'vliegende sterrenwacht' – zijn nieuwe opnamen gemaakt van de ring van gas en stof rond het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg. Niet eerder werd deze ongeveer zeven lichtjaar grote ring zo duidelijk in beeld gebracht.
De ring die op de SOFIA-opnamen te zien is, is in feite het binnenste deel van de grote schijf van gas en stof die het vier miljoen zonsmassa's zware zwarte gat omgeeft. In de naaste omgeving ervan zijn diverse grote sterrenhopen te zien, die zeer heldere, jonge sterren bevatten.
Het bestaan van deze sterrenhopen wijst erop dat er vier tot zes miljoen jaar geleden iets is gebeurd in het centrum van ons Melkwegstelsel dat tot een aantal geboortegolven van sterren heeft geleid. Wat precies de oorzaak is geweest, is nog onduidelijk, maar ook andere sterrenstelsels vertonen zulke 'starbursts' in hun kern. Soms lijken die te zijn veroorzaakt door een uitbarsting in de omgeving van het centrale zwarte gat, maar in andere gevallen ligt de oorzaak elders.
SOFIA is een sterk gemodificeerd Boeing 747SP vliegtuig, dat een 2,5-meter telescoop aan boord heeft. De jumbojet brengt de telescoop naar een hoogte van bijna 14 kilometer, van waaruit onderzoek kan worden gedaan op infraroodgolflengten die noch door telescopen op aarde, noch door de ruimtetelescopen Hubble en Spitzer kunnen worden waargenomen. (EE)
Sterrenkundigen hebben extreem langgerekte slierten van gas en stof ontdekt die zich tussen de spiraalarmen van het Melkwegstelsel bevinden en die beschouwd kunnen worden als een soort 'endoskelet'. De koele slierten zijn vooral op infrarode golflengten zichtbaar, doordat ze dan donker afsteken tegen de zwakke warmtegloed van gas en stof op de achtergrond. Volgens onderzoekers van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics markeren deze Infrared Dark Clouds het centrale vlak van het Melkwegstelsel.
\r\nEnkele jaren geleden werd al zo'n donkere wolk ontdekt die vanwege zijn kronkelige vorm 'Nessie' genoemd werd, naar het monster van Loch Ness. Nieuwe waarnemingen met de Spitzer Space Telescope en met radiotelescopen op de grond wijzen nu uit dat Nessie minstens twee en misschien wel acht keer zo lang is als oorspronkelijk gedacht: de sliert heeft een afmeting van enkele honderden lichtjaren, terwijl hij nergens dikker is dan twee of drie lichtjaar. Hij bevat naar schatting honderdduizend maal zo veel materie als de zon.
\r\nComputersimulaties laten vergelijkbare gas- en stofslierten zien in het centrale vlak van spiraalvormige sterrenstelsels. Volgens onderzoeksleidster Alyssa Goodman, die de nieuwe resultaten vandaag bekend maakte op de 221ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Long Beach, kunnen die slierten gezamenlijk beschouwd worden als het 'skelet' van het Melkwegstelsel. Ze omschrijft de afzonderlijke slierten dan ook als 'botten'. Naar alle waarschijnlijkheid bevinden ze zich precies in het centrale vlak van het Melkwegstelsel. Metingen aan de Infrared Dark Clouds kan dan ook nieuw licht werpen op de driedimensionale structuur van de Melkweg. (GS)
Sterrenkundigen hebben extreem langgerekte slierten van gas en stof ontdekt die zich tussen de spiraalarmen van het Melkwegstelsel bevinden en die beschouwd kunnen worden als een soort 'endoskelet'. De koele slierten zijn vooral op infrarode golflengten zichtbaar, doordat ze dan donker afsteken tegen de zwakke warmtegloed van gas en stof op de achtergrond. Volgens onderzoekers van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics markeren deze Infrared Dark Clouds het centrale vlak van het Melkwegstelsel.
\r\nEnkele jaren geleden werd al zo'n donkere wolk ontdekt die vanwege zijn kronkelige vorm 'Nessie' genoemd werd, naar het monster van Loch Ness. Nieuwe waarnemingen met de Spitzer Space Telescope en met radiotelescopen op de grond wijzen nu uit dat Nessie minstens twee en misschien wel acht keer zo lang is als oorspronkelijk gedacht: de sliert heeft een afmeting van enkele honderden lichtjaren, terwijl hij nergens dikker is dan twee of drie lichtjaar. Hij bevat naar schatting honderdduizend maal zo veel materie als de zon.
\r\nComputersimulaties laten vergelijkbare gas- en stofslierten zien in het centrale vlak van spiraalvormige sterrenstelsels. Volgens onderzoeksleidster Alyssa Goodman, die de nieuwe resultaten vandaag bekend maakte op de 221ste bijeenkomst van de American Astronomical Society in Long Beach, kunnen die slierten gezamenlijk beschouwd worden als het 'skelet' van het Melkwegstelsel. Ze omschrijft de afzonderlijke slierten dan ook als 'botten'. Naar alle waarschijnlijkheid bevinden ze zich precies in het centrale vlak van het Melkwegstelsel. Metingen aan de Infrared Dark Clouds kan dan ook nieuw licht werpen op de driedimensionale structuur van de Melkweg. (GS)
Ons Melkwegstelsel blaast twee uitwaaierende bundels van geladen deeltjes het heelal in, met de energie van een miljoen exploderende sterren. Het gaat voornamelijk om elektronen, die met een snelheid van zo’n duizend kilometer per seconde omhoog en omlaag uit het centrum van de Melkweg stromen. De twee bundels hebben een gezamenlijke lengte van vijftigduizend lichtjaar – ongeveer de helft van de middellijn van het Melkwegstelsel.
\r\nAan de sterrenhemel is van de energierijke bundels niets te zien. Ze zijn ontdekt met de 64-meter Parkes-radiotelescoop in Australië. Die bracht ook de polarisatie van de radiostraling in kaart, veroorzaakt door het magnetische veld dat door de bundels wordt meegevoerd. De ontdekking is vandaag gepubliceerd in Nature.
\r\nHet onderzoeksteam, onder wie Marijke Haverkorn van de Radboud Universiteit Nijmegen, concludeert dat de elektronen versneld worden door zware sterren die aan het eind van hun korte leven exploderen. Vervolgens worden ze meegevoerd door ‘sterrenwinden’. Supernova-explosies en krachtige sterrenwinden komen in het centrum van het Melkwegstelsel veel voor, omdat er in hoog tempo nieuwe, zware sterren worden geboren, in een gebied met een middellijn van slechts een paar honderd lichtjaar.
\r\nDoordat het Melkwegstelsel ronddraait, zijn er in de bundels spiraalvormige structuren te zien, die in feite een ‘vingerafdruk’ vormen van de stervormingsactiviteit in de afgelopen tien miljoen jaar – ongeveer zoals je gekronkelde waterslierten ziet wanneer je bij een tuinsproeier de kraan steeds open en dicht draait.
\r\nEerder werden door de Amerikaanse Fermi-ruimtetelescoop boven en onder het Melkwegcentrum al twee brede ‘bundels’ van energierijke gammastraling ontdekt. Er was toen niet duidelijk of die geproduceerd worden door het zwarte gat in de kern van de Melkweg of door geboortegolven van nieuwe sterren. De nieuw ontdekte radiobundels vallen nauwkeurig samen met deze ‘Fermi-bellen’, waarmee dat raadsel nu is opgelost.
\r\nVeel andere sterrenstelsels vertonen ook (smalle) bundels van energierijke elektronen die radiostraling uitzenden. Volgens Haverkorn worden die in de meeste gevallen echter niet veroorzaakt door stervormingsactiviteit, maar zijn ze gerelateerd aan uitbarstingen van het superzware zwarte gat in de kern van zo’n stelsel. ‘In de Melkweg is dus een ander mechanisme werkzaam,’ zegt ze.
\r\nHet is volgens de onderzoekers zelfs denkbaar dat de ‘tuinsproeieractiviteit’ van de Melkweg juist de oorzaak is van de geringe activiteit van het centrale zwarte gat: doordat er vanuit het centrumgebied van het Melkwegstelsel veel gas naar buiten wordt geblazen, komt er relatief weinig materiaal in het zwarte gat terecht.
\r\nHaverkorn denkt bovendien dat de nieuw ontdekte bundels een rol spelen bij het genereren en het in stand houden van het magnetisch veld in de buitengebieden van het Melkwegstelsel.
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegkern is kosmische sproeier van geladen deeltjes", "pk_id": 34553, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ons Melkwegstelsel blaast twee uitwaaierende bundels van geladen deeltjes het heelal in, met de energie van een miljoen exploderende sterren. Het gaat voornamelijk om elektronen, die met een snelheid van zo’n duizend kilometer per seconde omhoog en omlaag uit het centrum van de Melkweg stromen. De twee bundels hebben een gezamenlijke lengte van vijftigduizend lichtjaar – ongeveer de helft van de middellijn van het Melkwegstelsel.
\r\nAan de sterrenhemel is van de energierijke bundels niets te zien. Ze zijn ontdekt met de 64-meter Parkes-radiotelescoop in Australië. Die bracht ook de polarisatie van de radiostraling in kaart, veroorzaakt door het magnetische veld dat door de bundels wordt meegevoerd. De ontdekking is vandaag gepubliceerd in Nature.
\r\nHet onderzoeksteam, onder wie Marijke Haverkorn van de Radboud Universiteit Nijmegen, concludeert dat de elektronen versneld worden door zware sterren die aan het eind van hun korte leven exploderen. Vervolgens worden ze meegevoerd door ‘sterrenwinden’. Supernova-explosies en krachtige sterrenwinden komen in het centrum van het Melkwegstelsel veel voor, omdat er in hoog tempo nieuwe, zware sterren worden geboren, in een gebied met een middellijn van slechts een paar honderd lichtjaar.
\r\nDoordat het Melkwegstelsel ronddraait, zijn er in de bundels spiraalvormige structuren te zien, die in feite een ‘vingerafdruk’ vormen van de stervormingsactiviteit in de afgelopen tien miljoen jaar – ongeveer zoals je gekronkelde waterslierten ziet wanneer je bij een tuinsproeier de kraan steeds open en dicht draait.
\r\nEerder werden door de Amerikaanse Fermi-ruimtetelescoop boven en onder het Melkwegcentrum al twee brede ‘bundels’ van energierijke gammastraling ontdekt. Er was toen niet duidelijk of die geproduceerd worden door het zwarte gat in de kern van de Melkweg of door geboortegolven van nieuwe sterren. De nieuw ontdekte radiobundels vallen nauwkeurig samen met deze ‘Fermi-bellen’, waarmee dat raadsel nu is opgelost.
\r\nVeel andere sterrenstelsels vertonen ook (smalle) bundels van energierijke elektronen die radiostraling uitzenden. Volgens Haverkorn worden die in de meeste gevallen echter niet veroorzaakt door stervormingsactiviteit, maar zijn ze gerelateerd aan uitbarstingen van het superzware zwarte gat in de kern van zo’n stelsel. ‘In de Melkweg is dus een ander mechanisme werkzaam,’ zegt ze.
\r\nHet is volgens de onderzoekers zelfs denkbaar dat de ‘tuinsproeieractiviteit’ van de Melkweg juist de oorzaak is van de geringe activiteit van het centrale zwarte gat: doordat er vanuit het centrumgebied van het Melkwegstelsel veel gas naar buiten wordt geblazen, komt er relatief weinig materiaal in het zwarte gat terecht.
\r\nHaverkorn denkt bovendien dat de nieuw ontdekte bundels een rol spelen bij het genereren en het in stand houden van het magnetisch veld in de buitengebieden van het Melkwegstelsel.
", "slug": "melkwegkern-kosmische-sproeier-van-geladen-deeltje", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2013, 1, 3, 16, 43, 11], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2013-01-03 16:43:11", "categories": [], "view": "article"}, "title": "Melkwegkern is kosmische sproeier van geladen deeltjes"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/stergeboorten-veroorzaken-galactische-fontein/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het centrum van ons sterrenstelsel, de Melkweg, is de bron van een continue stroom van geladen deeltjes. Deze deeltjesstroom is een bijproduct van de geboorte van nieuwe sterren en lijkt medeverantwoordelijk voor het magnetisch veld dat de Melkweg doordringt. Tot deze conclusie komt een internationale onderzoeksgroep met onder anderen de Nederlandse astronoom Marijke Haverkorn (Nature, 3 januari).
De deeltjesstroom bevat buitengewoon veel energie – ongeveer net zoveel als een miljoen exploderende sterren en strekt zich uit over ongeveer vijftigduizend lichtjaar – de helft van de diameter van de Melkwegschijf. Vanaf de aarde gezien strekt de stroom zich uit over ongeveer tweederde van de hemel. Maar met het blote oog is hij niet waarneembaar: het bestaan ervan is ontdekt met de 64-meter Parkes-radiotelescoop in Australië.
De enorme hoeveelheden geladen deeltjes in de stroom ontsnappen met snelheden van ongeveer duizend kilometer per seconde uit het centrum van de Melkweg. De radiostraling die zij uitzenden is het gevolg van hun interactie met het magnetische veld van ons sterrenstelsel. Tegelijkertijd voert de deeltjesstroom behalve gas en energierijke elektronen ook zijn eigen sterke magnetische veld mee.
Het nieuwe onderzoek maakt aannemelijk dat de deeltjes afkomstig zijn van recente generaties van zware sterren in het centrum van de Melkweg, die na een kort leven als supernova zijn ontploft. (EE)
Het centrum van ons sterrenstelsel, de Melkweg, is de bron van een continue stroom van geladen deeltjes. Deze deeltjesstroom is een bijproduct van de geboorte van nieuwe sterren en lijkt medeverantwoordelijk voor het magnetisch veld dat de Melkweg doordringt. Tot deze conclusie komt een internationale onderzoeksgroep met onder anderen de Nederlandse astronoom Marijke Haverkorn (Nature, 3 januari).
De deeltjesstroom bevat buitengewoon veel energie – ongeveer net zoveel als een miljoen exploderende sterren en strekt zich uit over ongeveer vijftigduizend lichtjaar – de helft van de diameter van de Melkwegschijf. Vanaf de aarde gezien strekt de stroom zich uit over ongeveer tweederde van de hemel. Maar met het blote oog is hij niet waarneembaar: het bestaan ervan is ontdekt met de 64-meter Parkes-radiotelescoop in Australië.
De enorme hoeveelheden geladen deeltjes in de stroom ontsnappen met snelheden van ongeveer duizend kilometer per seconde uit het centrum van de Melkweg. De radiostraling die zij uitzenden is het gevolg van hun interactie met het magnetische veld van ons sterrenstelsel. Tegelijkertijd voert de deeltjesstroom behalve gas en energierijke elektronen ook zijn eigen sterke magnetische veld mee.
Het nieuwe onderzoek maakt aannemelijk dat de deeltjes afkomstig zijn van recente generaties van zware sterren in het centrum van de Melkweg, die na een kort leven als supernova zijn ontploft. (EE)
Opnieuw doen astronomen een beroep op het grote publiek om te helpen bij het analyseren van de ontelbare hemelopnamen die tegenwoordig worden gemaakt. Ditmaal gaat het om opnamen van de infraroodsatellieten Herschel en Spitzer, waarop gaten in interstellaire stofwolken moeten worden aangewezen.
Donkere plekken in interstellaire gaswolken worden vaak gezien als donkere stofwolken die zich vóór het gloeiende interstellaire gas bevinden. Maar vaak blijkt uit verder onderzoek dat het juist gaten in de gaswolk zijn, waar de donkere hemelachtergrond doorheen schemert.
Dat onderscheid is minder makkelijk te maken dan het lijkt. Interstellaire stofwolken hebben nu eenmaal geen specifieke vormen. Dat maakt ze moeilijk herkenbaar voor computersoftware, en door de grote aantallen opnamen is het voor de astronomen onbegonnen werk om de klus zelf te klaren.
De foto's die je bij The Milkyway Project voorgeschoteld krijgt bestaan uit Spitzer-opnamen waar Herschel-opnamen overheen zijn gelegd. De Herschel-satelliet ziet langere golflengten dan Spitzer en kan daardoor kouder materiaal detecteren. Aan de hand van de gecombineerde beelden kan worden vastgesteld of een door Spitzer opgespoorde donkere plek een gat of een donkere stofwolk is. (EE)
Opnieuw doen astronomen een beroep op het grote publiek om te helpen bij het analyseren van de ontelbare hemelopnamen die tegenwoordig worden gemaakt. Ditmaal gaat het om opnamen van de infraroodsatellieten Herschel en Spitzer, waarop gaten in interstellaire stofwolken moeten worden aangewezen.
Donkere plekken in interstellaire gaswolken worden vaak gezien als donkere stofwolken die zich vóór het gloeiende interstellaire gas bevinden. Maar vaak blijkt uit verder onderzoek dat het juist gaten in de gaswolk zijn, waar de donkere hemelachtergrond doorheen schemert.
Dat onderscheid is minder makkelijk te maken dan het lijkt. Interstellaire stofwolken hebben nu eenmaal geen specifieke vormen. Dat maakt ze moeilijk herkenbaar voor computersoftware, en door de grote aantallen opnamen is het voor de astronomen onbegonnen werk om de klus zelf te klaren.
De foto's die je bij The Milkyway Project voorgeschoteld krijgt bestaan uit Spitzer-opnamen waar Herschel-opnamen overheen zijn gelegd. De Herschel-satelliet ziet langere golflengten dan Spitzer en kan daardoor kouder materiaal detecteren. Aan de hand van de gecombineerde beelden kan worden vastgesteld of een door Spitzer opgespoorde donkere plek een gat of een donkere stofwolk is. (EE)
Terwijl de voorraden aardgas en aardolie op aarde langzaam maar zeker uitgeput raken, bestaan er elders in het heelal blijkbaar nog grote reserves. Astronomen hebben, met de 30-meter IRAM-radiotelescoop, voor het eerst cyclopropenyl-moleculen in ons Melkwegstelsel ontdekt. Cyclopropenyl behoort tot de kleine koolwaterstoffen (moleculen die uit koolstof- en waterstofatomen bestaan) en is een van de vele bestanddelen van aardolie.
Het cyclopropenyl is aangetroffen in de Paardenkopnevel, een markante donkere wolk van gas en stof in het sterrenbeeld Orion. Echt om de hoek ligt dit 'galactische tankstation' niet: het is ongeveer 1300 lichtjaar van ons verwijderd. Nevels als de Paardenkopnevel staan bekend als chemische laboratoria. Door de inwerking van de intense straling van naburige sterren vinden in het gas de meest uiteenlopende chemische reacties plaats.
Behalve cyclopropenyl hebben de astronomen in de Paardenkopnevel nog meer dan dertig andere moleculen aangetroffen, waaronder een flink aantal kleine koolwaterstoffen. Het gaat om verbazingwekkend grote hoeveelheden: de Paardenkopnevel bevat tweehonderd keer zoveel koolwaterstoffen dan er water is op aarde. (EE)
Terwijl de voorraden aardgas en aardolie op aarde langzaam maar zeker uitgeput raken, bestaan er elders in het heelal blijkbaar nog grote reserves. Astronomen hebben, met de 30-meter IRAM-radiotelescoop, voor het eerst cyclopropenyl-moleculen in ons Melkwegstelsel ontdekt. Cyclopropenyl behoort tot de kleine koolwaterstoffen (moleculen die uit koolstof- en waterstofatomen bestaan) en is een van de vele bestanddelen van aardolie.
Het cyclopropenyl is aangetroffen in de Paardenkopnevel, een markante donkere wolk van gas en stof in het sterrenbeeld Orion. Echt om de hoek ligt dit 'galactische tankstation' niet: het is ongeveer 1300 lichtjaar van ons verwijderd. Nevels als de Paardenkopnevel staan bekend als chemische laboratoria. Door de inwerking van de intense straling van naburige sterren vinden in het gas de meest uiteenlopende chemische reacties plaats.
Behalve cyclopropenyl hebben de astronomen in de Paardenkopnevel nog meer dan dertig andere moleculen aangetroffen, waaronder een flink aantal kleine koolwaterstoffen. Het gaat om verbazingwekkend grote hoeveelheden: de Paardenkopnevel bevat tweehonderd keer zoveel koolwaterstoffen dan er water is op aarde. (EE)
Op 9 februari van dit jaar heeft het zwarte gat in het centrum van de Melkweg een uitbarsting van röntgenstraling geproduceerd die heviger was dan alle voorgaande – voor zover gemeten dan (The Astrophysical Journal, 10 november). Tijdens de uitbarsting bereikte de röntgenintensiteit een waarde die 150 keer hoger was dan normaal.
Vergeleken met sommige andere superzware zwarte gaten gedraagt het exemplaar in het Melkwegcentrum, dat officieel Sagittarius A* (Sgr A*) heet, zich tamelijk rustig. Ondanks dat zijn massa vier miljoen keer zo groot is, produceert het doorgaans niet veel meer energie dan onze zon. Ruwweg één keer per dag vertoont Sgr A* echter een opleving, die een paar uur duurt.
Hoe deze uitbarstingen ontstaan, staat nog niet vast. Maar in februari van dit jaar opperden astronomen de mogelijkheid dat het zwarte gat in het Melkwegcentrum is gehuld in een wolk van biljoenen kometen en planetoïden, die het aan sterren in zijn omgeving heeft ontfutseld. Planetoïden die te dicht in de buurt van het zwarte gat komen, zouden verbrijzelen en bij hun tocht door het hete gas in de omgeving van Sgr A* verdampen. Dat laatste zou dan de waargenomen 'röntgenvlammen' kunnen verklaren.
De komende tijd zal blijken hoe uitzonderlijk de uitbarsting van 9 februari was. Sinds begin dit jaar is Sgr A* namelijk het onderwerp van een groot onderzoeksprogramma van de Amerikaanse röntgensatelliet Chandra. (EE)
Op 9 februari van dit jaar heeft het zwarte gat in het centrum van de Melkweg een uitbarsting van röntgenstraling geproduceerd die heviger was dan alle voorgaande – voor zover gemeten dan (The Astrophysical Journal, 10 november). Tijdens de uitbarsting bereikte de röntgenintensiteit een waarde die 150 keer hoger was dan normaal.
Vergeleken met sommige andere superzware zwarte gaten gedraagt het exemplaar in het Melkwegcentrum, dat officieel Sagittarius A* (Sgr A*) heet, zich tamelijk rustig. Ondanks dat zijn massa vier miljoen keer zo groot is, produceert het doorgaans niet veel meer energie dan onze zon. Ruwweg één keer per dag vertoont Sgr A* echter een opleving, die een paar uur duurt.
Hoe deze uitbarstingen ontstaan, staat nog niet vast. Maar in februari van dit jaar opperden astronomen de mogelijkheid dat het zwarte gat in het Melkwegcentrum is gehuld in een wolk van biljoenen kometen en planetoïden, die het aan sterren in zijn omgeving heeft ontfutseld. Planetoïden die te dicht in de buurt van het zwarte gat komen, zouden verbrijzelen en bij hun tocht door het hete gas in de omgeving van Sgr A* verdampen. Dat laatste zou dan de waargenomen 'röntgenvlammen' kunnen verklaren.
De komende tijd zal blijken hoe uitzonderlijk de uitbarsting van 9 februari was. Sinds begin dit jaar is Sgr A* namelijk het onderwerp van een groot onderzoeksprogramma van de Amerikaanse röntgensatelliet Chandra. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft een kolossale foto gemaakt van het centrale deel van de Melkweg. Het mozaïek, dat is opgebouwd uit duizenden afzonderlijke opnamen van de VISTA infrarood-surveytelescoop van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili, bestaat uit bijna negen miljard pixels (beeldpunten). Dat is voldoende voor een haarscherpe posterafdruk van negen bij zeven meter.
De VISTA-opnamen zijn gebruikt om een catalogus van sterren in het betreffende deel van de Melkweg samen te stellen. De astronomen zijn erin geslaagd om van 84 miljoen afzonderlijke sterren de kleur en de helderheid te meten. De catalogus bevat daarmee meer dan tien keer zoveel sterren als de gegevensbestanden van eerdere onderzoeken.
Met de VISTA-gegevens is een grafiek gemaakt waarin de helderheden van de miljoenen sterren zijn uitgezet tegen hun respectieve kleuren. Zo'n 'kleur-helderheidsdiagram' is een waardevol hulpmiddel dat door astronomen wordt gebruikt om de verschillende fysische eigenschappen van sterren te onderzoeken, zoals hun temperaturen, massa’s en leeftijden.
Een van de interessante resultaten die de nieuwe gegevens hebben opgeleverd, is het grote aantal zwakke, rode dwergsterren in dit deel van de Melkweg. (EE)
Een internationaal team van astronomen heeft een kolossale foto gemaakt van het centrale deel van de Melkweg. Het mozaïek, dat is opgebouwd uit duizenden afzonderlijke opnamen van de VISTA infrarood-surveytelescoop van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht in Chili, bestaat uit bijna negen miljard pixels (beeldpunten). Dat is voldoende voor een haarscherpe posterafdruk van negen bij zeven meter.
De VISTA-opnamen zijn gebruikt om een catalogus van sterren in het betreffende deel van de Melkweg samen te stellen. De astronomen zijn erin geslaagd om van 84 miljoen afzonderlijke sterren de kleur en de helderheid te meten. De catalogus bevat daarmee meer dan tien keer zoveel sterren als de gegevensbestanden van eerdere onderzoeken.
Met de VISTA-gegevens is een grafiek gemaakt waarin de helderheden van de miljoenen sterren zijn uitgezet tegen hun respectieve kleuren. Zo'n 'kleur-helderheidsdiagram' is een waardevol hulpmiddel dat door astronomen wordt gebruikt om de verschillende fysische eigenschappen van sterren te onderzoeken, zoals hun temperaturen, massa’s en leeftijden.
Een van de interessante resultaten die de nieuwe gegevens hebben opgeleverd, is het grote aantal zwakke, rode dwergsterren in dit deel van de Melkweg. (EE)
Het idee dat sterrenstelsels zoals de Melkweg miljarden jaren geleden hun spiraalvorm aannamen en sindsdien niet meer veranderden moet over boord. In plaats daarvan denken astronomen nu dat de meeste spiraalstelsels zich juist de afgelopen miljarden jaren organiseerden in een spiraal. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in het Astrophysical Journal.
\r\nAstronomen van NASA’s Goddard Space Flight Center trekken deze conclusie nadat ze de vorm van ruim 500 sterrenstelsels hebben bestudeerd. Sterrenstelsels zijn verzameling van wel honderden miljarden sterren die door de zwaartekracht bij elkaar worden gehouden. Waar relatief volwassen stelsels – zoals de Melkweg of het Andromedastelsel – een draaiende spiraalstructuur hebben, laten jongere sterrenstelsels een veel chaotischer beeld zien. De sterren in deze stelsels gaan alle kanten op. Naarmate sterrenstelsels ouder worden, worden deze bewegingen steeds meer geordend in één richting, om uiteindelijke een draaiende schijf te vormen.
\r\nDe ontdekking werden gedaan met de Keck-telescoop op Hawaï. In eerdere onderzoeken naar de evolutie van de vorm van sterrenstelsels werden onregelmatig gevormde stelsels vaak niet meegenomen. Nu keken de astronomen naar álle sterrenstelsels waarvan het mogelijk was de interne bewegingen te bepalen. Door dat te vergelijken met de leeftijd van de stelsels ontdekten de astronomen dat de evolutie veel later plaatsvindt dan gedacht. (Roel van der Heijden)
Het idee dat sterrenstelsels zoals de Melkweg miljarden jaren geleden hun spiraalvorm aannamen en sindsdien niet meer veranderden moet over boord. In plaats daarvan denken astronomen nu dat de meeste spiraalstelsels zich juist de afgelopen miljarden jaren organiseerden in een spiraal. De resultaten zijn vandaag gepubliceerd in het Astrophysical Journal.
\r\nAstronomen van NASA’s Goddard Space Flight Center trekken deze conclusie nadat ze de vorm van ruim 500 sterrenstelsels hebben bestudeerd. Sterrenstelsels zijn verzameling van wel honderden miljarden sterren die door de zwaartekracht bij elkaar worden gehouden. Waar relatief volwassen stelsels – zoals de Melkweg of het Andromedastelsel – een draaiende spiraalstructuur hebben, laten jongere sterrenstelsels een veel chaotischer beeld zien. De sterren in deze stelsels gaan alle kanten op. Naarmate sterrenstelsels ouder worden, worden deze bewegingen steeds meer geordend in één richting, om uiteindelijke een draaiende schijf te vormen.
\r\nDe ontdekking werden gedaan met de Keck-telescoop op Hawaï. In eerdere onderzoeken naar de evolutie van de vorm van sterrenstelsels werden onregelmatig gevormde stelsels vaak niet meegenomen. Nu keken de astronomen naar álle sterrenstelsels waarvan het mogelijk was de interne bewegingen te bepalen. Door dat te vergelijken met de leeftijd van de stelsels ontdekten de astronomen dat de evolutie veel later plaatsvindt dan gedacht. (Roel van der Heijden)
Franse wetenschappers hebben met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton een nieuwe bron van kosmische straling opgespoord: een sterrenhoop nabij het centrum van de Melkweg. De tienduizenden jonge sterren van deze sterrenhoop komen met hoge snelheid in botsing met gaswolken in de omgeving, waardoor schokgolven ontstaan die de gasatomen een grote snelheid geven. Dat resulteert in een betrekkelijk energiearme vorm van deeltjesstraling.
De eigenlijke deeltjesstraling kunnen we vanaf de aarde niet waarnemen: deze wordt tegengehouden door de zonnewind, de stroom deeltjes die de zon voortdurend uitzendt. Maar vermoed werd dat interacties tussen sterrenhopen en hun omgeving een belangrijke bron van dit type kosmische straling zouden kunnen zijn. Ook was op theoretische gronden al voorspeld dat bij zulke interacties een karakteristiek soort röntgenstraling vrijkomt. Die straling is nu voor het eerst waargenomen.
Het bestaan van kosmische straling is al honderd jaar bekend. Een belangrijk gedeelte ervan is afkomstig van supernova-explosies. Die energierijkere deeltjesstraling bereikt de aarde wel. (EE)
Franse wetenschappers hebben met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton een nieuwe bron van kosmische straling opgespoord: een sterrenhoop nabij het centrum van de Melkweg. De tienduizenden jonge sterren van deze sterrenhoop komen met hoge snelheid in botsing met gaswolken in de omgeving, waardoor schokgolven ontstaan die de gasatomen een grote snelheid geven. Dat resulteert in een betrekkelijk energiearme vorm van deeltjesstraling.
De eigenlijke deeltjesstraling kunnen we vanaf de aarde niet waarnemen: deze wordt tegengehouden door de zonnewind, de stroom deeltjes die de zon voortdurend uitzendt. Maar vermoed werd dat interacties tussen sterrenhopen en hun omgeving een belangrijke bron van dit type kosmische straling zouden kunnen zijn. Ook was op theoretische gronden al voorspeld dat bij zulke interacties een karakteristiek soort röntgenstraling vrijkomt. Die straling is nu voor het eerst waargenomen.
Het bestaan van kosmische straling is al honderd jaar bekend. Een belangrijk gedeelte ervan is afkomstig van supernova-explosies. Die energierijkere deeltjesstraling bereikt de aarde wel. (EE)
Imagine you are setting up your telescope in the backyard. It’s a moonless night, and the colours of twilight are already fading. Two planets adorn the evening sky, but you don’t recognize the constellations they’re in. In fact, all the familiar stars like Sirius, Deneb and Spica are gone. What you do recognize is the faint band of the Milky Way, but it’s strangely warped and twisted, like a giant cosmic Pringle. And looming high above your head is another galaxy, viewed under an oblique angle, with a bright yellowish core and distorted spiral arms. Although you can’t discern any actual motion, the whole scene seems to breathe violence and mayhem.
\r\nThis is not 2012. Instead, it’s A.D. 4,000,000,000 or so. And your gut feeling that something terrible is going on is completely justified. You’re witnessing the collision of two giant galaxies – our own Milky Way and our nearest large neighbour, Andromeda. Within another two billion years, the two spirals will merge, and our solar system will probably be flung out into the outskirts of the resulting humongous elliptical galaxy.
\r\nA for Andromeda
For almost a century, astronomers have known that the Andromeda galaxy (also known as Messier 31, or M31 for short) is closing in on the Milky Way. But whether or not the two galaxies will experience a close passage or actually crash into each other has been a matter of debate. It’s a bit as if you’re standing on a dark parking lot and you see the headlights of a distant car getting brighter and brighter: it’s obviously coming toward you, but to know for sure if you’re in danger, you have to find out if the headlights exhibit a slight sideward motion, too.
Until the end of the 19th century, astronomers regarded the Andromeda galaxy as a ‘nebula’ – a cloud of glowing gas within our own Milky Way, somehow comparable to the Orion Nebula. It was not until October 1923 that American astronomer Edwin Hubble discovered a variable star in Andromeda that enabled him to conclude that this ‘nebula’ was not a small group of stars in our own Milky Way galaxy, but a huge ‘island universe’ in the depths of space.
\r\nBy that time, astronomers already knew that M31 is moving toward us. In a 1913 paper in the Lowell Observatory Bulletin, Vesto Slipher published his measurements of the blue shift in Andromeda’s spectrum: all spectral lines are observed at slightly shorter wavelengths than expected. The magnitude of the blue shift translated into an approach velocity of some 300 kilometres per second. ‘We have at the present no other interpretation for it,’ wrote Slipher. ‘Hence we may conclude that the Andromeda Nebula is approaching the solar system.’
\r\nWe now know that all galaxies appear to be flying away from us as a result of the expansion of the universe. The larger a galaxy’s distance, the higher its apparent recession velocity, and the larger the resulting red shift in its spectrum. Except for Andromeda: the Milky Way galaxy and its nearest big neighbour in space are approaching each other, due to their mutual gravitational attraction. So the big question is: will they actually smash into each other and merge?
\r\nCollisional confidence
Fast forward to 2010, when an international team of astronomers, led by Roeland van der Marel of the Space Telescope Science Institute in Baltimore, uses Hubble’s Wide Field Camera 3 and Advanced Camera for Surveys to study three small regions in the Andromeda galaxy. Not for the first time: between 2003 and 2005, they had carried out similar observations. Their goal: to measure Andromeda’s ‘proper motion’ – its sideways motion across the sky. Since M31’s radial motion (along the line of sight) is precisely known from spectroscopy, a measurement of its proper motion would make it possible to determine the galaxy’s 3D space motion, and to predict the outcome of its encounter with the Milky Way – safe pass, near miss or head-on collision.
Measuring proper motions of stars in our own Milky Way is by no means trivial (except for the very nearest ones), and it had never before been done for stars in Andromeda. At its distance of 2.5 million light years, even a sideways velocity of 300 kilometres per second (0.1 percent of the speed of light) amounts to a proper motion of a mere 0.08 milli-arcseconds per year. That’s comparable to observing the movement of a snail at a distance of 80 billion kilometres! At first sight, it seems improbable that even the hawk-eyed vision of the Hubble Space Telescope would be able to detect such a tiny displacement.
\r\nActually, it also seems all but improbable at second sight. Van der Marel’s team only succeeded thanks to a rigorous statistical approach. ‘We used tens of thousands of positional measurements, in three different fields, carried out with different cameras, in varying orientations,’ he says. ‘Combining everything, we arrived at a consistent result that’s telling us that, yes, there will be a collision and a merger of Andromeda and the Milky Way in the distant future.’
\r\nOn the Hubble images, the positions of stars were measured with respect to the positions of hundreds of very distant background galaxies in the same field of view. This was done both for the images captured between 2003 and 2005, and for the images from the second epoch, captured between January and August 2010. ‘We did indeed find a very tiny shift,’ says van der Marel, ‘on the order of one hundredth of the width of a single pixel.’ By carefully measuring the distribution of the light of a single star across a number of adjacent camera pixels, it was possible to actually determine positions at such an incredible precision, after correcting for small systematic effects like the known geometrical distortions of the Hubble cameras.
\r\nNext, van der Marel’s team had to translate the measurements into a true proper motion of the Andromeda galaxy with respect to the Milky Way. That involved corrections for the expected orbital motions of the Andromeda stars, for Earth’s orbital motion around the sun, and for the motion of the solar system on its 225 million year trek around the centre of our home galaxy. The net result: the two galaxies are approaching each other with a mutual radial velocity of 109 kilometres per second (Slipher’s 300 km/s was not corrected for the sun’s motion), and their ‘tangential’ (sideways) velocity is a mere 17 kilometres per second.
\r\nWhat does this all imply? Well, as the team’s trio of papers in The Astrophysical Journal make clear, the statistical uncertainty of the result is still quite high. Which actually means that the measurements even allow for a head-on collision. ‘There’s a 41 percent chance that the two galaxies will pass within 25,000 light years of each other,’ says van der Marel. ‘That’s what we consider to be a direct hit’, given the known sizes of the two galaxies. But even when the first encounter, some four billion years in the future, will occur at a relatively safe distance, it is now beyond doubt that the galaxies will subsequently fall back onto each other some two billion years later. One way or the other, a merger turns out to be inevitable.
\r\nFuture recollections
Interestingly, the proper motion of the Triangulum galaxy (M33), a medium-sized companion of Andromeda, is known pretty precise, thanks to high-resolution radio observations of natural water masers in star-forming regions. By combining this information with the new Hubble results on Andromeda, it was possible to model the future encounter of the two galaxies with our Milky Way. Even so, there’s quite some uncertainty here, since Triangulum’s orbit around Andromeda is not exactly known. According to the team, there’s a ten percent chance that the smaller spiral will hit us first, although it seems much more likely that it will end up as a companion galaxy of ‘Milkomeda’, as the giant elliptical merger of the Milky Way and Andromeda has sometimes been called.
As for the future of our own solar system: chances are very low that the orbits of the planets will be disrupted by close stellar passes, but the computer models reveal a high probability of our sun ending up in a much wider orbit than it occupies now. It’s even possible that the solar system will find itself in an elongated tidal tail, or it could switch home galaxy and spend its old day in the Triangulum galaxy. But even if our solar system runs a risk of less than one in a million of being disrupted, that same number implies that many thousands of other planetary systems won’t be so lucky. The great Andromeda crash will surely shake up many cousins of Earth.
\r\nLuckily, both computer simulations and detailed observations of other colliding and merging galaxies show that we may also expect huge numbers of newborn worlds, as shock waves in interstellar gas clouds will greatly increase the formation rate of stars and accompanying planets. But if this happens, it may well be the last birth wave for both the Milky Way and Andromeda, since most of the current gas supply in the two galaxies will likely get used up in the aftermath of the merger event.
\r\nWhat’s more, the eventual – and inescapable – merger of the giant black holes in the cores of the two galaxies is expected to produce a lot of activity in the form of x-rays and particle radiation from sucked-in matter, which could be bad news for any inhabited planet in the core region of ‘Milkomeda’ – think radiation damage, if not planetary sterilization.
\r\nSo how realistic is the first paragraph of this article? Will there be amateur astronomers around to witness the spectacle? Well, don’t count on it. A couple billion years from now, the Earth may still be around, but by then the sun will have started to evolve into a bloated red giant star, gobbling up Mercury and Venus and baking the Earth. Even a mere one billion years from now, Earth’s oceans will probably have evaporated into space by the sun’s steadily increasing energy output.
\r\nSo if you want to see galaxies crashing into each other, don’t wait until A.D. 4,000,000,000. Instead, train your telescope at the Antennae galaxies (NGC 4038/4039) in the constellation of Corvus, and just imagine what the view would be from a planet orbiting one of the billions of stars in this merging system. Meanwhile, enjoy the safe, distant view of Andromeda while you still can!
"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.skyatnightmagazine.com/Default.asp?bhcp=1", "type": "publisher", "title": "BBC Sky at Night"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "The Milky Way meets Andromeda", "pk_id": 34543, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Imagine you are setting up your telescope in the backyard. It’s a moonless night, and the colours of twilight are already fading. Two planets adorn the evening sky, but you don’t recognize the constellations they’re in. In fact, all the familiar stars like Sirius, Deneb and Spica are gone. What you do recognize is the faint band of the Milky Way, but it’s strangely warped and twisted, like a giant cosmic Pringle. And looming high above your head is another galaxy, viewed under an oblique angle, with a bright yellowish core and distorted spiral arms. Although you can’t discern any actual motion, the whole scene seems to breathe violence and mayhem.
\r\nThis is not 2012. Instead, it’s A.D. 4,000,000,000 or so. And your gut feeling that something terrible is going on is completely justified. You’re witnessing the collision of two giant galaxies – our own Milky Way and our nearest large neighbour, Andromeda. Within another two billion years, the two spirals will merge, and our solar system will probably be flung out into the outskirts of the resulting humongous elliptical galaxy.
\r\nA for Andromeda
For almost a century, astronomers have known that the Andromeda galaxy (also known as Messier 31, or M31 for short) is closing in on the Milky Way. But whether or not the two galaxies will experience a close passage or actually crash into each other has been a matter of debate. It’s a bit as if you’re standing on a dark parking lot and you see the headlights of a distant car getting brighter and brighter: it’s obviously coming toward you, but to know for sure if you’re in danger, you have to find out if the headlights exhibit a slight sideward motion, too.
Until the end of the 19th century, astronomers regarded the Andromeda galaxy as a ‘nebula’ – a cloud of glowing gas within our own Milky Way, somehow comparable to the Orion Nebula. It was not until October 1923 that American astronomer Edwin Hubble discovered a variable star in Andromeda that enabled him to conclude that this ‘nebula’ was not a small group of stars in our own Milky Way galaxy, but a huge ‘island universe’ in the depths of space.
\r\nBy that time, astronomers already knew that M31 is moving toward us. In a 1913 paper in the Lowell Observatory Bulletin, Vesto Slipher published his measurements of the blue shift in Andromeda’s spectrum: all spectral lines are observed at slightly shorter wavelengths than expected. The magnitude of the blue shift translated into an approach velocity of some 300 kilometres per second. ‘We have at the present no other interpretation for it,’ wrote Slipher. ‘Hence we may conclude that the Andromeda Nebula is approaching the solar system.’
\r\nWe now know that all galaxies appear to be flying away from us as a result of the expansion of the universe. The larger a galaxy’s distance, the higher its apparent recession velocity, and the larger the resulting red shift in its spectrum. Except for Andromeda: the Milky Way galaxy and its nearest big neighbour in space are approaching each other, due to their mutual gravitational attraction. So the big question is: will they actually smash into each other and merge?
\r\nCollisional confidence
Fast forward to 2010, when an international team of astronomers, led by Roeland van der Marel of the Space Telescope Science Institute in Baltimore, uses Hubble’s Wide Field Camera 3 and Advanced Camera for Surveys to study three small regions in the Andromeda galaxy. Not for the first time: between 2003 and 2005, they had carried out similar observations. Their goal: to measure Andromeda’s ‘proper motion’ – its sideways motion across the sky. Since M31’s radial motion (along the line of sight) is precisely known from spectroscopy, a measurement of its proper motion would make it possible to determine the galaxy’s 3D space motion, and to predict the outcome of its encounter with the Milky Way – safe pass, near miss or head-on collision.
Measuring proper motions of stars in our own Milky Way is by no means trivial (except for the very nearest ones), and it had never before been done for stars in Andromeda. At its distance of 2.5 million light years, even a sideways velocity of 300 kilometres per second (0.1 percent of the speed of light) amounts to a proper motion of a mere 0.08 milli-arcseconds per year. That’s comparable to observing the movement of a snail at a distance of 80 billion kilometres! At first sight, it seems improbable that even the hawk-eyed vision of the Hubble Space Telescope would be able to detect such a tiny displacement.
\r\nActually, it also seems all but improbable at second sight. Van der Marel’s team only succeeded thanks to a rigorous statistical approach. ‘We used tens of thousands of positional measurements, in three different fields, carried out with different cameras, in varying orientations,’ he says. ‘Combining everything, we arrived at a consistent result that’s telling us that, yes, there will be a collision and a merger of Andromeda and the Milky Way in the distant future.’
\r\nOn the Hubble images, the positions of stars were measured with respect to the positions of hundreds of very distant background galaxies in the same field of view. This was done both for the images captured between 2003 and 2005, and for the images from the second epoch, captured between January and August 2010. ‘We did indeed find a very tiny shift,’ says van der Marel, ‘on the order of one hundredth of the width of a single pixel.’ By carefully measuring the distribution of the light of a single star across a number of adjacent camera pixels, it was possible to actually determine positions at such an incredible precision, after correcting for small systematic effects like the known geometrical distortions of the Hubble cameras.
\r\nNext, van der Marel’s team had to translate the measurements into a true proper motion of the Andromeda galaxy with respect to the Milky Way. That involved corrections for the expected orbital motions of the Andromeda stars, for Earth’s orbital motion around the sun, and for the motion of the solar system on its 225 million year trek around the centre of our home galaxy. The net result: the two galaxies are approaching each other with a mutual radial velocity of 109 kilometres per second (Slipher’s 300 km/s was not corrected for the sun’s motion), and their ‘tangential’ (sideways) velocity is a mere 17 kilometres per second.
\r\nWhat does this all imply? Well, as the team’s trio of papers in The Astrophysical Journal make clear, the statistical uncertainty of the result is still quite high. Which actually means that the measurements even allow for a head-on collision. ‘There’s a 41 percent chance that the two galaxies will pass within 25,000 light years of each other,’ says van der Marel. ‘That’s what we consider to be a direct hit’, given the known sizes of the two galaxies. But even when the first encounter, some four billion years in the future, will occur at a relatively safe distance, it is now beyond doubt that the galaxies will subsequently fall back onto each other some two billion years later. One way or the other, a merger turns out to be inevitable.
\r\nFuture recollections
Interestingly, the proper motion of the Triangulum galaxy (M33), a medium-sized companion of Andromeda, is known pretty precise, thanks to high-resolution radio observations of natural water masers in star-forming regions. By combining this information with the new Hubble results on Andromeda, it was possible to model the future encounter of the two galaxies with our Milky Way. Even so, there’s quite some uncertainty here, since Triangulum’s orbit around Andromeda is not exactly known. According to the team, there’s a ten percent chance that the smaller spiral will hit us first, although it seems much more likely that it will end up as a companion galaxy of ‘Milkomeda’, as the giant elliptical merger of the Milky Way and Andromeda has sometimes been called.
As for the future of our own solar system: chances are very low that the orbits of the planets will be disrupted by close stellar passes, but the computer models reveal a high probability of our sun ending up in a much wider orbit than it occupies now. It’s even possible that the solar system will find itself in an elongated tidal tail, or it could switch home galaxy and spend its old day in the Triangulum galaxy. But even if our solar system runs a risk of less than one in a million of being disrupted, that same number implies that many thousands of other planetary systems won’t be so lucky. The great Andromeda crash will surely shake up many cousins of Earth.
\r\nLuckily, both computer simulations and detailed observations of other colliding and merging galaxies show that we may also expect huge numbers of newborn worlds, as shock waves in interstellar gas clouds will greatly increase the formation rate of stars and accompanying planets. But if this happens, it may well be the last birth wave for both the Milky Way and Andromeda, since most of the current gas supply in the two galaxies will likely get used up in the aftermath of the merger event.
\r\nWhat’s more, the eventual – and inescapable – merger of the giant black holes in the cores of the two galaxies is expected to produce a lot of activity in the form of x-rays and particle radiation from sucked-in matter, which could be bad news for any inhabited planet in the core region of ‘Milkomeda’ – think radiation damage, if not planetary sterilization.
\r\nSo how realistic is the first paragraph of this article? Will there be amateur astronomers around to witness the spectacle? Well, don’t count on it. A couple billion years from now, the Earth may still be around, but by then the sun will have started to evolve into a bloated red giant star, gobbling up Mercury and Venus and baking the Earth. Even a mere one billion years from now, Earth’s oceans will probably have evaporated into space by the sun’s steadily increasing energy output.
\r\nSo if you want to see galaxies crashing into each other, don’t wait until A.D. 4,000,000,000. Instead, train your telescope at the Antennae galaxies (NGC 4038/4039) in the constellation of Corvus, and just imagine what the view would be from a planet orbiting one of the billions of stars in this merging system. Meanwhile, enjoy the safe, distant view of Andromeda while you still can!
", "slug": "milky-way-meets-andromeda", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 10, 1, 15, 3, 39], "auto_excerpt": true, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-10-01 15:03:39", "categories": [], "view": "article"}, "title": "The Milky Way meets Andromeda"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/organische-scheikunde-op-ijsdeeltjes/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Amerikaanse onderzoekers hebben in een laboratoriumopstelling gezien hoe grote organische moleculen in de interstellaire ruimte onder invleod van ultraviolette straling kunnen evolueren tot nog complexere moleculen. Het gaat om zogeheten polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK's), die o.a. in uitlaatgassen van auto's voorkomen. De moleculen bevinden zich op kleine ijsdeeltjes, zoals die ook in de ruimte tussen de sterren voorkomen, bijvoorbeeld rondom jonge protosterren. Uit de laboratoriumproeven, uitgevoerd bij een temperatuur van slechts 5 graden boven het absolute nulpunt, blijkt dat de PAK's onder invloed van ultraviolette straling van nabijgelegen sterren onder andere waterstofatomen opnemen, waardoor ze groter en complexer worden. Uiteindelijk zouden op die manier de allervroegste bouwstenen voor het leven kunnen ontstaan. De resultaten van de nieuwe experimenten worden gepubliceerd in Astrophysical Journal Letters . Overigens worden vergelijkbare proeven uitgevoerd in het Sackler-laboratorium van de Leidse Sterrewacht.In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, kunnen er ook in het centrum van ons Melkwegstelsel planeten ontstaan. Dat beweren theoretici van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in Nature .\r\n
De hoge dichtheid aan rondzwierende sterren, de getijdenkrachten van het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum en de enorme frequentie aan energierijke supernova-explosies lijken de vorming van een planetenstelsel op het eerste gezicht te bemoeilijken. Maar volgens Ruth Murray-Clay en Avi Loeb worden ook sterren op kleine afstand van het Melkwegcentrum omgeven door ronddraaiende schijven van gas en stof waaruit planeten kunnen samenklonteren.\r\n
Zij baseren zich op de ontdekking, vorig jaar met de Europese Very Large Telescope, van een langgerekte wolk van waterstof en helium die in de richting van het centrale zwarte gat wordt getrokken en daar komende zomer vermoedelijk geheel of gedeeltelijk in zal verdwijnen. Aanvankelijk werd aangenomen dat het hier gaat om gas dat door reuzensterren de ruimte in is geblazen, maar in hun publicatie maken Murray-Clay en Loeb aannemelijk dat er sprake is van een protoplanetaire schijf die van zijn moederster is losgerukt door de getijdenkrachten van het zwarte gat. In dat geval kunnen veel meer sterren in het Melkwegcentrum door zo'n protoplanetaire schijf worden omgeven, en ontstaan er daar dus ook planetenstelsels.
http://www.cfa.harvard.edu/news/2012/pr201227.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ook in Melkwegcentrum kunnen planeten ontstaan", "pk_id": 34311, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Exoplaneten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
In tegenstelling tot wat vaak wordt aangenomen, kunnen er ook in het centrum van ons Melkwegstelsel planeten ontstaan. Dat beweren theoretici van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in Nature .\r\n
De hoge dichtheid aan rondzwierende sterren, de getijdenkrachten van het superzware zwarte gat in het Melkwegcentrum en de enorme frequentie aan energierijke supernova-explosies lijken de vorming van een planetenstelsel op het eerste gezicht te bemoeilijken. Maar volgens Ruth Murray-Clay en Avi Loeb worden ook sterren op kleine afstand van het Melkwegcentrum omgeven door ronddraaiende schijven van gas en stof waaruit planeten kunnen samenklonteren.\r\n
Zij baseren zich op de ontdekking, vorig jaar met de Europese Very Large Telescope, van een langgerekte wolk van waterstof en helium die in de richting van het centrale zwarte gat wordt getrokken en daar komende zomer vermoedelijk geheel of gedeeltelijk in zal verdwijnen. Aanvankelijk werd aangenomen dat het hier gaat om gas dat door reuzensterren de ruimte in is geblazen, maar in hun publicatie maken Murray-Clay en Loeb aannemelijk dat er sprake is van een protoplanetaire schijf die van zijn moederster is losgerukt door de getijdenkrachten van het zwarte gat. In dat geval kunnen veel meer sterren in het Melkwegcentrum door zo'n protoplanetaire schijf worden omgeven, en ontstaan er daar dus ook planetenstelsels.
http://www.cfa.harvard.edu/news/2012/pr201227.html", "slug": "ook-in-melkwegcentrum-kunnen-planeten-ontstaan", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://cfa-www.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 9, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-09-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ook in Melkwegcentrum kunnen planeten ontstaan"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/gaia-doorstaat-koudetest/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Europese ruimtesonde Gaia, die in 2014 gelanceerd moet worden en extreem nauwkeurige positie- en snelheidsmetingen gaat verrichten aan ca. één miljard sterren in het Melkwegstelsel, heeft met goed resultaat een negentien dagen durende koudetest doorstaan. Gaia gaat zijn waarnemingen doen vanuit een baan om de zon op 1,5 miljoen kilometer afstand van de aarde, en zal daarbij blootgesteld worden aan temperaturen van meer dan honderd graden onder nul. Bij een testcentrum in Toulouse heeft de zogeheten service module van Gaia nu een uitgebreid thermisch testprogramma ondergaan. Volgend jaar zal ook de payload module, met de eigenlijke telescoop, op vergelijkbare wijze getest worden.
http://www.esa.int/esaSC/SEMR69AYT6H_index_0.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gaia doorstaat koudetest", "pk_id": 34306, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Ruimteonderzoek"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Europese ruimtesonde Gaia, die in 2014 gelanceerd moet worden en extreem nauwkeurige positie- en snelheidsmetingen gaat verrichten aan ca. één miljard sterren in het Melkwegstelsel, heeft met goed resultaat een negentien dagen durende koudetest doorstaan. Gaia gaat zijn waarnemingen doen vanuit een baan om de zon op 1,5 miljoen kilometer afstand van de aarde, en zal daarbij blootgesteld worden aan temperaturen van meer dan honderd graden onder nul. Bij een testcentrum in Toulouse heeft de zogeheten service module van Gaia nu een uitgebreid thermisch testprogramma ondergaan. Volgend jaar zal ook de payload module, met de eigenlijke telescoop, op vergelijkbare wijze getest worden.
http://www.esa.int/esaSC/SEMR69AYT6H_index_0.html", "slug": "gaia-doorstaat-koudetest", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 9, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-09-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Gaia doorstaat koudetest"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/astronomen-ontdekken-krulstaartvormige-gaswolk/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Japanse astronomen hebben met de 45-meter radiotelescoop van Nobeyama een moleculaire gaswolk ontdekt die een merkwaardige krulstaartvorm vertoont. De gaswolk ligt in het centrum van ons Melkwegstelsel, op een afstand van ongeveer 30.000 lichtjaar.
Binnen een straal van 600 lichtjaar van het Melkwegcentrum bevindt zich een hoge concentratie van sterren en dichte gaswolken waaruit nieuwe sterren ontstaan. Deze objecten volgen langgerekte banen om het centrum die in twee haaks op elkaar staande groepen kunnen worden onderverdeeld. Waar deze banen elkaar snijden, komt het vaak tot botsingen tussen gaswolken, waardoor het aanwezige gas wordt samengedrukt en een nieuwe generatie van sterren kan ontstaan.
De 'krulstaartwolk', die voldoende gas bevat voor de vorming van enkele honderdduizenden zonnen, lijkt zich precies op zo'n kruispunt van banen te bevinden. Hij is relatief warm en bevat moleculen waarvan bekend is dat ze onder invloed van schokgolven ontstaan. Bovendien blijkt uit metingen dat de 'voet' van de krulstaart bestaat uit twee afzonderlijke moleculaire wolken die met verschillende snelheden door de ruimte bewegen.
Het is niet voor het eerst dat zo'n krulstaartvormige gaswolk in het Melkwegcentrum is ontdekt, maar dit is wel de meest duidelijke tot nu toe. De merkwaardige vorm van deze gaswolken wordt toegeschreven aan de wisselwerking tussen de magnetische velden van de botsende gaswolken.
Discovery of the 'Pigtail' Molecular Cloud"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astronomen ontdekken 'krulstaartvormige' gaswolk", "pk_id": 34300, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Japanse astronomen hebben met de 45-meter radiotelescoop van Nobeyama een moleculaire gaswolk ontdekt die een merkwaardige krulstaartvorm vertoont. De gaswolk ligt in het centrum van ons Melkwegstelsel, op een afstand van ongeveer 30.000 lichtjaar.
Binnen een straal van 600 lichtjaar van het Melkwegcentrum bevindt zich een hoge concentratie van sterren en dichte gaswolken waaruit nieuwe sterren ontstaan. Deze objecten volgen langgerekte banen om het centrum die in twee haaks op elkaar staande groepen kunnen worden onderverdeeld. Waar deze banen elkaar snijden, komt het vaak tot botsingen tussen gaswolken, waardoor het aanwezige gas wordt samengedrukt en een nieuwe generatie van sterren kan ontstaan.
De 'krulstaartwolk', die voldoende gas bevat voor de vorming van enkele honderdduizenden zonnen, lijkt zich precies op zo'n kruispunt van banen te bevinden. Hij is relatief warm en bevat moleculen waarvan bekend is dat ze onder invloed van schokgolven ontstaan. Bovendien blijkt uit metingen dat de 'voet' van de krulstaart bestaat uit twee afzonderlijke moleculaire wolken die met verschillende snelheden door de ruimte bewegen.
Het is niet voor het eerst dat zo'n krulstaartvormige gaswolk in het Melkwegcentrum is ontdekt, maar dit is wel de meest duidelijke tot nu toe. De merkwaardige vorm van deze gaswolken wordt toegeschreven aan de wisselwerking tussen de magnetische velden van de botsende gaswolken.
Discovery of the 'Pigtail' Molecular Cloud", "slug": "astronomen-ontdekken-krulstaartvormige-gaswolk", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 9, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-09-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astronomen ontdekken 'krulstaartvormige' gaswolk"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/radiostraling-uit-melkwegkern-afkomstig-van-donker/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De Europese Planck-kunstmaan, die in 2009 is gelanceerd en onderzoek doet aan de kosmische achtergrondstraling, heeft radiostraling uit het centrum van ons eigen Melkwegstelsel ontdekt die mogelijk indirect afkomstig is van donkere materie. Dat beweren wetenschappers van het Deense Niels Bohr Instituut in een artikel dat gepbubliceerd is op de preprint -server arXiv.org, maar dat overigens nog niet geaccepteerd is voor publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. \r\n
Het gaat om zogeheten synchrotronstraling, die ontstaan wanneer elektrisch geladen deeltjes door een magnetisch veld bewegen. Die deeltjes zijn negatief geladen elektronen en hun antideeltjes, de positief geladen positronen. Omdat antimaterie geen lange levensduur heeft (zodra antideeltjes in botsing komen met gewone deeltjes treedt wederzijdse annihilatie op), moet de voorraad elektronen en positronen voortdurend worden aangevuld. Dat gebeurt volgens de Deense onderzoekers als gevolg van onderlinge botsingen van donkere-materiedeeltjes. \r\n
Het bestaan van grote hoeveelheden donkere materie in het heelal wordt afgeleid uit zwaartekrachtmetingen. De donkere materie bestaat vermoedelijk uit zeer zware onbekende elementaire deeltjes, maar hun ware aard is nog steeds een raadsel. De Planck-metingen vormen mogelijk een belangrijke aanzet tot de oplossing van het mysterie.
Persbericht Niels Bohr Institute"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Radiostraling uit Melkwegkern afkomstig van donkere materie?", "pk_id": 34299, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De Europese Planck-kunstmaan, die in 2009 is gelanceerd en onderzoek doet aan de kosmische achtergrondstraling, heeft radiostraling uit het centrum van ons eigen Melkwegstelsel ontdekt die mogelijk indirect afkomstig is van donkere materie. Dat beweren wetenschappers van het Deense Niels Bohr Instituut in een artikel dat gepbubliceerd is op de preprint -server arXiv.org, maar dat overigens nog niet geaccepteerd is voor publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift. \r\n
Het gaat om zogeheten synchrotronstraling, die ontstaan wanneer elektrisch geladen deeltjes door een magnetisch veld bewegen. Die deeltjes zijn negatief geladen elektronen en hun antideeltjes, de positief geladen positronen. Omdat antimaterie geen lange levensduur heeft (zodra antideeltjes in botsing komen met gewone deeltjes treedt wederzijdse annihilatie op), moet de voorraad elektronen en positronen voortdurend worden aangevuld. Dat gebeurt volgens de Deense onderzoekers als gevolg van onderlinge botsingen van donkere-materiedeeltjes. \r\n
Het bestaan van grote hoeveelheden donkere materie in het heelal wordt afgeleid uit zwaartekrachtmetingen. De donkere materie bestaat vermoedelijk uit zeer zware onbekende elementaire deeltjes, maar hun ware aard is nog steeds een raadsel. De Planck-metingen vormen mogelijk een belangrijke aanzet tot de oplossing van het mysterie.
Persbericht Niels Bohr Institute", "slug": "radiostraling-uit-melkwegkern-afkomstig-van-donker", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 9, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-09-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Radiostraling uit Melkwegkern afkomstig van donkere materie?"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/volmaakte-evenbeelden-van-melkweg-ontdekt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Bij onderzoek dat vandaag bij de algemene vergadering van de Internationale Astronomische Unie in Peking is gepresenteerd, zijn twee groepjes sterrenstelsels ontdekt die veel weghebben van ons eigen Melkwegstelsel en zijn twee naaste begeleiders, de Magelhaense Wolken. De ontdekking is het resultaat van een gerichte zoekactie: de Galaxy and Mass Assembly survey (GAMA).
Onze Melkweg is een vrij normaal spiraalvormig sterrenstelsel, dat vele soortgenoten heeft. Maar tot nog toe was nog geen echt evenbeeld van de Melkweg en zijn Magelhaense Wolken ontdekt. Heel verwonderlijk is dat niet, want zulke satellietstelsels zijn op afstanden van miljoenen lichtjaren heel moeilijk waarneembaar.
Bij de GAMA-verkenning zijn nu honderdduizenden sterrenstelsels onder de loep genomen. Ongeveer drie procent van deze stelsels blijkt begeleiders van het type 'Magelhaense Wolk' te hebben, maar slechts twee ervan zijn vrijwel identiek aan ons eigen stelsel en zijn beide begeleiders.
Uit het onderzoek blijkt ook dat hoewel nabije begeleiders zoals de Magelhaense Wolken vrij zeldzaam zijn, ze bijna altijd worden aangetroffen bij sterrenstelsels die veel op Melkweg lijken. Dat zou kunnen betekenen dat er een verband bestaat tussen de specifieke vorm van sterrenstelsels als het onze en de aanwezigheid van nabije satellietstelsels.
The Milky Way now has a twin (or two)"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "'Volmaakte' evenbeelden van Melkweg ontdekt", "pk_id": 34275, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Bij onderzoek dat vandaag bij de algemene vergadering van de Internationale Astronomische Unie in Peking is gepresenteerd, zijn twee groepjes sterrenstelsels ontdekt die veel weghebben van ons eigen Melkwegstelsel en zijn twee naaste begeleiders, de Magelhaense Wolken. De ontdekking is het resultaat van een gerichte zoekactie: de Galaxy and Mass Assembly survey (GAMA).
Onze Melkweg is een vrij normaal spiraalvormig sterrenstelsel, dat vele soortgenoten heeft. Maar tot nog toe was nog geen echt evenbeeld van de Melkweg en zijn Magelhaense Wolken ontdekt. Heel verwonderlijk is dat niet, want zulke satellietstelsels zijn op afstanden van miljoenen lichtjaren heel moeilijk waarneembaar.
Bij de GAMA-verkenning zijn nu honderdduizenden sterrenstelsels onder de loep genomen. Ongeveer drie procent van deze stelsels blijkt begeleiders van het type 'Magelhaense Wolk' te hebben, maar slechts twee ervan zijn vrijwel identiek aan ons eigen stelsel en zijn beide begeleiders.
Uit het onderzoek blijkt ook dat hoewel nabije begeleiders zoals de Magelhaense Wolken vrij zeldzaam zijn, ze bijna altijd worden aangetroffen bij sterrenstelsels die veel op Melkweg lijken. Dat zou kunnen betekenen dat er een verband bestaat tussen de specifieke vorm van sterrenstelsels als het onze en de aanwezigheid van nabije satellietstelsels.
The Milky Way now has a twin (or two)", "slug": "volmaakte-evenbeelden-van-melkweg-ontdekt", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 8, 23, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-08-23 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "'Volmaakte' evenbeelden van Melkweg ontdekt"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/gammastraling-melkwegcentrum-kan-bewijs-zijn-van-d/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het centrum van ons Melkwegstelsel zendt gammastraling uit die afkomstig kan zijn van deeltjes donkere materie die elkaar vernietigen. Dat schrijven wetenschappers van de Universiteit van Californië in Irvine in het tijdschrift Physical Review D.
Deze inschatting is gebaseerd op gegevens die de afgelopen vier jaar zijn verzameld met NASA's gammasatelliet Fermi. Uit een analyse van die gegevens blijkt dat er meer gammastraling uit het melkwegcentrum afkomstig is dan vooraf werd verwacht. Gammastraling is een zeer energierijke vorm van elektromagnetische straling, die vrijkomt bij radioactief verval en andere hoogenergetische deeltjesprocessen.
De eigenschappen van de waargenomen gammastraling zijn in goede overeenstemming met de theoretische voorspellingen van het gedrag van donkere materie. Deze materie, die vermoedelijk ongeveer 85 procent van de totale massa van het heelal voor haar rekening neemt, zendt normaal gesproken geen waarneembare vorm van straling uit. Maar de hypothetische deeltjes waaruit de donkere materie bestaat, de zogeheten WIMPs, kunnen met elkaar in botsing komen.
Wanneer twee van die deeltjes op elkaar stuiten, annihileren ze elkaar. Bij dat proces komen allerlei andere deeltjes vrij, waaronder gammafotonen.
Hoewel de gammastraling uit het Melkwegcentrum van botsende WIMPs afkomstig kán zijn, kan daarover nog geen zekerheid worden verkregen. De waargenomen straling kan ook van andere bronnen afkomstig zijn.
Gamma rays from galactic center could be evidence of dark matter"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gammastraling Melkwegcentrum kan bewijs zijn van donkere materie", "pk_id": 34254, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Het centrum van ons Melkwegstelsel zendt gammastraling uit die afkomstig kan zijn van deeltjes donkere materie die elkaar vernietigen. Dat schrijven wetenschappers van de Universiteit van Californië in Irvine in het tijdschrift Physical Review D.
Deze inschatting is gebaseerd op gegevens die de afgelopen vier jaar zijn verzameld met NASA's gammasatelliet Fermi. Uit een analyse van die gegevens blijkt dat er meer gammastraling uit het melkwegcentrum afkomstig is dan vooraf werd verwacht. Gammastraling is een zeer energierijke vorm van elektromagnetische straling, die vrijkomt bij radioactief verval en andere hoogenergetische deeltjesprocessen.
De eigenschappen van de waargenomen gammastraling zijn in goede overeenstemming met de theoretische voorspellingen van het gedrag van donkere materie. Deze materie, die vermoedelijk ongeveer 85 procent van de totale massa van het heelal voor haar rekening neemt, zendt normaal gesproken geen waarneembare vorm van straling uit. Maar de hypothetische deeltjes waaruit de donkere materie bestaat, de zogeheten WIMPs, kunnen met elkaar in botsing komen.
Wanneer twee van die deeltjes op elkaar stuiten, annihileren ze elkaar. Bij dat proces komen allerlei andere deeltjes vrij, waaronder gammafotonen.
Hoewel de gammastraling uit het Melkwegcentrum van botsende WIMPs afkomstig kán zijn, kan daarover nog geen zekerheid worden verkregen. De waargenomen straling kan ook van andere bronnen afkomstig zijn.
Gamma rays from galactic center could be evidence of dark matter", "slug": "gammastraling-melkwegcentrum-kan-bewijs-zijn-van-d", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 8, 13, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-08-13 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Gammastraling Melkwegcentrum kan bewijs zijn van donkere materie"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/genoeg-donkere-materie-in-omgeving-zon/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen uit Zwitserland, Engeland en China hebben grote hoeveelheden donkere materie ontdekt in de omgeving van de zon. Hun resultaten zijn in overeenstemming met de theorie dat ons Melkwegstelsel is gehuld in een 'halo' van materie die geen waarneembare vorm van straling uitzendt, maar wel zwaartekracht uitoefent.
Het bestaan van donkere materie werd al in de jaren '30 van de afgelopen eeuw opgemerkt door de Zwitsers-Amerikaanse astronoom Fritz Zwicky, die ontdekte dat clusters van sterrenstelsels door een onzichtbare 'hand' bijeen worden gehouden. Rond dezelfde tijd ontdekte de Nederlandse astronoom Jan Oort dat de materiedichtheid in de omgeving van de zon bijna tweemaal zo groot moest zijn dan op basis van sterren en gaswolken kon worden vermoed.
Hoewel we inmiddels bijna een eeuw verder zijn, bestaat er nog steeds geen uitsluitsel over de hoeveelheid donkere materie in de omgeving van de zon. De meeste schattingen komen erop uit dat hier drie tot zes keer zoveel donkere materie is als waarneembare materie. In april van dit jaar meldden Chileense astronomen echter dat de hoeveelheid donkere materie in onze omgeving juist verwaarloosbaar klein is.
Het nieuwste onderzoek lijkt de donkere materie weer in ere te herstellen. De astronomen hebben gekeken naar de posities en snelheden van duizenden relatief nabije dwergsterren en daaruit de lokale materiedichtheid berekend. Om zeker te zijn van hun zaak, hebben ze de betrouwbaarheid van hun werkwijze getoetst met behulp van een geavanceerd computermodel van ons Melkwegstelsel.
Volgens de astronomen is het voor 99% zeker dat er donkere materie aanwezig is in de omgeving van de zon. Sterker nog: er lijkt zelfs iets meer donkere materie te zijn dan verwacht.
Plenty of dark matter near the Sun"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Genoeg donkere materie in omgeving zon", "pk_id": 34247, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Astronomen uit Zwitserland, Engeland en China hebben grote hoeveelheden donkere materie ontdekt in de omgeving van de zon. Hun resultaten zijn in overeenstemming met de theorie dat ons Melkwegstelsel is gehuld in een 'halo' van materie die geen waarneembare vorm van straling uitzendt, maar wel zwaartekracht uitoefent.
Het bestaan van donkere materie werd al in de jaren '30 van de afgelopen eeuw opgemerkt door de Zwitsers-Amerikaanse astronoom Fritz Zwicky, die ontdekte dat clusters van sterrenstelsels door een onzichtbare 'hand' bijeen worden gehouden. Rond dezelfde tijd ontdekte de Nederlandse astronoom Jan Oort dat de materiedichtheid in de omgeving van de zon bijna tweemaal zo groot moest zijn dan op basis van sterren en gaswolken kon worden vermoed.
Hoewel we inmiddels bijna een eeuw verder zijn, bestaat er nog steeds geen uitsluitsel over de hoeveelheid donkere materie in de omgeving van de zon. De meeste schattingen komen erop uit dat hier drie tot zes keer zoveel donkere materie is als waarneembare materie. In april van dit jaar meldden Chileense astronomen echter dat de hoeveelheid donkere materie in onze omgeving juist verwaarloosbaar klein is.
Het nieuwste onderzoek lijkt de donkere materie weer in ere te herstellen. De astronomen hebben gekeken naar de posities en snelheden van duizenden relatief nabije dwergsterren en daaruit de lokale materiedichtheid berekend. Om zeker te zijn van hun zaak, hebben ze de betrouwbaarheid van hun werkwijze getoetst met behulp van een geavanceerd computermodel van ons Melkwegstelsel.
Volgens de astronomen is het voor 99% zeker dat er donkere materie aanwezig is in de omgeving van de zon. Sterker nog: er lijkt zelfs iets meer donkere materie te zijn dan verwacht.
Plenty of dark matter near the Sun", "slug": "genoeg-donkere-materie-in-omgeving-zon", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 8, 9, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-08-09 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Genoeg donkere materie in omgeving zon"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/hubble-kiekt-bolhoop/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA en de Europese tegenhanger ESA hebben vandaag deze foto vrijgegeven van de bolvormige sterrenhoop M68, die gemaakt is met de Hubble Space Telescope. De bolhoop staat op een afstand van ca. 33.000 lichtjaar in het sterrenbeeld Waterslang en heeft een middellijn van ruim honderd lichtjaar. Hij bevat vele honderdduizenden voornamelijk zeer oude sterren. In het Melkwegstelsel zijn ongeveer 150 bolvormige sterrenhopen bekend.
http://www.spacetelescope.org/images/potw1231a/"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Hubble kiekt bolhoop", "pk_id": 34226, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA en de Europese tegenhanger ESA hebben vandaag deze foto vrijgegeven van de bolvormige sterrenhoop M68, die gemaakt is met de Hubble Space Telescope. De bolhoop staat op een afstand van ca. 33.000 lichtjaar in het sterrenbeeld Waterslang en heeft een middellijn van ruim honderd lichtjaar. Hij bevat vele honderdduizenden voornamelijk zeer oude sterren. In het Melkwegstelsel zijn ongeveer 150 bolvormige sterrenhopen bekend.
http://www.spacetelescope.org/images/potw1231a/", "slug": "hubble-kiekt-bolhoop", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://hubble.esa.int/", "type": "source", "title": "Hubble ESA Information Centre"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 7, 30, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-07-30 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Hubble kiekt bolhoop"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/drie-grote-sterrenhopen-ontdekt-in-hart-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Japanse astronomen hebben in het hart van ons Melkwegstelsel een drietal dichte gaswolken ontdekt die bezig zijn uit te dijen. Met een temperatuur van ongeveer 220 graden onder nul zijn de gaswolken relatief warm - de temperatuur van de ruimte ligt immers nog eens vijftig graden lager. Volgens de onderzoekers wijzen de eigenschappen van de gaswolken erop dat zich daarbinnen grote verzamelingen jonge sterren bevinden, waarvan een aantal als supernova zijn ontploft.
De gaswolken zijn ontdekt met behulp van de ASTE-telescoop, een radiotelescoop in het noorden van Chili die gevoelig is voor submillimeter-straling. Met dit instrument is tussen 2005 en 2010 de ruimtelijke verdeling van moleculair waterstofgas in het centrale deel van de Melkweg in kaart gebracht. Aanvullende waarnemingen met de 45-meter radiotelescoop in Nobeyama (Japan) maakten het mogelijk om de temperatuur en dichtheid van de verschillende gaswolken te schatten. Het resultaat is de eerste gedetailleerde kaart van 'warme', dichte gaswolken in het centrum van ons Melkwegstelsel.
Behalve de drie nieuwe gaswolken is op de kaart ook de gasconcentratie rond Sagittarius A*, het eigenlijke centrum van ons Melkwegstelsel, te zien. Bekend is dat zich daar een ongeveer vier miljoen zonsmassa's zwaar zwart gat verschanst. Volgens de Japanse onderzoekers is het denkbaar dat zich ook in de drie andere gaswolken uiteindelijk een fors zwart gat zal vormen, dat wellicht ooit zal samensmelten met het superzware zwarte gat in het centrum.
'Seeds' of Massive Black Holes Found at the Center of the Milky Way Galaxy"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Drie grote sterrenhopen ontdekt in hart Melkweg", "pk_id": 34214, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Japanse astronomen hebben in het hart van ons Melkwegstelsel een drietal dichte gaswolken ontdekt die bezig zijn uit te dijen. Met een temperatuur van ongeveer 220 graden onder nul zijn de gaswolken relatief warm - de temperatuur van de ruimte ligt immers nog eens vijftig graden lager. Volgens de onderzoekers wijzen de eigenschappen van de gaswolken erop dat zich daarbinnen grote verzamelingen jonge sterren bevinden, waarvan een aantal als supernova zijn ontploft.
De gaswolken zijn ontdekt met behulp van de ASTE-telescoop, een radiotelescoop in het noorden van Chili die gevoelig is voor submillimeter-straling. Met dit instrument is tussen 2005 en 2010 de ruimtelijke verdeling van moleculair waterstofgas in het centrale deel van de Melkweg in kaart gebracht. Aanvullende waarnemingen met de 45-meter radiotelescoop in Nobeyama (Japan) maakten het mogelijk om de temperatuur en dichtheid van de verschillende gaswolken te schatten. Het resultaat is de eerste gedetailleerde kaart van 'warme', dichte gaswolken in het centrum van ons Melkwegstelsel.
Behalve de drie nieuwe gaswolken is op de kaart ook de gasconcentratie rond Sagittarius A*, het eigenlijke centrum van ons Melkwegstelsel, te zien. Bekend is dat zich daar een ongeveer vier miljoen zonsmassa's zwaar zwart gat verschanst. Volgens de Japanse onderzoekers is het denkbaar dat zich ook in de drie andere gaswolken uiteindelijk een fors zwart gat zal vormen, dat wellicht ooit zal samensmelten met het superzware zwarte gat in het centrum.
'Seeds' of Massive Black Holes Found at the Center of the Milky Way Galaxy", "slug": "drie-grote-sterrenhopen-ontdekt-in-hart-melkweg", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 7, 20, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-07-20 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Drie grote sterrenhopen ontdekt in hart Melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkweg-galmt-na/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Ons melkwegstelsel, dé Melkweg, is ongeveer honderd miljoen jaar geleden doorboord door een kleiner stelsel, en 'galmt' nog steeds na van deze ontmoeting. Dat concluderen Canadese en Amerikaanse astronomen na een inventarisatie van de posities en snelheden van 300.000 nabije sterren.
De Melkweg is een groot, schijfvorming stelsel waar tientallen kleinere sterrenstelsels omheen zwermen. Wetenschappers vermoedden al lang dat deze 'satellieten' af en toe door de schijf van van de Melkweg heen gaan, waarbij zowel die schijf als de satelliet zelf vervormd raakt. Tot botsingen tussen sterren komt het daarbij niet: er zit genoeg lege ruimte tussen de sterren.
De astronomen hebben nu vastgesteld dat er onverwachte verschillen bestaan in de wijze waarop de sterren boven en onder het centrale vlak van de Melkweg verdeeld zijn. Bij hun zoektocht naar een mogelijke verklaring voor deze noord-zuid-asymmetrie hebben de onderzoekers computersimulaties gebruikt die laten zien wat er gebeurt als een klein sterrenstelsel door de schijf van de Melkweg heen gaat.
Deze berekeningen laten zien dat er tot enkele honderden miljoenen jaren na de 'botsing' een verticale golf door de stellaire bevolking gaat. Pas dan heeft de symmetrie ten opzichte van het centrale vlak zich weer hersteld. Het 'nagalmen' van de Melkweg kan dus nog een hele tijd duren.
Scientists discover that Milky Way was struck some 100 million years ago, still rings like a bell"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg galmt na", "pk_id": 34176, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ons melkwegstelsel, dé Melkweg, is ongeveer honderd miljoen jaar geleden doorboord door een kleiner stelsel, en 'galmt' nog steeds na van deze ontmoeting. Dat concluderen Canadese en Amerikaanse astronomen na een inventarisatie van de posities en snelheden van 300.000 nabije sterren.
De Melkweg is een groot, schijfvorming stelsel waar tientallen kleinere sterrenstelsels omheen zwermen. Wetenschappers vermoedden al lang dat deze 'satellieten' af en toe door de schijf van van de Melkweg heen gaan, waarbij zowel die schijf als de satelliet zelf vervormd raakt. Tot botsingen tussen sterren komt het daarbij niet: er zit genoeg lege ruimte tussen de sterren.
De astronomen hebben nu vastgesteld dat er onverwachte verschillen bestaan in de wijze waarop de sterren boven en onder het centrale vlak van de Melkweg verdeeld zijn. Bij hun zoektocht naar een mogelijke verklaring voor deze noord-zuid-asymmetrie hebben de onderzoekers computersimulaties gebruikt die laten zien wat er gebeurt als een klein sterrenstelsel door de schijf van de Melkweg heen gaat.
Deze berekeningen laten zien dat er tot enkele honderden miljoenen jaren na de 'botsing' een verticale golf door de stellaire bevolking gaat. Pas dan heeft de symmetrie ten opzichte van het centrale vlak zich weer hersteld. Het 'nagalmen' van de Melkweg kan dus nog een hele tijd duren.
Scientists discover that Milky Way was struck some 100 million years ago, still rings like a bell", "slug": "melkweg-galmt-na", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.fnal.gov/", "type": "source", "title": "Fermi National Accelerator Laboratory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 6, 28, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-06-28 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkweg galmt na"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ruimtesonde-voyager-1-bijna-in-interstellaire-ruim/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Recente gegevens van de Amerikaanse ruimtesonde Voyager 1 laten zien dat de ruimteverkenner een gebied in de ruimte heeft bereikt waar de aantallen deeltjes van buiten ons zonnestelsel een duidelijke stijging laten zien. Volgens NASA-wetenschappers kan dit betekenen dat de 34 jaar oude ruimtesonde op het punt staat om de interstellaire ruimte te betreden.
De grens tussen zonnestelsel en interstellaire ruimte is niet scherp. De ligging ervan wordt bepaald door de heliosfeer - de invloedssfeer van de zon. Aan de rand van de heliosfeer leggen de energierijke deeltjes die onze zon uitstoot het af tegen de druk van deeltjes van buitenaf.
Deze laatste zijn afkomstig van supernova's (ontplofte sterren) in ons Melkwegstelsel. Uit metingen van Voyager 1 bleek eerder al dat de intensiteit van deze deeltjes tussen januari 2009 en januari 2012 met ongeveer 25 procent is gestegen. De afgelopen maand is daar nog eens negen procent bijgekomen.
Die plotselinge toename is een aanwijzing dat de interstellaire ruimte in zicht is. Maar voor de drempel daadwerkelijk wordt gepasseerd, moeten de aantallen geladen deeltjes van de zon een flinke daling laten zien. En daar is nog geen sprake van.
Data From NASA's Voyager 1 Point to Interstellar Future"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ruimtesonde Voyager 1 bijna in interstellaire ruimte", "pk_id": 34151, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Zon/Zonnestelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Recente gegevens van de Amerikaanse ruimtesonde Voyager 1 laten zien dat de ruimteverkenner een gebied in de ruimte heeft bereikt waar de aantallen deeltjes van buiten ons zonnestelsel een duidelijke stijging laten zien. Volgens NASA-wetenschappers kan dit betekenen dat de 34 jaar oude ruimtesonde op het punt staat om de interstellaire ruimte te betreden.
De grens tussen zonnestelsel en interstellaire ruimte is niet scherp. De ligging ervan wordt bepaald door de heliosfeer - de invloedssfeer van de zon. Aan de rand van de heliosfeer leggen de energierijke deeltjes die onze zon uitstoot het af tegen de druk van deeltjes van buitenaf.
Deze laatste zijn afkomstig van supernova's (ontplofte sterren) in ons Melkwegstelsel. Uit metingen van Voyager 1 bleek eerder al dat de intensiteit van deze deeltjes tussen januari 2009 en januari 2012 met ongeveer 25 procent is gestegen. De afgelopen maand is daar nog eens negen procent bijgekomen.
Die plotselinge toename is een aanwijzing dat de interstellaire ruimte in zicht is. Maar voor de drempel daadwerkelijk wordt gepasseerd, moeten de aantallen geladen deeltjes van de zon een flinke daling laten zien. En daar is nog geen sprake van.
Data From NASA's Voyager 1 Point to Interstellar Future", "slug": "ruimtesonde-voyager-1-bijna-in-interstellaire-ruim", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.jpl.nasa.gov/", "type": "source", "title": "Jet Propulsion Laboratory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 6, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-06-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ruimtesonde Voyager 1 bijna in interstellaire ruimte"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/bruine-dwergen-minder-talrijk-dan-gedacht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Het aantal bruine dwergen in de omgeving van de zon is aanzienlijk kleiner dan gedacht. Dat blijkt uit waarnemingen van de Amerikaanse WISE-satelliet (Wide-field Infrared Survey Explorer), die in 2009 werd gelanceerd en die de gehele hemel op infrarode golflengten in kaart heeft gebracht.\r\n
Bruine dwergen zijn kleine lichtgewicht-'sterren' die te weinig massa hebben om kernfusiereacties van waterstof in hun inwendige op gang te brengen. Sterrenkundigen gingen er altijd van uit dat het aantal bruine dwergen in het Melkwegstelsel ongeveer even groot was als het aantal 'gewone' sterren. Uit de WISE-metingen blijkt echter dat het er in de omgeving van onze eigen zon veel minder zijn: ongeveer één bruine dwerg op zes gewone sterren.\r\n
WISE ontdekte ongeveer tweehonderd bruine dwergen, waarvan 13 zogeheten Y-dwergen - extreem koele bruine dwergen met een oppervlaktetemperatuur van hooguit enkele tientallen graden. Via parallaxmetingen zijn van al deze bruine dwergen nu de afstanden bepaald. Het blijkt dat er 33 zijn die zich dichter bij de zon bevinden dan 26 lichtjaar. In datzelfde gebied komen ruim 200 gewone sterren voor.\r\n
De manier waarop bruine dwergen ontstaan is nog steeds niet volledig opogehelderd. De nieuwe WISE-resultaten kunnen hopelijk bijdragen aan een beter begrip van deze 'mislukte sterren'.
http://www.jpl.nasa.gov/news/news.cfm?release=2012-164&cid=release_2012-164&msource=12164"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Bruine dwergen minder talrijk dan gedacht", "pk_id": 34131, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Het aantal bruine dwergen in de omgeving van de zon is aanzienlijk kleiner dan gedacht. Dat blijkt uit waarnemingen van de Amerikaanse WISE-satelliet (Wide-field Infrared Survey Explorer), die in 2009 werd gelanceerd en die de gehele hemel op infrarode golflengten in kaart heeft gebracht.\r\n
Bruine dwergen zijn kleine lichtgewicht-'sterren' die te weinig massa hebben om kernfusiereacties van waterstof in hun inwendige op gang te brengen. Sterrenkundigen gingen er altijd van uit dat het aantal bruine dwergen in het Melkwegstelsel ongeveer even groot was als het aantal 'gewone' sterren. Uit de WISE-metingen blijkt echter dat het er in de omgeving van onze eigen zon veel minder zijn: ongeveer één bruine dwerg op zes gewone sterren.\r\n
WISE ontdekte ongeveer tweehonderd bruine dwergen, waarvan 13 zogeheten Y-dwergen - extreem koele bruine dwergen met een oppervlaktetemperatuur van hooguit enkele tientallen graden. Via parallaxmetingen zijn van al deze bruine dwergen nu de afstanden bepaald. Het blijkt dat er 33 zijn die zich dichter bij de zon bevinden dan 26 lichtjaar. In datzelfde gebied komen ruim 200 gewone sterren voor.\r\n
De manier waarop bruine dwergen ontstaan is nog steeds niet volledig opogehelderd. De nieuwe WISE-resultaten kunnen hopelijk bijdragen aan een beter begrip van deze 'mislukte sterren'.
http://www.jpl.nasa.gov/news/news.cfm?release=2012-164&cid=release_2012-164&msource=12164", "slug": "bruine-dwergen-minder-talrijk-dan-gedacht", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.jpl.nasa.gov/", "type": "source", "title": "Jet Propulsion Laboratory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 6, 8, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-06-08 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Bruine dwergen minder talrijk dan gedacht"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/crash-andromeda-en-melkweg-staat-vast/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\r\n
Het Andromedastelsel ligt op een ramkoers met ons eigen Melkwegstelsel. Dat blijkt uit precisiemetingen die uitgevoerd zijn met de Hubble Space Telescope. Uiteindelijk zullen de twee sterrenstelsels met elkaar versmelten, en komen zon en aarde in een compleet andere baan terecht. Van de spiraalstructuur van de Melkweg blijft niets over: het resulterende stelsel – door sommigen ‘Milkomeda’ genoemd – is een kolossale eivormige verzameling van sterren. \r\n
Dat Andromeda (nu nog op een veilige afstand van 2,5 miljoen lichtjaar) met een snelheid van 110 kilometer per seconde op ons afkomt, is al honderd jaar lang bekend. Maar om zeker te weten of het echt tot een kosmische aanvaring komt, moet ook de zijwaartse beweging van het stelsel bekend zijn – als die groot genoeg is, zullen de twee sterrenstelsels elkaar immers gewoon op vrij kleine afstand passeren. \r\n
Een team van astronomen onder leiding van de Nederlandse sterrenkundige Roeland van der Marel van het Space Telescope Science Institute in Baltimore is er nu voor het eerst in geslaagd om die zijwaartse snelheid van het Andromedastelsel te meten. Die blijkt veel kleiner te zijn dan de naderingssnelheid. ‘Op z’n minst zal er sprake zijn van een schampende botsing,’ zegt Van der Marel, ‘maar statistisch gezien zijn onze resultaten consistent met een frontale klap.’ Hoe dan ook, in de nasleep van die ontmoeting zullen de twee sterrenstelsels met elkaar versmelten. \r\n
Van der Marel en zijn collega’s maten de minieme verplaatsing van vele duizenden sterren in het Andromedastelsel ten opzichte van verre sterrenstelsels op de achtergrond in een periode van zeven jaar. Die was gemiddeld kleiner dan een honderdste pixel op de Hubble-foto’s, zodat er uitgebreide statistische analyses nodig waren om harde uitspraken te kunnen doen. Daarnaast moest nog gecorrigeerd worden voor instrumentele fouten, voor de beweging van de zon, enzovoort. \r\n
De resultaten worden binnenkort gepubliceerd in drie lijvige artikelen in The Astrophysical Journal. Volgens de onderzoekers zullen zon en aarde de kosmische botsing wel overleven, hoewel de zon waarschijnlijk in een veel wijdere baan terecht komt. De mensheid hoeft zich in ieder geval geen zorgen te maken: de botsing vindt pas over vier miljard jaar plaats; de versmelting tot ‘Milkomeda’ over een slordige zes miljard jaar."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "volkskrant.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Crash Andromeda en Melkweg staat vast", "pk_id": 31702, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\r\n
Het Andromedastelsel ligt op een ramkoers met ons eigen Melkwegstelsel. Dat blijkt uit precisiemetingen die uitgevoerd zijn met de Hubble Space Telescope. Uiteindelijk zullen de twee sterrenstelsels met elkaar versmelten, en komen zon en aarde in een compleet andere baan terecht. Van de spiraalstructuur van de Melkweg blijft niets over: het resulterende stelsel – door sommigen ‘Milkomeda’ genoemd – is een kolossale eivormige verzameling van sterren. \r\n
Dat Andromeda (nu nog op een veilige afstand van 2,5 miljoen lichtjaar) met een snelheid van 110 kilometer per seconde op ons afkomt, is al honderd jaar lang bekend. Maar om zeker te weten of het echt tot een kosmische aanvaring komt, moet ook de zijwaartse beweging van het stelsel bekend zijn – als die groot genoeg is, zullen de twee sterrenstelsels elkaar immers gewoon op vrij kleine afstand passeren. \r\n
Een team van astronomen onder leiding van de Nederlandse sterrenkundige Roeland van der Marel van het Space Telescope Science Institute in Baltimore is er nu voor het eerst in geslaagd om die zijwaartse snelheid van het Andromedastelsel te meten. Die blijkt veel kleiner te zijn dan de naderingssnelheid. ‘Op z’n minst zal er sprake zijn van een schampende botsing,’ zegt Van der Marel, ‘maar statistisch gezien zijn onze resultaten consistent met een frontale klap.’ Hoe dan ook, in de nasleep van die ontmoeting zullen de twee sterrenstelsels met elkaar versmelten. \r\n
Van der Marel en zijn collega’s maten de minieme verplaatsing van vele duizenden sterren in het Andromedastelsel ten opzichte van verre sterrenstelsels op de achtergrond in een periode van zeven jaar. Die was gemiddeld kleiner dan een honderdste pixel op de Hubble-foto’s, zodat er uitgebreide statistische analyses nodig waren om harde uitspraken te kunnen doen. Daarnaast moest nog gecorrigeerd worden voor instrumentele fouten, voor de beweging van de zon, enzovoort. \r\n
De resultaten worden binnenkort gepubliceerd in drie lijvige artikelen in The Astrophysical Journal. Volgens de onderzoekers zullen zon en aarde de kosmische botsing wel overleven, hoewel de zon waarschijnlijk in een veel wijdere baan terecht komt. De mensheid hoeft zich in ieder geval geen zorgen te maken: de botsing vindt pas over vier miljard jaar plaats; de versmelting tot ‘Milkomeda’ over een slordige zes miljard jaar.", "slug": "crash-andromeda-en-melkweg-staat-vast", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 6, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-06-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Crash Andromeda en Melkweg staat vast"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/astro-archeologie-legt-geschiedenis-melkwegstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De uitgestrekte halo van oude sterren rond ons Melkwegstelsel is in twee fasen ontstaan. Dat blijkt uit metingen aan de leeftijden van witte dwergsterren in het binnenste deel van de halo die deze week gepubliceerd zijn in Nature .\r\n
Als van alle sterren in het Melkwegstelsel nauwkeurige leeftijden bekend zouden zijn, was het niet zo moeilijk om de ontstaansgeschiedenis van het stelsel te achterhalen. In de praktijk is dat echter niet zo eenvoudig. Jason Kalirai van het Space Telescope Science Institute in Baltimore heeft nu echter wel leeftijden weten te bepalen voor witte dwergen - de compacte overblijfselen van sterren zoals onze eigen zon. Uit spectroscopische metingen aan witte dwergen in het binnenste deel van de Melkweghalo kan hun massa worden afgeleid, en de massa van een witte dwerg vertelt je direct wat de massa van de oorspronkelijke ster was. Die massa zegt weer iets over de leeftijd: zware sterren leven minder lang dan lichte sterren.\r\n
Door de eigenschappen van witte dwergen in de Melkweghalo te vergelijken met die van witte dwergen in de oude bolvormige sterrenhoop M4, waarvan de leeftijd goed bekend is, ontdekte Kalirai dat de halo-dwergen 'slechts' 11,5 miljard jaar oud zijn - aanzienlijk jonger dan sterren in het buitenste deel van de halo. Dat ondersteunt de populaire theorie dat de halo uit verschillende delen bestaat, elk met hun eigen ontstaansgeschiedenis.
http://hubblesite.org/newscenter/archive/releases/2012/25/text/"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astro-archeologie legt geschiedenis Melkwegstelsel bloot", "pk_id": 34111, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De uitgestrekte halo van oude sterren rond ons Melkwegstelsel is in twee fasen ontstaan. Dat blijkt uit metingen aan de leeftijden van witte dwergsterren in het binnenste deel van de halo die deze week gepubliceerd zijn in Nature .\r\n
Als van alle sterren in het Melkwegstelsel nauwkeurige leeftijden bekend zouden zijn, was het niet zo moeilijk om de ontstaansgeschiedenis van het stelsel te achterhalen. In de praktijk is dat echter niet zo eenvoudig. Jason Kalirai van het Space Telescope Science Institute in Baltimore heeft nu echter wel leeftijden weten te bepalen voor witte dwergen - de compacte overblijfselen van sterren zoals onze eigen zon. Uit spectroscopische metingen aan witte dwergen in het binnenste deel van de Melkweghalo kan hun massa worden afgeleid, en de massa van een witte dwerg vertelt je direct wat de massa van de oorspronkelijke ster was. Die massa zegt weer iets over de leeftijd: zware sterren leven minder lang dan lichte sterren.\r\n
Door de eigenschappen van witte dwergen in de Melkweghalo te vergelijken met die van witte dwergen in de oude bolvormige sterrenhoop M4, waarvan de leeftijd goed bekend is, ontdekte Kalirai dat de halo-dwergen 'slechts' 11,5 miljard jaar oud zijn - aanzienlijk jonger dan sterren in het buitenste deel van de halo. Dat ondersteunt de populaire theorie dat de halo uit verschillende delen bestaat, elk met hun eigen ontstaansgeschiedenis.
http://hubblesite.org/newscenter/archive/releases/2012/25/text/", "slug": "astro-archeologie-legt-geschiedenis-melkwegstelsel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://www.stsci.edu/", "type": "source", "title": "Space Telescope Science Institute"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 5, 30, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-05-30 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astro-archeologie legt geschiedenis Melkwegstelsel bloot"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegkern-produceert-bundels-van-gammastraling/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De kern van ons Melkwegstelsel heeft in het verleden twee smalle bundels van gammastraling de ruimte in geblazen, in tegenovergestelde richtingen. De twee 'jets' zijn ontdekt door de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi. De ontdekking bevestigt het beeld dat het superzware zwarte gat in de Melkwegkern vroeger veel actiever is geweest.\r\n
De gammabundels zijn gerelateerd aan de twee kolossale 'bellen' van gammastraling die in 2010 door de Fermi-ruimtetelescoop zijn ontdekt. Net als de twee bellen strekken ze zich uit tot een afstand van ca. 27.000 lichtjaar boven en onder het centrale vlak van het Melkwegstelsel. Ze zijn echter aanzienlijk smaller, en liggen ca. 15 graden geheld ten opzichte van de loodlijn op het Melkwegvlak. In beide gevallen wordt de gammastraling veroorzaakt door de wisselwerking van zeer snel bewegende elektronen met fotonen (lichtdeeltjes).\r\n
Terwijl de grote, brede gammabellen het gevolg zijn van een gestage interstellarie 'wind' die vanuit het Melkwegcentrum naar buiten blaast, zijn de smallere gammabundels waarschijnlijk het directe resultaat van energierijke processen in de directe omgeving van het superzware zwarte gat. De scheve stand kan dan veroorzaakt zijn door de helling van de roterende schijf van materie rond het zwarte gat.
http://www.cfa.harvard.edu/news/2012/pr201216.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegkern produceert bundels van gammastraling", "pk_id": 34105, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De kern van ons Melkwegstelsel heeft in het verleden twee smalle bundels van gammastraling de ruimte in geblazen, in tegenovergestelde richtingen. De twee 'jets' zijn ontdekt door de Amerikaanse ruimtetelescoop Fermi. De ontdekking bevestigt het beeld dat het superzware zwarte gat in de Melkwegkern vroeger veel actiever is geweest.\r\n
De gammabundels zijn gerelateerd aan de twee kolossale 'bellen' van gammastraling die in 2010 door de Fermi-ruimtetelescoop zijn ontdekt. Net als de twee bellen strekken ze zich uit tot een afstand van ca. 27.000 lichtjaar boven en onder het centrale vlak van het Melkwegstelsel. Ze zijn echter aanzienlijk smaller, en liggen ca. 15 graden geheld ten opzichte van de loodlijn op het Melkwegvlak. In beide gevallen wordt de gammastraling veroorzaakt door de wisselwerking van zeer snel bewegende elektronen met fotonen (lichtdeeltjes).\r\n
Terwijl de grote, brede gammabellen het gevolg zijn van een gestage interstellarie 'wind' die vanuit het Melkwegcentrum naar buiten blaast, zijn de smallere gammabundels waarschijnlijk het directe resultaat van energierijke processen in de directe omgeving van het superzware zwarte gat. De scheve stand kan dan veroorzaakt zijn door de helling van de roterende schijf van materie rond het zwarte gat.
http://www.cfa.harvard.edu/news/2012/pr201216.html", "slug": "melkwegkern-produceert-bundels-van-gammastraling", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://cfa-www.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 5, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-05-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkwegkern produceert bundels van gammastraling"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/niet-minder-maar-mr-donkere-materie-in-omgeving-zo/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een maand geleden maakten astronomen van de universiteit van Chili en de Europese Zuidelijke Sterrenwacht bekend dat zich in de buurt van de zon geen noemenswaardige hoeveelheden donkere materie bevinden. Een nieuwe analyse door wetenschappers van het Institute for Advanced Study in Princeton trekt deze conclusie echter in twijfel. Er zou zelf méér donkere materie in de zonsomgeving aanwezig zijn dan aanvankelijk werd gedacht.
De astronomen baseerden zich op nauwkeurige metingen van de bewegingen van vierhonderd sterren op afstanden van 5000 tot 13.000 lichtjaar van de schijf van ons Melkwegstelsel. Dat bracht hen tot de conclusie dat zich in de omgeving van de zon niet veel meer aantrekkende materie kan bevinden dan we in de vorm van sterren en gaswolken waarnemen.
Volgens de Amerikaanse wetenschappers zijn hun collega's er echter ten onrechte van uitgegaan dat de snelheid waarmee sterren om het centrum van ons Melkwegstelsel draaien onafhankelijk is van hun afstand boven of onder het centrale vlak van de Melkweg. Bovendien zou het onderzochte gebied te klein zijn voor een uitputtende analyse van de sterbewegingen.
Na weglating van deze 'onjuiste' elementen komen de Princeton-onderzoekers op basis van dezelfde meetresultaten tot de conclusie dat de sterbewegingen in de omgeving van de zon wel degelijk op de aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden donkere materie wijzen. Sterker nog: in het centrale vlak van de Melkweg zou de dichtheid van de donkere materie ongeveer twintig procent hoger zijn dan tot nu toe werd gedacht.
Dark Matter Makes a Comeback"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Niet minder maar méér donkere materie in omgeving zon", "pk_id": 34097, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een maand geleden maakten astronomen van de universiteit van Chili en de Europese Zuidelijke Sterrenwacht bekend dat zich in de buurt van de zon geen noemenswaardige hoeveelheden donkere materie bevinden. Een nieuwe analyse door wetenschappers van het Institute for Advanced Study in Princeton trekt deze conclusie echter in twijfel. Er zou zelf méér donkere materie in de zonsomgeving aanwezig zijn dan aanvankelijk werd gedacht.
De astronomen baseerden zich op nauwkeurige metingen van de bewegingen van vierhonderd sterren op afstanden van 5000 tot 13.000 lichtjaar van de schijf van ons Melkwegstelsel. Dat bracht hen tot de conclusie dat zich in de omgeving van de zon niet veel meer aantrekkende materie kan bevinden dan we in de vorm van sterren en gaswolken waarnemen.
Volgens de Amerikaanse wetenschappers zijn hun collega's er echter ten onrechte van uitgegaan dat de snelheid waarmee sterren om het centrum van ons Melkwegstelsel draaien onafhankelijk is van hun afstand boven of onder het centrale vlak van de Melkweg. Bovendien zou het onderzochte gebied te klein zijn voor een uitputtende analyse van de sterbewegingen.
Na weglating van deze 'onjuiste' elementen komen de Princeton-onderzoekers op basis van dezelfde meetresultaten tot de conclusie dat de sterbewegingen in de omgeving van de zon wel degelijk op de aanwezigheid van aanzienlijke hoeveelheden donkere materie wijzen. Sterker nog: in het centrale vlak van de Melkweg zou de dichtheid van de donkere materie ongeveer twintig procent hoger zijn dan tot nu toe werd gedacht.
Dark Matter Makes a Comeback", "slug": "niet-minder-maar-mr-donkere-materie-in-omgeving-zo", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 5, 21, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-05-21 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Niet minder maar méér donkere materie in omgeving zon"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/honderden-ontsnapte-sterren-ontdekt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen van Vanderbilt University in Nashville (VS) hebben honderden sterren opgespoord die ons Melkwegstelsel met hoge snelheid verlaten. Tot nu toe waren slechts zestien van deze 'hypersnelle' sterren ontdekt.
Het valt niet meer om een ster een snelheid van enkele miljoenen kilometers per uur mee te geven. Toch bestaan zulke sterren. Astronomen vermoeden dat ze deel hebben uitgemaakt van dubbelsterren die dicht langs het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg zijn gescheerd. Daarbij kan een van beide sterren door het zwarte gat worden opgeslokt, terwijl de andere met grote snelheid wordt weggeslingerd.
De sterren die de Vanderbilt-astronomen hebben opgespoord - 677 in getal - lijken zich in de interstellaire ruimte tussen de Melkweg en het naburige Andromedastelsel te bevinden. Behalve door hun opvallende locatie onderscheiden deze sterren zich ook door hun opvallend rode kleur.
Volgens de astronomen zou het gaan om rode reuzensterren met een hoog gehalte aan zware elementen. Dat laatste zou betekenen dat ze uit het binnengebied van ons Melkwegstelsel afkomstig zijn, want sterren uit de buitengebieden bevatten doorgaans kleinere hoeveelheden zware elementen.
Dat het in 677 gevallen om hypersnelle rode reuzensterren gaat, staat overigens nog niet vast. Er zouden namelijk ook koele dwergsterren tussen kunnen zitten. Omdat deze dwergsterren veel minder licht uitstralen dan rode reuzen, zouden ze veel dichterbij moeten zijn om even helder te lijken. Nader onderzoek moet uitsluitsel hierover geven.
Rogue stars ejected from the galaxy found in intergalactic space"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Honderden ontsnapte sterren ontdekt", "pk_id": 34052, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Sterren"}], "excerpt": "Astronomen van Vanderbilt University in Nashville (VS) hebben honderden sterren opgespoord die ons Melkwegstelsel met hoge snelheid verlaten. Tot nu toe waren slechts zestien van deze 'hypersnelle' sterren ontdekt.
Het valt niet meer om een ster een snelheid van enkele miljoenen kilometers per uur mee te geven. Toch bestaan zulke sterren. Astronomen vermoeden dat ze deel hebben uitgemaakt van dubbelsterren die dicht langs het superzware zwarte gat in het centrum van de Melkweg zijn gescheerd. Daarbij kan een van beide sterren door het zwarte gat worden opgeslokt, terwijl de andere met grote snelheid wordt weggeslingerd.
De sterren die de Vanderbilt-astronomen hebben opgespoord - 677 in getal - lijken zich in de interstellaire ruimte tussen de Melkweg en het naburige Andromedastelsel te bevinden. Behalve door hun opvallende locatie onderscheiden deze sterren zich ook door hun opvallend rode kleur.
Volgens de astronomen zou het gaan om rode reuzensterren met een hoog gehalte aan zware elementen. Dat laatste zou betekenen dat ze uit het binnengebied van ons Melkwegstelsel afkomstig zijn, want sterren uit de buitengebieden bevatten doorgaans kleinere hoeveelheden zware elementen.
Dat het in 677 gevallen om hypersnelle rode reuzensterren gaat, staat overigens nog niet vast. Er zouden namelijk ook koele dwergsterren tussen kunnen zitten. Omdat deze dwergsterren veel minder licht uitstralen dan rode reuzen, zouden ze veel dichterbij moeten zijn om even helder te lijken. Nader onderzoek moet uitsluitsel hierover geven.
Rogue stars ejected from the galaxy found in intergalactic space", "slug": "honderden-ontsnapte-sterren-ontdekt", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:03", "url": "http://www.vanderbilt.edu/", "type": "source", "title": "Vanderbilt University"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 4, 30, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-04-30 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Honderden ontsnapte sterren ontdekt"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/belachelijk-zwakke-sterrenhoop-ontdekt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team van Amerikaanse, Canadese en Chileense astronomen heeft bij toeval een opvallend lichtzwakke sterrenhoop ontdekt die om ons Melkwegstelsel cirkelt. De kleine bolvormige sterrenhoop, die de aanduiding Muñoz 1 heeft gekregen, produceert niet meer licht dan 120 zonachtige sterren.
Het is niet voor het eerst dat zo'n kleine, zwakke bolvormige sterrenhoop is opgespoord. In 2010 ontdekten astronomen een soortgelijk object, Segue 3, dat qua helderheid en afmetingen vergelijkbaar is met Muñoz 1.
Bolvormige sterrenhopen zijn compacte verzamelingen van sterren die door hun onderlinge zwaartekrachtsaantrekking bijeen worden gehouden. Rond de Melkweg cirkelen minstens 150 van die sterrenhopen, waarvan de meeste aanzienlijk groter zijn dan Muñoz 1 en Segue 3. Aangenomen wordt dat ook deze laatste ooit veel meer sterren hebben bevat, maar dat ze er in de loop van de miljarden jaren veel zijn kwijtgeraakt.
De verwachting is dat er de komende jaren nog veel meer van deze kleine bolhopen ontdekt zullen worden.
'Ridiculously' Dim Bevy Of Stars Found Beyond Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "'Belachelijk zwakke' sterrenhoop ontdekt", "pk_id": 34046, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een team van Amerikaanse, Canadese en Chileense astronomen heeft bij toeval een opvallend lichtzwakke sterrenhoop ontdekt die om ons Melkwegstelsel cirkelt. De kleine bolvormige sterrenhoop, die de aanduiding Muñoz 1 heeft gekregen, produceert niet meer licht dan 120 zonachtige sterren.
Het is niet voor het eerst dat zo'n kleine, zwakke bolvormige sterrenhoop is opgespoord. In 2010 ontdekten astronomen een soortgelijk object, Segue 3, dat qua helderheid en afmetingen vergelijkbaar is met Muñoz 1.
Bolvormige sterrenhopen zijn compacte verzamelingen van sterren die door hun onderlinge zwaartekrachtsaantrekking bijeen worden gehouden. Rond de Melkweg cirkelen minstens 150 van die sterrenhopen, waarvan de meeste aanzienlijk groter zijn dan Muñoz 1 en Segue 3. Aangenomen wordt dat ook deze laatste ooit veel meer sterren hebben bevat, maar dat ze er in de loop van de miljarden jaren veel zijn kwijtgeraakt.
De verwachting is dat er de komende jaren nog veel meer van deze kleine bolhopen ontdekt zullen worden.
'Ridiculously' Dim Bevy Of Stars Found Beyond Milky Way", "slug": "belachelijk-zwakke-sterrenhoop-ontdekt", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:03", "url": "http://www2.keck.hawaii.edu/", "type": "source", "title": "W.M. Keck Observatory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 4, 27, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-04-27 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "'Belachelijk zwakke' sterrenhoop ontdekt"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/begeleiders-melkweg-ondermijnen-bestaan-donkere-ma/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen van de universiteit van Bonn (Duitsland) hebben een omvangrijke structuur van satellietstelsels en sterrenhopen rond onze Melkweg ontdekt, die zich over een miljoen lichtjaar uitstrekt. De ontdekking lijkt in strijd te zijn met het bestaan van donkere materie, de onwaarneembare substantie die volgens de geldende inzichten meer dan tachtig procent van alle massa in het heelal voor zijn rekening neemt.
Ons Melkwegstelsel bestaat uit een platte schijf van enkele honderden miljarden sterren en grote hoeveelheden gas en stof. Om deze schijf, die een middellijn van ongeveer 100.000 lichtjaar heeft, cirkelen een aantal kleinere stelsels en zogeheten bolvormige sterrenhopen.
De conventionele modellen voor ontstaan en evolutie van het heelal gaan ervan uit dat het heelal aanzienlijke hoeveelheden donkere materie bevat. Volgens deze modellen zou ons Melkwegstelsel echter veel meer kleine begeleiders moeten hebben dan er daadwerkelijk worden waargenomen.
De astronomen uit Bonn hebben aan de hand van opnamen van de Sloan Deep Sky Survey een zo compleet mogelijke inventarisatie gemaakt van de entourage van de Melkweg. Die inventarisatie heeft een compleet nieuw beeld van onze kosmische achtertuin opgeleverd. De verschillende begeleiders, sterrenstelsels zowel als sterrenhopen, zijn verdeeld over een vlak dat loodrecht op de schijf van het Melkwegstelsel staat. Ze lijken onderdeel uit te maken van één kolossale structuur.
Volgens de astronomen zouden alle begeleiders van de Melkweg zijn ontstaan na de botsing met een ander groot sterrenstelsel, die 11 miljard jaar geleden heeft plaatsgevonden. En dat zou betekenen dat het Melkwegstelsel zijn begeleiders niet stuk voor stuk heeft ingevangen, zoals de conventionele, op het bestaan van donkere materie gebaseerde theorieën voorspellen.
Do the Milky Way’s companions spell trouble for dark matter?"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Begeleiders Melkweg ondermijnen bestaan donkere materie", "pk_id": 34037, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Astronomen van de universiteit van Bonn (Duitsland) hebben een omvangrijke structuur van satellietstelsels en sterrenhopen rond onze Melkweg ontdekt, die zich over een miljoen lichtjaar uitstrekt. De ontdekking lijkt in strijd te zijn met het bestaan van donkere materie, de onwaarneembare substantie die volgens de geldende inzichten meer dan tachtig procent van alle massa in het heelal voor zijn rekening neemt.
Ons Melkwegstelsel bestaat uit een platte schijf van enkele honderden miljarden sterren en grote hoeveelheden gas en stof. Om deze schijf, die een middellijn van ongeveer 100.000 lichtjaar heeft, cirkelen een aantal kleinere stelsels en zogeheten bolvormige sterrenhopen.
De conventionele modellen voor ontstaan en evolutie van het heelal gaan ervan uit dat het heelal aanzienlijke hoeveelheden donkere materie bevat. Volgens deze modellen zou ons Melkwegstelsel echter veel meer kleine begeleiders moeten hebben dan er daadwerkelijk worden waargenomen.
De astronomen uit Bonn hebben aan de hand van opnamen van de Sloan Deep Sky Survey een zo compleet mogelijke inventarisatie gemaakt van de entourage van de Melkweg. Die inventarisatie heeft een compleet nieuw beeld van onze kosmische achtertuin opgeleverd. De verschillende begeleiders, sterrenstelsels zowel als sterrenhopen, zijn verdeeld over een vlak dat loodrecht op de schijf van het Melkwegstelsel staat. Ze lijken onderdeel uit te maken van één kolossale structuur.
Volgens de astronomen zouden alle begeleiders van de Melkweg zijn ontstaan na de botsing met een ander groot sterrenstelsel, die 11 miljard jaar geleden heeft plaatsgevonden. En dat zou betekenen dat het Melkwegstelsel zijn begeleiders niet stuk voor stuk heeft ingevangen, zoals de conventionele, op het bestaan van donkere materie gebaseerde theorieën voorspellen.
Do the Milky Way’s companions spell trouble for dark matter?", "slug": "begeleiders-melkweg-ondermijnen-bestaan-donkere-ma", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 4, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-04-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Begeleiders Melkweg ondermijnen bestaan donkere materie"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/donkere-materie-is-zoek/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\r\n
In de wijde omgeving van de zon komt geen donkere materie voor. Dat blijkt uit precisiewaarnemingen aan de bewegingen van 400 sterren, uitgevoerd met Europese en Amerikaanse telescopen in Chili. De nieuwe resultaten, die binnenkort gepubliceerd worden in The Astrophysical Journal, ‘lossen geen raadsels op, maar stellen ons voor belangrijke nieuwe problemen’, aldus de onderzoekers, onder leiding van Christian Moni Bidin van de Universiteit van Concepción. \r\n
Uit zwaartekrachtsmetingen aan sterrenstelsels en clusters blijkt dat ruim 80 procent van alle materie in het heelal ‘donker’ moet zijn. Vermoedelijk gaat het om onbekende elementaire deeltjes. Ook ons eigen Melkwegstelsel moet gehuld zijn in een grote wolk van die donkere materie. In de omgeving van de zon zou het gaan om een paar honderd gram donkere materie in een volume zo groot als de aarde. \r\n
Door de ruimtelijke snelheden te meten van sterren op verschillende afstanden buiten de centrale platte schijf van het Melkwegstelsel, kan die Melkwegschijf ‘gewogen’ worden, in ieder geval in de omgeving van onze eigen zon. Verrassend genoeg klopt het resultaat precies met de bekende hoeveelheden gas, stof en sterren. Donkere materie lijkt er niet te zijn. \r\n
De nieuwe metingen zijn regelrecht in tegenspraak met alle bestaande modellen voor de verdeling van donkere materie in het Melkwegstelsel. Koren op de molen dus van theoretici die denken dat donkere materie helemaal niet bestaat, maar dat er iets fundamenteel mis is met onze ideeën over de zwaartekracht. Een alternatief waaraan Moni Bidin en zijn collega’s overigens in het geheel geen aandacht schenken."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Donkere materie is zoek", "pk_id": 31688, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\r\n
In de wijde omgeving van de zon komt geen donkere materie voor. Dat blijkt uit precisiewaarnemingen aan de bewegingen van 400 sterren, uitgevoerd met Europese en Amerikaanse telescopen in Chili. De nieuwe resultaten, die binnenkort gepubliceerd worden in The Astrophysical Journal, ‘lossen geen raadsels op, maar stellen ons voor belangrijke nieuwe problemen’, aldus de onderzoekers, onder leiding van Christian Moni Bidin van de Universiteit van Concepción. \r\n
Uit zwaartekrachtsmetingen aan sterrenstelsels en clusters blijkt dat ruim 80 procent van alle materie in het heelal ‘donker’ moet zijn. Vermoedelijk gaat het om onbekende elementaire deeltjes. Ook ons eigen Melkwegstelsel moet gehuld zijn in een grote wolk van die donkere materie. In de omgeving van de zon zou het gaan om een paar honderd gram donkere materie in een volume zo groot als de aarde. \r\n
Door de ruimtelijke snelheden te meten van sterren op verschillende afstanden buiten de centrale platte schijf van het Melkwegstelsel, kan die Melkwegschijf ‘gewogen’ worden, in ieder geval in de omgeving van onze eigen zon. Verrassend genoeg klopt het resultaat precies met de bekende hoeveelheden gas, stof en sterren. Donkere materie lijkt er niet te zijn. \r\n
De nieuwe metingen zijn regelrecht in tegenspraak met alle bestaande modellen voor de verdeling van donkere materie in het Melkwegstelsel. Koren op de molen dus van theoretici die denken dat donkere materie helemaal niet bestaat, maar dat er iets fundamenteel mis is met onze ideeën over de zwaartekracht. Een alternatief waaraan Moni Bidin en zijn collega’s overigens in het geheel geen aandacht schenken.", "slug": "donkere-materie-is-zoek", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 4, 20, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-04-20 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Donkere materie is zoek"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/donkere-materie-in-omgeving-zon-is-zoek/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In de naaste omgeving van de zon zijn geen grote hoeveelheden donkere materie te vinden. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van de bewegingen van vierhonderd sterren op afstanden van 5000 tot 13.000 lichtjaar van de schijf van ons Melkwegstelsel. Volgens algemeen geaccepteerde theorieën zou de zonsomgeving juist rijk moeten zijn aan donkere materie - een geheimzinnige, onzichtbare substantie die alleen indirect waarneembaar is via de zwaartekrachtsaantrekking die zij uitoefent.
De donkere materie werd tachtig jaar geleden voor het eerst opgevoerd om te verklaren waarom de buitenste delen van sterrenstelsels zoals onze eigen Melkweg zo snel roteren. Inmiddels is zij echter ook een cruciaal onderdeel van theorieën die ontstaan en levensloop van sterrenstelsels proberen te verklaren. Tegenwoordig gaan de meeste astronomen ervan uit dat tachtig procent van alle massa in het heelal uit donkere materie bestaat.
Behalve in onze naaste omgeving dan. Door heel nauwkeurig de bewegingen van sterren op flinke afstand van het melkwegvlak te meten, hebben vier astronomen van de universiteit van Chili en de Europese Zuidelijke Sterrenwacht kunnen reconstrueren hoeveel materie in de naaste omgeving van de zon aanwezig is. De berekende hoeveelheid massa blijkt heel goed overeen te komen met wat astronomen hier aan sterren, stof en gas waarnemen. Meer materie - donkere dus - lijkt er gewoon niet te zijn.
Volgens de astronomen is er geen voor de hand liggende verklaring voor dit lokale gebrek aan donkere materie. Eén mogelijkheid is dat de halo van donkere materie die ons Melkwegstelsel omhult niet bolvormig is, maar meer weg heeft van een rugbybal die min of meer loodrecht op de melkwegschijf staat. In dat geval zou de meeste donkere materie zich binnen de omloopbaan van de zon kunnen bevinden.
Zware tegenslag voor theorieën over donkere materie?"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Donkere materie in omgeving zon is zoek", "pk_id": 34023, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In de naaste omgeving van de zon zijn geen grote hoeveelheden donkere materie te vinden. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van de bewegingen van vierhonderd sterren op afstanden van 5000 tot 13.000 lichtjaar van de schijf van ons Melkwegstelsel. Volgens algemeen geaccepteerde theorieën zou de zonsomgeving juist rijk moeten zijn aan donkere materie - een geheimzinnige, onzichtbare substantie die alleen indirect waarneembaar is via de zwaartekrachtsaantrekking die zij uitoefent.
De donkere materie werd tachtig jaar geleden voor het eerst opgevoerd om te verklaren waarom de buitenste delen van sterrenstelsels zoals onze eigen Melkweg zo snel roteren. Inmiddels is zij echter ook een cruciaal onderdeel van theorieën die ontstaan en levensloop van sterrenstelsels proberen te verklaren. Tegenwoordig gaan de meeste astronomen ervan uit dat tachtig procent van alle massa in het heelal uit donkere materie bestaat.
Behalve in onze naaste omgeving dan. Door heel nauwkeurig de bewegingen van sterren op flinke afstand van het melkwegvlak te meten, hebben vier astronomen van de universiteit van Chili en de Europese Zuidelijke Sterrenwacht kunnen reconstrueren hoeveel materie in de naaste omgeving van de zon aanwezig is. De berekende hoeveelheid massa blijkt heel goed overeen te komen met wat astronomen hier aan sterren, stof en gas waarnemen. Meer materie - donkere dus - lijkt er gewoon niet te zijn.
Volgens de astronomen is er geen voor de hand liggende verklaring voor dit lokale gebrek aan donkere materie. Eén mogelijkheid is dat de halo van donkere materie die ons Melkwegstelsel omhult niet bolvormig is, maar meer weg heeft van een rugbybal die min of meer loodrecht op de melkwegschijf staat. In dat geval zou de meeste donkere materie zich binnen de omloopbaan van de zon kunnen bevinden.
Zware tegenslag voor theorieën over donkere materie?", "slug": "donkere-materie-in-omgeving-zon-is-zoek", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 4, 18, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-04-18 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Donkere materie in omgeving zon is zoek"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nieuwe-melkwegfoto-toont-meer-dan-een-miljard-ster/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een internationaal team van astronomen heeft een reusachtige fotocollage van de Melkweg samengesteld, waarop meer dan een miljard sterren te zien zijn. Het kleurenpanorama wordt donderdag 29 maart gepresenteerd tijdens een gezamenlijke bijeenkomst van Britse en Duitse astronomen in Manchester.
Aan de totstandkoming van de foto is tien jaar gewerkt door wetenschappers uit Europa en Chili. Daarbij zijn gegevens gebruikt van de UK Infrared Telescope op Hawaï en ESO's VISTA-surveytelescoop in Chili. Er is voor deze telescopen gekozen omdat zij opnamen in het nabij-infrarood kunnen maken - een golflengtegebied waarin de stofwolken tussen de sterren tamelijk transparant zijn.
Helemaal compleet is de foto nog niet: hier en daar zitten er nog wat 'gaten' in. Maar desondanks geeft hij een goede indruk van het centrale vlak van ons Melkwegstelsel, waarvan de vorm wel wordt vergeleken met twee ruggelings op elkaar gelegde gebakken eieren met een (donkere) vulling daartussen.
Wie dat wil kan het volledige panorama van 39.300 bij 3750 pixels downloaden (let op: het bestand is 304 MB groot), maar ook online inzoomen op verschillende delen van de foto.
Milky Way image reveals detail of a billion stars"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Nieuwe Melkwegfoto toont meer dan een miljard sterren", "pk_id": 33977, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een internationaal team van astronomen heeft een reusachtige fotocollage van de Melkweg samengesteld, waarop meer dan een miljard sterren te zien zijn. Het kleurenpanorama wordt donderdag 29 maart gepresenteerd tijdens een gezamenlijke bijeenkomst van Britse en Duitse astronomen in Manchester.
Aan de totstandkoming van de foto is tien jaar gewerkt door wetenschappers uit Europa en Chili. Daarbij zijn gegevens gebruikt van de UK Infrared Telescope op Hawaï en ESO's VISTA-surveytelescoop in Chili. Er is voor deze telescopen gekozen omdat zij opnamen in het nabij-infrarood kunnen maken - een golflengtegebied waarin de stofwolken tussen de sterren tamelijk transparant zijn.
Helemaal compleet is de foto nog niet: hier en daar zitten er nog wat 'gaten' in. Maar desondanks geeft hij een goede indruk van het centrale vlak van ons Melkwegstelsel, waarvan de vorm wel wordt vergeleken met twee ruggelings op elkaar gelegde gebakken eieren met een (donkere) vulling daartussen.
Wie dat wil kan het volledige panorama van 39.300 bij 3750 pixels downloaden (let op: het bestand is 304 MB groot), maar ook online inzoomen op verschillende delen van de foto.
Milky Way image reveals detail of a billion stars", "slug": "nieuwe-melkwegfoto-toont-meer-dan-een-miljard-ster", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 3, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-03-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Nieuwe Melkwegfoto toont meer dan een miljard sterren"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/duizenden-bellen-ontdekt-in-de-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team van meer dan 35.000 vrijwilligers heeft waarnemingen van de Amerikaanse infraroodsatelliet Spitzer uitgevlooid op ronde structuren in de schijf van ons Melkwegstelsel. Die 'bellen' ontstaan op plaatsen waar jonge, hete sterren het omringende gas en stof wegblazen. Ze geven dus de locaties van recente stervormingsactiviteit aan.
Het opsporen van de gasbellen is iets waar computers niet zo goed in zijn. Om de vaak gefragmenteerde en elkaar overlappende ringen te kunnen herkennen, heb je blijkbaar de ogen en hersenen van een mens nodig. En hoe meer mensen op dezelfde plek een ring menen te zien, des te waarschijnlijker is het dat zich hier een door een ster leeggeblazen bel bevindt.
De onbezoldigde NASA-medewerkers hebben meer dan vijfduizend van die bellen opgespoord - tien keer zo veel als het tot nu toe bekende aantal. Volgens de professionele astronomen die bij het project betrokken zijn, kan dit grote aantal erop wijzen dat het Melkwegstelsel veel meer sterren produceert dan gedacht.
Opvallend is dat aan de randen van grote bellen vaak tal van kleinere bellen te vinden zijn. Dat suggereert dat in de uitdijende bellen van 'opgewaaid' gas en stof weer nieuwe sterren kunnen ontstaan. Maar misschien nog wel de meest opmerkelijke ontdekking van de bellenspeurtocht, is dat er bij het centrum van de Melkweg, waar de gasdichtheid het hoogst is, juist weinig bellen te vinden zijn.
Finding Bubbles in the Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Duizenden 'bellen' ontdekt in de Melkweg", "pk_id": 33918, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een team van meer dan 35.000 vrijwilligers heeft waarnemingen van de Amerikaanse infraroodsatelliet Spitzer uitgevlooid op ronde structuren in de schijf van ons Melkwegstelsel. Die 'bellen' ontstaan op plaatsen waar jonge, hete sterren het omringende gas en stof wegblazen. Ze geven dus de locaties van recente stervormingsactiviteit aan.
Het opsporen van de gasbellen is iets waar computers niet zo goed in zijn. Om de vaak gefragmenteerde en elkaar overlappende ringen te kunnen herkennen, heb je blijkbaar de ogen en hersenen van een mens nodig. En hoe meer mensen op dezelfde plek een ring menen te zien, des te waarschijnlijker is het dat zich hier een door een ster leeggeblazen bel bevindt.
De onbezoldigde NASA-medewerkers hebben meer dan vijfduizend van die bellen opgespoord - tien keer zo veel als het tot nu toe bekende aantal. Volgens de professionele astronomen die bij het project betrokken zijn, kan dit grote aantal erop wijzen dat het Melkwegstelsel veel meer sterren produceert dan gedacht.
Opvallend is dat aan de randen van grote bellen vaak tal van kleinere bellen te vinden zijn. Dat suggereert dat in de uitdijende bellen van 'opgewaaid' gas en stof weer nieuwe sterren kunnen ontstaan. Maar misschien nog wel de meest opmerkelijke ontdekking van de bellenspeurtocht, is dat er bij het centrum van de Melkweg, waar de gasdichtheid het hoogst is, juist weinig bellen te vinden zijn.
Finding Bubbles in the Milky Way", "slug": "duizenden-bellen-ontdekt-in-de-melkweg", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:07", "url": "http://www.caltech.edu/", "type": "source", "title": "California Institute of Technology"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 3, 7, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-03-07 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Duizenden 'bellen' ontdekt in de Melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkweg-kan-wemelen-van-de-dakloze-planeten/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Ons melkwegstelsel wemelt misschien van de verweesde planeten, die eenzaam door de ruimte zwerven en niet om een ster cirkelen. Sterker nog: volgens onderzoekers van het Kavli Institute for Particle Astrophysics and Cosmology (KIPAC) van de Stanford-universiteit zouden er zelfs 100.000 keer zoveel 'dakloze' planeten als sterren kunnen zijn.
In mei 2011 maakten wetenschappers bekend dat ze een tiental vrij rondzwervende planeten hadden opgespoord. Daarbij maakten zij gebruik van een effect dat 'microlensing' heet - de lenswerking die de zwaartekracht van een (zware) planeet uitoefent op het licht van een ster die (tijdelijk) toevallig recht achter de planeet staat.
Op basis van een statistische analyse werd toen geschat dat er in de Melkweg twee keer zoveel vrij rondzwervende planeten als sterren zijn. Maar het nieuwe onderzoek komt dus uit op een schatting die nog een factor 50.000 hoger ligt.
Dat astronomisch grote aantal is gebaseerd op een aantal bekende gegevens, zoals de bekende zwaartekrachtsaantrekking van de Melkweg en de hoeveelheid materie die potentieel beschikbaar is om zulke planeten te maken. Een onzekere factor is echter dat niemand precies weet door welke processen al die dakloze planeten zouden zijn ontstaan. Een aantal ervan zou uit planetenstelsels verbannen kunnen zijn, maar dat betreft dan waarschijnlijk maar het topje van de ijsberg.
Meer inzicht in het aantal kleine objecten dat in ons melkwegstelsel rondzwerft zal pas worden verkregen als de volgende generatie van grote surveytelescopen in bedrijf komt. En dat kan nog wel een jaartje of tien gaan duren.
Researchers say galaxy may swarm with 'nomad planets'"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg kan wemelen van de 'dakloze' planeten", "pk_id": 33888, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Exoplaneten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ons melkwegstelsel wemelt misschien van de verweesde planeten, die eenzaam door de ruimte zwerven en niet om een ster cirkelen. Sterker nog: volgens onderzoekers van het Kavli Institute for Particle Astrophysics and Cosmology (KIPAC) van de Stanford-universiteit zouden er zelfs 100.000 keer zoveel 'dakloze' planeten als sterren kunnen zijn.
In mei 2011 maakten wetenschappers bekend dat ze een tiental vrij rondzwervende planeten hadden opgespoord. Daarbij maakten zij gebruik van een effect dat 'microlensing' heet - de lenswerking die de zwaartekracht van een (zware) planeet uitoefent op het licht van een ster die (tijdelijk) toevallig recht achter de planeet staat.
Op basis van een statistische analyse werd toen geschat dat er in de Melkweg twee keer zoveel vrij rondzwervende planeten als sterren zijn. Maar het nieuwe onderzoek komt dus uit op een schatting die nog een factor 50.000 hoger ligt.
Dat astronomisch grote aantal is gebaseerd op een aantal bekende gegevens, zoals de bekende zwaartekrachtsaantrekking van de Melkweg en de hoeveelheid materie die potentieel beschikbaar is om zulke planeten te maken. Een onzekere factor is echter dat niemand precies weet door welke processen al die dakloze planeten zouden zijn ontstaan. Een aantal ervan zou uit planetenstelsels verbannen kunnen zijn, maar dat betreft dan waarschijnlijk maar het topje van de ijsberg.
Meer inzicht in het aantal kleine objecten dat in ons melkwegstelsel rondzwerft zal pas worden verkregen als de volgende generatie van grote surveytelescopen in bedrijf komt. En dat kan nog wel een jaartje of tien gaan duren.
Researchers say galaxy may swarm with 'nomad planets'", "slug": "melkweg-kan-wemelen-van-de-dakloze-planeten", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:59", "url": "http://www.stanford.edu/", "type": "source", "title": "Stanford University"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 2, 23, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-02-23 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkweg kan wemelen van de 'dakloze' planeten"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/bolvormige-sterrenhopen-overleefden-bloedbad-van-1/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
In de nasleep van botsingen tussen sterrenstelsels worden meer bestaande sterrenhopen vernietigd dan er nieuwe ontstaan. Dat is de conclusie die Duitse en Nederlandse astronomen trekken op basis van gedetailleerde computersimulaties die binnenkort gepubliceerd zullen worden in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society . \r\n
Bij de botsing van twee sterrenstelsels komen hevige geboortegolven van nieuwe sterren op gang. Zo ontstaan onder andere grote nieuwe sterrenhopen, die voor een belangrijk deel uit zware, hete sterren bestaan. Diezelfde starbursts veroorzaken echter ook snel veranderende zwaartekrachtsomstandigheden, waardoor juist kleinere sterrenhopen weer uiteengerukt worden. \r\n
Volgens teamleider Diederik Kruijssen van het Max-Planck-Institut für Astrophysik zou dit een verklaring kunnen vormen voor het feit dat veel sterrenstelsels (waaronder ons eigen Melkwegstelsel) vooral grote, zware (bolvormige) sterrenhopen bevatten: de kleinere, lichtere exemplaren hebben het 'bloedbad' dat ca. 13 miljard jaar geleden plaatsvond niet overleefd - toen ontstond het Melkwegstelsel uit onderlinge botsingen van kleinere sterrenstelsels.
http://www.astronomie.nl/nieuws/2443/bolvormige_sterrenhopen_overleefden_bloedbad_van_13_miljard_jaar_geleden.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Bolvormige sterrenhopen overleefden bloedbad van 13 miljard jaar geleden", "pk_id": 33870, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
In de nasleep van botsingen tussen sterrenstelsels worden meer bestaande sterrenhopen vernietigd dan er nieuwe ontstaan. Dat is de conclusie die Duitse en Nederlandse astronomen trekken op basis van gedetailleerde computersimulaties die binnenkort gepubliceerd zullen worden in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society . \r\n
Bij de botsing van twee sterrenstelsels komen hevige geboortegolven van nieuwe sterren op gang. Zo ontstaan onder andere grote nieuwe sterrenhopen, die voor een belangrijk deel uit zware, hete sterren bestaan. Diezelfde starbursts veroorzaken echter ook snel veranderende zwaartekrachtsomstandigheden, waardoor juist kleinere sterrenhopen weer uiteengerukt worden. \r\n
Volgens teamleider Diederik Kruijssen van het Max-Planck-Institut für Astrophysik zou dit een verklaring kunnen vormen voor het feit dat veel sterrenstelsels (waaronder ons eigen Melkwegstelsel) vooral grote, zware (bolvormige) sterrenhopen bevatten: de kleinere, lichtere exemplaren hebben het 'bloedbad' dat ca. 13 miljard jaar geleden plaatsvond niet overleefd - toen ontstond het Melkwegstelsel uit onderlinge botsingen van kleinere sterrenstelsels.
http://www.astronomie.nl/nieuws/2443/bolvormige_sterrenhopen_overleefden_bloedbad_van_13_miljard_jaar_geleden.html", "slug": "bolvormige-sterrenhopen-overleefden-bloedbad-van-1", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.astronomie.nl/", "type": "source", "title": "Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 2, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-02-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Bolvormige sterrenhopen overleefden bloedbad van 13 miljard jaar geleden"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/planck-ziet-moleculaire-wolken-en-microgolfmist/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De Europese ruimtetelescoop Planck heeft koude wolken van moleculair gas in het Melkwegstelsel in kaart gebracht, en bovendien een mysterieuze 'mist' van microgolfstraling ontdekt. \r\n
Planck werd in het voorjaar van 2009 gelanceerd om precisiemetingen te verrichten aan de kosmische achtergrondstraling - het afgekoelde overblijfsel van de energie die vrijkwam tijdens de oerknal. De eerste resultaten van dat waarnemingsprogramma worden naar verwachting begin 2013 gepresenteerd, maar op een sterrenkundig congres in Bologna zijn vandaag alvast enkele andere Planck-resultaten bekendgemaakt. \r\n
Zo heeft de ruimtetelescoop de verdeling van koud moleculair gas in het Melkwegstelsel in kaart gebracht. Zulke gaswolken bestaan voornamelijk uit waterstofmoleculen (H2), maar die zijn nauwelijks detecteerbaar. De wolken bevatten echter ook koolmonoxide-moleculen (CO), die wél waarneembare millimeterstraling uitzenden. \r\n
Rond het centrum van het Melkwegstelsel ontdekte Planck ook een mysterieuze 'mist' van microgolfstraling, vermoedelijk geproduceerd door elektronen die in een magnetisch veld worden afgebogen. De eigenschappen van de waargenomen straling zijn echter nog niet naar tevredenheid verklaard.
http://www.esa.int/esaCP/SEM0FLYXHYG_index_0.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Planck ziet moleculaire wolken en microgolfmist", "pk_id": 33867, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De Europese ruimtetelescoop Planck heeft koude wolken van moleculair gas in het Melkwegstelsel in kaart gebracht, en bovendien een mysterieuze 'mist' van microgolfstraling ontdekt. \r\n
Planck werd in het voorjaar van 2009 gelanceerd om precisiemetingen te verrichten aan de kosmische achtergrondstraling - het afgekoelde overblijfsel van de energie die vrijkwam tijdens de oerknal. De eerste resultaten van dat waarnemingsprogramma worden naar verwachting begin 2013 gepresenteerd, maar op een sterrenkundig congres in Bologna zijn vandaag alvast enkele andere Planck-resultaten bekendgemaakt. \r\n
Zo heeft de ruimtetelescoop de verdeling van koud moleculair gas in het Melkwegstelsel in kaart gebracht. Zulke gaswolken bestaan voornamelijk uit waterstofmoleculen (H2), maar die zijn nauwelijks detecteerbaar. De wolken bevatten echter ook koolmonoxide-moleculen (CO), die wél waarneembare millimeterstraling uitzenden. \r\n
Rond het centrum van het Melkwegstelsel ontdekte Planck ook een mysterieuze 'mist' van microgolfstraling, vermoedelijk geproduceerd door elektronen die in een magnetisch veld worden afgebogen. De eigenschappen van de waargenomen straling zijn echter nog niet naar tevredenheid verklaard.
http://www.esa.int/esaCP/SEM0FLYXHYG_index_0.html", "slug": "planck-ziet-moleculaire-wolken-en-microgolfmist", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 2, 13, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-02-13 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Planck ziet moleculaire wolken en microgolfmist"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/zwart-gat-in-melkwegcentrum-verslindt-planetoden/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het grote zwarte gat in het centrum van de Melkweg verslindt wellicht planetoïden en/of kometen. Dat kan de opflakkeringen van röntgenstraling verklaren die het zwarte gat regelmatig vertoont.
De afgelopen jaren heeft de NASA-satelliet Chandra ongeveer één keer per dag een kleine röntgenuitbarsting van het superzware zwarte gat, dat bekendstaat als Sagittarius A*, waargenomen. De opflakkeringen, waarbij Sgr A* enkele keren tot bijna honderd keer zoveel röntgenstraling produceert als normaal, duren een paar uur. De uitbarstingen zijn ook gezien in infraroodgegevens van de Europese Very Large Telescope in Chili.
Volgens de astronomen die de Chandra-gegevens hebben geanalyseerd, zijn de röntgenuitbarstingen verklaarbaar als Sgr A* omgeven is door een wolk van biljoenen kometen en planetoïden die aan sterren zijn ontfutseld. Planetoïden die binnen ongeveer 150 miljoen kilometer van het zwarte gat komen, worden door de sterke getijkrachten ter plaatse verbrijzeld. En hun brokstukken zouden bij hun tocht door het hete gas rond Sgr A* verdampen en een röntgenuitbarsting veroorzaken.
De astronomen schatten dat er planetoïden groter dan ongeveer tien kilometer nodig zijn om de waargenomen röntgenuitbarstingen te verklaren. Het zwarte gat slokt misschien ook kleinere exemplaren op, maar uitbarstingen die deze opleveren zijn te zwak om door Chandra gedetecteerd te worden.
NASA's Chandra Finds Milky Way's Black Hole Grazing on Asteroids"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zwart gat in Melkwegcentrum verslindt planetoïden", "pk_id": 33862, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kometen"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Het grote zwarte gat in het centrum van de Melkweg verslindt wellicht planetoïden en/of kometen. Dat kan de opflakkeringen van röntgenstraling verklaren die het zwarte gat regelmatig vertoont.
De afgelopen jaren heeft de NASA-satelliet Chandra ongeveer één keer per dag een kleine röntgenuitbarsting van het superzware zwarte gat, dat bekendstaat als Sagittarius A*, waargenomen. De opflakkeringen, waarbij Sgr A* enkele keren tot bijna honderd keer zoveel röntgenstraling produceert als normaal, duren een paar uur. De uitbarstingen zijn ook gezien in infraroodgegevens van de Europese Very Large Telescope in Chili.
Volgens de astronomen die de Chandra-gegevens hebben geanalyseerd, zijn de röntgenuitbarstingen verklaarbaar als Sgr A* omgeven is door een wolk van biljoenen kometen en planetoïden die aan sterren zijn ontfutseld. Planetoïden die binnen ongeveer 150 miljoen kilometer van het zwarte gat komen, worden door de sterke getijkrachten ter plaatse verbrijzeld. En hun brokstukken zouden bij hun tocht door het hete gas rond Sgr A* verdampen en een röntgenuitbarsting veroorzaken.
De astronomen schatten dat er planetoïden groter dan ongeveer tien kilometer nodig zijn om de waargenomen röntgenuitbarstingen te verklaren. Het zwarte gat slokt misschien ook kleinere exemplaren op, maar uitbarstingen die deze opleveren zijn te zwak om door Chandra gedetecteerd te worden.
NASA's Chandra Finds Milky Way's Black Hole Grazing on Asteroids", "slug": "zwart-gat-in-melkwegcentrum-verslindt-planetoden", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 2, 8, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-02-08 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Zwart gat in Melkwegcentrum verslindt planetoïden"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/astronomen-bepalen-kleur-van-de-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen van de universiteit van Pittsburgh hebben vastgesteld dat de naam 'Melkweg' voor ons melkwegstelsel meer dan gepast is. Een nieuwe kleurbepaling laat namelijk zien dat de Melkweg ongeveer zo wit is als pasgevallen sneeuw.
Het bepalen van de kleur van de Melkweg lijkt een nogal triviale onderneming, maar wordt bemoeilijkt door het feit dat wij ons stelsel niet van een afstand kunnen bekijken. Hierdoor wordt onze indruk van de Melkweg verstoord door naburige gas- en stofwolken. Het overzicht ontbreekt.
Om dat probleem te omzeilen, hebben de astronomen de kolossale database van de Sloan Digital Sky Survey (SDSS) doorgespit op andere sterrenstelsels die sterke overeenkomsten met de Melkweg vertonen. Daarbij is met name gelet op het aantal sterren in deze stelsels en het tempo waarin zij nieuwe sterren produceren - twee factoren die bepalend zijn voor de helderheid en kleur.
Uit het onderzoek blijkt dat ons melkwegstelsel ongeveer het midden houdt tussen de rode sterrenstelsels, die vrijwel geen nieuwe sterren produceren, en de blauwe sterrenstelsels, die rijk zijn aan jonge, hete sterren. Dat betekent dat hoewel ons stelsel nog wel nieuwe sterren produceert, de stervormingsactiviteit wel afneemt. Over enkele miljarden zal de Melkweg waarschijnlijk een veel saaier sterrenstelsel zijn geworden, dat grotendeels uit sterren van middelbare leeftijd bestaat.
Astronomers Determine Color of Milky Way Galaxy"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astronomen bepalen kleur van de Melkweg", "pk_id": 33805, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Astronomen van de universiteit van Pittsburgh hebben vastgesteld dat de naam 'Melkweg' voor ons melkwegstelsel meer dan gepast is. Een nieuwe kleurbepaling laat namelijk zien dat de Melkweg ongeveer zo wit is als pasgevallen sneeuw.
Het bepalen van de kleur van de Melkweg lijkt een nogal triviale onderneming, maar wordt bemoeilijkt door het feit dat wij ons stelsel niet van een afstand kunnen bekijken. Hierdoor wordt onze indruk van de Melkweg verstoord door naburige gas- en stofwolken. Het overzicht ontbreekt.
Om dat probleem te omzeilen, hebben de astronomen de kolossale database van de Sloan Digital Sky Survey (SDSS) doorgespit op andere sterrenstelsels die sterke overeenkomsten met de Melkweg vertonen. Daarbij is met name gelet op het aantal sterren in deze stelsels en het tempo waarin zij nieuwe sterren produceren - twee factoren die bepalend zijn voor de helderheid en kleur.
Uit het onderzoek blijkt dat ons melkwegstelsel ongeveer het midden houdt tussen de rode sterrenstelsels, die vrijwel geen nieuwe sterren produceren, en de blauwe sterrenstelsels, die rijk zijn aan jonge, hete sterren. Dat betekent dat hoewel ons stelsel nog wel nieuwe sterren produceert, de stervormingsactiviteit wel afneemt. Over enkele miljarden zal de Melkweg waarschijnlijk een veel saaier sterrenstelsel zijn geworden, dat grotendeels uit sterren van middelbare leeftijd bestaat.
Astronomers Determine Color of Milky Way Galaxy", "slug": "astronomen-bepalen-kleur-van-de-melkweg", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 1, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-01-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astronomen bepalen kleur van de Melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/sloan-survey-werpt-nieuw-licht-op-dikke-schijf-van/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Uit metingen van de Sloan Digital Sky Survey III blijkt dat sterren in de zogeheten 'dikke schijf' van het Melkwegstelsel allemaal relatief arm zijn aan 'metalen' - elementen zwaarder dan waterstof en helium. Daarbij is er geen verschil tussen sterren dicht bij het centrum van het Melkwegstelsel en sterren in de buitengebieden. In de centrale dunne schijf van het Melkwegstelel, waarin ook de meeste gasnevels en stervormingsgebieden voorkomen, is die afhankelijkheid er wél: sterren op grote afstand van het centrum bevatten minder zware elementen dan sterren in de buurt van de Melkwegkern. Dat doet vermoeden dat de buitendelen van de dunne schijf jonger zijn dan de binnendelen, omdat het metaalgehalte van sterren binnen een bepaalde populatie pas in de loop van de tijd langzaam toeneemt. \r\n
De nieuwe resultaten zijn verkregen in het kader van het SEGUE-2 programma (Sloan Extension for Galactic Understanding and Exploration), waarbij van 118.000 sterren in het Melkwegstelsel nauwkeurig de positie, ruimtelijke beweging en scheikundige samenstelling is onderzocht. De resultaten zijn gepresenteerd op de 219e bijeenkomst van de American Astronomical Society in Austin, Texas. \r\n
Volgens Judy Cheng van de Universiteit van Californië in Santa Cruz zijn er twee mogelijke verklaringen voor de waargenomen eigenschappen van de dikke schijf: òf de schijf is in korte tijd ontstaan, waardoor alle delen van de schijf dezelfde leeftijdsopbouw hebben, òf de verschillende delen van de schijf zijn op een efficiënte wijze dooreengeroerd, waardoor de leeftijdsverschillen niet langer waarneembaar zijn. Dat zou bijvoorbeeld het gevolg kunnen zijn geweest van botsingen met kleinere dwergstelsels.
http://www.sdss3.org/press/20120109.wander.php"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Sloan-survey werpt nieuw licht op dikke schijf van Melkwegstelsel", "pk_id": 33797, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Uit metingen van de Sloan Digital Sky Survey III blijkt dat sterren in de zogeheten 'dikke schijf' van het Melkwegstelsel allemaal relatief arm zijn aan 'metalen' - elementen zwaarder dan waterstof en helium. Daarbij is er geen verschil tussen sterren dicht bij het centrum van het Melkwegstelsel en sterren in de buitengebieden. In de centrale dunne schijf van het Melkwegstelel, waarin ook de meeste gasnevels en stervormingsgebieden voorkomen, is die afhankelijkheid er wél: sterren op grote afstand van het centrum bevatten minder zware elementen dan sterren in de buurt van de Melkwegkern. Dat doet vermoeden dat de buitendelen van de dunne schijf jonger zijn dan de binnendelen, omdat het metaalgehalte van sterren binnen een bepaalde populatie pas in de loop van de tijd langzaam toeneemt. \r\n
De nieuwe resultaten zijn verkregen in het kader van het SEGUE-2 programma (Sloan Extension for Galactic Understanding and Exploration), waarbij van 118.000 sterren in het Melkwegstelsel nauwkeurig de positie, ruimtelijke beweging en scheikundige samenstelling is onderzocht. De resultaten zijn gepresenteerd op de 219e bijeenkomst van de American Astronomical Society in Austin, Texas. \r\n
Volgens Judy Cheng van de Universiteit van Californië in Santa Cruz zijn er twee mogelijke verklaringen voor de waargenomen eigenschappen van de dikke schijf: òf de schijf is in korte tijd ontstaan, waardoor alle delen van de schijf dezelfde leeftijdsopbouw hebben, òf de verschillende delen van de schijf zijn op een efficiënte wijze dooreengeroerd, waardoor de leeftijdsverschillen niet langer waarneembaar zijn. Dat zou bijvoorbeeld het gevolg kunnen zijn geweest van botsingen met kleinere dwergstelsels.
http://www.sdss3.org/press/20120109.wander.php", "slug": "sloan-survey-werpt-nieuw-licht-op-dikke-schijf-van", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:59", "url": "http://www.sdss.org/", "type": "source", "title": "Sloan Digital Sky Survey"}], "location": [], "start_date_tuple": [2012, 1, 9, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2012-01-09 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Sloan-survey werpt nieuw licht op dikke schijf van Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/mysterieuze-ultra-compacte-dwergstelsels-zijn-bolv/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De mysterieuze ultra-compacte dwergsterrenstelsels (Ultra Compact Dwarfs, UCD's) die de afgelopen jaren zijn ontdekt in en rond enkele grote sterrenstelsels, blijken in feite gewoon zware bolvormige sterrenhopen te zijn. Dat volgt uit een statistisch onderzoek van Europese astronomen, uitgevoerd op basis van waarnemingen met de Very Large Telescope in Chili, en gepubliceerd in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics . \r\n
UCD's zijn compacte verzamelingen van meer dan één miljoen zonsmassa's, met afmetingen van enkele tientallen tot hooguit een paar honderd lichtjaar. Tot nu toe was onduidelijk of het de grootste exemplaren van bolvormige sterrenhopen zijn, of kleine exemplaren van dwergsterrenstelsels, mogelijk vervormd door getijdenkrachten. \r\n
Statistisch onderzoek aan de eigenschappen van enkele honderden UCD's lijkt nu uit te wijzen dat de compacte dwergen inderdaad grote, zware bolvormige sterrenhopen zijn. Volgens de sterrenkundigen is er dan ook geen noodzaak voor het opstellen van een alternatief ontstaansscenario voor de compacte dwergen.
Persbericht Astronomy & Astrophysics"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Mysterieuze ultra-compacte dwergstelsels zijn bolvormige sterrenhopen", "pk_id": 33757, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De mysterieuze ultra-compacte dwergsterrenstelsels (Ultra Compact Dwarfs, UCD's) die de afgelopen jaren zijn ontdekt in en rond enkele grote sterrenstelsels, blijken in feite gewoon zware bolvormige sterrenhopen te zijn. Dat volgt uit een statistisch onderzoek van Europese astronomen, uitgevoerd op basis van waarnemingen met de Very Large Telescope in Chili, en gepubliceerd in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics . \r\n
UCD's zijn compacte verzamelingen van meer dan één miljoen zonsmassa's, met afmetingen van enkele tientallen tot hooguit een paar honderd lichtjaar. Tot nu toe was onduidelijk of het de grootste exemplaren van bolvormige sterrenhopen zijn, of kleine exemplaren van dwergsterrenstelsels, mogelijk vervormd door getijdenkrachten. \r\n
Statistisch onderzoek aan de eigenschappen van enkele honderden UCD's lijkt nu uit te wijzen dat de compacte dwergen inderdaad grote, zware bolvormige sterrenhopen zijn. Volgens de sterrenkundigen is er dan ook geen noodzaak voor het opstellen van een alternatief ontstaansscenario voor de compacte dwergen.
Persbericht Astronomy & Astrophysics", "slug": "mysterieuze-ultra-compacte-dwergstelsels-zijn-bolv", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 12, 19, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-12-19 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Mysterieuze ultra-compacte dwergstelsels zijn bolvormige sterrenhopen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/balk-in-centrum-melkwegstelsel-geeft-geheimen-prij/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Amerikaanse sterrenkundigen hebben gedetailleerde metingen verricht aan de rotatie van de 'balk' in het centrum van ons Melkwegstelsel. Net zoals sommige andere sterrenstelsels bevat ook ons eigen Melkwegstelsel een vrij langgerekte centrale structuur, bestaande uit oude sterren - de zogeheten balk. In het geval van het Melkwegstelsel wijst één uiteinde van die balk min of meer in de richting van de zon. \r\n
Met de 4-meter Blanco-telescoop op het Cerro Tololo Interamerican Observatory in Chili zijn de afgelopen vier jaar metingen verricht aan de bewegingen van meer dan tienduizend oude, rode sterren in de balk. Hieruit kon worden afgeleid dat hij een 'cylindrische' rotatie vertoont, als een liggend wc-rolletje waarbij we tegen één uiteinde aankijken. \r\n
De waargenomen rotatie van de Melkwegbalk komt goed overeen met Chinese modelberekeningen waarin wordt aangenomen dat de balk is ontstaan uit een oorspronkelijke zware schijf van sterren. Tot nu toe was weinig met zekerheid bekend over de vorming van balkspiraalstelsels. \r\n
De nieuwe metingen worden binnenkort gepubliceerd in The Astronomical Journal.
http://www.noao.edu/news/2011/pr1109.php"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Balk in centrum Melkwegstelsel geeft geheimen prijs", "pk_id": 33756, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Amerikaanse sterrenkundigen hebben gedetailleerde metingen verricht aan de rotatie van de 'balk' in het centrum van ons Melkwegstelsel. Net zoals sommige andere sterrenstelsels bevat ook ons eigen Melkwegstelsel een vrij langgerekte centrale structuur, bestaande uit oude sterren - de zogeheten balk. In het geval van het Melkwegstelsel wijst één uiteinde van die balk min of meer in de richting van de zon. \r\n
Met de 4-meter Blanco-telescoop op het Cerro Tololo Interamerican Observatory in Chili zijn de afgelopen vier jaar metingen verricht aan de bewegingen van meer dan tienduizend oude, rode sterren in de balk. Hieruit kon worden afgeleid dat hij een 'cylindrische' rotatie vertoont, als een liggend wc-rolletje waarbij we tegen één uiteinde aankijken. \r\n
De waargenomen rotatie van de Melkwegbalk komt goed overeen met Chinese modelberekeningen waarin wordt aangenomen dat de balk is ontstaan uit een oorspronkelijke zware schijf van sterren. Tot nu toe was weinig met zekerheid bekend over de vorming van balkspiraalstelsels. \r\n
De nieuwe metingen worden binnenkort gepubliceerd in The Astronomical Journal.
http://www.noao.edu/news/2011/pr1109.php", "slug": "balk-in-centrum-melkwegstelsel-geeft-geheimen-prij", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.noao.edu/", "type": "source", "title": "National Optical Astronomy Observatory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 12, 19, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-12-19 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Balk in centrum Melkwegstelsel geeft geheimen prijs"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/verwacht-in-2013-lichtshow-in-de-kern-van-het-melk/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\r\n
Wel eens iets in een zwart gat zien vallen? Astronoom Stefan Gillessen van het Duitse Max Planck Instituut voor Buitenaardse Fysica ook niet. Maar dat gaat niet lang meer duren. Gillessen en zijn collega’s ontdekten een kosmische wolk van gas en stof die met een snelheid van ruim tweeduizend kilometer per seconde afstevent op het kolossale zwarte gat in de kern van ons eigen Melkwegstelsel. Midden 2013 verwachten de sterrenkundigen een bescheiden kosmische lichtshow, zo schrijven ze deze week in Nature. \r\n
De ijle wolk is een paar keer zo groot als ons zonnestelsel en bevat even veel materiaal als drie aardbollen. Hij heeft een temperatuur van 2800 graden. Op infraroodfoto’s die gemaakt zijn met de Europese Very Large Telescope in Chili is hij te zien als een klein, zwak lichtvlekje. De baan is nauwkeurig opgemeten; over anderhalf jaar vliegt hij ‘rakelings’ langs het zwarte gat, op een afstand van ‘slechts’ veertig miljard kilometer. \r\n
‘We verwachten dat er schokgolven in de wolk ontstaan, waardoor hij zo heet wordt dat hij röntgenstraling gaat uitzenden,’ zegt Gillessen. Door de getijdenkrachten van het zwarte gat (dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon) zal de wolk uiteenvallen. Een deel van het gas verdwijnt vermoedelijk in het zwarte gat. Niemand weet precies wat dat voor gevolgen heeft. Sterrenkundigen zullen alle grote telescopen op aarde en in de ruimte in stelling brengen om het spektakel te bestuderen. \r\n
Het team van Gillessen, onder leiding van Reinhard Genzel, zag de afgelopen twintig jaar al hoe afzonderlijke sterren in langgerekte banen rond het onzichtbare zwarte gat zwieren. Volgens Gillessen zijn er aanwijzingen dat er ongeveer driehonderd jaar geleden ook een ster of een gaswolk door het zwarte gat werd opgeslokt. ‘De röntgenecho’s daarvan zijn nog steeds zichtbaar,’ zegt hij."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Verwacht in 2013: lichtshow in de kern van het Melkwegstelsel", "pk_id": 31645, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\r\n
Wel eens iets in een zwart gat zien vallen? Astronoom Stefan Gillessen van het Duitse Max Planck Instituut voor Buitenaardse Fysica ook niet. Maar dat gaat niet lang meer duren. Gillessen en zijn collega’s ontdekten een kosmische wolk van gas en stof die met een snelheid van ruim tweeduizend kilometer per seconde afstevent op het kolossale zwarte gat in de kern van ons eigen Melkwegstelsel. Midden 2013 verwachten de sterrenkundigen een bescheiden kosmische lichtshow, zo schrijven ze deze week in Nature. \r\n
De ijle wolk is een paar keer zo groot als ons zonnestelsel en bevat even veel materiaal als drie aardbollen. Hij heeft een temperatuur van 2800 graden. Op infraroodfoto’s die gemaakt zijn met de Europese Very Large Telescope in Chili is hij te zien als een klein, zwak lichtvlekje. De baan is nauwkeurig opgemeten; over anderhalf jaar vliegt hij ‘rakelings’ langs het zwarte gat, op een afstand van ‘slechts’ veertig miljard kilometer. \r\n
‘We verwachten dat er schokgolven in de wolk ontstaan, waardoor hij zo heet wordt dat hij röntgenstraling gaat uitzenden,’ zegt Gillessen. Door de getijdenkrachten van het zwarte gat (dat vier miljoen keer zo zwaar is als de zon) zal de wolk uiteenvallen. Een deel van het gas verdwijnt vermoedelijk in het zwarte gat. Niemand weet precies wat dat voor gevolgen heeft. Sterrenkundigen zullen alle grote telescopen op aarde en in de ruimte in stelling brengen om het spektakel te bestuderen. \r\n
Het team van Gillessen, onder leiding van Reinhard Genzel, zag de afgelopen twintig jaar al hoe afzonderlijke sterren in langgerekte banen rond het onzichtbare zwarte gat zwieren. Volgens Gillessen zijn er aanwijzingen dat er ongeveer driehonderd jaar geleden ook een ster of een gaswolk door het zwarte gat werd opgeslokt. ‘De röntgenecho’s daarvan zijn nog steeds zichtbaar,’ zegt hij.", "slug": "verwacht-in-2013-lichtshow-in-de-kern-van-het-melk", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 12, 16, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-12-16 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Verwacht in 2013: lichtshow in de kern van het Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/galactisch-zwart-gat-wordt-gevoerd/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen hebben, met ESO's Very Large Telescope, een gaswolk van enkele aardmassa's ontdekt, die steeds sneller in de richting van het zwarte gat in het centrum van de Melkweg beweegt. Het is voor het eerst dat wordt waargenomen hoe zo'n tot ondergang gedoemde gaswolk een superzwaar zwart gat nadert (Nature (online), 14 december).
De huidige snelheid van de gaswolk bedraagt meer dan acht miljoen kilometer per uur, wat bijna tweemaal zo snel is als zeven jaar geleden. Hij volgt een zeer langgerekte baan en zal de waarnemingshorizon van het zwarte gat, dat officieel Sagittarius A* heet, medio 2013 tot op slechts ongeveer veertig miljard kilometer naderen.
Naar verwachting zal de gaswolk, naarmate de ontmoeting met het vier miljoen zonsmassa's zware zwarte gat nadert, steeds heter worden en ook röntgenstraling gaan uitzenden. Tegelijkertijd zal de gaswolk aan flarden worden getrokken: nu al is te zien hoe hij begint te rafelen. Er is momenteel verder weinig materiaal in de buurt van het zwarte gat, dus deze nieuwe prooi zal zijn belangrijkste brandstof zijn voor de komende jaren.
Waar de gaswolk vandaan komt, is niet helemaal duidelijk. Maar mogelijk bestaat hij uit materiaal dat afkomstig is van naburige jonge, zware sterren die hevige sterrenwinden produceren en dus letterlijk hun gas weg blazen.
Maaltijd voor zwart gat komt snel dichterbij"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Galactisch zwart gat wordt gevoerd", "pk_id": 33747, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "Astronomen hebben, met ESO's Very Large Telescope, een gaswolk van enkele aardmassa's ontdekt, die steeds sneller in de richting van het zwarte gat in het centrum van de Melkweg beweegt. Het is voor het eerst dat wordt waargenomen hoe zo'n tot ondergang gedoemde gaswolk een superzwaar zwart gat nadert (Nature (online), 14 december).
De huidige snelheid van de gaswolk bedraagt meer dan acht miljoen kilometer per uur, wat bijna tweemaal zo snel is als zeven jaar geleden. Hij volgt een zeer langgerekte baan en zal de waarnemingshorizon van het zwarte gat, dat officieel Sagittarius A* heet, medio 2013 tot op slechts ongeveer veertig miljard kilometer naderen.
Naar verwachting zal de gaswolk, naarmate de ontmoeting met het vier miljoen zonsmassa's zware zwarte gat nadert, steeds heter worden en ook röntgenstraling gaan uitzenden. Tegelijkertijd zal de gaswolk aan flarden worden getrokken: nu al is te zien hoe hij begint te rafelen. Er is momenteel verder weinig materiaal in de buurt van het zwarte gat, dus deze nieuwe prooi zal zijn belangrijkste brandstof zijn voor de komende jaren.
Waar de gaswolk vandaan komt, is niet helemaal duidelijk. Maar mogelijk bestaat hij uit materiaal dat afkomstig is van naburige jonge, zware sterren die hevige sterrenwinden produceren en dus letterlijk hun gas weg blazen.
Maaltijd voor zwart gat komt snel dichterbij", "slug": "galactisch-zwart-gat-wordt-gevoerd", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 12, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-12-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Galactisch zwart gat wordt gevoerd"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/magnetische-velden-van-melkweg-in-kaart-gebracht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Wetenschappers van het Max-Planck-Institut für Astrophysik hebben een nieuwe, gedetailleerde kaart gepresenteerd van de magnetische structuur van de Melkweg. Voor het samenstellen van de kaart, die niet alleen informatie bevat over magnetische structuren maar ook over turbulenties in het galactische gas, zijn meer dan 41.000 afzonderlijke metingen gebruikt.
Net als alle sterrenstelsels is ons Melkwegstelsel doordrongen van magnetische velden. De oorsprong van die velden is nog onduidelijk, maar aangenomen wordt dat ze ontstaan door dynamoprocessen die vergelijkbaar zijn met die in de vloeibare ijzerkern van de aarde.
Als licht (of een andere vorm van straling) door een gemagnetiseerd medium gaat, wordt het gepolariseerd, wat wil zeggen dat het vlak waarin de lichtgolven op en neer gaan een stukje draait. Hoe sterker het magnetische veld, des te sterker de polarisatie.
Om de magnetische velden van de Melkweg in kaart te brengen, hebben de wetenschappers de polarisatie gemeten van radiogolven die afkomstig zijn van objecten ver buiten ons Melkwegstelsel. Om een compleet beeld van de magnetische velden in de Melkweg te krijgen, moesten dus talrijke bronnen, verdeeld over de hele hemel, worden waargenomen.
New all-sky map shows the magnetic fields of the Milky Way with the highest precision"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Magnetische velden van Melkweg in kaart gebracht", "pk_id": 33715, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Wetenschappers van het Max-Planck-Institut für Astrophysik hebben een nieuwe, gedetailleerde kaart gepresenteerd van de magnetische structuur van de Melkweg. Voor het samenstellen van de kaart, die niet alleen informatie bevat over magnetische structuren maar ook over turbulenties in het galactische gas, zijn meer dan 41.000 afzonderlijke metingen gebruikt.
Net als alle sterrenstelsels is ons Melkwegstelsel doordrongen van magnetische velden. De oorsprong van die velden is nog onduidelijk, maar aangenomen wordt dat ze ontstaan door dynamoprocessen die vergelijkbaar zijn met die in de vloeibare ijzerkern van de aarde.
Als licht (of een andere vorm van straling) door een gemagnetiseerd medium gaat, wordt het gepolariseerd, wat wil zeggen dat het vlak waarin de lichtgolven op en neer gaan een stukje draait. Hoe sterker het magnetische veld, des te sterker de polarisatie.
Om de magnetische velden van de Melkweg in kaart te brengen, hebben de wetenschappers de polarisatie gemeten van radiogolven die afkomstig zijn van objecten ver buiten ons Melkwegstelsel. Om een compleet beeld van de magnetische velden in de Melkweg te krijgen, moesten dus talrijke bronnen, verdeeld over de hele hemel, worden waargenomen.
New all-sky map shows the magnetic fields of the Milky Way with the highest precision", "slug": "magnetische-velden-van-melkweg-in-kaart-gebracht", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://www.mpia-hd.mpg.de/", "type": "source", "title": "Max-Planck Institut für Astronomie"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 12, 6, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-12-06 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Magnetische velden van Melkweg in kaart gebracht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ruimtesonde-voyager-biedt-unieke-kijk-op-de-melkwe/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De oude Voyager-ruimtesondes hebben een unieke astronomische waarneming gedaan. Door hun grote afstand tot de zon kunnen de ruimtesonde een soort licht van de Melkweg zien dat vanaf de aarde niet waarneembaar is (Science, 2 december).
De Voyagers werden in 1977 gelanceerd voor een verkenningstocht langs de buitenplaneten en naderen inmiddels de grenzen van ons zonnestelsel. Het licht dat zij gedetecteerd hebben, is zogeheten Lyman-alfa-straling. Deze ultraviolette straling, afkomstig van 'aangeslagen' waterstofatomen, speelt een belangrijke rol bij het onderzoek van stervormingsgebieden.
Het ironische is dat we vanaf de aarde, dankzij de kosmologische roodverschuiving, wél de Lyman-alfa-straling van verre sterrenstelsels kunnen waarnemen, maar niet die van onze eigen Melkweg. Dat komt doordat ook de zon een heldere bron van deze straling is, en de zwakke gloed van de Melkweg doet verbleken.
Vanuit hun verre positie is het de Voyagers gelukt om wat Lyman-alfa-straling op te pikken die afkomstig is van stervormingsgebieden in ons Melkwegstelsel. De eerste Lyman-alfa-fotonen werden in 1993 door Voyager 1 geregistreerd, toen deze zich op ongeveer zes miljard kilometer van de zon bevond. De uv-detector waarmee dat gebeurde, is enkele jaren geleden overigens uitgeschakeld, om stroom te besparen.
Met de Voyager-gegevens kunnen astronomen een betere vergelijking maken tussen de stervormingsactiviteit in ons eigen Melkwegstelsel en die in verre sterrenstelsels.
Voyager space probes show outsiders' view of Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ruimtesonde Voyager biedt unieke kijk op de Melkweg", "pk_id": 33702, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De oude Voyager-ruimtesondes hebben een unieke astronomische waarneming gedaan. Door hun grote afstand tot de zon kunnen de ruimtesonde een soort licht van de Melkweg zien dat vanaf de aarde niet waarneembaar is (Science, 2 december).
De Voyagers werden in 1977 gelanceerd voor een verkenningstocht langs de buitenplaneten en naderen inmiddels de grenzen van ons zonnestelsel. Het licht dat zij gedetecteerd hebben, is zogeheten Lyman-alfa-straling. Deze ultraviolette straling, afkomstig van 'aangeslagen' waterstofatomen, speelt een belangrijke rol bij het onderzoek van stervormingsgebieden.
Het ironische is dat we vanaf de aarde, dankzij de kosmologische roodverschuiving, wél de Lyman-alfa-straling van verre sterrenstelsels kunnen waarnemen, maar niet die van onze eigen Melkweg. Dat komt doordat ook de zon een heldere bron van deze straling is, en de zwakke gloed van de Melkweg doet verbleken.
Vanuit hun verre positie is het de Voyagers gelukt om wat Lyman-alfa-straling op te pikken die afkomstig is van stervormingsgebieden in ons Melkwegstelsel. De eerste Lyman-alfa-fotonen werden in 1993 door Voyager 1 geregistreerd, toen deze zich op ongeveer zes miljard kilometer van de zon bevond. De uv-detector waarmee dat gebeurde, is enkele jaren geleden overigens uitgeschakeld, om stroom te besparen.
Met de Voyager-gegevens kunnen astronomen een betere vergelijking maken tussen de stervormingsactiviteit in ons eigen Melkwegstelsel en die in verre sterrenstelsels.
Voyager space probes show outsiders' view of Milky Way", "slug": "ruimtesonde-voyager-biedt-unieke-kijk-op-de-melkwe", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 12, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-12-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ruimtesonde Voyager biedt unieke kijk op de Melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/dwergstelsel-is-beest-met-vier-staarten/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen van de Cambridge-universiteit hebben ten zuiden van de Melkweg twee nieuwe sterrenstromen ontdekt die aan het Sagittarius-dwergstelsel zijn onttrokken. Eerder waren al twee van zulke 'staarten' van sterren ten noorden van de galactische evenaar ontdekt.
Het Sagittarius-dwergstelsel draait als een 'satelliet' om ons Melkwegstelsel. De sterrenstromen zijn het gevolg van de enorme getijdenkrachten die het kleine sterrenstelsel daarbij ondervindt. In feite is het Melkwegstelsel bezig om het dwergstelsel op te slokken. Het stelsel is in de loop van de laatste miljard jaar ongeveer de helft van zijn sterren en al zijn gas kwijtgeraakt.
De zuidelijke Sagittarius-stromen lijken niet gelijktijdig te zijn ontstaan. De sterren van de duidelijkst waarneembare stroom bevatten meer zware elementen dan die van de andere. Omdat latere generaties van sterren meer zware elementen bevatten dan hun voorgangers, moet de helderste van de twee zuidelijke staarten dus de jongste van de twee zijn.
A beast with 4 tails"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Dwergstelsel is 'beest met vier staarten'", "pk_id": 33694, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Astronomen van de Cambridge-universiteit hebben ten zuiden van de Melkweg twee nieuwe sterrenstromen ontdekt die aan het Sagittarius-dwergstelsel zijn onttrokken. Eerder waren al twee van zulke 'staarten' van sterren ten noorden van de galactische evenaar ontdekt.
Het Sagittarius-dwergstelsel draait als een 'satelliet' om ons Melkwegstelsel. De sterrenstromen zijn het gevolg van de enorme getijdenkrachten die het kleine sterrenstelsel daarbij ondervindt. In feite is het Melkwegstelsel bezig om het dwergstelsel op te slokken. Het stelsel is in de loop van de laatste miljard jaar ongeveer de helft van zijn sterren en al zijn gas kwijtgeraakt.
De zuidelijke Sagittarius-stromen lijken niet gelijktijdig te zijn ontstaan. De sterren van de duidelijkst waarneembare stroom bevatten meer zware elementen dan die van de andere. Omdat latere generaties van sterren meer zware elementen bevatten dan hun voorgangers, moet de helderste van de twee zuidelijke staarten dus de jongste van de twee zijn.
A beast with 4 tails", "slug": "dwergstelsel-is-beest-met-vier-staarten", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:53", "url": "http://www.cam.ac.uk/", "type": "source", "title": "University of Cambridge"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 11, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-11-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Dwergstelsel is 'beest met vier staarten'"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/negentig-jaar-oud-raadsel-houdt-astronomen-bezig/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen hebben, met de Gemini North-telescoop op Hawaï, dertien nieuwe absorptiebanden ontdekt in de spectra van sterren in het centrumgebied van ons Melkwegstelsel (Nature, 3 november). De absorptiebanden behoren tot de familie van de 'diffuse interstellaire banden' (DIB's) waarvan de oorzaak al negentig jaar onduidelijk is.
DIB's ontstaan door de absorptie van (ster)licht door moleculen in de interstellaire ruimte. Die absorptie resulteert in donkere banden op specifieke golflengten, van het ultraviolet tot het infrarood, in de spectra van sterren.
Door welke atomen en moleculen de honderden DIB's worden veroorzaakt is nog grotendeels onverklaard. Volgens de meest recente ideeën komen ze voor rekening van organische moleculen. Maar welke?
Het zal nog een hele toer worden om dat door middel van laboratoriumonderzoek uit te puzzelen. Er zijn namelijk ontelbare combinaties van moleculen, temperatuur en druk mogelijk.
Mysterious Absorption Lines Could Illuminate 90-year Puzzle"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Negentig jaar oud raadsel houdt astronomen bezig", "pk_id": 33635, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Astronomen hebben, met de Gemini North-telescoop op Hawaï, dertien nieuwe absorptiebanden ontdekt in de spectra van sterren in het centrumgebied van ons Melkwegstelsel (Nature, 3 november). De absorptiebanden behoren tot de familie van de 'diffuse interstellaire banden' (DIB's) waarvan de oorzaak al negentig jaar onduidelijk is.
DIB's ontstaan door de absorptie van (ster)licht door moleculen in de interstellaire ruimte. Die absorptie resulteert in donkere banden op specifieke golflengten, van het ultraviolet tot het infrarood, in de spectra van sterren.
Door welke atomen en moleculen de honderden DIB's worden veroorzaakt is nog grotendeels onverklaard. Volgens de meest recente ideeën komen ze voor rekening van organische moleculen. Maar welke?
Het zal nog een hele toer worden om dat door middel van laboratoriumonderzoek uit te puzzelen. Er zijn namelijk ontelbare combinaties van moleculen, temperatuur en druk mogelijk.
Mysterious Absorption Lines Could Illuminate 90-year Puzzle", "slug": "negentig-jaar-oud-raadsel-houdt-astronomen-bezig", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:07", "url": "http://www.rit.edu", "type": "source", "title": "Rochester Institute of Technology"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 11, 2, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-11-02 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Negentig jaar oud raadsel houdt astronomen bezig"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/vista-ontdekt-nieuwe-bolvormige-sterrenhopen/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Met de Europese VISTA-telescoop zijn twee nieuwe bolvormige sterrenhopen ontdekt, in het centrale deel van ons Melkwegstelsel. Bolvormige sterrenhopen behoren tot de oudste objecten in het Melkwegstelsel; het zijn min of meer bolvormige verzamelingen van minstens tienduizenden maar vaak zelfs honderdduizenden afzonderlijke sterren.\r\n
VISTA neemt het heelal waar op infrarode golflengten, en kan daardoor dwars door de absorberende stofwolken in het Melkwegstelsel kijken. Mede daardoor konden de twee nieuwe bolhopen (VVV CL001, dicht bij de reeds bekende bolhoop UKS1, en VVV CL002) ontdekt worden. Het totale aantal bekende bolvormige sterrenhopen in het Melkwegstelsel bedraagt nu 160.\r\n
Tijdens de VVV- survey (VISTA Variables in the Via Lactae) van het centrale deel van het Melkwegstelsel ontdekte VISTA ook een aantal open sterrenhopen: lossere verzamelingen van tientallen tot honderden pasgeboren sterren. Een daarvan, VVV CL003, bevindt zich (gezien vanaf de aarde) op ca. 15.000 lichtjaar áchter de kern van het Melkwegstelsel.
http://www.eso.org/public/netherlands/news/eso1141/"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "VISTA ontdekt nieuwe bolvormige sterrenhopen", "pk_id": 33598, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Met de Europese VISTA-telescoop zijn twee nieuwe bolvormige sterrenhopen ontdekt, in het centrale deel van ons Melkwegstelsel. Bolvormige sterrenhopen behoren tot de oudste objecten in het Melkwegstelsel; het zijn min of meer bolvormige verzamelingen van minstens tienduizenden maar vaak zelfs honderdduizenden afzonderlijke sterren.\r\n
VISTA neemt het heelal waar op infrarode golflengten, en kan daardoor dwars door de absorberende stofwolken in het Melkwegstelsel kijken. Mede daardoor konden de twee nieuwe bolhopen (VVV CL001, dicht bij de reeds bekende bolhoop UKS1, en VVV CL002) ontdekt worden. Het totale aantal bekende bolvormige sterrenhopen in het Melkwegstelsel bedraagt nu 160.\r\n
Tijdens de VVV- survey (VISTA Variables in the Via Lactae) van het centrale deel van het Melkwegstelsel ontdekte VISTA ook een aantal open sterrenhopen: lossere verzamelingen van tientallen tot honderden pasgeboren sterren. Een daarvan, VVV CL003, bevindt zich (gezien vanaf de aarde) op ca. 15.000 lichtjaar áchter de kern van het Melkwegstelsel.
http://www.eso.org/public/netherlands/news/eso1141/", "slug": "vista-ontdekt-nieuwe-bolvormige-sterrenhopen", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 10, 19, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-10-19 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "VISTA ontdekt nieuwe bolvormige sterrenhopen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/turbulentie-in-de-ruimte-blijkt-slangenkuil/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team astronomen, onder wie de Nijmeegse sterrenkundige Marijke Haverkorn, is er voor het eerst in geslaagd turbulentie in het interstellaire medium zichtbaar te maken. Met behulp van gepolariseerde radiostraling, en in het bijzonder de veranderingen daarin, ontdekten ze een verrassende structuur die zich het best laat vergelijken met een slangenkuil (Nature, 6 oktober).
Turbulentie zorgt ervoor dat chemische elementen uit ontplofte sterren worden gemengd met het interstellaire medium, kan stervorming stimuleren of juist voorkomen, en bepaalt de dynamica van de interstellaire gaswolken. Het is een belangrijk effect in het interstellaire gas, maar kan alleen indirect worden gemeten, bijvoorbeeld door het meten van de snelheidsverschillen in gaswolken.
De onderzoekers gebruikten de Australia Telescope Compact Array om de kleine veranderingen te meten in het gepolariseerde radiosignaal van een helder deel van de Melkweg op zo'n tienduizend lichtjaar van de aarde. De onderzoekers verwachtten dat de mate waarin het gepolariseerde signaal door de turbulentie werd gewijzigd een willekeurig patroon zou volgen. Tot hun verbazing kwam er echter een beeld tevoorschijn met duidelijke lijnstructuren.
Turbulentie in de ruimte blijkt slangenkuil"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Turbulentie in de ruimte blijkt slangenkuil", "pk_id": 33569, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een team astronomen, onder wie de Nijmeegse sterrenkundige Marijke Haverkorn, is er voor het eerst in geslaagd turbulentie in het interstellaire medium zichtbaar te maken. Met behulp van gepolariseerde radiostraling, en in het bijzonder de veranderingen daarin, ontdekten ze een verrassende structuur die zich het best laat vergelijken met een slangenkuil (Nature, 6 oktober).
Turbulentie zorgt ervoor dat chemische elementen uit ontplofte sterren worden gemengd met het interstellaire medium, kan stervorming stimuleren of juist voorkomen, en bepaalt de dynamica van de interstellaire gaswolken. Het is een belangrijk effect in het interstellaire gas, maar kan alleen indirect worden gemeten, bijvoorbeeld door het meten van de snelheidsverschillen in gaswolken.
De onderzoekers gebruikten de Australia Telescope Compact Array om de kleine veranderingen te meten in het gepolariseerde radiosignaal van een helder deel van de Melkweg op zo'n tienduizend lichtjaar van de aarde. De onderzoekers verwachtten dat de mate waarin het gepolariseerde signaal door de turbulentie werd gewijzigd een willekeurig patroon zou volgen. Tot hun verbazing kwam er echter een beeld tevoorschijn met duidelijke lijnstructuren.
Turbulentie in de ruimte blijkt slangenkuil", "slug": "turbulentie-in-de-ruimte-blijkt-slangenkuil", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.astronomie.nl/", "type": "source", "title": "Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 10, 5, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-10-05 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Turbulentie in de ruimte blijkt slangenkuil"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/navelstreng-verbindt-melkwegstelsel-met-naburige-c/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Australische astronomen hebben aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een uitgestrekt filament van donkere materie, dat de verbinding vormt tussen ons Melkwegstelsel en twee naburige clusters van sterrenstelsels.
Het bestaan van deze 'materiedraad' kwam aan het licht bij een nauwkeurig onderzoek van de ruimtelijke posities van de bolvormige sterrenhopen die om het Melkwegstelsel zwermen. Deze sterrenhopen blijken niet willekeurig over de ruimte verspreid te zijn, maar een vlak te vormen. Bovendien blijken de kleine sterrenstelsels die als satellieten om ons stelsel draaien zich in hetzelfde vlak te bevinden.
Dat vlak ligt vrij exact op de verbindingslijn tussen de Fornaxcluster en de Virgocluster, twee grote verzamelingen van sterrenstelsels op afstanden van respectievelijk 40 en 50 miljoen lichtjaar. Volgens de astronomen wijst dat erop dat de sterrenhopen en satellietstelsels de ligging aangeven van de 'navelstreng' die ons Melkwegstelsel bij zijn ontstaan van materie voorzag.
Die navelstreng zou dan deel uitmaken van het zogeheten kosmische web, dat uit lange filamenten van donkere materie bestaat. De zwaartekracht geleidt de normale materie waaruit sterren bestaan langs deze filamenten naar de grootste materieconcentraties, waar zich (clusters van) sterrenstelsels hebben gevormd.
Cosmic thread that binds us revealed"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "'Navelstreng' verbindt Melkwegstelsel met naburige clusters", "pk_id": 33541, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Australische astronomen hebben aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een uitgestrekt filament van donkere materie, dat de verbinding vormt tussen ons Melkwegstelsel en twee naburige clusters van sterrenstelsels.
Het bestaan van deze 'materiedraad' kwam aan het licht bij een nauwkeurig onderzoek van de ruimtelijke posities van de bolvormige sterrenhopen die om het Melkwegstelsel zwermen. Deze sterrenhopen blijken niet willekeurig over de ruimte verspreid te zijn, maar een vlak te vormen. Bovendien blijken de kleine sterrenstelsels die als satellieten om ons stelsel draaien zich in hetzelfde vlak te bevinden.
Dat vlak ligt vrij exact op de verbindingslijn tussen de Fornaxcluster en de Virgocluster, twee grote verzamelingen van sterrenstelsels op afstanden van respectievelijk 40 en 50 miljoen lichtjaar. Volgens de astronomen wijst dat erop dat de sterrenhopen en satellietstelsels de ligging aangeven van de 'navelstreng' die ons Melkwegstelsel bij zijn ontstaan van materie voorzag.
Die navelstreng zou dan deel uitmaken van het zogeheten kosmische web, dat uit lange filamenten van donkere materie bestaat. De zwaartekracht geleidt de normale materie waaruit sterren bestaan langs deze filamenten naar de grootste materieconcentraties, waar zich (clusters van) sterrenstelsels hebben gevormd.
Cosmic thread that binds us revealed", "slug": "navelstreng-verbindt-melkwegstelsel-met-naburige-c", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:49", "url": "http://www.anu.edu.au/", "type": "source", "title": "Australian National University"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 9, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-09-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "'Navelstreng' verbindt Melkwegstelsel met naburige clusters"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/spiraalstructuur-melkweg-door-botsing-ontstaan/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Computersimulaties door Amerikaanse astronomen laten zien dat de spiraalstructuur van ons Melkwegstelsel voor een belangrijk deel is veroorzaakt door een botsing met het (oorspronkelijk niet zo kleine) Sagittarius-dwergstelsel (Nature, 15 september).
Het Sagittarius-dwergstelsel is een moeilijk waarneembaar satellietstelsel van de Melkweg, dat pas in 1994 werd ontdekt. Uit de baan die het volgt blijkt dat het de afgelopen twee miljard jaar twee keer dwars door de melkwegschijf heen is gegaan en dat over tien miljoen jaar opnieuw zal doen.
Het dwergstelsel heeft daar een hoge prijs voor betaald. Het is het grootste deel van zijn sterren en (donkere) materie kwijtgeraakt, en is geen schim meer van wat het ooit is geweest.
Maar de botsingen hebben ook het Melkwegstelsel niet onberoerd gelaten, zo laten de computersimulaties zien. Zowel de centrale balk, de spiraalstructuur als de welving in de buitenste delen van melkwegschijf kunnen door deze ontmoetingen zijn veroorzaakt.
Eerdere pogingen om de structuur van ons sterrenstelsel te verklaren gingen er nog van uit dat er geen invloeden van buitenaf in het spel zijn geweest.
Milky Way's spiral arms are the product of an intergalactic collision course"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Spiraalstructuur Melkweg door botsing ontstaan", "pk_id": 33510, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Computersimulaties door Amerikaanse astronomen laten zien dat de spiraalstructuur van ons Melkwegstelsel voor een belangrijk deel is veroorzaakt door een botsing met het (oorspronkelijk niet zo kleine) Sagittarius-dwergstelsel (Nature, 15 september).
Het Sagittarius-dwergstelsel is een moeilijk waarneembaar satellietstelsel van de Melkweg, dat pas in 1994 werd ontdekt. Uit de baan die het volgt blijkt dat het de afgelopen twee miljard jaar twee keer dwars door de melkwegschijf heen is gegaan en dat over tien miljoen jaar opnieuw zal doen.
Het dwergstelsel heeft daar een hoge prijs voor betaald. Het is het grootste deel van zijn sterren en (donkere) materie kwijtgeraakt, en is geen schim meer van wat het ooit is geweest.
Maar de botsingen hebben ook het Melkwegstelsel niet onberoerd gelaten, zo laten de computersimulaties zien. Zowel de centrale balk, de spiraalstructuur als de welving in de buitenste delen van melkwegschijf kunnen door deze ontmoetingen zijn veroorzaakt.
Eerdere pogingen om de structuur van ons sterrenstelsel te verklaren gingen er nog van uit dat er geen invloeden van buitenaf in het spel zijn geweest.
Milky Way's spiral arms are the product of an intergalactic collision course", "slug": "spiraalstructuur-melkweg-door-botsing-ontstaan", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 9, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-09-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Spiraalstructuur Melkweg door botsing ontstaan"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/supercomputer-produceert-melkwegstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Theoretici zijn er voor het eerst in geslaagd om het ontstaan en de evolutie van een sterrenstelsel zoals ons eigen Melkwegstelsel tot in detail na te bootsen. Zulke computersimulaties worden gebruikt om de vorming van sterrenstelsels beter te begrijpen. Voor de nieuwe simulatie, Eris geheten, zijn multi-processor supercomputers in de Verenigde Staten en Zwitserland ingezet. In totaal waren meer dan 1,4 miljoen processoruren nodig.\r\n
Bij de simulatie van de geboorte van een sterrenstelsel worden zwaartekrachtsberekeningen losgelaten op tientallen miljoenen testdeeltjes die een grote wolk van voornamelijk donkere materie voorstellen. Die wolk stort onder zijn eigen gewicht ineen en begint te roteren. In eerdere simulaties konden op die manier wel bepaalde aspecten van sterrenstelsels worden nagebootst, maar een stelsel zoals ons eigen Melkwegstelsel, met een zware centrale schijf, bleek altijd moeilijk te reproduceren.\r\n
Dat dat met Eris nu wel is gelukt, is volgens de onderzoekers van de Universiteit van Californië in Santa Cruz en het Instituut voor Theoretische Fysica in Zürich te danken aan het gedetailleerd modelleren van de vorming en de evolutie van (zware) sterren. De geboorte en de explosieve dood van zulke sterren, in gebieden met een hoger-dan-gemiddelde dichtheid, blijken van grote invloed te kunnen zijn op de algehele structuur van een sterrenstelsel. De resultaten worden gepubliceerd in The Astrophysical Journal .\r\n
De nieuwe resultaten vormen een welkome ondersteuning voor de zogeheten cold dark matter -theorie. Die beweert dat het grootste deel van de materie in het heelal uit onzichtbare, mysterieuze elementaire deeltjes bestaat. De zorg dat de vorming van zware sterrenstelsels zoals het Melkwegstelsel met deze theorie niet verklaard zou kunnen worden, lijkt met de nieuwe simulaties te zijn weggenomen.
http://news.ucsc.edu/2011/08/eris-simulation.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Supercomputer produceert Melkwegstelsel", "pk_id": 33483, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Theoretici zijn er voor het eerst in geslaagd om het ontstaan en de evolutie van een sterrenstelsel zoals ons eigen Melkwegstelsel tot in detail na te bootsen. Zulke computersimulaties worden gebruikt om de vorming van sterrenstelsels beter te begrijpen. Voor de nieuwe simulatie, Eris geheten, zijn multi-processor supercomputers in de Verenigde Staten en Zwitserland ingezet. In totaal waren meer dan 1,4 miljoen processoruren nodig.\r\n
Bij de simulatie van de geboorte van een sterrenstelsel worden zwaartekrachtsberekeningen losgelaten op tientallen miljoenen testdeeltjes die een grote wolk van voornamelijk donkere materie voorstellen. Die wolk stort onder zijn eigen gewicht ineen en begint te roteren. In eerdere simulaties konden op die manier wel bepaalde aspecten van sterrenstelsels worden nagebootst, maar een stelsel zoals ons eigen Melkwegstelsel, met een zware centrale schijf, bleek altijd moeilijk te reproduceren.\r\n
Dat dat met Eris nu wel is gelukt, is volgens de onderzoekers van de Universiteit van Californië in Santa Cruz en het Instituut voor Theoretische Fysica in Zürich te danken aan het gedetailleerd modelleren van de vorming en de evolutie van (zware) sterren. De geboorte en de explosieve dood van zulke sterren, in gebieden met een hoger-dan-gemiddelde dichtheid, blijken van grote invloed te kunnen zijn op de algehele structuur van een sterrenstelsel. De resultaten worden gepubliceerd in The Astrophysical Journal .\r\n
De nieuwe resultaten vormen een welkome ondersteuning voor de zogeheten cold dark matter -theorie. Die beweert dat het grootste deel van de materie in het heelal uit onzichtbare, mysterieuze elementaire deeltjes bestaat. De zorg dat de vorming van zware sterrenstelsels zoals het Melkwegstelsel met deze theorie niet verklaard zou kunnen worden, lijkt met de nieuwe simulaties te zijn weggenomen.
http://news.ucsc.edu/2011/08/eris-simulation.html", "slug": "supercomputer-produceert-melkwegstelsel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:01", "url": "http://www.ucsc.edu/", "type": "source", "title": "University of California at Santa Cruz"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 8, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-08-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Supercomputer produceert Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegstelsel-krijgt-brandstof-van-buitenaf/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De stervorming in het Melkwegstelsel wordt op gang gehouden door de toevoer van nieuwe brandstof van buitenaf. Tot die conclusie komen wetenschappers van de universiteit van Notre Dam (VS) in Science (26 augustus).
Als de voorraad waterstofgas van het Melkwegstelsel niet voortdurend werd aangevuld, zou het snel gedaan zijn met de vorming van nieuwe sterren. Daarom bestond al het vermoeden dat grote wolken van geïoniseerd gas die op veel plaatsen aan de hemel worden waargenomen ons Melkwegstelsel regelmatig van vers gas voorzien.
Metingen met de Cosmic Origins Spectrograph (COS), een van de nieuwste instrumenten van de Hubble-ruimtetelescoop, bevestigen dat vermoeden. Met dat instrument zijn voor het eerst de afstanden van een aantal van die snel bewegende gaswolken gemeten. En daaruit blijkt dat zij deel uitmaken van de verre buitengebieden van ons Melkwegstelsel en grote hoeveelheden gas bevatten.
De metingen vormen verder een bevestiging van modellen die voorspelden dat gas dat naar het Melkwegstelsel toe valt, afremt naarmate het dichterbij komt en meer weerstand ondervindt van het daar al aanwezige gas. Gaswolken die zich dichterbij bevinden bewegen inderdaad minder snel dan hun verder weg gelegen soortgenoten.
Notre Dame astrophysicists identify missing fuel for Galactic star formation"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel krijgt brandstof van buitenaf", "pk_id": 33477, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De stervorming in het Melkwegstelsel wordt op gang gehouden door de toevoer van nieuwe brandstof van buitenaf. Tot die conclusie komen wetenschappers van de universiteit van Notre Dam (VS) in Science (26 augustus).
Als de voorraad waterstofgas van het Melkwegstelsel niet voortdurend werd aangevuld, zou het snel gedaan zijn met de vorming van nieuwe sterren. Daarom bestond al het vermoeden dat grote wolken van geïoniseerd gas die op veel plaatsen aan de hemel worden waargenomen ons Melkwegstelsel regelmatig van vers gas voorzien.
Metingen met de Cosmic Origins Spectrograph (COS), een van de nieuwste instrumenten van de Hubble-ruimtetelescoop, bevestigen dat vermoeden. Met dat instrument zijn voor het eerst de afstanden van een aantal van die snel bewegende gaswolken gemeten. En daaruit blijkt dat zij deel uitmaken van de verre buitengebieden van ons Melkwegstelsel en grote hoeveelheden gas bevatten.
De metingen vormen verder een bevestiging van modellen die voorspelden dat gas dat naar het Melkwegstelsel toe valt, afremt naarmate het dichterbij komt en meer weerstand ondervindt van het daar al aanwezige gas. Gaswolken die zich dichterbij bevinden bewegen inderdaad minder snel dan hun verder weg gelegen soortgenoten.
Notre Dame astrophysicists identify missing fuel for Galactic star formation", "slug": "melkwegstelsel-krijgt-brandstof-van-buitenaf", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 8, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-08-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkwegstelsel krijgt brandstof van buitenaf"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nieuwe-radioatlas-van-de-melkweg-is-af/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een Duits-Chinees team van astronomen hebben na tien jaar onderzoek een nieuwe atlas van het noordelijke deel van de Melkweg voltooid. Deze atlas is gebaseerd op gegevens die zijn verzameld met de 25-meter radiotelescoop bij de stad Ürümqi, in het noordwesten van China. Bij het samenstellen ervan zijn onder meer twee nog onbekende restanten van supernova-explosies ontdekt.
De 'radiokaart' toont de gepolariseerde radiostraling van ons sterrenstelsel op een golflengte van vijf gigahertz (een golflengte van zes centimeter). Dat is de hoogste frequentie ooit waarbij de Melkweg met een instrument op aarde is waargenomen. Gepolariseerde radiostraling bevat informatie over magnetische velden. Doel van het project was dan ook om het globale magnetische veld van de Melkweg in kaart te brengen.
Tijdens die activiteit zijn niet alleen twee nieuwe supernovaresten ontdekt, ook werden twee objecten waarvan aanvankelijk werd gedacht dat het supernovaresten waren ontmaskerd als andersoortige bronnen van radiostraling. Netto blijft de teller dus op dezelfde stand staan (270).
Ein Atlas der Milchstraße"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Nieuwe 'radioatlas' van de Melkweg is af", "pk_id": 33470, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een Duits-Chinees team van astronomen hebben na tien jaar onderzoek een nieuwe atlas van het noordelijke deel van de Melkweg voltooid. Deze atlas is gebaseerd op gegevens die zijn verzameld met de 25-meter radiotelescoop bij de stad Ürümqi, in het noordwesten van China. Bij het samenstellen ervan zijn onder meer twee nog onbekende restanten van supernova-explosies ontdekt.
De 'radiokaart' toont de gepolariseerde radiostraling van ons sterrenstelsel op een golflengte van vijf gigahertz (een golflengte van zes centimeter). Dat is de hoogste frequentie ooit waarbij de Melkweg met een instrument op aarde is waargenomen. Gepolariseerde radiostraling bevat informatie over magnetische velden. Doel van het project was dan ook om het globale magnetische veld van de Melkweg in kaart te brengen.
Tijdens die activiteit zijn niet alleen twee nieuwe supernovaresten ontdekt, ook werden twee objecten waarvan aanvankelijk werd gedacht dat het supernovaresten waren ontmaskerd als andersoortige bronnen van radiostraling. Netto blijft de teller dus op dezelfde stand staan (270).
Ein Atlas der Milchstraße", "slug": "nieuwe-radioatlas-van-de-melkweg-is-af", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:04", "url": "http://www.mpifr-bonn.mpg.de/index_e.html", "type": "source", "title": "Max-Planck-Institut für Radioastronomie"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 8, 23, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-08-23 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Nieuwe 'radioatlas' van de Melkweg is af"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/hubble-fotografeert-halssnoernevel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Hubble Space Telescope maakte onlangs deze foto van de 'Halssnoernevel' (PN G054.2-03.4), een recent ontdekte planetaire nevel op 15.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Pijl. De nevel is ongeveer tienduizend jaar geleden ontstaan toen één van de sterren in een zeer nauwe dubbelster opzwol, waardoor de begeleider in de buitenste gaslagen van de ster terecht kwam. Als gevolg van de wisselwerking tussen de twee sterren, die slechts een paar miljoen kilometer van elkaar zijn verwijderd, begon de opgezwollen ster steeds sneller te roteren, en werd er vooral in het evenaarvlak van de ster veel gas de ruimte in geblazen. De heldere 'parels' in de nevel zijn hete, compacte concentraties in dit weggeblazen sterrengas. De ring heeft een middellijn van bijna twintig biljoen kilometer. De foto werd op 2 juli gemaakt door de Wide Field Camera 3.
http://www.nasa.gov/mission_pages/hubble/science/necklace-nebula.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Hubble fotografeert 'Halssnoernevel'", "pk_id": 33455, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Hubble Space Telescope maakte onlangs deze foto van de 'Halssnoernevel' (PN G054.2-03.4), een recent ontdekte planetaire nevel op 15.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Pijl. De nevel is ongeveer tienduizend jaar geleden ontstaan toen één van de sterren in een zeer nauwe dubbelster opzwol, waardoor de begeleider in de buitenste gaslagen van de ster terecht kwam. Als gevolg van de wisselwerking tussen de twee sterren, die slechts een paar miljoen kilometer van elkaar zijn verwijderd, begon de opgezwollen ster steeds sneller te roteren, en werd er vooral in het evenaarvlak van de ster veel gas de ruimte in geblazen. De heldere 'parels' in de nevel zijn hete, compacte concentraties in dit weggeblazen sterrengas. De ring heeft een middellijn van bijna twintig biljoen kilometer. De foto werd op 2 juli gemaakt door de Wide Field Camera 3.
http://www.nasa.gov/mission_pages/hubble/science/necklace-nebula.html", "slug": "hubble-fotografeert-halssnoernevel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 8, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-08-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Hubble fotografeert 'Halssnoernevel'"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/herschel-ontdekt-zuurstofmoleculen-in-orionnevel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met de Europese ruimtetelescoop Herschel is voor het eerst moleculair zuurstof ontdekt in het heelal. De zuurstofmoleculen (O2, bestaande uit twee afzonderlijke zuurstofatomen) zijn aangetroffen in de Orionnevel, een kolossaal stervormingsgebied op ca. 1500 lichtjaar afstand van de aarde.\r\n\r\nOmdat zuurstof na waterstof en helium het meest voorkomende element in het heelal is, hebben sterrenkundigen altijd aangenomen dat ook de moleculaire vorm ervan veel in de kosmos moet voorkomen. De dampkring van de aarde bestaat bijvoorbeeld voor twintig procent uit moleculair zuurstof. Tot dusver was het bestaan van moleculair zuurstof in het heelal echter nooit ondubbelzinnig aangetoond; een detectie met de Zweedse Odin-telescoop, in 2007, is nooit bevestigd. Dat deed vermoeden dat de hoeveelheid moleculair zuurstof in het heelal veel geringer was dan verwacht.\r\n\r\nAstronomen nemen aan dat de zuurstofmoleculen 'onzichtbaar' blijven doordat ze vastvriezen aan het oppervlak van interstellaire stofdeeltjes, en deel gaan uitmaken van dunne ijslaagjes op die stofdeeltjes. Waar die deeltjes vervolgens worden bestraald door pasgeboren sterren, zou het ijs weer verdampen, en moeten ook de zuurstofmoleculen weer vrijkomen.\r\n\r\nDe waarnemingen van de infraroodruimtetelescoop Herschel, die in het voorjaar van 2009 is gelanceerd, lijken deze theorie te bevestigen, maar sterrenkundigen hebben nog steeds geen verklaring voor het feit dat de waargenomen hoeveelheden O2 echt veel geringer zijn dan wordt verwacht. Ook is nog niet duidelijk wat er nu zo bijzonder is aan de locaties in de Orionnevel waar de zuurstofmoleculen zijn aangetroffen.
http://www.esa.int/SPECIALS/Herschel/SEMUZDITPQG_0.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Herschel ontdekt zuurstofmoleculen in Orionnevel", "pk_id": 33439, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Met de Europese ruimtetelescoop Herschel is voor het eerst moleculair zuurstof ontdekt in het heelal. De zuurstofmoleculen (O2, bestaande uit twee afzonderlijke zuurstofatomen) zijn aangetroffen in de Orionnevel, een kolossaal stervormingsgebied op ca. 1500 lichtjaar afstand van de aarde.\r\n\r\nOmdat zuurstof na waterstof en helium het meest voorkomende element in het heelal is, hebben sterrenkundigen altijd aangenomen dat ook de moleculaire vorm ervan veel in de kosmos moet voorkomen. De dampkring van de aarde bestaat bijvoorbeeld voor twintig procent uit moleculair zuurstof. Tot dusver was het bestaan van moleculair zuurstof in het heelal echter nooit ondubbelzinnig aangetoond; een detectie met de Zweedse Odin-telescoop, in 2007, is nooit bevestigd. Dat deed vermoeden dat de hoeveelheid moleculair zuurstof in het heelal veel geringer was dan verwacht.\r\n\r\nAstronomen nemen aan dat de zuurstofmoleculen 'onzichtbaar' blijven doordat ze vastvriezen aan het oppervlak van interstellaire stofdeeltjes, en deel gaan uitmaken van dunne ijslaagjes op die stofdeeltjes. Waar die deeltjes vervolgens worden bestraald door pasgeboren sterren, zou het ijs weer verdampen, en moeten ook de zuurstofmoleculen weer vrijkomen.\r\n\r\nDe waarnemingen van de infraroodruimtetelescoop Herschel, die in het voorjaar van 2009 is gelanceerd, lijken deze theorie te bevestigen, maar sterrenkundigen hebben nog steeds geen verklaring voor het feit dat de waargenomen hoeveelheden O2 echt veel geringer zijn dan wordt verwacht. Ook is nog niet duidelijk wat er nu zo bijzonder is aan de locaties in de Orionnevel waar de zuurstofmoleculen zijn aangetroffen.
http://www.esa.int/SPECIALS/Herschel/SEMUZDITPQG_0.html", "slug": "herschel-ontdekt-zuurstofmoleculen-in-orionnevel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 8, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-08-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Herschel ontdekt zuurstofmoleculen in Orionnevel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ring-van-gas-ontdekt-in-hart-melkwegstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Nieuwe waarnemingen met de Europese infraroodsatelliet Herschel tonen een vreemde, verdraaide ring van gas en stof in het centrum van ons Melkwegstelsel. Slechts een paar delen van de ring, die zich over meer dan 600 lichtjaar uitstrekt, waren eerder bekend. Het is voor het eerst dat hij volledig in beeld is gebracht.
De ring ligt in het hart van de centrale 'balk' van het Melkwegstelsel - een langwerpig gebied van sterren en gaswolken. Deze balk is op zijn beurt weer ingebed in een nog grotere ring. Ook andere sterrenstelsels vertonen zulke balken en ringen.
Hoe deze structuren ontstaan is nog niet helemaal duidelijk, maar computersimulaties laten zien dat ze het gevolg kunnen zijn van zwaartekrachtsinteracties. Volgens sommige theorieën zijn balken het gevolg van interacties tussen verschillende sterrenstelsels. Zo zou de balk in het melkwegcentrum het gevolg kunnen zijn van de invloed van onze grote buur, het Andromedastelsel.
Twisted Tale of our Galaxy's Ring"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ring van gas ontdekt in hart Melkwegstelsel", "pk_id": 33419, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Nieuwe waarnemingen met de Europese infraroodsatelliet Herschel tonen een vreemde, verdraaide ring van gas en stof in het centrum van ons Melkwegstelsel. Slechts een paar delen van de ring, die zich over meer dan 600 lichtjaar uitstrekt, waren eerder bekend. Het is voor het eerst dat hij volledig in beeld is gebracht.
De ring ligt in het hart van de centrale 'balk' van het Melkwegstelsel - een langwerpig gebied van sterren en gaswolken. Deze balk is op zijn beurt weer ingebed in een nog grotere ring. Ook andere sterrenstelsels vertonen zulke balken en ringen.
Hoe deze structuren ontstaan is nog niet helemaal duidelijk, maar computersimulaties laten zien dat ze het gevolg kunnen zijn van zwaartekrachtsinteracties. Volgens sommige theorieën zijn balken het gevolg van interacties tussen verschillende sterrenstelsels. Zo zou de balk in het melkwegcentrum het gevolg kunnen zijn van de invloed van onze grote buur, het Andromedastelsel.
Twisted Tale of our Galaxy's Ring", "slug": "ring-van-gas-ontdekt-in-hart-melkwegstelsel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.jpl.nasa.gov/", "type": "source", "title": "Jet Propulsion Laboratory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 7, 19, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-07-19 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ring van gas ontdekt in hart Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/bolvormige-sterrenhoop-is-bron-van-gammastraling/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De bolvormige sterrenhoop Terzan 5 stelt astronomen voor een raadsel. Met de H.E.S.S.-telescoop in Namibië hebben zij uit de richting van dit object hoogenergetische gammastraling opgevangen. Het is voor het eerst dat een bolhoop als bron van zulke straling is herkend. Waarschijnlijk is de gammastraling afkomstig uit het buitenste deel van Terzan 5, maar haar exacte oorsprong is nog onduidelijk.
De bolhoop Terzan 5 in het sterrenbeeld Boogschutter is in verschillende opzichten een opmerkelijk exemplaar. Hij gaat schuil achter dichte stofwolken in de Melkweg en is daardoor zo onopvallend, dat hij pas in 1968 werd ontdekt. En anders dan andere bolhopen, compacte verzamelingen van duizenden sterren, beweegt hij niet in een wijde baan om het Melkwegstelsel, maar bevindt hij zich in het centrale deel ervan. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de sterren van Terzan 5 tot twee verschillende populaties behoren: een oude met een leeftijd van 12 miljard jaar oud en een jongere van zes miljard jaar.
Uit die bijzondere eigenschappen leiden onderzoekers af dat Terzan 5 eigenlijk geen bolvormige sterrenhoop is, maar het restant van een klein sterrenstelsel dat door het Melkwegstelsel is opgeslokt. En nu is er dus die raadselachtige gammastraling, waarvoor verschillende verklaringen denkbaar zijn. De meest waarschijnlijke kandidaten zijn een snel rondtollende neutronenster (ster) of het restant van een geëxplodeerde ster, die op de een of andere manier uit het centrale deel van Terzan 5 verbannen is.
Gammastrahlung von Terzan 5"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Bolvormige sterrenhoop is bron van gammastraling", "pk_id": 33373, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De bolvormige sterrenhoop Terzan 5 stelt astronomen voor een raadsel. Met de H.E.S.S.-telescoop in Namibië hebben zij uit de richting van dit object hoogenergetische gammastraling opgevangen. Het is voor het eerst dat een bolhoop als bron van zulke straling is herkend. Waarschijnlijk is de gammastraling afkomstig uit het buitenste deel van Terzan 5, maar haar exacte oorsprong is nog onduidelijk.
De bolhoop Terzan 5 in het sterrenbeeld Boogschutter is in verschillende opzichten een opmerkelijk exemplaar. Hij gaat schuil achter dichte stofwolken in de Melkweg en is daardoor zo onopvallend, dat hij pas in 1968 werd ontdekt. En anders dan andere bolhopen, compacte verzamelingen van duizenden sterren, beweegt hij niet in een wijde baan om het Melkwegstelsel, maar bevindt hij zich in het centrale deel ervan. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de sterren van Terzan 5 tot twee verschillende populaties behoren: een oude met een leeftijd van 12 miljard jaar oud en een jongere van zes miljard jaar.
Uit die bijzondere eigenschappen leiden onderzoekers af dat Terzan 5 eigenlijk geen bolvormige sterrenhoop is, maar het restant van een klein sterrenstelsel dat door het Melkwegstelsel is opgeslokt. En nu is er dus die raadselachtige gammastraling, waarvoor verschillende verklaringen denkbaar zijn. De meest waarschijnlijke kandidaten zijn een snel rondtollende neutronenster (ster) of het restant van een geëxplodeerde ster, die op de een of andere manier uit het centrale deel van Terzan 5 verbannen is.
Gammastrahlung von Terzan 5", "slug": "bolvormige-sterrenhoop-is-bron-van-gammastraling", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://www.mpia-hd.mpg.de/", "type": "source", "title": "Max-Planck Institut für Astronomie"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 6, 22, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-06-22 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Bolvormige sterrenhoop is bron van gammastraling"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/hubble-ontdekt-twee-generaties-sterren-in-bolhopen/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
In bolvormige sterrenhopen blijken twee generaties sterren voor te komen. Dat blijkt uit nieuwe waarnemingen met de Hubble Space Telescope, verricht door astronomen van de McMaster-universiteit in Hamilton (Ontario, Canada). Tot nu toe werd altijd aangenomen dat alle sterren in bolhopen tegelijkertijd zijn ontstaan.\r\n
Bolvormige sterrenhopen - grote verzamelingen van honderdduizenden oude sterren - behoren tot de oudste structure in ons Melkwegstelsel. De ontdekking dat niet alle sterren in een bolhoop tegelijkertijd zijn ontstaan, komt als een verrassing. De nieuwe waarnemingen, die deze week gepresenteerd worden op een bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society (CASCA) in London, Ontario, doen vermoeden dat de tweede generatie sterren ontstaan is uit gas dat door de eerste (grotere) generatie sterren de ruimte in is geblazen.\r\n
Onderzoeksleidster Alison Sills denkt dat er mogelijk een verband bestaat tussen de oorsprong van deze tweede generatie sterren in bolhopen en de aanwezigheid van zogeheten 'blauwe achterblijvers': sterren die als gevolg van onderlinge interacties en materie-overdracht heter (en dus blauwer) zijn dan je op basis van hun gevorderde leeftijd zou verwachten.
Homepage van onderzoeksleidster Alison Sills"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Hubble ontdekt twee generaties sterren in bolhopen", "pk_id": 33320, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}], "excerpt": "
In bolvormige sterrenhopen blijken twee generaties sterren voor te komen. Dat blijkt uit nieuwe waarnemingen met de Hubble Space Telescope, verricht door astronomen van de McMaster-universiteit in Hamilton (Ontario, Canada). Tot nu toe werd altijd aangenomen dat alle sterren in bolhopen tegelijkertijd zijn ontstaan.\r\n
Bolvormige sterrenhopen - grote verzamelingen van honderdduizenden oude sterren - behoren tot de oudste structure in ons Melkwegstelsel. De ontdekking dat niet alle sterren in een bolhoop tegelijkertijd zijn ontstaan, komt als een verrassing. De nieuwe waarnemingen, die deze week gepresenteerd worden op een bijeenkomst van de Canadian Astronomical Society (CASCA) in London, Ontario, doen vermoeden dat de tweede generatie sterren ontstaan is uit gas dat door de eerste (grotere) generatie sterren de ruimte in is geblazen.\r\n
Onderzoeksleidster Alison Sills denkt dat er mogelijk een verband bestaat tussen de oorsprong van deze tweede generatie sterren in bolhopen en de aanwezigheid van zogeheten 'blauwe achterblijvers': sterren die als gevolg van onderlinge interacties en materie-overdracht heter (en dus blauwer) zijn dan je op basis van hun gevorderde leeftijd zou verwachten.
Homepage van onderzoeksleidster Alison Sills", "slug": "hubble-ontdekt-twee-generaties-sterren-in-bolhopen", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:43", "url": "http://www.casca.ca/indexeng.html", "type": "source", "title": "Canadian Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 5, 30, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-05-30 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Hubble ontdekt twee generaties sterren in bolhopen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nieuwe-aanwijzingen-voor-interstellaire-roet-molec/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In een aards laboratorium zijn nieuwe aanwijzingen gevonden dat er 'roet-moleculen' voorkomen in de interstellaire ruimte. Deze 'polycyclische aromatische koolwaterstoffen' (PAKs), die ook aanwezig zijn in roet en uitlaatgassen, zijn grote, platte moleculen met de structuur van kippengaas: ze bestaan uit aaneengeregen koolstofmoleculen in een repeterend zeshoekpatroon. Wetenschappers van NASA's Ames Research Center in Moffet Field, Californië, hebben extreem gedetailleerde metingen verricht aan zulke PAKs, in een opstelling waarin de omstandigheden in de interstellaire ruimte nauwkeurig worden nagebootsts: vacuüm, extreem lage temperatuur, en energierijke straling. De laboratoriummetingen blijken een goede overeenkomst te vertonen met waarnemingen van sterren, waarin mysterieuze absorptielijnen en diffuse absorptiebanden zijn aangetroffen, vooral op infrarode golflengten. Er werd al langer aangenomen dat deze absorptielijnen en -banden veroorzaakt worden door PAKs, maar doordat nu ook metingen beschikbaar zijn in het optische en ultraviolette deel van het spectrum, is hierover veel meer zekerheid verkregen, aldus teamleider Farid Salama, die de resultaten vandaag presenteerde op de 218e bijeenkomst van de American Astronomical Society in Boston.
http://www.nasa.gov/centers/ames/news/releases/2011/11-35AR.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Nieuwe aanwijzingen voor interstellaire roet-moleculen", "pk_id": 33313, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In een aards laboratorium zijn nieuwe aanwijzingen gevonden dat er 'roet-moleculen' voorkomen in de interstellaire ruimte. Deze 'polycyclische aromatische koolwaterstoffen' (PAKs), die ook aanwezig zijn in roet en uitlaatgassen, zijn grote, platte moleculen met de structuur van kippengaas: ze bestaan uit aaneengeregen koolstofmoleculen in een repeterend zeshoekpatroon. Wetenschappers van NASA's Ames Research Center in Moffet Field, Californië, hebben extreem gedetailleerde metingen verricht aan zulke PAKs, in een opstelling waarin de omstandigheden in de interstellaire ruimte nauwkeurig worden nagebootsts: vacuüm, extreem lage temperatuur, en energierijke straling. De laboratoriummetingen blijken een goede overeenkomst te vertonen met waarnemingen van sterren, waarin mysterieuze absorptielijnen en diffuse absorptiebanden zijn aangetroffen, vooral op infrarode golflengten. Er werd al langer aangenomen dat deze absorptielijnen en -banden veroorzaakt worden door PAKs, maar doordat nu ook metingen beschikbaar zijn in het optische en ultraviolette deel van het spectrum, is hierover veel meer zekerheid verkregen, aldus teamleider Farid Salama, die de resultaten vandaag presenteerde op de 218e bijeenkomst van de American Astronomical Society in Boston.
http://www.nasa.gov/centers/ames/news/releases/2011/11-35AR.html", "slug": "nieuwe-aanwijzingen-voor-interstellaire-roet-molec", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 5, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-05-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Nieuwe aanwijzingen voor interstellaire roet-moleculen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/blauwe-achterblijvers-gevonden-in-kern-melkwegstel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
In het centrale deel van ons Melkwegstelsel zijn 42 zeldzame 'blauwe achterblijvers' gevonden - hete, blauwe sterren die er jonger uitzien dan ze in werkelijkheid zijn, en vergeleken met leeftijdsgenoten dus achter lijken te blijven in hun evolutie. De blauwe achterblijvers zijn ontdekt met de Hubble Space Telescope, tijdens een onderzoek dat in 2006 al werd uitgevoerd en dat gericht was op het opsporen van exoplaneten. \r\n
Blauwe achterblijvers zijn eerder ontdekt in sterrenhopen, maar nog nooit in de kern van ons eigen Melkwegstelsel. Ze ontstaan waarschijnlijk wanneer twee sterren om elkaar heen draaien, waarbij gas van de ene ster door de andere wordt opgezogen. Daarbij nemen druk en temperatuur toe, zodat kernfusiereacties in het inwendige zich in hoger tempo voltrekken, en de ster meer energie produceert dan verwacht zou worden voor zijn leeftijd. \r\n
Uit het Hubble-onderzoek blijkt verder dat er in het centrale deel van het Melkwegstelsel geen écht jonge sterren voorkomen. Dat werd ook niet verwacht: de Melkwegkern bevat vrijwel geen gas waaaruit nieuwe sterren zouden kunnen ontstaan. \r\n
Overigens zijn indertijd met het Hubble-onderzoek ook zestien kandidaat-exoplaneten gevonden.
http://hubblesite.org/newscenter/archive/releases/2011/16"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "'Blauwe achterblijvers' gevonden in kern Melkwegstelsel", "pk_id": 33310, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
In het centrale deel van ons Melkwegstelsel zijn 42 zeldzame 'blauwe achterblijvers' gevonden - hete, blauwe sterren die er jonger uitzien dan ze in werkelijkheid zijn, en vergeleken met leeftijdsgenoten dus achter lijken te blijven in hun evolutie. De blauwe achterblijvers zijn ontdekt met de Hubble Space Telescope, tijdens een onderzoek dat in 2006 al werd uitgevoerd en dat gericht was op het opsporen van exoplaneten. \r\n
Blauwe achterblijvers zijn eerder ontdekt in sterrenhopen, maar nog nooit in de kern van ons eigen Melkwegstelsel. Ze ontstaan waarschijnlijk wanneer twee sterren om elkaar heen draaien, waarbij gas van de ene ster door de andere wordt opgezogen. Daarbij nemen druk en temperatuur toe, zodat kernfusiereacties in het inwendige zich in hoger tempo voltrekken, en de ster meer energie produceert dan verwacht zou worden voor zijn leeftijd. \r\n
Uit het Hubble-onderzoek blijkt verder dat er in het centrale deel van het Melkwegstelsel geen écht jonge sterren voorkomen. Dat werd ook niet verwacht: de Melkwegkern bevat vrijwel geen gas waaaruit nieuwe sterren zouden kunnen ontstaan. \r\n
Overigens zijn indertijd met het Hubble-onderzoek ook zestien kandidaat-exoplaneten gevonden.
http://hubblesite.org/newscenter/archive/releases/2011/16", "slug": "blauwe-achterblijvers-gevonden-in-kern-melkwegstel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://www.stsci.edu/", "type": "source", "title": "Space Telescope Science Institute"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 5, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-05-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "'Blauwe achterblijvers' gevonden in kern Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/meer-vrije-planeten-dan-sterren/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Astronomen hebben een nieuw soort planeten ontdekt die vrij rondzwerven in de lege ruimte tussen de sterren. Mogelijk zijn er zelfs meer van dit soort planeten dan er sterren zijn. Ze zijn wel gewoon ontstaan in jonge planetaire systemen maar vervolgens naar buiten weggeschoten.
Deze 'verweesde' planeten zijn zeer moeilijk waar te nemen, maar bewegen ze tussen ons en een ster door, dan kan hun zwaartekracht het sterlicht iets bundelen waardoor de ster enkele dagen wat helderder lijkt. Zo'n gravitatielenseffect is moeilijk waarneembaar, tenzij je lang naar zeer veel sterren kijkt. Een team uit Japan en Nieuw-Zeeland deed dit in 2006 en 2007 en lette op grote aantallen sterren in de richting van het centrum van ons Melkwegstelsel. In die data zijn nu aanwijzingen gevonden voor het bestaan van 10 vrije planeten met een omvang van tenminste Jupiter op afstanden van 10.000 tot 20.000 lichtjaar.
Op basis van statistiek schat het betrokken team dat er vele honderden miljarden van dit soort planeten zijn in ons Melkwegstelsel, ongeveer twee keer meer dan er sterren zijn. Ze komen minstens in de zelfde aantallen voor als planeten die wel om sterren draaien. Het was niet mogelijk om lichtere planeten waar te nemen, maar die moeten er wel zijn. Het ware aantal vrije planeten is dus mogelijk nog veel groter.
Jonge planetenstelsels zijn erg turbulent en door nauwe passages tussen planeten onderling of met een andere ster, kunnen planeten naar buiten worden geschoten. Het waargenomen aantal vrije planeten onderschrijft dit idee. Planeetachtige objecten zouden ook direct kunnen ontstaan in stervormingsgebieden, maar dan zouden ze ze zeldzamer zijn. Het onderzoek verschijnt op 19 mei in Nature.
Free-Floating Planets May be More Common Than Stars"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Meer vrije planeten dan sterren", "pk_id": 33288, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Astronomen hebben een nieuw soort planeten ontdekt die vrij rondzwerven in de lege ruimte tussen de sterren. Mogelijk zijn er zelfs meer van dit soort planeten dan er sterren zijn. Ze zijn wel gewoon ontstaan in jonge planetaire systemen maar vervolgens naar buiten weggeschoten.
Deze 'verweesde' planeten zijn zeer moeilijk waar te nemen, maar bewegen ze tussen ons en een ster door, dan kan hun zwaartekracht het sterlicht iets bundelen waardoor de ster enkele dagen wat helderder lijkt. Zo'n gravitatielenseffect is moeilijk waarneembaar, tenzij je lang naar zeer veel sterren kijkt. Een team uit Japan en Nieuw-Zeeland deed dit in 2006 en 2007 en lette op grote aantallen sterren in de richting van het centrum van ons Melkwegstelsel. In die data zijn nu aanwijzingen gevonden voor het bestaan van 10 vrije planeten met een omvang van tenminste Jupiter op afstanden van 10.000 tot 20.000 lichtjaar.
Op basis van statistiek schat het betrokken team dat er vele honderden miljarden van dit soort planeten zijn in ons Melkwegstelsel, ongeveer twee keer meer dan er sterren zijn. Ze komen minstens in de zelfde aantallen voor als planeten die wel om sterren draaien. Het was niet mogelijk om lichtere planeten waar te nemen, maar die moeten er wel zijn. Het ware aantal vrije planeten is dus mogelijk nog veel groter.
Jonge planetenstelsels zijn erg turbulent en door nauwe passages tussen planeten onderling of met een andere ster, kunnen planeten naar buiten worden geschoten. Het waargenomen aantal vrije planeten onderschrijft dit idee. Planeetachtige objecten zouden ook direct kunnen ontstaan in stervormingsgebieden, maar dan zouden ze ze zeldzamer zijn. Het onderzoek verschijnt op 19 mei in Nature.
Free-Floating Planets May be More Common Than Stars", "slug": "meer-vrije-planeten-dan-sterren", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 5, 18, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-05-18 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Meer vrije planeten dan sterren"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/meer-grote-koolstofmoleculen-in-de-ruimte-dan-geda/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Uit waarnemingen met de Amerikaanse infraroodsatelliet Spitzer blijkt dat de ruimte tussen de sterren rijker is aan zogeheten buckyballen dan gedacht. Buckyballen heten officieel buckminsterfullerenen en zijn de grootste moleculen die in de ruimte gevonden zijn. Het zijn zeer stabiele, bolvormige moleculen die geheel uit koolstofatomen bestaan.
De Spitzer-waarnemingen laten zien dat buckyballen juist niet voorkomen op de schaarse plekken waar weinig waterstof aanwezig is, zoals tot nog toe werd gedacht. Ze zijn gewoon te vinden in omgevingen die rijk zijn aan waterstofgas. Dat is opmerkelijk, omdat laboratoriumexperimenten erop wezen dat de aanwezigheid van waterstof de vorming van buckyballen belemmert.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de vorming van buckyballen in de ruimte zich op een andere manier voltrekt dan aanvankelijk werd aangenomen. Er zijn aanwijzingen dat ze ontstaan door de inwerking van ultraviolette straling op koolstofhoudende stofdeeltjes. Daarbij zouden niet alleen buckyballen gevormd worden, maar ook groter koolwaterstofmoleculen.
Buckyballs, Largest Known Molecules, More Common in Space Than Thought"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Meer grote koolstofmoleculen in de ruimte dan gedacht", "pk_id": 33150, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Uit waarnemingen met de Amerikaanse infraroodsatelliet Spitzer blijkt dat de ruimte tussen de sterren rijker is aan zogeheten buckyballen dan gedacht. Buckyballen heten officieel buckminsterfullerenen en zijn de grootste moleculen die in de ruimte gevonden zijn. Het zijn zeer stabiele, bolvormige moleculen die geheel uit koolstofatomen bestaan.
De Spitzer-waarnemingen laten zien dat buckyballen juist niet voorkomen op de schaarse plekken waar weinig waterstof aanwezig is, zoals tot nog toe werd gedacht. Ze zijn gewoon te vinden in omgevingen die rijk zijn aan waterstofgas. Dat is opmerkelijk, omdat laboratoriumexperimenten erop wezen dat de aanwezigheid van waterstof de vorming van buckyballen belemmert.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de vorming van buckyballen in de ruimte zich op een andere manier voltrekt dan aanvankelijk werd aangenomen. Er zijn aanwijzingen dat ze ontstaan door de inwerking van ultraviolette straling op koolstofhoudende stofdeeltjes. Daarbij zouden niet alleen buckyballen gevormd worden, maar ook groter koolwaterstofmoleculen.
Buckyballs, Largest Known Molecules, More Common in Space Than Thought", "slug": "meer-grote-koolstofmoleculen-in-de-ruimte-dan-geda", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.utexas.edu/", "type": "source", "title": "University of Texas"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 3, 2, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-03-02 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Meer grote koolstofmoleculen in de ruimte dan gedacht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkweg-heeft-klein-sterrenstelsel-opgeslokt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een internationaal team astronomen, onder wie de Groningse professor Amina Helmi, heeft een nieuwe stroom van sterren ontdekt in de Melkweg. De 'Aquarius-stroom' is genoemd naar het sterrenbeeld Waterman in welke richting hij zich bevindt. De ontdekking is gedaan binnen het RAVE-project, waarin de eigenschappen en snelheden van 250.000 individuele sterren zijn bepaald.
De Aquarius-stroom bevindt zich, in tegenstelling tot eerder ontdekte 'sterrenkolonies' als de Helmi-stroom, in het galactisch vlak, en was daardoor moeilijk te vinden. De astronomen stelden met behulp van de RAVE-data van 12.000 sterren in dit gebied de radiale snelheid (de snelheid van een object van ons af of naar ons toe) vast en ontdekten dat vijftien sterren een afwijkende baan volgen. Ze bewegen met een relatieve snelheid tot 15.000 kilometer per uur door de schijf van de Melkweg.
Uit computersimulaties blijkt dat deze sterren deel uitmaken van een grotere stroom die afkomstig is van een klein sterrenstelsel dat zo'n 700 miljoen jaar geleden door de Melkweg is aangetrokken en opgeslokt.
Astronomen vinden nieuwe sterrenstroom van extragalactische origine"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg heeft klein sterrenstelsel opgeslokt", "pk_id": 33108, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een internationaal team astronomen, onder wie de Groningse professor Amina Helmi, heeft een nieuwe stroom van sterren ontdekt in de Melkweg. De 'Aquarius-stroom' is genoemd naar het sterrenbeeld Waterman in welke richting hij zich bevindt. De ontdekking is gedaan binnen het RAVE-project, waarin de eigenschappen en snelheden van 250.000 individuele sterren zijn bepaald.
De Aquarius-stroom bevindt zich, in tegenstelling tot eerder ontdekte 'sterrenkolonies' als de Helmi-stroom, in het galactisch vlak, en was daardoor moeilijk te vinden. De astronomen stelden met behulp van de RAVE-data van 12.000 sterren in dit gebied de radiale snelheid (de snelheid van een object van ons af of naar ons toe) vast en ontdekten dat vijftien sterren een afwijkende baan volgen. Ze bewegen met een relatieve snelheid tot 15.000 kilometer per uur door de schijf van de Melkweg.
Uit computersimulaties blijkt dat deze sterren deel uitmaken van een grotere stroom die afkomstig is van een klein sterrenstelsel dat zo'n 700 miljoen jaar geleden door de Melkweg is aangetrokken en opgeslokt.
Astronomen vinden nieuwe sterrenstroom van extragalactische origine", "slug": "melkweg-heeft-klein-sterrenstelsel-opgeslokt", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.astronomie.nl/", "type": "source", "title": "Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 2, 2, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-02-02 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkweg heeft klein sterrenstelsel opgeslokt"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/milky-way-mysteries/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\r\n
With astronomers studying galaxies at the edge of the observable Universe, you might think our own Milky Way Galaxy has no secrets left to hide. After all, the Milky Way is our own cosmic backyard, so we should know all about it, right? \r\n
Wrong. Our home planet orbits an inconspicuous star at the edge of a spiral arm in the outskirts of our galaxy, and we can’t go anywhere to obtain a revealing bird’s eye view of the Milky Way. It’s like trying to map London when you’re stuck in Islington on a foggy day. \r\n
Sure, over the past centuries, astronomers have learned a great deal about the structure of our home galaxy. In 1610, Galileo’s telescope revealed countless stars in the hazy band of light that stretches across our sky. William Herschel, in the 1780’s, compiled a first crude map on the basis of star counts. In the early 20th century, Dutch astronomer Jacobus Kapteyn used photographic plates to improve on Herschel’s work, and concluded – erroneously – that we live close to the centre of a relatively small, flattened disc of stars. And after World War II, radio telescopes confirmed that our Milky Way Galaxy is a huge spiral disc galaxy. \r\n
But many questions remain. Here, we take a look at five Milky Way mysteries and how they might be solved. \r\n
Mystery 1 - How did the Milky Way form? \r\n
Shortly after the Big Bang, 13.7 billion years ago, there were no galaxies. The many billions of galaxies that pepper the present Universe, including our own Milky Way, must have formed later, probably by gravitational clumping of primordial dark matter and gas. But the details of this process are poorly understood. \r\n
Ever since the pioneering work of Walter Baade during World War II, astronomers know of two stellar populations in the Milky Way. Older stars are found in the central bulge and the spherical halo. Younger stars populate the thin galactic disc. In the early 1960’s, this led astronomers Olin Eggen, Donald Lynden-Bell and Allan Sandage to a ‘monolithic’ model of the formation of the Mliky Way. \r\n
According to Eggen, Lynden-Bell and Sandage, a large cloud of gas started to collapse under its own gravity. The oldest stars formed already during the process, when the cloud was still more or less spherical. Later on, the cloud started to rotate faster, just like an ice skater who rotates faster when she draws her arms inward. Also, the cloud began to flatten, for the same reason a rotating clump of dough, tossed up by a pizza baker, comes down as a disc. As a result, younger stars – like our own Sun – only show up in the thin, rotating disc of the Milky Way. \r\n
However, subsequent computer modelling has shown that Eggen, Lynden-Bell and Sandage couldn’t possibly be right. Instead, the Milky Way probably formed and grew by gobbling up smaller galaxies. The process is still going on, as evidenced by the discovery, in 1994, of the Sagittarius Dwarf galaxy, which is in the process of being torn apart by tidal forces of the Milky Way. \r\n
New insights in cosmology also suggest that galaxies like the Milky Way grew big ‘from the bottom up’, through the accretion of many dozens or even hundreds of lumps of dark matter, some of which may have shone feebly as dwarf galaxies. In 1999, Amina Helmi (University of Groningen, the Netherlands) even discovered fossil stellar streams in the Milky Way – the telltale remains of these disrupted dwarfs. \r\n
Still, says Helmi, many riddles remain. ‘Forming a thin disc through mergers is not so easy. Maybe the galactic disc formed relatively recent, some 8 billion years ago.’ Interestingly, recent computer simulations by French and Chinese astronomers suggest that the current structure of our nearest neighbour, the Andromeda Galaxy, is quite young too, and may result from a major merger event only 5.5 billion years ago. \r\n
The origin of the very old globular clusters in the Milky Way is also unclear. Were they already part of the merging systems, or did they form as a result of the merging activity? ‘We really need to learn much more about the merging history of the Milky Way,’ says Helmi. She looks forward to the future European Gaia mission, which will map motions and determine ages for about a billion stars. ‘Gaia should enable us to reconstruct our home galaxy’s past.’ \r\n
Mystery 2 - How many stars are there in the Milky Way? \r\n
You would guess the number of stars in our own galaxy is a no-brainer for astronomers. Wrong again. ‘It’s not an easy question to answer,’ says Ed Guinan (Villanova University). Todd Henry (Georgia State University) agrees. ‘Putting a big label of WE DON’T KNOW would be appropriate,’ he says. Still, estimates can be made. \r\n
For a start, the figure found in most popular astronomy books (200 billion) is almost certainly too low. Both Guinan and Henry think that the real number of stars in the Milky Way is at least 400 billion, and might be as high as one trillion. Most of these, by the way, are low-mass dwarf stars. Says Guinan: ‘Stars like our Sun are relatively uncommon.’ \r\n
By studying stellar motions, astronomers know the mass of the Milky Way within the orbit of our Sun: some 200 billion solar masses. Knowing the average mass of stars – 0.3 to 0.4 solar masses, based on an inventory of the immediate solar neighbourhood – tells you there must be at least some 600 billion stars in the Milky Way. \r\n
Of course, we’re not sure that the solar neighbourhood is truly representative. Moreover, it’s unclear which part of the Milky Way’s mass is in the form of dark matter. ‘If you compute volumes for the disc, the bulge and the halo of the Milky Way, and make estimates of the stellar densities in each,’ says Henry, ‘you arrive at a total of some 400 billion stars.’ However, he warns that the galactic halo might be much larger than previously believed, and that we even don’t know entirely where the stellar disc ends in any direction. ‘We could go wrong at every turn.’ \r\n
Measuring stellar distances out to some 300,000 light years would help a lot to obtain a true Milky Way census. ‘Gaia will be able to do that,’ says Henry, ‘but it won’t reach fainter than 20th magnitude.’ That means it doesn’t see the faintest stars even at distances of one hundred light years. \r\n
So chances are we will be underestimating the number of stars in the Milky Way for some time to come. Moreover, the true number may well be increasing (albeit pretty slowly): indications are that the current birth rate of stars in our galaxy is significantly higher than the death rate. \r\n
Mystery 3 - Where are all the supernovae?\r\n
Danish astronomer Tycho Brahe was lucky. In 1572, he saw a bright supernova explosion in the constellation of Cassiopeia. Just 32 years later, his German pupil Johannes Kepler observed a similar event in Ophiuchus. Ever since, the Milky Way has produced not a single visible supernova, although John Flamsteed may have observed a pretty faint one in 1680. Indeed, there have been only been eight in the past 2,000 years. Yet astronomers believe there should be at least three per century. Where are they? \r\n
In all likelihood, a supernova pops off in the Milky Way every few decades. But since they occur in the thin Galactic disc, their light is heavily obscured by interstellar dust. \"The supernovae seen by Tycho and Kepler were relatively close to us in the Galaxy,\" says David Green of the Cavendish Laboratory in Cambridge. \"No doubt there have been others much further away, which would have been obscured more.\" \r\n
Supernova explosions leave expanding gaseous remnants, like the famous Crab Nebula. Also, the cores of the exploding stars collapse into dense neutron stars, some of which are visible as pulsars. But counting supernova remnants and pulsars doesn’t help much in pinning down the true supernova rate. Ages of older remnants are poorly known; our inventory is far from complete, and most neutron stars go unnoticed. \r\n
Still, the rate is consistent with the figure derived from supernovae detected in other galaxies so it looks likely we just haven’t seen them. But it’s not all bad news. Future telescopes will operate in a wide range of wavelengths, giving us a much better chance of finding them. \r\n
Mystery 4 - How many spiral arms does the Milky Way have? \r\n
We really should ask some alien astronomers in the Sombrero galaxy. They have a nearly face-on view of our Milky Way. For them, it’s easy to count our home galaxy’s number of spiral arms. For Earth-bound astronomers, however, the question is all but impossible to answer. Think again about drawing up London’s city plan from a fixed vantage point in foggy Islington. \r\n
Although some astronomers already speculated about our Milky Way’s spiral structure in the mid-19th century, final confirmation only came in the 1950’s, when then-novel radio telescopes were able to map out the distribution of neutral hydrogen gas in our galaxy. Four major spiral arms were recognized: the Perseus arm, the Sagittarius arm, the Norma arm and the Scutum-Centaurus arm – all of them named after the constellation in which they are seen from Earth. Our own Sun is located in the Orion spur – a small adjunct arm between Sagittarius and Perseus. \r\n
However, detailed star counts based on observations by NASA’s Spitzer Space Telescope have shown that there might be just two major arms: Perseus and Scutum-Centaurus. As Robert Benjamin (University of Wisconsin-Whitewater) and his colleagues reported in June 2008, the infrared Spitzer data didn’t reveal significant higher star counts in the direction of the Sagittarius and Norma arms. \r\n
In January 2009, a team led by Martin Pohl (Iowa State University) used archival data from NASA’s Cosmic Background Explorer – and some clever modelling – to confirm that the inner part of the Milky Way has just two prominent spiral arms. Further out, they appear to branch into the four arms that we’ve known about for decades. \r\n
That the Milky Way has just two major spiral arms didn’t come as a shock to most astronomers. In 2005, earlier Spitzer data already revealed that our galaxy is a so-called barred spiral: straddling the centre is a 25,000 light year long ‘bar’ of mostly old stars. Most barred spirals that we know of have two spiral arms, originating at the bar’s tips. It would be more surprising if the Milky Way was different in this respect. \r\n
Astronomers now have a pretty good idea of the basic anatomy of the Milky Way Galaxy. The biggest structure is an almost-spherical halo of dark matter and faint stars, hundreds of thousands of light years across. No one knows the true nature of the dark matter, but the halo’s existence is revealed by its gravitational influence on the motions of stars and gas clouds. Concentrated toward the centre of the halo are some two hundred globular clusters – maybe the oldest objects in the galaxy. \r\n
Within the halo lies the ‘visible’ part of the Milky Way. Shaped like a flying saucer some 120,000 light years across, it consists of three main components. The first is the fat central bar or bulge mentioned above, consisting mainly of old stars. The second is the ‘thick disc’ – younger stars with relatively large vertical velocities, that bob up and down through the central plane. The thick disc measures some 3500 light years on either side of the plane. \r\n
The third component is the ‘thin disc’, which is at most 2000 light years thick. Its spiral arms contain most of the Milky Way’s gas, dust, star forming regions, open star clusters and young stars. Most objects in the thin disc have rather high orbital velocities, in the plane of the disc, and almost no vertical velocities. \r\n
Hidden in the very core of the Milky Way – a safe 27,000 light years from the Sun – lurks the central supermassive black hole, weighing in at some four billion solar masses. Our galaxy’s black heart is probably fed by gas and stars that is driven to the core by the eccentric motions in the central bar. It probably regulates star formation in the Milky Way’s inner regions, and recent gamma-ray observations by NASA’s Fermi Space Telescope indicate that it experienced a huge outburst just a few million years ago. \r\n
Many mysteries remain, though. For instance, no one knows why some spiral galaxies have central bars, while others don’t. Recently, the ‘citizen science’ project Galaxy Zoo 2 (see www.galaxyzoo.org) convincingly confirmed earlier indications that normal spirals have higher star formation rates than barred spirals. Although the details are unclear, this suggests that bars might be galactic contraceptives, slowing down of even stalling the birth of new stars. \r\n
Mystery 5 - Is Earth the only habitable planet in the Milky Way? \r\n
Here’s a mystery that might be solved within a few years. Just sixteen years ago, no one had a clue, although the discovery of protoplanetary discs surrounding newborn stars suggested that solar systems might be rather common. Meanwhile, over five hundred extrasolar planets have been discovered, and it’s just a matter of time before astronomers will hit upon the very first near-identical twin of Earth. \r\n
There’s one catch, though: so far, most planetary systems found around other stars are very, very different from our own. They sport massive gas giants in extremely tight orbits, whirling around their parent star in a few days or even less. Such planets must have been born at much larger distances. They probably migrated inward as a result of gas drag within a lingering remnant of the protoplanetary disc. Any smaller, Earth-like planets that may have been formed closer to the parent star would have been flung into space or thrown into the star by the giant’s gravitational disturbances. If these ‘hot Jupiters’ are the rule in the Milky Way Galaxy, we are left with the question: how unique is Earth? \r\n
The good news is that smaller planets appear to be much more numerous than massive ones. A planet-hunting team of the University of California at Berkeley, led by Geoff Marcy, came up with the statistics this past fall. In a randomly selected set of 166 nearby stars, two turned out to be orbited by Jupiter-like planets; six had a planet about the size of Neptune, and twelve had an accompanying ‘super-Earth’, a few times more massive than our home world. According to the team, this trend suggests that the abundance of really small planets is even higher. \r\n
Of course, to be really Earth-like (and habitable to life as we know it), a rocky planet should orbit its parent star at just the right distance for liquid water to exist on its surface. At present, such planets are very hard to detect, but NASA’s Kepler satellite might succeed within a few years. Eventually, Kepler is expected to provide reliable statistics on the occurrence of terrestrial planets in the habitable zones of their parent stars. But even now, hardly anyone doubts that the number of potentially habitable planets in the Milky Way runs into many billions. \r\n
One additional Milky Way mystery remains: does our home galaxy have its own habitable zone? The answer is probably ‘yes’. In the outer reaches of the Milky Way, stars contain a much lower amount of heavy elements, and exoplanet research has shown that such ‘metal-poor’ stars are much less likely to be accompanied by planets. On the other hand, a planet orbiting a star in the central regions of the Milky Way is exposed to huge doses of lethal radiation from supernova explosions (which are more common in the inner parts of our galaxy) and other high-energy processes. \r\n
\r\n
Still, it’s all but inconceivable that Earth is the only life-friendly planet in the Milky Way Galaxy. Whether or not other denizens of the Milky Way are also pondering its intricate mysteries, however, is a question that only time will tell."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.skyatnightmagazine.com/Default.asp?bhcp=1", "type": "publisher", "title": "BBC Sky at Night"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Milky Way Mysteries", "pk_id": 31531, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\r\n
With astronomers studying galaxies at the edge of the observable Universe, you might think our own Milky Way Galaxy has no secrets left to hide. After all, the Milky Way is our own cosmic backyard, so we should know all about it, right? \r\n
Wrong. Our home planet orbits an inconspicuous star at the edge of a spiral arm in the outskirts of our galaxy, and we can’t go anywhere to obtain a revealing bird’s eye view of the Milky Way. It’s like trying to map London when you’re stuck in Islington on a foggy day. \r\n
Sure, over the past centuries, astronomers have learned a great deal about the structure of our home galaxy. In 1610, Galileo’s telescope revealed countless stars in the hazy band of light that stretches across our sky. William Herschel, in the 1780’s, compiled a first crude map on the basis of star counts. In the early 20th century, Dutch astronomer Jacobus Kapteyn used photographic plates to improve on Herschel’s work, and concluded – erroneously – that we live close to the centre of a relatively small, flattened disc of stars. And after World War II, radio telescopes confirmed that our Milky Way Galaxy is a huge spiral disc galaxy. \r\n
But many questions remain. Here, we take a look at five Milky Way mysteries and how they might be solved. \r\n
Mystery 1 - How did the Milky Way form? \r\n
Shortly after the Big Bang, 13.7 billion years ago, there were no galaxies. The many billions of galaxies that pepper the present Universe, including our own Milky Way, must have formed later, probably by gravitational clumping of primordial dark matter and gas. But the details of this process are poorly understood. \r\n
Ever since the pioneering work of Walter Baade during World War II, astronomers know of two stellar populations in the Milky Way. Older stars are found in the central bulge and the spherical halo. Younger stars populate the thin galactic disc. In the early 1960’s, this led astronomers Olin Eggen, Donald Lynden-Bell and Allan Sandage to a ‘monolithic’ model of the formation of the Mliky Way. \r\n
According to Eggen, Lynden-Bell and Sandage, a large cloud of gas started to collapse under its own gravity. The oldest stars formed already during the process, when the cloud was still more or less spherical. Later on, the cloud started to rotate faster, just like an ice skater who rotates faster when she draws her arms inward. Also, the cloud began to flatten, for the same reason a rotating clump of dough, tossed up by a pizza baker, comes down as a disc. As a result, younger stars – like our own Sun – only show up in the thin, rotating disc of the Milky Way. \r\n
However, subsequent computer modelling has shown that Eggen, Lynden-Bell and Sandage couldn’t possibly be right. Instead, the Milky Way probably formed and grew by gobbling up smaller galaxies. The process is still going on, as evidenced by the discovery, in 1994, of the Sagittarius Dwarf galaxy, which is in the process of being torn apart by tidal forces of the Milky Way. \r\n
New insights in cosmology also suggest that galaxies like the Milky Way grew big ‘from the bottom up’, through the accretion of many dozens or even hundreds of lumps of dark matter, some of which may have shone feebly as dwarf galaxies. In 1999, Amina Helmi (University of Groningen, the Netherlands) even discovered fossil stellar streams in the Milky Way – the telltale remains of these disrupted dwarfs. \r\n
Still, says Helmi, many riddles remain. ‘Forming a thin disc through mergers is not so easy. Maybe the galactic disc formed relatively recent, some 8 billion years ago.’ Interestingly, recent computer simulations by French and Chinese astronomers suggest that the current structure of our nearest neighbour, the Andromeda Galaxy, is quite young too, and may result from a major merger event only 5.5 billion years ago. \r\n
The origin of the very old globular clusters in the Milky Way is also unclear. Were they already part of the merging systems, or did they form as a result of the merging activity? ‘We really need to learn much more about the merging history of the Milky Way,’ says Helmi. She looks forward to the future European Gaia mission, which will map motions and determine ages for about a billion stars. ‘Gaia should enable us to reconstruct our home galaxy’s past.’ \r\n
Mystery 2 - How many stars are there in the Milky Way? \r\n
You would guess the number of stars in our own galaxy is a no-brainer for astronomers. Wrong again. ‘It’s not an easy question to answer,’ says Ed Guinan (Villanova University). Todd Henry (Georgia State University) agrees. ‘Putting a big label of WE DON’T KNOW would be appropriate,’ he says. Still, estimates can be made. \r\n
For a start, the figure found in most popular astronomy books (200 billion) is almost certainly too low. Both Guinan and Henry think that the real number of stars in the Milky Way is at least 400 billion, and might be as high as one trillion. Most of these, by the way, are low-mass dwarf stars. Says Guinan: ‘Stars like our Sun are relatively uncommon.’ \r\n
By studying stellar motions, astronomers know the mass of the Milky Way within the orbit of our Sun: some 200 billion solar masses. Knowing the average mass of stars – 0.3 to 0.4 solar masses, based on an inventory of the immediate solar neighbourhood – tells you there must be at least some 600 billion stars in the Milky Way. \r\n
Of course, we’re not sure that the solar neighbourhood is truly representative. Moreover, it’s unclear which part of the Milky Way’s mass is in the form of dark matter. ‘If you compute volumes for the disc, the bulge and the halo of the Milky Way, and make estimates of the stellar densities in each,’ says Henry, ‘you arrive at a total of some 400 billion stars.’ However, he warns that the galactic halo might be much larger than previously believed, and that we even don’t know entirely where the stellar disc ends in any direction. ‘We could go wrong at every turn.’ \r\n
Measuring stellar distances out to some 300,000 light years would help a lot to obtain a true Milky Way census. ‘Gaia will be able to do that,’ says Henry, ‘but it won’t reach fainter than 20th magnitude.’ That means it doesn’t see the faintest stars even at distances of one hundred light years. \r\n
So chances are we will be underestimating the number of stars in the Milky Way for some time to come. Moreover, the true number may well be increasing (albeit pretty slowly): indications are that the current birth rate of stars in our galaxy is significantly higher than the death rate. \r\n
Mystery 3 - Where are all the supernovae?\r\n
Danish astronomer Tycho Brahe was lucky. In 1572, he saw a bright supernova explosion in the constellation of Cassiopeia. Just 32 years later, his German pupil Johannes Kepler observed a similar event in Ophiuchus. Ever since, the Milky Way has produced not a single visible supernova, although John Flamsteed may have observed a pretty faint one in 1680. Indeed, there have been only been eight in the past 2,000 years. Yet astronomers believe there should be at least three per century. Where are they? \r\n
In all likelihood, a supernova pops off in the Milky Way every few decades. But since they occur in the thin Galactic disc, their light is heavily obscured by interstellar dust. \"The supernovae seen by Tycho and Kepler were relatively close to us in the Galaxy,\" says David Green of the Cavendish Laboratory in Cambridge. \"No doubt there have been others much further away, which would have been obscured more.\" \r\n
Supernova explosions leave expanding gaseous remnants, like the famous Crab Nebula. Also, the cores of the exploding stars collapse into dense neutron stars, some of which are visible as pulsars. But counting supernova remnants and pulsars doesn’t help much in pinning down the true supernova rate. Ages of older remnants are poorly known; our inventory is far from complete, and most neutron stars go unnoticed. \r\n
Still, the rate is consistent with the figure derived from supernovae detected in other galaxies so it looks likely we just haven’t seen them. But it’s not all bad news. Future telescopes will operate in a wide range of wavelengths, giving us a much better chance of finding them. \r\n
Mystery 4 - How many spiral arms does the Milky Way have? \r\n
We really should ask some alien astronomers in the Sombrero galaxy. They have a nearly face-on view of our Milky Way. For them, it’s easy to count our home galaxy’s number of spiral arms. For Earth-bound astronomers, however, the question is all but impossible to answer. Think again about drawing up London’s city plan from a fixed vantage point in foggy Islington. \r\n
Although some astronomers already speculated about our Milky Way’s spiral structure in the mid-19th century, final confirmation only came in the 1950’s, when then-novel radio telescopes were able to map out the distribution of neutral hydrogen gas in our galaxy. Four major spiral arms were recognized: the Perseus arm, the Sagittarius arm, the Norma arm and the Scutum-Centaurus arm – all of them named after the constellation in which they are seen from Earth. Our own Sun is located in the Orion spur – a small adjunct arm between Sagittarius and Perseus. \r\n
However, detailed star counts based on observations by NASA’s Spitzer Space Telescope have shown that there might be just two major arms: Perseus and Scutum-Centaurus. As Robert Benjamin (University of Wisconsin-Whitewater) and his colleagues reported in June 2008, the infrared Spitzer data didn’t reveal significant higher star counts in the direction of the Sagittarius and Norma arms. \r\n
In January 2009, a team led by Martin Pohl (Iowa State University) used archival data from NASA’s Cosmic Background Explorer – and some clever modelling – to confirm that the inner part of the Milky Way has just two prominent spiral arms. Further out, they appear to branch into the four arms that we’ve known about for decades. \r\n
That the Milky Way has just two major spiral arms didn’t come as a shock to most astronomers. In 2005, earlier Spitzer data already revealed that our galaxy is a so-called barred spiral: straddling the centre is a 25,000 light year long ‘bar’ of mostly old stars. Most barred spirals that we know of have two spiral arms, originating at the bar’s tips. It would be more surprising if the Milky Way was different in this respect. \r\n
Astronomers now have a pretty good idea of the basic anatomy of the Milky Way Galaxy. The biggest structure is an almost-spherical halo of dark matter and faint stars, hundreds of thousands of light years across. No one knows the true nature of the dark matter, but the halo’s existence is revealed by its gravitational influence on the motions of stars and gas clouds. Concentrated toward the centre of the halo are some two hundred globular clusters – maybe the oldest objects in the galaxy. \r\n
Within the halo lies the ‘visible’ part of the Milky Way. Shaped like a flying saucer some 120,000 light years across, it consists of three main components. The first is the fat central bar or bulge mentioned above, consisting mainly of old stars. The second is the ‘thick disc’ – younger stars with relatively large vertical velocities, that bob up and down through the central plane. The thick disc measures some 3500 light years on either side of the plane. \r\n
The third component is the ‘thin disc’, which is at most 2000 light years thick. Its spiral arms contain most of the Milky Way’s gas, dust, star forming regions, open star clusters and young stars. Most objects in the thin disc have rather high orbital velocities, in the plane of the disc, and almost no vertical velocities. \r\n
Hidden in the very core of the Milky Way – a safe 27,000 light years from the Sun – lurks the central supermassive black hole, weighing in at some four billion solar masses. Our galaxy’s black heart is probably fed by gas and stars that is driven to the core by the eccentric motions in the central bar. It probably regulates star formation in the Milky Way’s inner regions, and recent gamma-ray observations by NASA’s Fermi Space Telescope indicate that it experienced a huge outburst just a few million years ago. \r\n
Many mysteries remain, though. For instance, no one knows why some spiral galaxies have central bars, while others don’t. Recently, the ‘citizen science’ project Galaxy Zoo 2 (see www.galaxyzoo.org) convincingly confirmed earlier indications that normal spirals have higher star formation rates than barred spirals. Although the details are unclear, this suggests that bars might be galactic contraceptives, slowing down of even stalling the birth of new stars. \r\n
Mystery 5 - Is Earth the only habitable planet in the Milky Way? \r\n
Here’s a mystery that might be solved within a few years. Just sixteen years ago, no one had a clue, although the discovery of protoplanetary discs surrounding newborn stars suggested that solar systems might be rather common. Meanwhile, over five hundred extrasolar planets have been discovered, and it’s just a matter of time before astronomers will hit upon the very first near-identical twin of Earth. \r\n
There’s one catch, though: so far, most planetary systems found around other stars are very, very different from our own. They sport massive gas giants in extremely tight orbits, whirling around their parent star in a few days or even less. Such planets must have been born at much larger distances. They probably migrated inward as a result of gas drag within a lingering remnant of the protoplanetary disc. Any smaller, Earth-like planets that may have been formed closer to the parent star would have been flung into space or thrown into the star by the giant’s gravitational disturbances. If these ‘hot Jupiters’ are the rule in the Milky Way Galaxy, we are left with the question: how unique is Earth? \r\n
The good news is that smaller planets appear to be much more numerous than massive ones. A planet-hunting team of the University of California at Berkeley, led by Geoff Marcy, came up with the statistics this past fall. In a randomly selected set of 166 nearby stars, two turned out to be orbited by Jupiter-like planets; six had a planet about the size of Neptune, and twelve had an accompanying ‘super-Earth’, a few times more massive than our home world. According to the team, this trend suggests that the abundance of really small planets is even higher. \r\n
Of course, to be really Earth-like (and habitable to life as we know it), a rocky planet should orbit its parent star at just the right distance for liquid water to exist on its surface. At present, such planets are very hard to detect, but NASA’s Kepler satellite might succeed within a few years. Eventually, Kepler is expected to provide reliable statistics on the occurrence of terrestrial planets in the habitable zones of their parent stars. But even now, hardly anyone doubts that the number of potentially habitable planets in the Milky Way runs into many billions. \r\n
One additional Milky Way mystery remains: does our home galaxy have its own habitable zone? The answer is probably ‘yes’. In the outer reaches of the Milky Way, stars contain a much lower amount of heavy elements, and exoplanet research has shown that such ‘metal-poor’ stars are much less likely to be accompanied by planets. On the other hand, a planet orbiting a star in the central regions of the Milky Way is exposed to huge doses of lethal radiation from supernova explosions (which are more common in the inner parts of our galaxy) and other high-energy processes. \r\n
\r\n
Still, it’s all but inconceivable that Earth is the only life-friendly planet in the Milky Way Galaxy. Whether or not other denizens of the Milky Way are also pondering its intricate mysteries, however, is a question that only time will tell.", "slug": "milky-way-mysteries", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 2, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-02-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Milky Way Mysteries"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/verdeling-waterstofgas-kan-donkere-satellietstelse/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Amerikaanse sterrenkundige Sukanya Chakrabarti denkt een methode te hebben gevonden om een donker satellietstelsel van ons Melkwegstelsel op te sporen. De positie van het kleine sterrenstelsel zou te herleiden zijn uit de verdeling van het waterstofgas in de melkweg.
Om veel grote sterrenstelsels, waaronder ook het onze, cirkelen misschien wel duizenden dwergstelsels die te lichtzwak zijn om op te vallen. Deze stelsels bestaan voor een groot deel uit donkere materie.
Ze mogen dan weinig of geen licht uitzenden, de donkere satellieten hebben wel massa en oefenen dus een aantrekkingskracht uit op hun omgeving - bijvoorbeeld op het gas tussen de sterren van het stelsel waar ze omheen cirkelen.
Berekeningen van Chakrabarti wijzen erop dat rimpelingen in het gas van ons Melkwegstelsel worden veroorzaakt door een klein sterrenstelsel dat zich vanaf de aarde gezien aan de andere kant van de melkweg bevindt. Het stelsel houdt zich daardoor schuil achter het gas en stof van ons eigen Melkwegstelsel.
Binnenkort zal worden geprobeerd om het dwergstelsel op te sporen met de infraroodsatelliet Spitzer. Maar dat de methode van Chakrabarti werkt, staat al vast. Ze is met succes getest op twee andere sterrenstelsels met bekende zwakke satellieten.
Forget Planet X! New Technique Could Pinpoint Galaxy X"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Verdeling waterstofgas kan donkere satellietstelsels verraden", "pk_id": 33080, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Amerikaanse sterrenkundige Sukanya Chakrabarti denkt een methode te hebben gevonden om een donker satellietstelsel van ons Melkwegstelsel op te sporen. De positie van het kleine sterrenstelsel zou te herleiden zijn uit de verdeling van het waterstofgas in de melkweg.
Om veel grote sterrenstelsels, waaronder ook het onze, cirkelen misschien wel duizenden dwergstelsels die te lichtzwak zijn om op te vallen. Deze stelsels bestaan voor een groot deel uit donkere materie.
Ze mogen dan weinig of geen licht uitzenden, de donkere satellieten hebben wel massa en oefenen dus een aantrekkingskracht uit op hun omgeving - bijvoorbeeld op het gas tussen de sterren van het stelsel waar ze omheen cirkelen.
Berekeningen van Chakrabarti wijzen erop dat rimpelingen in het gas van ons Melkwegstelsel worden veroorzaakt door een klein sterrenstelsel dat zich vanaf de aarde gezien aan de andere kant van de melkweg bevindt. Het stelsel houdt zich daardoor schuil achter het gas en stof van ons eigen Melkwegstelsel.
Binnenkort zal worden geprobeerd om het dwergstelsel op te sporen met de infraroodsatelliet Spitzer. Maar dat de methode van Chakrabarti werkt, staat al vast. Ze is met succes getest op twee andere sterrenstelsels met bekende zwakke satellieten.
Forget Planet X! New Technique Could Pinpoint Galaxy X", "slug": "verdeling-waterstofgas-kan-donkere-satellietstelse", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.berkeley.edu/", "type": "source", "title": "University of California at Berkeley"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 1, 13, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-01-13 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Verdeling waterstofgas kan donkere satellietstelsels verraden"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/astronomen-presenteren-grootste-hemelfoto-ooit/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Tijdens de bijeenkomst van de American Astronomical Society in Seattle (VS) is vandaag de grootste digitale kleurenfoto gepresenteerd die ooit van de hemel is gemaakt. De foto is samengesteld uit miljoenen afzonderlijke opnamen die het afgelopen decennium zijn genomen in het kader van de Sloan Digital Sky Survey (SDSS) - een grootschalige verkenning van de sterrenhemel. Hij telt meer dan een biljoen beeldpunten.
De nieuwe foto is het uithangbord van de derde SDSS-gegevenscatalogus die vandaag is vrijgegeven. Dankzij het SDSS-project zijn al bijna een half miljard nieuwe hemelobjecten ontdekt, waaronder planetoïden, sterren, sterrenstelsels en verre quasars. In de SDSS-III-catalogus zijn de tot nog toe meest nauwkeurige posities, kleuren en vormen van al deze objecten terug te vinden.
Dat betekent echter niet dat het SDSS-project nu kan worden afgesloten. De komende jaren zullen de afstanden tot meer dan een miljoen sterrenstelsels worden gemeten. Deze tijdrovende klus moet uitmonden in een gedetailleerde driedimensionale kaart van het ons omringende heelal. De hoop bestaat dat deze 3D-kaart meer inzicht zal geven in de donkere energie - de mysterieuze kracht die het heelal versneld laat uitdijen.
Behalve de grote overzichtsfoto is vandaag ook een gedetailleerde kaart van het buitendeel van ons Melkwegstelsel gepresenteerd. Deze kaart, die de verdeling van sterren laat zien, bevestigt de eerdere ontdekking dat veel van de sterren in de galactische buitengebieden afkomstig zijn van kleinere sterrenstelsels die door ons Melkwegstelsel aan flarden zijn getrokken.
Astronomers Release The Largest Color Image Of The Sky Ever Made"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astronomen presenteren grootste hemelfoto ooit", "pk_id": 33066, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Tijdens de bijeenkomst van de American Astronomical Society in Seattle (VS) is vandaag de grootste digitale kleurenfoto gepresenteerd die ooit van de hemel is gemaakt. De foto is samengesteld uit miljoenen afzonderlijke opnamen die het afgelopen decennium zijn genomen in het kader van de Sloan Digital Sky Survey (SDSS) - een grootschalige verkenning van de sterrenhemel. Hij telt meer dan een biljoen beeldpunten.
De nieuwe foto is het uithangbord van de derde SDSS-gegevenscatalogus die vandaag is vrijgegeven. Dankzij het SDSS-project zijn al bijna een half miljard nieuwe hemelobjecten ontdekt, waaronder planetoïden, sterren, sterrenstelsels en verre quasars. In de SDSS-III-catalogus zijn de tot nog toe meest nauwkeurige posities, kleuren en vormen van al deze objecten terug te vinden.
Dat betekent echter niet dat het SDSS-project nu kan worden afgesloten. De komende jaren zullen de afstanden tot meer dan een miljoen sterrenstelsels worden gemeten. Deze tijdrovende klus moet uitmonden in een gedetailleerde driedimensionale kaart van het ons omringende heelal. De hoop bestaat dat deze 3D-kaart meer inzicht zal geven in de donkere energie - de mysterieuze kracht die het heelal versneld laat uitdijen.
Behalve de grote overzichtsfoto is vandaag ook een gedetailleerde kaart van het buitendeel van ons Melkwegstelsel gepresenteerd. Deze kaart, die de verdeling van sterren laat zien, bevestigt de eerdere ontdekking dat veel van de sterren in de galactische buitengebieden afkomstig zijn van kleinere sterrenstelsels die door ons Melkwegstelsel aan flarden zijn getrokken.
Astronomers Release The Largest Color Image Of The Sky Ever Made", "slug": "astronomen-presenteren-grootste-hemelfoto-ooit", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.lbl.gov/", "type": "source", "title": "Lawrence Berkeley Laboratory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 1, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-01-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astronomen presenteren grootste hemelfoto ooit"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/hubble-confirms-nature-of-mysterious-green-blob/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
In 2007, Dutch secondary school biology teacher Hanny van Arkel spotted something mysterious in the night sky. Combing through Galaxy Zoo, an online database set up to enlist the public's help in classifying galaxies, she came across a glowing green smudge of light approximately 650 million light-years away. The object, which became known as Hanny's Voorwerp (Dutch for \"object\"), is one of the most mysterious in the universe. Now, detailed Hubble Space Telescope images and new x-ray observations presented here today at the 217th meeting of the American Astronomical Society may finally confirm what it is. \r\n
Initial imaging of Hanny's Voorwerp by a wide range of telescopes on the ground and in space indicated that it was a giant cloud of hot gas. Astronomers speculated that the glow was caused by irradiation from a neighboring galaxy known as IC 2497. The idea is that the galaxy harbors a giant black hole in its core that once gobbled up gas and stars, emitting two opposing jets of hot gas and high-energy radiation. Such active galaxies are also known as quasars. When the radiation from this object hit the gas cloud, it excited oxygen atoms, causing the cloud to glow green. \r\n
The new x-ray observations, presented by Yale University astronomer Kevin Schawinski, reveal that the quasar is no longer active, probably because the black hole ran out of food. But scientists believe it shut down quite recently, because the Voorwerp is still glowing. Given that light from IC 2497 takes tens of thousands of years to reach the Voorwerp, astronomers speculate that the quasar must have turned off less than 200,000 years ago. That means it shut down much faster than scientists thought possible. \r\n
The new Hubble observations, obtained in April 2010, also confirm the dead-quasar hypothesis. In particular, they reveal clusters of young stars in the Voorwerp, some of which are no older than a million years; they're the yellowish areas in the upper right part of the object (see picture). According to astronomer and team leader William Keel of the University of Alabama, Tuscaloosa, the presence of these young stars indicates that jets of fast-moving particles—which are ejected by quasars—bombarded the gas cloud. As a result, the gas got compressed and new stars were born. \r\n
Other Hubble measurements revealed an expanding bubble of matter in the galaxy's core. \"Both the star clusters in Hanny's Voorwerp and the expanding bubble in the galaxy's core hint at a strong outflow of gas, fostered by a quasar,\" says Keel. \r\n
The new Hubble images are the most detailed observations of a quasar host galaxy ever, says Schawinski. Most quasars are much farther away, and usually the host galaxies can't be studied well because the quasar light is so overwhelmingly bright. Moreover, he says, the observed rapid shutdown of the quasar in IC 2497 will help astronomers better understand the feasting physics of supermassive black holes.
Webversie van dit artikel"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Hubble Confirms Nature of Mysterious Green Blob", "pk_id": 31516, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
In 2007, Dutch secondary school biology teacher Hanny van Arkel spotted something mysterious in the night sky. Combing through Galaxy Zoo, an online database set up to enlist the public's help in classifying galaxies, she came across a glowing green smudge of light approximately 650 million light-years away. The object, which became known as Hanny's Voorwerp (Dutch for \"object\"), is one of the most mysterious in the universe. Now, detailed Hubble Space Telescope images and new x-ray observations presented here today at the 217th meeting of the American Astronomical Society may finally confirm what it is. \r\n
Initial imaging of Hanny's Voorwerp by a wide range of telescopes on the ground and in space indicated that it was a giant cloud of hot gas. Astronomers speculated that the glow was caused by irradiation from a neighboring galaxy known as IC 2497. The idea is that the galaxy harbors a giant black hole in its core that once gobbled up gas and stars, emitting two opposing jets of hot gas and high-energy radiation. Such active galaxies are also known as quasars. When the radiation from this object hit the gas cloud, it excited oxygen atoms, causing the cloud to glow green. \r\n
The new x-ray observations, presented by Yale University astronomer Kevin Schawinski, reveal that the quasar is no longer active, probably because the black hole ran out of food. But scientists believe it shut down quite recently, because the Voorwerp is still glowing. Given that light from IC 2497 takes tens of thousands of years to reach the Voorwerp, astronomers speculate that the quasar must have turned off less than 200,000 years ago. That means it shut down much faster than scientists thought possible. \r\n
The new Hubble observations, obtained in April 2010, also confirm the dead-quasar hypothesis. In particular, they reveal clusters of young stars in the Voorwerp, some of which are no older than a million years; they're the yellowish areas in the upper right part of the object (see picture). According to astronomer and team leader William Keel of the University of Alabama, Tuscaloosa, the presence of these young stars indicates that jets of fast-moving particles—which are ejected by quasars—bombarded the gas cloud. As a result, the gas got compressed and new stars were born. \r\n
Other Hubble measurements revealed an expanding bubble of matter in the galaxy's core. \"Both the star clusters in Hanny's Voorwerp and the expanding bubble in the galaxy's core hint at a strong outflow of gas, fostered by a quasar,\" says Keel. \r\n
The new Hubble images are the most detailed observations of a quasar host galaxy ever, says Schawinski. Most quasars are much farther away, and usually the host galaxies can't be studied well because the quasar light is so overwhelmingly bright. Moreover, he says, the observed rapid shutdown of the quasar in IC 2497 will help astronomers better understand the feasting physics of supermassive black holes.
Webversie van dit artikel", "slug": "hubble-confirms-nature-of-mysterious-green-blob", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 1, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-01-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Hubble Confirms Nature of Mysterious Green Blob"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/gamma-uitbarstingen-krabnevel-blijven-raadselachti/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In september vorig jaar detecteerden enkele astronomen een uitbarsting van gammastraling uit de Krabnevel, het bijna duizend jaar oude restant van een supernova-explosie in het sterrenbeeld Stier. Vervolgwaarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop lieten zien dat de gasnevel enkele subtiele veranderingen vertoonde. In Science doen astronomen deze week verslag van de gamma-uitbarsting, maar de oorzaak van het verschijnsel blijft vooralsnog onduidelijk. 'We zijn met stomheid geslagen,' aldus onderzoeker Roger Blandford. \r\n
De gamma-uitbarsting van september, die een paar dagen duurde, was niet de eerste die de Krabnevel vertoonde. Ook in februari 2009 en oktober 2007 zijn zulke uitbarstingen van energierijke straling waargenomen. De oorzaak wordt gezocht bij de pulsar in het hart van de nevel - het compacte, rondtollende restant van de ster die in het jaar 1054 ontplofte. Deze pulsar blaast voortdurend een wind van energierijke geladen deeltjes uit, die interacties aangaan met het sterke magnetische veld van de pulsar en daardoor straling uitzenden. \r\n
Blijkbaar zijn de gamma-uitbarstingen veroorzaakt door geladen deeltjes die nog energierijker zijn dan normaal. Hoe deze deeltjes aan die extra energie zijn gekomen, is voorlopig een mysterie.
Fermi's Large Area Telescope Sees Surprising Flares in Crab Nebula"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Gamma-uitbarstingen Krabnevel blijven raadselachtig", "pk_id": 33054, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In september vorig jaar detecteerden enkele astronomen een uitbarsting van gammastraling uit de Krabnevel, het bijna duizend jaar oude restant van een supernova-explosie in het sterrenbeeld Stier. Vervolgwaarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop lieten zien dat de gasnevel enkele subtiele veranderingen vertoonde. In Science doen astronomen deze week verslag van de gamma-uitbarsting, maar de oorzaak van het verschijnsel blijft vooralsnog onduidelijk. 'We zijn met stomheid geslagen,' aldus onderzoeker Roger Blandford. \r\n
De gamma-uitbarsting van september, die een paar dagen duurde, was niet de eerste die de Krabnevel vertoonde. Ook in februari 2009 en oktober 2007 zijn zulke uitbarstingen van energierijke straling waargenomen. De oorzaak wordt gezocht bij de pulsar in het hart van de nevel - het compacte, rondtollende restant van de ster die in het jaar 1054 ontplofte. Deze pulsar blaast voortdurend een wind van energierijke geladen deeltjes uit, die interacties aangaan met het sterke magnetische veld van de pulsar en daardoor straling uitzenden. \r\n
Blijkbaar zijn de gamma-uitbarstingen veroorzaakt door geladen deeltjes die nog energierijker zijn dan normaal. Hoe deze deeltjes aan die extra energie zijn gekomen, is voorlopig een mysterie.
Fermi's Large Area Telescope Sees Surprising Flares in Crab Nebula", "slug": "gamma-uitbarstingen-krabnevel-blijven-raadselachti", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:59", "url": "http://www.stanford.edu/", "type": "source", "title": "Stanford University"}], "location": [], "start_date_tuple": [2011, 1, 6, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2011-01-06 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Gamma-uitbarstingen Krabnevel blijven raadselachtig"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/bij-sagittarius-a-zit-het-enige-echte-middelpunt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\r\n
Soms voel je je als aardbewoner in het centrum van de Melkweg. Maar de werkelijkheid is prozaïscher en poëtischer tegelijkertijd. Op naar een donkere plek. \r\n
Het is een kraakheldere winternacht. Aardedonker en steenkoud. Midden in de polder zet je je auto aan de kant van de weg. Koplampen gedoofd, motor uit. Buiten is het doodstil. Het licht van de stad is een verre gloed aan de horizon. \r\n
Boven je hoofd fonkelt de sterrenhemel. En dwars door het zenit loopt de Melkweg, de ceintuur van de hemelkoepel. Een bol van sterren, een band van licht – je voelt je in het centrum van de kosmos, in de kern van de Melkweg. \r\n
Vier eeuwen geleden richtte Galileo Galilei zijn eerste zelfgebouwde telescoopje op de Melkwegband. Die bleek uit talloze afzonderlijke zwakke sterretjes te bestaan. Verre zonnen, misschien wel met eigen planetenstelsels. Eén groot sterrenstelsel, waar wij zelf deel van uitmaken. Maar zitten we echt in het centrum? \r\n
William Herschel en Jacobus Kapteyn meenden van wel. Ze telden de sterren, brachten de Melkweg in kaart. Herschel eind achttiende eeuw aan het kijkeroculair; Kapteyn ruim tweehonderd jaar later met behulp van fotografische platen en micrometers. \r\n
Het is alsof je in een onbekende stad bent beland. Het is midden in de nacht, maar gelukkig zijn alle gebouwen van glas, en zie je de lichtjes van de stad aan alle kanten om je heen. Als er in één richting veel meer lichtjes zijn, is daar het centrum en zit je zelf in een buitenwijk. Maar zie je in elke richting min of meer hetzelfde, dan moet je wel in het middelpunt zitten. \r\n
Pas later bleek hoe Herschel en Kapteyn zich zo hadden kunnen vergissen. Stof tussen de sterren belemmert het zicht. Wij zien alleen onze directe omgeving. Alsof het mist in de glazen stad – dan lijkt het automatisch alsof je je in het midden van een kleine wereld bevindt. Er is onvoldoende zicht om het stadscentrum te onderscheiden; te veel stof om de kern van de Melkweg te zien. \r\n
Waar die gezocht moet worden? In de richting van het sterrenbeeld Sagittarius, de Boogschutter. Een deel van de sterrenhemel dat in Nederland nooit goed zichtbaar is. Je moet ervoor naar het zuidelijk halfrond. Zoals Jan Oort deed, die begin jaren vijftig bijna een longontsteking opliep toen hij in Zuid-Afrika te lang op zijn rug in het koude, natte gras bleef liggen om van het hemelse uitzicht te genieten. \r\n
Oort – zonder twijfel een van de grootste astronomen van de twintigste eeuw – had een kwart eeuw eerder, op basis van metingen aan de bewegingen van sterren, al aangetoond dat zich dáár de Melkwegkern moest schuilhouden. In dezelfde richting die in 1918, op een andere manier, ook al gevonden was door de Amerikaan Harlow Shapley. \r\n
De Melkwegkern! Miljarden sterren bijeen, op bijna dertigduizend lichtjaar afstand. Sterrenhopen, supernova’s – één kolossale kosmische kerstboom. Waar wij jammergenoeg niets van zien, omdat slechts een tienmiljardste deel van het uitgestraalde licht doorgelaten wordt door de wolken van kosmisch stof in het Melkwegstelsel. \r\n
Maar wacht: andere soorten straling worden niet geabsorbeerd door stof. Zet een radiobril op, en de Melkwegkern is het helderste gebied aan de hemel. Dat ontdekten Karl Jansky en Grote Reber, die in de jaren dertig hun eerste eenvoudige radio-antennes op de kosmos richtten. De kern van het Melkwegstelsel had niet alleen zijn locatie prijsgegeven, maar kon nu voor het eerst ook echt worden waargenomen. \r\n
De zoektocht was echter nog niet voltooid. Amsterdam-Centrum is minder specifiek dan de Dam, en dat is weer minder nauwkeurig dan de voet van het Nationaal Monument. Een radiogloed in de Melkwegkern is leuk, maar je hebt er nog niet het exacte middelpunt mee gevonden, de binnenste pit. \r\n
Dat lukte in 1974, met betere radiotelescopen. Bruce Balick en Robert Brown ontdekten één ‘puntbron’ van radiostraling – een ‘ster’ die misschien zou samenvallen met het echte centrum van het Melkwegstelsel. Per slot van rekening waren in de kernen van andere sterrenstelsels ook zulke radiobronnen gevonden. Wie weet zou alles letterlijk draaien rond ‘Sagittarius A-ster’ (Sgr A*). \r\n
De Nederlandse radioastronoom René Vermeulen toonde dat eind jaren negentig aan, samen met Amerikaanse collega’s. Precisiemetingen lieten zien dat Sgr A* het ‘dynamisch centrum’ van het Melkwegstelsel is. Ook onze eigen zon draait er omheen, eens in de 226 miljoen jaar, op een afstand van 27.000 lichtjaar, met een snelheid van 216 kilometer per seconde. \r\n
Maar wat is Sgr A*? Zou de radiostraling afkomstig kunnen zijn uit de directe omgeving van een zwaar zwart gat dat zich in de Melkwegkern schuilhoudt? Aanwijzingen voor superzware zwarte gaten waren ook al in andere stelsels gevonden, en in 1971 suggereerden Martin Rees en Donald Lynden-Bell dat ook het Melkwegcentrum zo’n zwart gat bevat. \r\n
Reinhard Genzel, directeur van het Duitse Max-Planck-Institut für Extraterrestrische Physik in Garching, denkt met plezier terug aan zijn postdoc-aanstelling in Californië, nu dertig jaar geleden. Toen hij met Charlie Townes, uitvinder van de laser en Nobelprijswinnaar, instrumenten bouwde om de Melkwegkern op infrarode golflengten te bestuderen. \r\n
Dat was het begin van Genzels succesvolle speurtocht naar snel bewegende sterren, die met krankzinnige snelheden in kleine, uitgerekte banen rond Sgr A* zwieren. Ster S2 doet dat in niet meer dan vijftien jaar; Genzel heeft hem inmiddels meer dan één omloop zien voltooien. Dat levert niet alleen spectaculaire filmpjes op, maar ook een nauwkeurige waarde voor de massa van het centrale zwarte gat: 4,3 miljoen keer zo zwaar als de zon. \r\n
Met röntgentelescopen zien sterrenkundigen gaswolken in de wijde omgeving van de Melkwegkern soms oplichten. Lichtecho’s van uitbarstingen in de afgelopen paar honderd jaar, vergelijkbaar met het narommelen van de donder na een krachtige bliksemontlading. En NASA’s Fermi-satelliet ontdekte kort geleden grote bellen van gammastraling aan weerszijden van de Melkwegkern – de stille getuigen van heftige explosies in een veel verder verleden. \r\n
Buiten is het nog steeds stil, koud en donker. De Melkweg strekt zich uit aan de hemel, maar de Boogschutter bevindt zich onder de horizon. Niet dat het veel uitmaakt: vanuit onze kosmische buitenwijk, en met ons beperkte gezichtsvermogen, is er van de kern van het Melkwegstelsel toch vrijwel niets te zien. \r\n
De zoektocht naar de kern blijft voorbehouden aan kunstmanen, reuzentelescopen en geavanceerde detectoren. Hij leert ons vooral dat wij ons niet in het middelpunt bevinden. We zitten er ver naast, in elk denkbaar opzicht. \r\n
Tijd om de auto weer te starten."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Bij Sagittarius A zit het enige echte middelpunt", "pk_id": 31512, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\r\n
Soms voel je je als aardbewoner in het centrum van de Melkweg. Maar de werkelijkheid is prozaïscher en poëtischer tegelijkertijd. Op naar een donkere plek. \r\n
Het is een kraakheldere winternacht. Aardedonker en steenkoud. Midden in de polder zet je je auto aan de kant van de weg. Koplampen gedoofd, motor uit. Buiten is het doodstil. Het licht van de stad is een verre gloed aan de horizon. \r\n
Boven je hoofd fonkelt de sterrenhemel. En dwars door het zenit loopt de Melkweg, de ceintuur van de hemelkoepel. Een bol van sterren, een band van licht – je voelt je in het centrum van de kosmos, in de kern van de Melkweg. \r\n
Vier eeuwen geleden richtte Galileo Galilei zijn eerste zelfgebouwde telescoopje op de Melkwegband. Die bleek uit talloze afzonderlijke zwakke sterretjes te bestaan. Verre zonnen, misschien wel met eigen planetenstelsels. Eén groot sterrenstelsel, waar wij zelf deel van uitmaken. Maar zitten we echt in het centrum? \r\n
William Herschel en Jacobus Kapteyn meenden van wel. Ze telden de sterren, brachten de Melkweg in kaart. Herschel eind achttiende eeuw aan het kijkeroculair; Kapteyn ruim tweehonderd jaar later met behulp van fotografische platen en micrometers. \r\n
Het is alsof je in een onbekende stad bent beland. Het is midden in de nacht, maar gelukkig zijn alle gebouwen van glas, en zie je de lichtjes van de stad aan alle kanten om je heen. Als er in één richting veel meer lichtjes zijn, is daar het centrum en zit je zelf in een buitenwijk. Maar zie je in elke richting min of meer hetzelfde, dan moet je wel in het middelpunt zitten. \r\n
Pas later bleek hoe Herschel en Kapteyn zich zo hadden kunnen vergissen. Stof tussen de sterren belemmert het zicht. Wij zien alleen onze directe omgeving. Alsof het mist in de glazen stad – dan lijkt het automatisch alsof je je in het midden van een kleine wereld bevindt. Er is onvoldoende zicht om het stadscentrum te onderscheiden; te veel stof om de kern van de Melkweg te zien. \r\n
Waar die gezocht moet worden? In de richting van het sterrenbeeld Sagittarius, de Boogschutter. Een deel van de sterrenhemel dat in Nederland nooit goed zichtbaar is. Je moet ervoor naar het zuidelijk halfrond. Zoals Jan Oort deed, die begin jaren vijftig bijna een longontsteking opliep toen hij in Zuid-Afrika te lang op zijn rug in het koude, natte gras bleef liggen om van het hemelse uitzicht te genieten. \r\n
Oort – zonder twijfel een van de grootste astronomen van de twintigste eeuw – had een kwart eeuw eerder, op basis van metingen aan de bewegingen van sterren, al aangetoond dat zich dáár de Melkwegkern moest schuilhouden. In dezelfde richting die in 1918, op een andere manier, ook al gevonden was door de Amerikaan Harlow Shapley. \r\n
De Melkwegkern! Miljarden sterren bijeen, op bijna dertigduizend lichtjaar afstand. Sterrenhopen, supernova’s – één kolossale kosmische kerstboom. Waar wij jammergenoeg niets van zien, omdat slechts een tienmiljardste deel van het uitgestraalde licht doorgelaten wordt door de wolken van kosmisch stof in het Melkwegstelsel. \r\n
Maar wacht: andere soorten straling worden niet geabsorbeerd door stof. Zet een radiobril op, en de Melkwegkern is het helderste gebied aan de hemel. Dat ontdekten Karl Jansky en Grote Reber, die in de jaren dertig hun eerste eenvoudige radio-antennes op de kosmos richtten. De kern van het Melkwegstelsel had niet alleen zijn locatie prijsgegeven, maar kon nu voor het eerst ook echt worden waargenomen. \r\n
De zoektocht was echter nog niet voltooid. Amsterdam-Centrum is minder specifiek dan de Dam, en dat is weer minder nauwkeurig dan de voet van het Nationaal Monument. Een radiogloed in de Melkwegkern is leuk, maar je hebt er nog niet het exacte middelpunt mee gevonden, de binnenste pit. \r\n
Dat lukte in 1974, met betere radiotelescopen. Bruce Balick en Robert Brown ontdekten één ‘puntbron’ van radiostraling – een ‘ster’ die misschien zou samenvallen met het echte centrum van het Melkwegstelsel. Per slot van rekening waren in de kernen van andere sterrenstelsels ook zulke radiobronnen gevonden. Wie weet zou alles letterlijk draaien rond ‘Sagittarius A-ster’ (Sgr A*). \r\n
De Nederlandse radioastronoom René Vermeulen toonde dat eind jaren negentig aan, samen met Amerikaanse collega’s. Precisiemetingen lieten zien dat Sgr A* het ‘dynamisch centrum’ van het Melkwegstelsel is. Ook onze eigen zon draait er omheen, eens in de 226 miljoen jaar, op een afstand van 27.000 lichtjaar, met een snelheid van 216 kilometer per seconde. \r\n
Maar wat is Sgr A*? Zou de radiostraling afkomstig kunnen zijn uit de directe omgeving van een zwaar zwart gat dat zich in de Melkwegkern schuilhoudt? Aanwijzingen voor superzware zwarte gaten waren ook al in andere stelsels gevonden, en in 1971 suggereerden Martin Rees en Donald Lynden-Bell dat ook het Melkwegcentrum zo’n zwart gat bevat. \r\n
Reinhard Genzel, directeur van het Duitse Max-Planck-Institut für Extraterrestrische Physik in Garching, denkt met plezier terug aan zijn postdoc-aanstelling in Californië, nu dertig jaar geleden. Toen hij met Charlie Townes, uitvinder van de laser en Nobelprijswinnaar, instrumenten bouwde om de Melkwegkern op infrarode golflengten te bestuderen. \r\n
Dat was het begin van Genzels succesvolle speurtocht naar snel bewegende sterren, die met krankzinnige snelheden in kleine, uitgerekte banen rond Sgr A* zwieren. Ster S2 doet dat in niet meer dan vijftien jaar; Genzel heeft hem inmiddels meer dan één omloop zien voltooien. Dat levert niet alleen spectaculaire filmpjes op, maar ook een nauwkeurige waarde voor de massa van het centrale zwarte gat: 4,3 miljoen keer zo zwaar als de zon. \r\n
Met röntgentelescopen zien sterrenkundigen gaswolken in de wijde omgeving van de Melkwegkern soms oplichten. Lichtecho’s van uitbarstingen in de afgelopen paar honderd jaar, vergelijkbaar met het narommelen van de donder na een krachtige bliksemontlading. En NASA’s Fermi-satelliet ontdekte kort geleden grote bellen van gammastraling aan weerszijden van de Melkwegkern – de stille getuigen van heftige explosies in een veel verder verleden. \r\n
Buiten is het nog steeds stil, koud en donker. De Melkweg strekt zich uit aan de hemel, maar de Boogschutter bevindt zich onder de horizon. Niet dat het veel uitmaakt: vanuit onze kosmische buitenwijk, en met ons beperkte gezichtsvermogen, is er van de kern van het Melkwegstelsel toch vrijwel niets te zien. \r\n
De zoektocht naar de kern blijft voorbehouden aan kunstmanen, reuzentelescopen en geavanceerde detectoren. Hij leert ons vooral dat wij ons niet in het middelpunt bevinden. We zitten er ver naast, in elk denkbaar opzicht. \r\n
Tijd om de auto weer te starten.", "slug": "bij-sagittarius-a-zit-het-enige-echte-middelpunt", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 12, 24, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-12-24 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Bij Sagittarius A zit het enige echte middelpunt"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/galactische-fonteinen-zijn-bron-van-heet-gas-rond-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het hete gas in de halo rond ons Melkwegstelsel is waarschijnlijk afkomstig van supernova-explosies die zich in het melkwegvlak hebben voltrokken. Dat blijkt uit gegevens die zijn verzameld met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton.
In de halo - het ijle omhulsel - van het Melkwegstelsel wordt gas van uiteenlopende dichtheden en temperaturen aangetroffen. De heetste component is erg ijl, maar door zijn temperatuur van enkele miljoenen graden toch een waarneembare bron van röntgenstraling. Het bestaan ervan is al meer dan tientallen jaren bekend, maar de oorsprong van het gas was niet onmiddellijk duidelijk.
Volgens een van de mogelijke scenario's wordt de uitstoot van het hete gas veroorzaakt door supernova-explosie die zich in het vlak van het Melkwegstelsel afspelen. Bij zo'n explosie ontstaat als het ware een duizenden lichtjaren hoge fontein van gas dat uiteindelijk weer naar het melkwegvlak terugvalt. Die vermeende galactische fonteinen zijn echter niet direct waarneembaar, omdat de röntgenstraling die zij uitzenden door het veel koelere gas en stof in de melkweg wordt geabsorbeerd.
Wetenschappers hebben nu de spectrale eigenschappen van het hete gas in de halo gemeten en deze vergeleken met de voorspellingen van drie verschillende ontstaansmodellen. Het fonteinscenario komt daar het beste uit.
New evidence for supernova-driven galactic fountains in the Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Galactische fonteinen zijn bron van heet gas rond Melkwegstelsel", "pk_id": 32986, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Het hete gas in de halo rond ons Melkwegstelsel is waarschijnlijk afkomstig van supernova-explosies die zich in het melkwegvlak hebben voltrokken. Dat blijkt uit gegevens die zijn verzameld met de Europese röntgensatelliet XMM-Newton.
In de halo - het ijle omhulsel - van het Melkwegstelsel wordt gas van uiteenlopende dichtheden en temperaturen aangetroffen. De heetste component is erg ijl, maar door zijn temperatuur van enkele miljoenen graden toch een waarneembare bron van röntgenstraling. Het bestaan ervan is al meer dan tientallen jaren bekend, maar de oorsprong van het gas was niet onmiddellijk duidelijk.
Volgens een van de mogelijke scenario's wordt de uitstoot van het hete gas veroorzaakt door supernova-explosie die zich in het vlak van het Melkwegstelsel afspelen. Bij zo'n explosie ontstaat als het ware een duizenden lichtjaren hoge fontein van gas dat uiteindelijk weer naar het melkwegvlak terugvalt. Die vermeende galactische fonteinen zijn echter niet direct waarneembaar, omdat de röntgenstraling die zij uitzenden door het veel koelere gas en stof in de melkweg wordt geabsorbeerd.
Wetenschappers hebben nu de spectrale eigenschappen van het hete gas in de halo gemeten en deze vergeleken met de voorspellingen van drie verschillende ontstaansmodellen. Het fonteinscenario komt daar het beste uit.
New evidence for supernova-driven galactic fountains in the Milky Way", "slug": "galactische-fonteinen-zijn-bron-van-heet-gas-rond-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 11, 19, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-11-19 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Galactische fonteinen zijn bron van heet gas rond Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/ruimtekijker-stuit-op-kolossale-gammabel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\r\n
Het zijn de grootste structuren die ooit in het Melkwegstelsel zijn gevonden: twee kolossale ‘bellen’ van zwakke gammastraling, boven en onder het Melkwegcentrum. Beide bellen hebben afmetingen van zo’n 25.000 lichtjaar, ofwel een kwart triljoen kilometer. Ze zijn ontdekt met de Amerikaanse Fermi-ruimtetelescoop, die sinds 2008 vanuit een baan om de aarde kosmische gammastraling in kaart brengt. \r\n
Hoe de bellen zijn ontstaan, is niet met zekerheid bekend. Mogelijk zijn ze het gevolg van explosieve activiteit van het superzware zwarte gat dat zich in de kern van het Melkwegstelsel bevindt. Ze kunnen ook het resultaat zijn van een geboortegolf van nieuwe, zware sterren. Volgens Harvard-astronoom Doug Finkbeiner zijn de bellen waarschijnlijk een paar miljoen jaar geleden in relatief korte tijd ontstaan."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ruimtekijker stuit op kolossale gammabel", "pk_id": 31493, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\r\n
Het zijn de grootste structuren die ooit in het Melkwegstelsel zijn gevonden: twee kolossale ‘bellen’ van zwakke gammastraling, boven en onder het Melkwegcentrum. Beide bellen hebben afmetingen van zo’n 25.000 lichtjaar, ofwel een kwart triljoen kilometer. Ze zijn ontdekt met de Amerikaanse Fermi-ruimtetelescoop, die sinds 2008 vanuit een baan om de aarde kosmische gammastraling in kaart brengt. \r\n
Hoe de bellen zijn ontstaan, is niet met zekerheid bekend. Mogelijk zijn ze het gevolg van explosieve activiteit van het superzware zwarte gat dat zich in de kern van het Melkwegstelsel bevindt. Ze kunnen ook het resultaat zijn van een geboortegolf van nieuwe, zware sterren. Volgens Harvard-astronoom Doug Finkbeiner zijn de bellen waarschijnlijk een paar miljoen jaar geleden in relatief korte tijd ontstaan.", "slug": "ruimtekijker-stuit-op-kolossale-gammabel", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 11, 13, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-11-13 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ruimtekijker stuit op kolossale gammabel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegcentrum-blaast-reusachtige-bellen/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Boven en onder het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt zich een reusachtige bel die een vage gloed van gammastraling uitzendt. Dat blijkt uit waarnemingen met de Amerikaanse satelliet Fermi. De beide bellen, die samen een afstand van 50.000 lichtjaar overspannen, zijn wellicht de restanten van een uitbarsting die zich enkele miljoenen jaren geleden in het centrum van ons sterrenstelsel heeft voltrokken.
Vanaf de aarde gezien bestrijken de beide bellen meer dan de helft van de hemel. Maar op zichtbare golflengten zijn ze niet waarneembaar. Wel zijn eerder ook op röntgen- en radiogolflengten vage aanwijzingen voor hun bestaan gedetecteerd.
Hoe de beide bellen zijn ontstaan, is nog onduidelijk. De gammastraling die zij uitzenden, is veel energierijker dan de 'mist' van gammastraling waarvan het hele Melkwegstelsel doordrenkt is. Hun scherpe begrenzing duidt erop dat zij in relatief korte tijd zijn ontstaan.
Hun oorzaak wordt vooralsnog gezocht bij het superzware zwarte gat dat in het Melkwegcentrum huist. Dat object is momenteel niet actief, maar bij veel andere sterrenstelsels hebben astronomen waargenomen dat zulke centrale zwarte gaten bundels van energierijke deeltjes aandrijven. Een andere mogelijkheid is dat de bellen het resultaat zijn van de enorme geboortegolf van sterren die enkele miljoenen jaren geleden in het Melkwegcentrum plaatsvond.
NASA's Fermi Telescope Finds Giant Structure in our Galaxy"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegcentrum blaast reusachtige bellen", "pk_id": 32960, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Boven en onder het centrum van ons Melkwegstelsel bevindt zich een reusachtige bel die een vage gloed van gammastraling uitzendt. Dat blijkt uit waarnemingen met de Amerikaanse satelliet Fermi. De beide bellen, die samen een afstand van 50.000 lichtjaar overspannen, zijn wellicht de restanten van een uitbarsting die zich enkele miljoenen jaren geleden in het centrum van ons sterrenstelsel heeft voltrokken.
Vanaf de aarde gezien bestrijken de beide bellen meer dan de helft van de hemel. Maar op zichtbare golflengten zijn ze niet waarneembaar. Wel zijn eerder ook op röntgen- en radiogolflengten vage aanwijzingen voor hun bestaan gedetecteerd.
Hoe de beide bellen zijn ontstaan, is nog onduidelijk. De gammastraling die zij uitzenden, is veel energierijker dan de 'mist' van gammastraling waarvan het hele Melkwegstelsel doordrenkt is. Hun scherpe begrenzing duidt erop dat zij in relatief korte tijd zijn ontstaan.
Hun oorzaak wordt vooralsnog gezocht bij het superzware zwarte gat dat in het Melkwegcentrum huist. Dat object is momenteel niet actief, maar bij veel andere sterrenstelsels hebben astronomen waargenomen dat zulke centrale zwarte gaten bundels van energierijke deeltjes aandrijven. Een andere mogelijkheid is dat de bellen het resultaat zijn van de enorme geboortegolf van sterren die enkele miljoenen jaren geleden in het Melkwegcentrum plaatsvond.
NASA's Fermi Telescope Finds Giant Structure in our Galaxy", "slug": "melkwegcentrum-blaast-reusachtige-bellen", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 11, 9, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-11-09 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkwegcentrum blaast reusachtige bellen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/spiraalstelsels-als-het-onze-ontstaan-gemakkelijk/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Sterrenstelsels ter grootte van het Melkwegstelsel ontstaan gemakkelijk en zijn al ruim drie miljard jaar lang de grootste spiraalstelsels in het heelal. Dat blijkt uit nieuw onderzoek door astronoom Kambiz Fathi van de universiteit van Stockholm.
Astronomen denken dat sterrenstelsels ontstaan door een ingewikkelde combinatie van processen waarbij niet alleen sterren en gaswolken zijn betrokken, maar ook superzware zwarte gaten en de mysterieuze donkere materie waarin elk sterrenstelsel gehuld is. Grote sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel zwemmen in een zee van vele kleinere stelsels en groeien door zo nu en dan een van die kleintjes op te slokken.
Sinds de jaren zeventig is bekend dat het aantal sterren in het deel van een spiraalstelsel waar de spiraalstructuur het duidelijkst is, nooit veel groter is dan in het Melkwegstelsel. Dat wordt ook wel de wet van Freeman genoemd, naar de Australische astronoom die dit gegeven ontdekte. Tot nog toe was de wet van Freeman slechts voor enkele tientallen stelsels geverifieerd. Fathi heeft dat aantal nu opgevoerd tot dertigduizend.
Deze veel grotere steekproef bevestigt de door Freeman ontdekte wetmatigheid niet alleen voor nabije spiraalstelsels. Hij blijkt ook te gelden voor stelsels op afstanden tot 3,4 miljard lichtjaar, die we dus zien zoals ze 3,4 miljard jaar geleden waren.
European Virtual Observatory Shows that Galaxies like the Milky Way Form Easily"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Spiraalstelsels als het onze ontstaan gemakkelijk", "pk_id": 32908, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Sterrenstelsels ter grootte van het Melkwegstelsel ontstaan gemakkelijk en zijn al ruim drie miljard jaar lang de grootste spiraalstelsels in het heelal. Dat blijkt uit nieuw onderzoek door astronoom Kambiz Fathi van de universiteit van Stockholm.
Astronomen denken dat sterrenstelsels ontstaan door een ingewikkelde combinatie van processen waarbij niet alleen sterren en gaswolken zijn betrokken, maar ook superzware zwarte gaten en de mysterieuze donkere materie waarin elk sterrenstelsel gehuld is. Grote sterrenstelsels zoals ons Melkwegstelsel zwemmen in een zee van vele kleinere stelsels en groeien door zo nu en dan een van die kleintjes op te slokken.
Sinds de jaren zeventig is bekend dat het aantal sterren in het deel van een spiraalstelsel waar de spiraalstructuur het duidelijkst is, nooit veel groter is dan in het Melkwegstelsel. Dat wordt ook wel de wet van Freeman genoemd, naar de Australische astronoom die dit gegeven ontdekte. Tot nog toe was de wet van Freeman slechts voor enkele tientallen stelsels geverifieerd. Fathi heeft dat aantal nu opgevoerd tot dertigduizend.
Deze veel grotere steekproef bevestigt de door Freeman ontdekte wetmatigheid niet alleen voor nabije spiraalstelsels. Hij blijkt ook te gelden voor stelsels op afstanden tot 3,4 miljard lichtjaar, die we dus zien zoals ze 3,4 miljard jaar geleden waren.
European Virtual Observatory Shows that Galaxies like the Milky Way Form Easily", "slug": "spiraalstelsels-als-het-onze-ontstaan-gemakkelijk", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 10, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-10-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Spiraalstelsels als het onze ontstaan gemakkelijk"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegstelsel-doet-niet-mee-aan-galactische-touwt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Magelhaense Stroom, een lange staart van waterstofgas die achter twee kleine, naburige sterrenstelsels aan sleept, is wellicht niet veroorzaakt door de zwaartekrachtsaantrekking van ons Melkwegstelsel. Uit een nieuwe computersimulatie door astronomen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics blijkt dat de 'gasstaart' het resultaat is van de interactie tussen de kleine stelsels zelf.
Van de beide dwergstelsels, de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, is lang gedacht dat ze al van oudsher in een wijde baan om het Melkwegstelsel heen cirkelden. Enkele jaren geleden bleek echter dat dit waarschijnlijk niet het geval is: de twee zouden toevallige passanten zijn die relatief kort geleden door ons stelsel zijn ingevangen.
Deze conclusie bracht echter een probleem met zich mee. Als de beide stelsels nog niet zo lang om het Melkwegstelsel cirkelen, waar komt dan die lange gasstaart vandaan? Om daar achter te komen, hebben de astronomen een computersimulatie opgezet waarbij de twee Wolken als stabiel 'dubbelstelsel' onze kant op kwamen. De simulatie laat zien dat de interacties tussen de beide dwergstelsels sterk genoeg kunnen zijn geweest om al vóór aankomst bij het Melkwegstelsel een lange sleep van gas te hebben hebben gevormd.
Dat betekent overigens niet dat het Melkwegstelsel geen rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de huidige Magelhaense Stroom. Zijn sterke zwaartekrachtsveld oefent inmiddels wel een grote invloed uit op de beide Magelhaense Wolken en is daarmee ook bepalend voor de vorm van hun 'staart'.
Milky Way Sidelined in Galactic Tug of War"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel doet niet mee aan galactische touwtrekwedstrijd", "pk_id": 32877, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Magelhaense Stroom, een lange staart van waterstofgas die achter twee kleine, naburige sterrenstelsels aan sleept, is wellicht niet veroorzaakt door de zwaartekrachtsaantrekking van ons Melkwegstelsel. Uit een nieuwe computersimulatie door astronomen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics blijkt dat de 'gasstaart' het resultaat is van de interactie tussen de kleine stelsels zelf.
Van de beide dwergstelsels, de Grote en de Kleine Magelhaense Wolk, is lang gedacht dat ze al van oudsher in een wijde baan om het Melkwegstelsel heen cirkelden. Enkele jaren geleden bleek echter dat dit waarschijnlijk niet het geval is: de twee zouden toevallige passanten zijn die relatief kort geleden door ons stelsel zijn ingevangen.
Deze conclusie bracht echter een probleem met zich mee. Als de beide stelsels nog niet zo lang om het Melkwegstelsel cirkelen, waar komt dan die lange gasstaart vandaan? Om daar achter te komen, hebben de astronomen een computersimulatie opgezet waarbij de twee Wolken als stabiel 'dubbelstelsel' onze kant op kwamen. De simulatie laat zien dat de interacties tussen de beide dwergstelsels sterk genoeg kunnen zijn geweest om al vóór aankomst bij het Melkwegstelsel een lange sleep van gas te hebben hebben gevormd.
Dat betekent overigens niet dat het Melkwegstelsel geen rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de huidige Magelhaense Stroom. Zijn sterke zwaartekrachtsveld oefent inmiddels wel een grote invloed uit op de beide Magelhaense Wolken en is daarmee ook bepalend voor de vorm van hun 'staart'.
Milky Way Sidelined in Galactic Tug of War", "slug": "melkwegstelsel-doet-niet-mee-aan-galactische-touwt", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://cfa-www.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 9, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-09-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkwegstelsel doet niet mee aan galactische touwtrekwedstrijd"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/bron-kosmische-infraroodgloed-gevonden/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Dertig jaar geleden ontdekten sterrenkundigen dat ons Melkwegstelsel en andere sterrenstelsels in het heelal een mysterieuze gloed van infraroodstraling uitzenden. Door laboratoriumonderzoek hebben NASA-wetenschappers nu ontdekt waar die gloed vandaan komt. De bron blijkt te bestaan uit roetachtige deeltjes in de ruimte - zogeheten polycyclische aromatische koolwaterstoffen of PAK's.
Voor dit onderzoek zijn in het laboratorium de omstandigheden van de ruimte nagebootst. Daarbij is gekeken naar de soorten licht die PAK's in het luchtledige bij temperaturen van -270 tot +1000 graden Celsius uitzenden. Dat heeft geresulteerd in een database van bijna zevenhonderd spectra, waaruit blijkt dat de ruimte wemelt van de PAK's. Veelal betreft het exotische soorten die op aarde niet worden aangetroffen.
De roetachtige deeltjes zijn waarschijnlijk afkomstig van koele, koolstofrijke sterren. De deeltjes, die ongeveer ontstaan zoals in de uitlaatgassen van een verbrandingsmotor, worden door de sterrenwind de ruimte in geblazen.
NASA Reveals Key to Unlock Mysterious Red Glow in Space"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Bron kosmische infraroodgloed gevonden", "pk_id": 32787, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Dertig jaar geleden ontdekten sterrenkundigen dat ons Melkwegstelsel en andere sterrenstelsels in het heelal een mysterieuze gloed van infraroodstraling uitzenden. Door laboratoriumonderzoek hebben NASA-wetenschappers nu ontdekt waar die gloed vandaan komt. De bron blijkt te bestaan uit roetachtige deeltjes in de ruimte - zogeheten polycyclische aromatische koolwaterstoffen of PAK's.
Voor dit onderzoek zijn in het laboratorium de omstandigheden van de ruimte nagebootst. Daarbij is gekeken naar de soorten licht die PAK's in het luchtledige bij temperaturen van -270 tot +1000 graden Celsius uitzenden. Dat heeft geresulteerd in een database van bijna zevenhonderd spectra, waaruit blijkt dat de ruimte wemelt van de PAK's. Veelal betreft het exotische soorten die op aarde niet worden aangetroffen.
De roetachtige deeltjes zijn waarschijnlijk afkomstig van koele, koolstofrijke sterren. De deeltjes, die ongeveer ontstaan zoals in de uitlaatgassen van een verbrandingsmotor, worden door de sterrenwind de ruimte in geblazen.
NASA Reveals Key to Unlock Mysterious Red Glow in Space", "slug": "bron-kosmische-infraroodgloed-gevonden", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 8, 2, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-08-02 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Bron kosmische infraroodgloed gevonden"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ook-antarctisch-observatorium-ziet-vreemd-patroon-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het nog in aanbouw zijnde 'neutrino-observatorium' IceCube, bestaande uit duizenden sensors diep in de ijskap van Antarctica, levert al wetenschappelijke resultaten op. En wel op een onderzoeksterrein waar het eigenlijk niet voor ontworpen is: de kosmische straling.
IceCube is bedoeld voor de detectie van energierijke neutrino's - vrijwel ongrijpbare deeltjes, afkomstig van supernova-explosies en zwarte gaten aan de noordelijke (!) hemel die dwars door de aarde heen zijn gegaan. Maar ondertussen worden de detectors voortdurend gebombardeerd met andere deeltjes uit de ruimte, die zijn vrijgekomen bij botsingen tussen deeltjes van de kosmische straling en atomen in de aardatmosfeer. Voor neutrinowetenschappers is die kosmische straling niets anders dan storende 'ruis', maar andere wetenschappers zijn er juist erg in geïnteresseerd.
Uit de IceCube-metingen blijkt dat de kosmische straling aan de zuidelijke hemel niet gelijkmatig uit alle richtingen komt. Deze 'anisotropie' lijkt een voortzetting te zijn van de eerdere waargenomen ongelijkmatige verdeling van de kosmische straling op het noordelijk halfrond. Wat de oorzaak van het onregelmatige patroon is, is nog onduidelijk. Het is mogelijk dat de straling afkomstig is van het overblijfsel van een relatief recente en nabije supernova-explosie.
IceCube spies unexplained pattern of cosmic rays"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ook Antarctisch observatorium ziet vreemd patroon in de kosmische straling", "pk_id": 32779, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Het nog in aanbouw zijnde 'neutrino-observatorium' IceCube, bestaande uit duizenden sensors diep in de ijskap van Antarctica, levert al wetenschappelijke resultaten op. En wel op een onderzoeksterrein waar het eigenlijk niet voor ontworpen is: de kosmische straling.
IceCube is bedoeld voor de detectie van energierijke neutrino's - vrijwel ongrijpbare deeltjes, afkomstig van supernova-explosies en zwarte gaten aan de noordelijke (!) hemel die dwars door de aarde heen zijn gegaan. Maar ondertussen worden de detectors voortdurend gebombardeerd met andere deeltjes uit de ruimte, die zijn vrijgekomen bij botsingen tussen deeltjes van de kosmische straling en atomen in de aardatmosfeer. Voor neutrinowetenschappers is die kosmische straling niets anders dan storende 'ruis', maar andere wetenschappers zijn er juist erg in geïnteresseerd.
Uit de IceCube-metingen blijkt dat de kosmische straling aan de zuidelijke hemel niet gelijkmatig uit alle richtingen komt. Deze 'anisotropie' lijkt een voortzetting te zijn van de eerdere waargenomen ongelijkmatige verdeling van de kosmische straling op het noordelijk halfrond. Wat de oorzaak van het onregelmatige patroon is, is nog onduidelijk. Het is mogelijk dat de straling afkomstig is van het overblijfsel van een relatief recente en nabije supernova-explosie.
IceCube spies unexplained pattern of cosmic rays", "slug": "ook-antarctisch-observatorium-ziet-vreemd-patroon-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:29", "url": "http://www.wisc.edu/", "type": "source", "title": "University of Wisconsin"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 7, 27, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-07-27 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ook Antarctisch observatorium ziet vreemd patroon in de kosmische straling"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/hogesnelheidsster-is-uit-het-melkwegcentrum-geslin/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Honderd miljoen jaar geleden baande een drievoudige ster zich een weg door het drukke centrum van ons Melkwegstelsel. Daarbij kwam het trio sterren zó dicht bij het zwarte gat dat zich daar schuilhoudt, dat één van hen werd opgeslokt. De beide andere sterren werden het Melkwegstelsel uit geslingerd en zijn uiteindelijk tot één zware ster gefuseerd.
Het lijkt vergezocht, maar dat is het scenario dat sterrenkundigen voor ogen hebben om de eigenschappen van de supersnelle ster HE 0437-5439 te kunnen verklaren. Uit waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop blijkt dat deze ster, die met een snelheid van 2,5 miljoen kilometer per uur door de ruimte scheurt, zich inderdaad van het melkwegcentrum verwijdert.
Alles bij elkaar zijn de afgelopen vijf jaar een stuk of zestien van die supersnelle sterren ontdekt. En van allemaal werd al vermoed dat zij uit de kern van ons sterrenstelsel afkomstig zijn. Maar nu is dat voor één van die sterren ook met metingen bevestigd. Geschat wordt dat er op deze manier gemiddeld eens in de honderdduizend jaar een ster uit ons Melkwegstelsel wordt verbannen.
De ster bevindt zich inmiddels al in de verre buitenwijken van het Melkwegstelsel, op ongeveer 200.000 lichtjaar van het centrum. Ondanks zijn grote snelheid moet HE 0437-5439 er honderd miljoen jaar over hebben gedaan om zo ver te komen.
Hyperfast Star Was Booted From Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Hogesnelheidsster is uit het Melkwegcentrum geslingerd", "pk_id": 32774, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Honderd miljoen jaar geleden baande een drievoudige ster zich een weg door het drukke centrum van ons Melkwegstelsel. Daarbij kwam het trio sterren zó dicht bij het zwarte gat dat zich daar schuilhoudt, dat één van hen werd opgeslokt. De beide andere sterren werden het Melkwegstelsel uit geslingerd en zijn uiteindelijk tot één zware ster gefuseerd.
Het lijkt vergezocht, maar dat is het scenario dat sterrenkundigen voor ogen hebben om de eigenschappen van de supersnelle ster HE 0437-5439 te kunnen verklaren. Uit waarnemingen met de Hubble-ruimtetelescoop blijkt dat deze ster, die met een snelheid van 2,5 miljoen kilometer per uur door de ruimte scheurt, zich inderdaad van het melkwegcentrum verwijdert.
Alles bij elkaar zijn de afgelopen vijf jaar een stuk of zestien van die supersnelle sterren ontdekt. En van allemaal werd al vermoed dat zij uit de kern van ons sterrenstelsel afkomstig zijn. Maar nu is dat voor één van die sterren ook met metingen bevestigd. Geschat wordt dat er op deze manier gemiddeld eens in de honderdduizend jaar een ster uit ons Melkwegstelsel wordt verbannen.
De ster bevindt zich inmiddels al in de verre buitenwijken van het Melkwegstelsel, op ongeveer 200.000 lichtjaar van het centrum. Ondanks zijn grote snelheid moet HE 0437-5439 er honderd miljoen jaar over hebben gedaan om zo ver te komen.
Hyperfast Star Was Booted From Milky Way", "slug": "hogesnelheidsster-is-uit-het-melkwegcentrum-geslin", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://www.stsci.edu/", "type": "source", "title": "Space Telescope Science Institute"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 7, 22, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-07-22 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Hogesnelheidsster is uit het Melkwegcentrum geslingerd"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/europese-satelliet-voltooit-zijn-eerste-hemelkaart/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Europese Planck-satelliet heeft zijn eerste complete hemelkaart afgeleverd. De kaart moet niet alleen meer inzicht geven in de manier waarop sterren en sterrenstelsels ontstaan, maar ook in het ontstaan van het heelal.
De afbeelding zelf geeft nog geen antwoord op wetenschappelijke vragen: het is 'slechts' een overzicht van de nauwkeurige meetgegevens die de satelliet het afgelopen jaar heeft verzameld. Die berg gegevens zullen sterrenkundigen op belangrijke nieuwe informatie moeten onderzoeken - een klus die nog jaren kan duren.
De Planck-kaart geeft onder meer een overzicht van ons Melkwegstelsel, en de talrijke stervormingsgebieden die zich daarin bevinden. Minder spectaculair, maar wellicht intrigerender is de vlekkerige achtergrond. Deze wordt veroorzaakt door de kosmische achtergrondstraling - het afgekoelde overblijfsel van de straling die het heelal kort na de oerknal vulde. Het patroon in deze achtergrondstraling is een afspiegeling van de dichtheidsverschillen in de oermaterie waaruit de eerste sterrenstelsels zijn ontstaan.
Planck gaat gewoon verder met zijn metingen. Naar verwachting zal hij eind 2012 vier van deze hemelsurveys hebben voltooid. Begin volgend jaar zal een eerste catalogus van objecten binnen en buiten ons Melkwegstelsel worden gepubliceerd. In 2012 volgt de publicatie van het meest nauwkeurige overzicht van de kosmische achtergrondstraling tot dan toe.
Planck unveils the Universe – now and then"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Europese satelliet voltooit zijn eerste hemelkaart", "pk_id": 32751, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Europese Planck-satelliet heeft zijn eerste complete hemelkaart afgeleverd. De kaart moet niet alleen meer inzicht geven in de manier waarop sterren en sterrenstelsels ontstaan, maar ook in het ontstaan van het heelal.
De afbeelding zelf geeft nog geen antwoord op wetenschappelijke vragen: het is 'slechts' een overzicht van de nauwkeurige meetgegevens die de satelliet het afgelopen jaar heeft verzameld. Die berg gegevens zullen sterrenkundigen op belangrijke nieuwe informatie moeten onderzoeken - een klus die nog jaren kan duren.
De Planck-kaart geeft onder meer een overzicht van ons Melkwegstelsel, en de talrijke stervormingsgebieden die zich daarin bevinden. Minder spectaculair, maar wellicht intrigerender is de vlekkerige achtergrond. Deze wordt veroorzaakt door de kosmische achtergrondstraling - het afgekoelde overblijfsel van de straling die het heelal kort na de oerknal vulde. Het patroon in deze achtergrondstraling is een afspiegeling van de dichtheidsverschillen in de oermaterie waaruit de eerste sterrenstelsels zijn ontstaan.
Planck gaat gewoon verder met zijn metingen. Naar verwachting zal hij eind 2012 vier van deze hemelsurveys hebben voltooid. Begin volgend jaar zal een eerste catalogus van objecten binnen en buiten ons Melkwegstelsel worden gepubliceerd. In 2012 volgt de publicatie van het meest nauwkeurige overzicht van de kosmische achtergrondstraling tot dan toe.
Planck unveils the Universe – now and then", "slug": "europese-satelliet-voltooit-zijn-eerste-hemelkaart", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 7, 5, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-07-05 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Europese satelliet voltooit zijn eerste hemelkaart"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/oude-sterren-zijn-overblijfselen-van-galactische-b/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Veel van de oude sterren van het Melkwegstelsel zijn overblijfselen van kleinere sterrenstelsels die ongeveer vijf miljard jaar geleden door ons stelsel zijn opgeslokt. Dat blijkt uit computersimulaties door een internationaal team van sterrenkundigen, onder wie Amina Helmi van het Kapteyn Instituut in Groningen.
De computersimulaties laten zien dat de oude sterren, die nu een reusachtige wolk om het Melkwegstelsel vormen, door de zwaartekrachtsinteracties uit de aan flarden getrokken dwergstelsels zijn ontsnapt. Sterrenkundigen denken dat het heelal ooit wemelde van de kleine sterrenstelsels, die door botsingen zijn uitgegroeid tot veel grotere exemplaren.
'Galactic archaeologists' find origin of Milky Way's ancient stars"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Oude sterren zijn overblijfselen van galactische botsingen", "pk_id": 32743, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Veel van de oude sterren van het Melkwegstelsel zijn overblijfselen van kleinere sterrenstelsels die ongeveer vijf miljard jaar geleden door ons stelsel zijn opgeslokt. Dat blijkt uit computersimulaties door een internationaal team van sterrenkundigen, onder wie Amina Helmi van het Kapteyn Instituut in Groningen.
De computersimulaties laten zien dat de oude sterren, die nu een reusachtige wolk om het Melkwegstelsel vormen, door de zwaartekrachtsinteracties uit de aan flarden getrokken dwergstelsels zijn ontsnapt. Sterrenkundigen denken dat het heelal ooit wemelde van de kleine sterrenstelsels, die door botsingen zijn uitgegroeid tot veel grotere exemplaren.
'Galactic archaeologists' find origin of Milky Way's ancient stars", "slug": "oude-sterren-zijn-overblijfselen-van-galactische-b", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 6, 30, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-06-30 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Oude sterren zijn overblijfselen van galactische botsingen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/groot-aantal-nieuwe-stervormingsgebieden-ontdekt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Amerikaanse radiosterrenkundigen hebben een groot aantal tot nog toe onbekende stervormingsgebieden in ons Melkwegstelsel opgespoord. De stellaire kraamkamers zijn aan het licht gekomen bij een gerichte selectie van gegevens, afkomstig van de infraroodsatelliet Spitzer en de grote VLA-radiotelescoop in New Mexico. Ze zijn vervolgens nader onderzocht met de Green Bank-radiotelescoop in Virginia.
De gevonden stervormingsgebieden zijn niet of nauwelijks waarneembaar met gewone telescopen: ze gaan schuil achter gas- en stofwolken in de melkweg. Om ze te kunnen vinden, moeten sterrenkundigen hun toevlucht nemen tot golflengten langer dan die van zichtbaar licht - radio- en infraroodstraling.
De aldus opgespoorde stervormingsgebieden liggen in het kerngebied en de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel. Sommige bevinden zich op grotere afstand van het melkwegcentrum dan onze zon. Dat maakt hun ontdekking des te interessanter, omdat dit informatie kan opleveren over de chemische evolutie van het Melkwegstelsel. Er zijn aanwijzingen dat objecten meer elementen zwaarder dan waterstof bevatten, naarmate hun afstand tot het melkwegcentrum groter is. Onderzoek van de nu ontdekte stervormingsgebieden kan daar uitsluitsel over geven.
Astronomers discover new star-forming regions in Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Groot aantal nieuwe stervormingsgebieden ontdekt", "pk_id": 32698, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}], "excerpt": "Amerikaanse radiosterrenkundigen hebben een groot aantal tot nog toe onbekende stervormingsgebieden in ons Melkwegstelsel opgespoord. De stellaire kraamkamers zijn aan het licht gekomen bij een gerichte selectie van gegevens, afkomstig van de infraroodsatelliet Spitzer en de grote VLA-radiotelescoop in New Mexico. Ze zijn vervolgens nader onderzocht met de Green Bank-radiotelescoop in Virginia.
De gevonden stervormingsgebieden zijn niet of nauwelijks waarneembaar met gewone telescopen: ze gaan schuil achter gas- en stofwolken in de melkweg. Om ze te kunnen vinden, moeten sterrenkundigen hun toevlucht nemen tot golflengten langer dan die van zichtbaar licht - radio- en infraroodstraling.
De aldus opgespoorde stervormingsgebieden liggen in het kerngebied en de spiraalarmen van ons Melkwegstelsel. Sommige bevinden zich op grotere afstand van het melkwegcentrum dan onze zon. Dat maakt hun ontdekking des te interessanter, omdat dit informatie kan opleveren over de chemische evolutie van het Melkwegstelsel. Er zijn aanwijzingen dat objecten meer elementen zwaarder dan waterstof bevatten, naarmate hun afstand tot het melkwegcentrum groter is. Onderzoek van de nu ontdekte stervormingsgebieden kan daar uitsluitsel over geven.
Astronomers discover new star-forming regions in Milky Way", "slug": "groot-aantal-nieuwe-stervormingsgebieden-ontdekt", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.nrao.edu/", "type": "source", "title": "National Radio Astronomy Observatory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 5, 26, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-05-26 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Groot aantal nieuwe stervormingsgebieden ontdekt"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/raadselachtige-gaswolken-boven-melkwegstelsel-verk/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Australische en Amerikaanse sterrenkundigen hebben ontdekt waar de raadselachtige koude gaswolken vandaan komen die 'boven' het vlak van ons Melkwegstelsel zweven. Hun oorsprong moet worden gezocht bij de intense deeltjeswinden en explosies van jonge, hete sterren.
Begin deze eeuw werd met behulp van de Green Bank-radiotelescoop in Virginia (VS) een groot aantal wolken van koud waterstofgas ontdekt, die zich op hoogten van 400 tot 15.000 lichtjaar boven de schijf van het Melkwegstelsel bevinden. De gaswolken zijn ruwweg 200 lichtjaar groot en bevatten ongeveer 700 keer zoveel materie als onze zon.
Onderzoek van ongeveer 650 van deze gaswolken boven twee ver uiteen gelegen gebieden van ons Melkwegstelsel heeft opmerkelijke verschillen aan het licht gebracht. Boven het ene onderzochte gebied is het aantal gaswolken, en bovendien ook hun gemiddelde hoogte, veel groter dan boven het andere.
Dat blijkt de sleutel tot hun verklaring. Het gebied waarboven de meeste gaswolken zweven, is namelijk een veel actiever stervormingsgebied dan het andere. Daaruit concluderen de sterrenkundigen dat het gas is weggeblazen uit de omgeving van jonge, hete sterren, die een krachtige stroom deeltjes uitstoten en hun korte bestaan vaak met een supernova-explosie afsluiten.
Astronomers Discover Clue to Origin of Milky Way Gas Clouds"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Raadselachtige gaswolken boven Melkwegstelsel verklaard", "pk_id": 32697, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Australische en Amerikaanse sterrenkundigen hebben ontdekt waar de raadselachtige koude gaswolken vandaan komen die 'boven' het vlak van ons Melkwegstelsel zweven. Hun oorsprong moet worden gezocht bij de intense deeltjeswinden en explosies van jonge, hete sterren.
Begin deze eeuw werd met behulp van de Green Bank-radiotelescoop in Virginia (VS) een groot aantal wolken van koud waterstofgas ontdekt, die zich op hoogten van 400 tot 15.000 lichtjaar boven de schijf van het Melkwegstelsel bevinden. De gaswolken zijn ruwweg 200 lichtjaar groot en bevatten ongeveer 700 keer zoveel materie als onze zon.
Onderzoek van ongeveer 650 van deze gaswolken boven twee ver uiteen gelegen gebieden van ons Melkwegstelsel heeft opmerkelijke verschillen aan het licht gebracht. Boven het ene onderzochte gebied is het aantal gaswolken, en bovendien ook hun gemiddelde hoogte, veel groter dan boven het andere.
Dat blijkt de sleutel tot hun verklaring. Het gebied waarboven de meeste gaswolken zweven, is namelijk een veel actiever stervormingsgebied dan het andere. Daaruit concluderen de sterrenkundigen dat het gas is weggeblazen uit de omgeving van jonge, hete sterren, die een krachtige stroom deeltjes uitstoten en hun korte bestaan vaak met een supernova-explosie afsluiten.
Astronomers Discover Clue to Origin of Milky Way Gas Clouds", "slug": "raadselachtige-gaswolken-boven-melkwegstelsel-verk", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.nrao.edu/", "type": "source", "title": "National Radio Astronomy Observatory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 5, 26, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-05-26 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Raadselachtige gaswolken boven Melkwegstelsel verklaard"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegstelsel-mogelijk-toch-uit-n-stuk-ontstaan/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Onderzoek van oude sterren in ons Melkwegstelsel wijst erop dat ver uit elkaar gelegen delen van ons stelsel gelijktijdig en uit één en dezelfde gaswolk zijn ontstaan. Dat is in directe tegenspraak met de heersende theorie over het ontstaan van sterrenstelsels. Volgens deze theorie zouden stelsels als het onze klein zijn begonnen en geleidelijk zijn 'gegroeid' door het opslokken van andere kleine sterrenstelsels.
Dit nieuwe, voorlopige onderzoeksresultaat is gebaseerd op waarnemingen van de bolvormige sterrenhoop 47 Tucanae met de Hubble-ruimtetelescoop. Deze sterrenhoop ligt ver van de kern van het Melkwegstelsel, maar blijkt daar niettemin sterke overeenkomsten mee te vertonen. Ze hebben een vergelijkbare chemische samenstelling en zijn beide 11 tot 12 miljard jaar oud. Eerdere ouderdomsschattingen van 47 Tucanae kwamen nog uit op 9 miljard jaar.
Dit resultaat wijst erop dat de kern en de buitendelen van het Melkwegstelsel tegelijkertijd zijn ontstaan. Daaruit zou je kunnen concluderen dat ons stelsel in één keer is gevormd uit een kolossale gaswolk. Maar er zijn ook andere verklaringen denkbaar voor de waargenomen overeenkomsten. Zo zou een botsing met een ander sterrenstelsel materie uit de buitendelen van het Melkwegstelsel naar de kern kunnen hebben gedreven.
New Hubble pictures suggest Milky Way fell together"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel mogelijk toch uit één stuk ontstaan", "pk_id": 32655, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Onderzoek van oude sterren in ons Melkwegstelsel wijst erop dat ver uit elkaar gelegen delen van ons stelsel gelijktijdig en uit één en dezelfde gaswolk zijn ontstaan. Dat is in directe tegenspraak met de heersende theorie over het ontstaan van sterrenstelsels. Volgens deze theorie zouden stelsels als het onze klein zijn begonnen en geleidelijk zijn 'gegroeid' door het opslokken van andere kleine sterrenstelsels.
Dit nieuwe, voorlopige onderzoeksresultaat is gebaseerd op waarnemingen van de bolvormige sterrenhoop 47 Tucanae met de Hubble-ruimtetelescoop. Deze sterrenhoop ligt ver van de kern van het Melkwegstelsel, maar blijkt daar niettemin sterke overeenkomsten mee te vertonen. Ze hebben een vergelijkbare chemische samenstelling en zijn beide 11 tot 12 miljard jaar oud. Eerdere ouderdomsschattingen van 47 Tucanae kwamen nog uit op 9 miljard jaar.
Dit resultaat wijst erop dat de kern en de buitendelen van het Melkwegstelsel tegelijkertijd zijn ontstaan. Daaruit zou je kunnen concluderen dat ons stelsel in één keer is gevormd uit een kolossale gaswolk. Maar er zijn ook andere verklaringen denkbaar voor de waargenomen overeenkomsten. Zo zou een botsing met een ander sterrenstelsel materie uit de buitendelen van het Melkwegstelsel naar de kern kunnen hebben gedreven.
New Hubble pictures suggest Milky Way fell together", "slug": "melkwegstelsel-mogelijk-toch-uit-n-stuk-ontstaan", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 5, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-05-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkwegstelsel mogelijk toch uit één stuk ontstaan"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/vista-telescoop-legt-kattepootnevel-bloot/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met de Europese VISTA-telescoop in Noord-Chili is een indrukwekkende infraroodfoto gemaakt van de Kattepootnevel, een groot stervormingsgebied op 5500 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Schorpioen. De nevel, met een middellijn van ongeveer 50 lichtjaar, bestaat uit dichte gas- en stofwolken waarin nieuwe sterren ontstaan. Op foto's die in zichtbaar licht zijn gemaakt ziet hij eruit als de pootafdruk van een kat. Op de nieuwe foto die op infrarode golflengten gemaakt is met de 4,1-meter VISTA-telescoop (Visible and Infrared Survey Telescope for Astronomy) op de bergtop Paranal zijn de dichtste stofwolken nog steeds donker, maar in grote delen van de nevel zijn ook de pas gevormde sterren te zien: de infrarode warmtestraling van die sterren dringt door het stof heen. De VISTA-telescoop zal de komende jaren worden ingezet om de zuidelijke sterrenhemel op infrarode golflengten in kaart te brengen, als voorbereiding voor detailwaarnemingen van interessante objecten met de Europese Very Large Telescope.
http://www.eso.org/public/news/eso1017/"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "VISTA-telescoop legt Kattepootnevel bloot", "pk_id": 32633, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Met de Europese VISTA-telescoop in Noord-Chili is een indrukwekkende infraroodfoto gemaakt van de Kattepootnevel, een groot stervormingsgebied op 5500 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Schorpioen. De nevel, met een middellijn van ongeveer 50 lichtjaar, bestaat uit dichte gas- en stofwolken waarin nieuwe sterren ontstaan. Op foto's die in zichtbaar licht zijn gemaakt ziet hij eruit als de pootafdruk van een kat. Op de nieuwe foto die op infrarode golflengten gemaakt is met de 4,1-meter VISTA-telescoop (Visible and Infrared Survey Telescope for Astronomy) op de bergtop Paranal zijn de dichtste stofwolken nog steeds donker, maar in grote delen van de nevel zijn ook de pas gevormde sterren te zien: de infrarode warmtestraling van die sterren dringt door het stof heen. De VISTA-telescoop zal de komende jaren worden ingezet om de zuidelijke sterrenhemel op infrarode golflengten in kaart te brengen, als voorbereiding voor detailwaarnemingen van interessante objecten met de Europese Very Large Telescope.
http://www.eso.org/public/news/eso1017/", "slug": "vista-telescoop-legt-kattepootnevel-bloot", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 4, 21, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-04-21 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "VISTA-telescoop legt Kattepootnevel bloot"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/mysterieus-object-in-m82-is-mogelijk-micro-quasar/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Een mysterieuze bron van radiostraling in het nabijgelegen sterrenstelsel M82 is mogelijk een zogeheten micro-quasar. Tot die conclusie komen Britse radioastronomen in een presentatie vandaag op de National Astronomy Meeting 2010 van de Royal Astronomical Society in Glasgow.\r\n
M82 is een actief sterrenstelsel op ongeveer tien miljoen lichtjaar afstand. De mysterieuze radiobron verscheen in mei 2009 plotseling, dicht bij de kern van het stelsel. Al snel bleek dat het niet om het overblijfsel van een supernova-explosie gaat: zulke supernovaresten zenden weliswaar ook radiostraling uit, maar hun helderheid neemt in de loop van de tijd af.\r\n
Het mysterieuze object behield op radiogoflengten echter dezelfde helderheid. Bovendien bleek uit precisiemetingen dat het zich verplaatst. De radioastronomen van het Jodrell Bank Observatory denken nu dat ze een zogeheten microquasar hebben ontdekt, zoals er in ons eigen Melkwegstelsel ook een aantal bekend zijn.\r\n
Microquasars zijn zwarte gaten die in een baan rond een gewone ster bewegen. Gas van de gewone ster valt in het zwarte gat, waarbij twee krachtige straalstromen van snel bewegende gasdeeltjes ontstaan. Die jets zenden radiostraling uit. Af en toe vinden er uitbarstingen plaats, wanneer er in korte tijd extra veel gas door het zwarte gat wordt opgeslokt.
http://www.ras.org.uk/index.php?option=com_content&task=view&id=1747&Itemid=2"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Mysterieus object in M82 is mogelijk micro-quasar", "pk_id": 32621, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "
Een mysterieuze bron van radiostraling in het nabijgelegen sterrenstelsel M82 is mogelijk een zogeheten micro-quasar. Tot die conclusie komen Britse radioastronomen in een presentatie vandaag op de National Astronomy Meeting 2010 van de Royal Astronomical Society in Glasgow.\r\n
M82 is een actief sterrenstelsel op ongeveer tien miljoen lichtjaar afstand. De mysterieuze radiobron verscheen in mei 2009 plotseling, dicht bij de kern van het stelsel. Al snel bleek dat het niet om het overblijfsel van een supernova-explosie gaat: zulke supernovaresten zenden weliswaar ook radiostraling uit, maar hun helderheid neemt in de loop van de tijd af.\r\n
Het mysterieuze object behield op radiogoflengten echter dezelfde helderheid. Bovendien bleek uit precisiemetingen dat het zich verplaatst. De radioastronomen van het Jodrell Bank Observatory denken nu dat ze een zogeheten microquasar hebben ontdekt, zoals er in ons eigen Melkwegstelsel ook een aantal bekend zijn.\r\n
Microquasars zijn zwarte gaten die in een baan rond een gewone ster bewegen. Gas van de gewone ster valt in het zwarte gat, waarbij twee krachtige straalstromen van snel bewegende gasdeeltjes ontstaan. Die jets zenden radiostraling uit. Af en toe vinden er uitbarstingen plaats, wanneer er in korte tijd extra veel gas door het zwarte gat wordt opgeslokt.
http://www.ras.org.uk/index.php?option=com_content&task=view&id=1747&Itemid=2", "slug": "mysterieus-object-in-m82-is-mogelijk-micro-quasar", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 4, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-04-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Mysterieus object in M82 is mogelijk micro-quasar"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/kosmisch-stof-speelt-belangrijke-rol-bij-ontstaan-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Kleine stofdeeltjes in de ruimte spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van water - het belangrijkste ingrediënt voor leven. Dat blijkt uit laboratoriumexperimenten die zijn uitgevoerd aan de Heriot-Watt University.\r\n
Watermoleculen bestaan uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom. In het heelal komen deze atomen in zeer grote hoeveelheden voor, maar in de ruimte tussen de sterren, waar druk en temperatuur extreem laag zijn, reageren waterstof- en zuurstofatomen vrijwel niet met elkaar. Gasfase-reacties van waterstof met moleculair zuurstof (O2) of met ozon (O3) treden gemakkelijker op, maar in het heelal komt veel te weinig O2 en O3 voor om de waargenomen hoeveelheid water te verklaren.\r\n
Uit de laboratoriumexperimenten blijkt nu dat chemische reacties aan het oppervlak van een klein kosmisch stofdeeltje veel sneller verlopen. Op die manier kunnen verschillende moleculen ontstaan, waaronder H2O, die samen een dunne coating van ijs vormen. Een groot deel van het water in het heelal (en dus ook van het water op aarde) heeft zijn bestaan dus vermoedelijk te danken aan de aanwezigheid van kosmisch stof.\r\n
Vergelijkbare experimenten als die aan de Heriot-Watt University worden overigens al lange tijd uitgevoerd in het Sackler-laboratorium van de Universiteit Leiden. De Britse resultaten worden vandaag gepresenteerd op de National Astronomy Meeting 2010 van de Royal Astronomical Society in Glasgow.
http://www.ras.org.uk/index.php?option=com_content&task=view&id=1744&Itemid=2"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmisch stof speelt belangrijke rol bij ontstaan water", "pk_id": 32619, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Kleine stofdeeltjes in de ruimte spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van water - het belangrijkste ingrediënt voor leven. Dat blijkt uit laboratoriumexperimenten die zijn uitgevoerd aan de Heriot-Watt University.\r\n
Watermoleculen bestaan uit twee waterstofatomen en één zuurstofatoom. In het heelal komen deze atomen in zeer grote hoeveelheden voor, maar in de ruimte tussen de sterren, waar druk en temperatuur extreem laag zijn, reageren waterstof- en zuurstofatomen vrijwel niet met elkaar. Gasfase-reacties van waterstof met moleculair zuurstof (O2) of met ozon (O3) treden gemakkelijker op, maar in het heelal komt veel te weinig O2 en O3 voor om de waargenomen hoeveelheid water te verklaren.\r\n
Uit de laboratoriumexperimenten blijkt nu dat chemische reacties aan het oppervlak van een klein kosmisch stofdeeltje veel sneller verlopen. Op die manier kunnen verschillende moleculen ontstaan, waaronder H2O, die samen een dunne coating van ijs vormen. Een groot deel van het water in het heelal (en dus ook van het water op aarde) heeft zijn bestaan dus vermoedelijk te danken aan de aanwezigheid van kosmisch stof.\r\n
Vergelijkbare experimenten als die aan de Heriot-Watt University worden overigens al lange tijd uitgevoerd in het Sackler-laboratorium van de Universiteit Leiden. De Britse resultaten worden vandaag gepresenteerd op de National Astronomy Meeting 2010 van de Royal Astronomical Society in Glasgow.
http://www.ras.org.uk/index.php?option=com_content&task=view&id=1744&Itemid=2", "slug": "kosmisch-stof-speelt-belangrijke-rol-bij-ontstaan-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 4, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-04-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Kosmisch stof speelt belangrijke rol bij ontstaan water"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/reuzenster-bepaalt-uiterlijk-van-kosmische-kraamka/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Vorm en uiterlijk van het stervormingsgebied Gum 19 worden in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van één extreem heldere reuzenster. Dat blijkt uit een nieuwe infraroodfoto van de nevel, gemaakt met de SOFI-camera van de Europese New Technology Telescope op de La Silla-sterrenwacht in Noord-Chili. De nevel, op 22.000 lichtjaar afstand in de richting van het zuidelijke sterrenbeeld Vela (Zeilen) heeft op de infraroodfoto één heldere en één donkere zijde. Het heldere gebied ontstaat doordat interstellair stof opgewarmd wordt door de straling van de reuzenster, V391 Velorum geheten. Die ster (in het midden van de foto) heeft een oppervlaktetemperatuur van zo'n 30.000 graden Celsius. Het veranderlijke karakter van de ster leidt ook tot schokgolven in de nevel, waaruit nieuwe sterren ontstaan - min of meer op de grens van het heldere en donkere deel van de nevel. In de toekomst, wanneer V391 Velorum zal exploderen als supernova, zal de structuur van de Gum 19-nevel nog veel ingrijpender worden beïnvloed.
http://www.eso.org/public/news/eso1014/"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Reuzenster bepaalt uiterlijk van kosmische kraamkamer", "pk_id": 32590, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Vorm en uiterlijk van het stervormingsgebied Gum 19 worden in sterke mate bepaald door de aanwezigheid van één extreem heldere reuzenster. Dat blijkt uit een nieuwe infraroodfoto van de nevel, gemaakt met de SOFI-camera van de Europese New Technology Telescope op de La Silla-sterrenwacht in Noord-Chili. De nevel, op 22.000 lichtjaar afstand in de richting van het zuidelijke sterrenbeeld Vela (Zeilen) heeft op de infraroodfoto één heldere en één donkere zijde. Het heldere gebied ontstaat doordat interstellair stof opgewarmd wordt door de straling van de reuzenster, V391 Velorum geheten. Die ster (in het midden van de foto) heeft een oppervlaktetemperatuur van zo'n 30.000 graden Celsius. Het veranderlijke karakter van de ster leidt ook tot schokgolven in de nevel, waaruit nieuwe sterren ontstaan - min of meer op de grens van het heldere en donkere deel van de nevel. In de toekomst, wanneer V391 Velorum zal exploderen als supernova, zal de structuur van de Gum 19-nevel nog veel ingrijpender worden beïnvloed.
http://www.eso.org/public/news/eso1014/", "slug": "reuzenster-bepaalt-uiterlijk-van-kosmische-kraamka", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 3, 31, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-03-31 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Reuzenster bepaalt uiterlijk van kosmische kraamkamer"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/planck-satelliet-ziet-weefsel-van-koud-stof/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Nieuwe beelden van de Europese satelliet Planck laten zien dat ons Melkwegstelsel doortrokken is van lange filamenten van koud stof en gas. Hoe deze draderige structuur is ontstaan, is nog niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk worden het stof en gas door hete, jonge sterren uit het melkwegvlak weggeblazen, maar mogelijk spelen ook magnetische velden een rol bij hun ontstaan. Het stof heeft temperaturen die uiteenlopen van twaalf tot enkele tientallen graden boven het absolute nulpunt (-273 graden Celsius).
Een van de vraagstukken die Planck moet oplossen, is waarom het stof zowel op grote als op kleine schaal een soortgelijke weefselstructuur vertoont. Dat is overigens niet de hoofdtaak van deze satelliet, die bestaat uit het nauwkeurig in kaart brengen van de kosmische achtergrondstraling. Daarbij wordt de hele hemel afgescand en ontstaat tegelijkertijd ook een zeer gedetailleerde kaart van ons Melkwegstelsel.
Planck sees tapestry of cold dust"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Planck-satelliet ziet weefsel van koud stof", "pk_id": 32573, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Ruimteonderzoek"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Nieuwe beelden van de Europese satelliet Planck laten zien dat ons Melkwegstelsel doortrokken is van lange filamenten van koud stof en gas. Hoe deze draderige structuur is ontstaan, is nog niet helemaal duidelijk. Vermoedelijk worden het stof en gas door hete, jonge sterren uit het melkwegvlak weggeblazen, maar mogelijk spelen ook magnetische velden een rol bij hun ontstaan. Het stof heeft temperaturen die uiteenlopen van twaalf tot enkele tientallen graden boven het absolute nulpunt (-273 graden Celsius).
Een van de vraagstukken die Planck moet oplossen, is waarom het stof zowel op grote als op kleine schaal een soortgelijke weefselstructuur vertoont. Dat is overigens niet de hoofdtaak van deze satelliet, die bestaat uit het nauwkeurig in kaart brengen van de kosmische achtergrondstraling. Daarbij wordt de hele hemel afgescand en ontstaat tegelijkertijd ook een zeer gedetailleerde kaart van ons Melkwegstelsel.
Planck sees tapestry of cold dust", "slug": "planck-satelliet-ziet-weefsel-van-koud-stof", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 3, 17, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-03-17 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Planck-satelliet ziet weefsel van koud stof"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/kaart-van-de-melkweg-verder-uitgebreid/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een team van astronomen, onder leiding van de Groningse sterrenkundige Maarten Breddels, heeft de afstanden van twintigduizend nabijgelegen sterren in de Melkweg bepaald voor RAVE, het Radial Velocity Experiment. Deze stercatalogus is beschikbaar voor sterrenkundigen over de hele wereld om ons sterrenstelsel te doorgronden. Uiteindelijk zal de catalogus groeien tot een miljoen sterren.
Bijna twaalf jaar geleden produceerde de Europese satelliet Hipparcos een catalogus met de geprojecteerde snelheden van de sterren op de hemelbol. Later, toen de snelheden van deze sterren in de gezichtslijn werden gemeten, kregen astronomen een compleet beeld van de nabije sterren en hun bewegingen.
Het is relatief makkelijk de posities van sterren op de hemelbol te meten, maar het bepalen van de afstand van een ster tot de aarde stelt eisen aan de observatietijd en modelleertechnieken. Alleen wanneer de afstand bekend is, is het mogelijk te bepalen hoe snel de sterren echt bewegen. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk te bepalen hoeveel massa de Melkweg bevat, of om sterstromen te ontdekken waarmee we de geschiedenis van ons sterrenstelsel beter leren begrijpen.
http://www.astronomie.nl/nieuws/1624/rave_breidt_kaart_van_de_melkweg_verder_uit.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kaart van de Melkweg verder uitgebreid", "pk_id": 32547, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een team van astronomen, onder leiding van de Groningse sterrenkundige Maarten Breddels, heeft de afstanden van twintigduizend nabijgelegen sterren in de Melkweg bepaald voor RAVE, het Radial Velocity Experiment. Deze stercatalogus is beschikbaar voor sterrenkundigen over de hele wereld om ons sterrenstelsel te doorgronden. Uiteindelijk zal de catalogus groeien tot een miljoen sterren.
Bijna twaalf jaar geleden produceerde de Europese satelliet Hipparcos een catalogus met de geprojecteerde snelheden van de sterren op de hemelbol. Later, toen de snelheden van deze sterren in de gezichtslijn werden gemeten, kregen astronomen een compleet beeld van de nabije sterren en hun bewegingen.
Het is relatief makkelijk de posities van sterren op de hemelbol te meten, maar het bepalen van de afstand van een ster tot de aarde stelt eisen aan de observatietijd en modelleertechnieken. Alleen wanneer de afstand bekend is, is het mogelijk te bepalen hoe snel de sterren echt bewegen. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk te bepalen hoeveel massa de Melkweg bevat, of om sterstromen te ontdekken waarmee we de geschiedenis van ons sterrenstelsel beter leren begrijpen.
http://www.astronomie.nl/nieuws/1624/rave_breidt_kaart_van_de_melkweg_verder_uit.html", "slug": "kaart-van-de-melkweg-verder-uitgebreid", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.astronomie.nl/", "type": "source", "title": "Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 3, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-03-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Kaart van de Melkweg verder uitgebreid"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/oude-ster-bevestigt-ontstaanstheorie-melkwegstelse/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een pas ontdekte ster in een klein naburig sterrenstelsels heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over de evolutie van ons Melkwegstelsel. De ster maakt deel uit van een dwergstelsel in het sterrenbeeld Sculptor (Beeldhouwer), op een afstand van 280.000 lichtjaar. Hij blijkt vrijwel dezelfde chemische samenstelling te hebben als de oudste sterren in het Melkwegstelsel (Nature, 4 maart). Dat versterkt het vermoeden dat ons stelsel is ontstaan door de geleidelijke samenklontering van dwergstelsels.
Het buitenste omhulsel van ons Melkwegstelsel, de halo, bestaat uit sterren die - anders dan bijvoorbeeld onze zon - arm zijn aan elementen zwaarder dan helium. Omdat aangenomen werd dat deze sterren afkomstig zijn van recent opgeslokte dwergstelsels, werd verwacht dat in nog bestaande nabije dwergstelsels sterren met weinig zware elementen te vinden zouden zijn. Maar die sterren bleven spoorloos, waardoor enige twijfel ontstond over het samenklonteringsscenario.
Die twijfel lijkt nu te zijn weggenomen: de vermeende verschillen in chemische samenstelling kunnen voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de gebruikte opsporingstechnieken. Hierdoor werden de sterren met de minste zware elementen juist over het hoofd gezien. De nu onderzochte ster in het Sculptor-stelsel bevat meer dan 4000 keer zo weinig elementen zwaarder dan helium dan onze zon. De verwachting is dat in de nabije toekomst, als grotere telescopen beschikbaar komen, meer van die 'metaalarme' sterren in nabije dwergstelsels kunnen worden opgespoord.
Ancient Star Supports Cannibal Theory Of Milky Way Growth"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Oude ster bevestigt ontstaanstheorie Melkwegstelsel", "pk_id": 32544, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een pas ontdekte ster in een klein naburig sterrenstelsels heeft belangrijke aanwijzingen opgeleverd over de evolutie van ons Melkwegstelsel. De ster maakt deel uit van een dwergstelsel in het sterrenbeeld Sculptor (Beeldhouwer), op een afstand van 280.000 lichtjaar. Hij blijkt vrijwel dezelfde chemische samenstelling te hebben als de oudste sterren in het Melkwegstelsel (Nature, 4 maart). Dat versterkt het vermoeden dat ons stelsel is ontstaan door de geleidelijke samenklontering van dwergstelsels.
Het buitenste omhulsel van ons Melkwegstelsel, de halo, bestaat uit sterren die - anders dan bijvoorbeeld onze zon - arm zijn aan elementen zwaarder dan helium. Omdat aangenomen werd dat deze sterren afkomstig zijn van recent opgeslokte dwergstelsels, werd verwacht dat in nog bestaande nabije dwergstelsels sterren met weinig zware elementen te vinden zouden zijn. Maar die sterren bleven spoorloos, waardoor enige twijfel ontstond over het samenklonteringsscenario.
Die twijfel lijkt nu te zijn weggenomen: de vermeende verschillen in chemische samenstelling kunnen voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de gebruikte opsporingstechnieken. Hierdoor werden de sterren met de minste zware elementen juist over het hoofd gezien. De nu onderzochte ster in het Sculptor-stelsel bevat meer dan 4000 keer zo weinig elementen zwaarder dan helium dan onze zon. De verwachting is dat in de nabije toekomst, als grotere telescopen beschikbaar komen, meer van die 'metaalarme' sterren in nabije dwergstelsels kunnen worden opgespoord.
Ancient Star Supports Cannibal Theory Of Milky Way Growth", "slug": "oude-ster-bevestigt-ontstaanstheorie-melkwegstelse", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://cfa-www.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 3, 3, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-03-03 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Oude ster bevestigt ontstaanstheorie Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/veel-bolvormige-sterrenhopen-zijn-indringers/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Ongeveer een kwart van de bolvormige sterrenhopen in ons Melkwegstelsel is afkomstig van andere sterrenstelsels. Dat stellen onderzoekers van de Swinburne University of Technology (Australië).
Dat sommige van deze sterrenhopen, die ongeveer een miljoen oude sterren bevatten, elders vandaan komen, werd al langer vermoed. Maar het was moeilijk om aan te geven voor welke dat het geval is. De onderzoekers hebben dat nu opgelost door, met behulp van gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop, een zeer nauwkeurige database van de chemische samenstelling van 93 bolvormige sterrenhopen aan te leggen. Daaruit blijkt dat een kwart van de sterrenhopen een samenstelling heeft die afwijkt van die van sterrenhopen die in ons Melkwegstelsel zelf zijn ontstaan.
Volgens de onderzoekers betekent dit dat tientallen miljoenen sterren van ons Melkwegstelsel, dat overigens meer dan 100 miljard sterren telt, afkomstig is van naburige kleine sterrenstelsels. Sommige bolvormige sterrenhopen zouden zelfs de voormalige kernen van zulke dwergstelsels kunnen zijn.
Alien invaders pack the Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Veel bolvormige sterrenhopen zijn indringers", "pk_id": 32529, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ongeveer een kwart van de bolvormige sterrenhopen in ons Melkwegstelsel is afkomstig van andere sterrenstelsels. Dat stellen onderzoekers van de Swinburne University of Technology (Australië).
Dat sommige van deze sterrenhopen, die ongeveer een miljoen oude sterren bevatten, elders vandaan komen, werd al langer vermoed. Maar het was moeilijk om aan te geven voor welke dat het geval is. De onderzoekers hebben dat nu opgelost door, met behulp van gegevens van de Hubble-ruimtetelescoop, een zeer nauwkeurige database van de chemische samenstelling van 93 bolvormige sterrenhopen aan te leggen. Daaruit blijkt dat een kwart van de sterrenhopen een samenstelling heeft die afwijkt van die van sterrenhopen die in ons Melkwegstelsel zelf zijn ontstaan.
Volgens de onderzoekers betekent dit dat tientallen miljoenen sterren van ons Melkwegstelsel, dat overigens meer dan 100 miljard sterren telt, afkomstig is van naburige kleine sterrenstelsels. Sommige bolvormige sterrenhopen zouden zelfs de voormalige kernen van zulke dwergstelsels kunnen zijn.
Alien invaders pack the Milky Way", "slug": "veel-bolvormige-sterrenhopen-zijn-indringers", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 2, 23, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-02-23 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Veel bolvormige sterrenhopen zijn indringers"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/jonge-supernovaresten-produceren-meest-energierijk/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Op nieuwe opnamen van de Amerikaanse gammasatelliet Fermi is te zien waar supernovaresten - de overblijfselen van ontplofte zware sterren - hun energierijke deeltjesstraling produceren. Deze ontdekking brengt sterrenkundigen een stap dichter bij het begrijpen van de oorsprong van zogeheten kosmische straling.
Kosmische straling bestaat voor het overgrote deel uit protonen die met bijna de snelheid van het licht door de ruimte razen. Op hun weg door het Melkwegstelsel worden deze deeltjes afgebogen door de alom aanwezige magnetische velden. Dat maakt het moeilijk om te achterhalen waar ze precies vandaan zijn gekomen. Maar waar de deeltjes in botsing komen met atomen van het interstellaire gas, ontstaat gammastraling.
Bekend is dat supernovaresten belangrijke leveranciers van energierijke protonen zijn. Met de Fermi-satelliet zijn vier van die supernovaresten - één jonge en drie oudere - nader bekeken. Daarbij is gebleken dat oude supernovaresten extreem veel gammastraling van betrekkelijk lage energie produceren, en relatief weinig gammastraling van hoge energie. Bij jonge supernovaresten is die verdeling anders.
Het lijkt erop dat jonge supernovaresten zowel sterkere magnetische velden als energierijkere kosmische straling hebben. En dat is in overeenstemming met de meest gangbare theorie voor het ontstaan van deze deeltjesstraling. Al in 1949 opperde de Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi namelijk dat de deeltjes van de meest energierijke kosmische straling zijn versneld door magnetische velden in gaswolken.
NASA's Fermi Closes on Source of Cosmic Rays"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Jonge supernovaresten produceren meest energierijke kosmische straling", "pk_id": 32513, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Op nieuwe opnamen van de Amerikaanse gammasatelliet Fermi is te zien waar supernovaresten - de overblijfselen van ontplofte zware sterren - hun energierijke deeltjesstraling produceren. Deze ontdekking brengt sterrenkundigen een stap dichter bij het begrijpen van de oorsprong van zogeheten kosmische straling.
Kosmische straling bestaat voor het overgrote deel uit protonen die met bijna de snelheid van het licht door de ruimte razen. Op hun weg door het Melkwegstelsel worden deze deeltjes afgebogen door de alom aanwezige magnetische velden. Dat maakt het moeilijk om te achterhalen waar ze precies vandaan zijn gekomen. Maar waar de deeltjes in botsing komen met atomen van het interstellaire gas, ontstaat gammastraling.
Bekend is dat supernovaresten belangrijke leveranciers van energierijke protonen zijn. Met de Fermi-satelliet zijn vier van die supernovaresten - één jonge en drie oudere - nader bekeken. Daarbij is gebleken dat oude supernovaresten extreem veel gammastraling van betrekkelijk lage energie produceren, en relatief weinig gammastraling van hoge energie. Bij jonge supernovaresten is die verdeling anders.
Het lijkt erop dat jonge supernovaresten zowel sterkere magnetische velden als energierijkere kosmische straling hebben. En dat is in overeenstemming met de meest gangbare theorie voor het ontstaan van deze deeltjesstraling. Al in 1949 opperde de Italiaanse natuurkundige Enrico Fermi namelijk dat de deeltjes van de meest energierijke kosmische straling zijn versneld door magnetische velden in gaswolken.
NASA's Fermi Closes on Source of Cosmic Rays", "slug": "jonge-supernovaresten-produceren-meest-energierijk", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 2, 16, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-02-16 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Jonge supernovaresten produceren meest energierijke kosmische straling"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/pcs-brengen-het-melkwegstelsel-in-kaart/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Op dit moment werken tienduizenden pc's, verspreid over de hele wereld, aan het vaststellen van de exacte vorm van ons Melkwegstelsel. De gezamenlijke rekenkracht van dit MilkyWay@Home-project is reusachtig: onlangs werd de op één na snelste supercomputer op aarde in snelheid gepasseerd. Bij soortgelijke projecten wordt naar signalen van buitenaardse beschavingen gezocht (Seti@home) en de werking van eiwitten onderzocht (Folding@home).
Tegenwoordig worden bij sterrenkundige waarnemingscampagnes zo veel gegevens verzameld, dat er nooit voldoende supercomputers beschikbaar zijn om alles door te rekenen. Bij MilkyWay@Home wordt gebruik gemaakt van de database van de Sloan Digital Sky Survey. Elk van de deelnemende pc's verwerkt een kleine portie gegevens. Daarbij wordt de driedimensionale verdeling van sterren en andere materie in het Melkwegstelsel in kaart gebracht.
De projectwetenschappers zijn er vooral benieuwd naar hoe de sterren van de verschillende dwergstelsels die de afgelopen miljoenen jaren door het Melkwegstelsel zijn opgeslokt zich over het stelsel hebben verdeeld. Deze berekeningen leveren onder meer informatie op over de globale verdeling van de donkere materie in het Melkwegstelsel, waar nog weinig over bekend is.
PCs Around the World Unite To Map the Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "PC's brengen het Melkwegstelsel in kaart", "pk_id": 32505, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Op dit moment werken tienduizenden pc's, verspreid over de hele wereld, aan het vaststellen van de exacte vorm van ons Melkwegstelsel. De gezamenlijke rekenkracht van dit MilkyWay@Home-project is reusachtig: onlangs werd de op één na snelste supercomputer op aarde in snelheid gepasseerd. Bij soortgelijke projecten wordt naar signalen van buitenaardse beschavingen gezocht (Seti@home) en de werking van eiwitten onderzocht (Folding@home).
Tegenwoordig worden bij sterrenkundige waarnemingscampagnes zo veel gegevens verzameld, dat er nooit voldoende supercomputers beschikbaar zijn om alles door te rekenen. Bij MilkyWay@Home wordt gebruik gemaakt van de database van de Sloan Digital Sky Survey. Elk van de deelnemende pc's verwerkt een kleine portie gegevens. Daarbij wordt de driedimensionale verdeling van sterren en andere materie in het Melkwegstelsel in kaart gebracht.
De projectwetenschappers zijn er vooral benieuwd naar hoe de sterren van de verschillende dwergstelsels die de afgelopen miljoenen jaren door het Melkwegstelsel zijn opgeslokt zich over het stelsel hebben verdeeld. Deze berekeningen leveren onder meer informatie op over de globale verdeling van de donkere materie in het Melkwegstelsel, waar nog weinig over bekend is.
PCs Around the World Unite To Map the Milky Way", "slug": "pcs-brengen-het-melkwegstelsel-in-kaart", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 2, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-02-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "PC's brengen het Melkwegstelsel in kaart"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/centrum-melkwegstelsel-is-veel-magnetischer-dan-ge/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Uit een internationaal onderzoeksproject blijkt dat het magnetische veld in het centrum van ons Melkwegstelsel zeker tien keer zo sterk is als dat in de rest van het stelsel. Meer dan tien procent van alle magnetische energie in het Melkwegstelsel blijkt geconcentreerd in een volume dat minder dan een tiende procent is van het totaal (Nature, 7 januari). Dat resultaat is van belang omdat het sterrenkundigen een ondergrens geeft voor de absolute sterkte van het magnetische veld van het Melkwegstelsel.
Naar de exacte waarde voor het magnetische veld in het galactisch centrum wordt al dertig jaar gezocht. De magnetische veldsterkte in de ruimte tussen de sterren speelt een belangrijke rol bij tal van sterrenkundige berekeningen. Als dat veld sterker is dan gedacht, ontstaat de vraag hoe dat kan: vroeg in de geschiedenis van het heelal waren de magnetische velden namelijk nogal zwak.
Scientists reveal Milky Way's magnetic attraction"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Centrum Melkwegstelsel is veel 'magnetischer' dan gedacht", "pk_id": 32448, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Uit een internationaal onderzoeksproject blijkt dat het magnetische veld in het centrum van ons Melkwegstelsel zeker tien keer zo sterk is als dat in de rest van het stelsel. Meer dan tien procent van alle magnetische energie in het Melkwegstelsel blijkt geconcentreerd in een volume dat minder dan een tiende procent is van het totaal (Nature, 7 januari). Dat resultaat is van belang omdat het sterrenkundigen een ondergrens geeft voor de absolute sterkte van het magnetische veld van het Melkwegstelsel.
Naar de exacte waarde voor het magnetische veld in het galactisch centrum wordt al dertig jaar gezocht. De magnetische veldsterkte in de ruimte tussen de sterren speelt een belangrijke rol bij tal van sterrenkundige berekeningen. Als dat veld sterker is dan gedacht, ontstaat de vraag hoe dat kan: vroeg in de geschiedenis van het heelal waren de magnetische velden namelijk nogal zwak.
Scientists reveal Milky Way's magnetic attraction", "slug": "centrum-melkwegstelsel-is-veel-magnetischer-dan-ge", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 1, 7, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-01-07 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Centrum Melkwegstelsel is veel 'magnetischer' dan gedacht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/sterren-in-balkspiraalstelsels-worden-door-elkaar-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Franse sterrenkundigen hebben ontdekt dat in spiraalstelsels met een centrale balk - een langgerekte structuur van sterren - een hevige vermenging van sterren plaatsvindt. Tot nog toe namen sterrenkundigen aan dat dit mengproces, dat radiale migratie wordt genoemd, geheel voor rekening kwam van de spiraalstructuur. De centrale balk werd verder buiten beschouwing gelaten. Maar uit onderzoek van Ivan Minchev en Benoit Famaey van de sterrenwacht van Straatsburg blijkt dat de radiale migratie in balkspiraalstelsels veel sneller verloopt dan in gewone spiraalstelsels.
De sterren in de schijf van zo'n stelsel kan zomaar duizend lichtjaar van zijn geboorteplaats terechtkomen en toch in een keurige cirkelbaan om het centrum blijven draaien. Volgens de onderzoekers kan dat laatste ook met onze zon zijn gebeurd. Ook ons eigen Melkwegstelsel is immers een balkspiraal. En de chemische samenstelling van onze zon komt overeen met die van een ster die duizend lichtjaar dichter bij het galactisch centrum thuishoort. Het mengproces kan ook verklaren waarom de sterren in de omgeving van de zon zulke uiteenlopende chemische samenstellingen hebben.
How To Stir Galaxy Disks"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Sterren in balkspiraalstelsels worden door elkaar geklutst", "pk_id": 32452, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Franse sterrenkundigen hebben ontdekt dat in spiraalstelsels met een centrale balk - een langgerekte structuur van sterren - een hevige vermenging van sterren plaatsvindt. Tot nog toe namen sterrenkundigen aan dat dit mengproces, dat radiale migratie wordt genoemd, geheel voor rekening kwam van de spiraalstructuur. De centrale balk werd verder buiten beschouwing gelaten. Maar uit onderzoek van Ivan Minchev en Benoit Famaey van de sterrenwacht van Straatsburg blijkt dat de radiale migratie in balkspiraalstelsels veel sneller verloopt dan in gewone spiraalstelsels.
De sterren in de schijf van zo'n stelsel kan zomaar duizend lichtjaar van zijn geboorteplaats terechtkomen en toch in een keurige cirkelbaan om het centrum blijven draaien. Volgens de onderzoekers kan dat laatste ook met onze zon zijn gebeurd. Ook ons eigen Melkwegstelsel is immers een balkspiraal. En de chemische samenstelling van onze zon komt overeen met die van een ster die duizend lichtjaar dichter bij het galactisch centrum thuishoort. Het mengproces kan ook verklaren waarom de sterren in de omgeving van de zon zulke uiteenlopende chemische samenstellingen hebben.
How To Stir Galaxy Disks", "slug": "sterren-in-balkspiraalstelsels-worden-door-elkaar-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:20", "url": "http://astro.u-strasbg.fr/Obs-e.html", "type": "source", "title": "Strasbourg Astronomical Observatory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 1, 7, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-01-07 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Sterren in balkspiraalstelsels worden door elkaar geklutst"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/donkere-materie-rond-melkwegstelsel-in-kaart-gebra/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De halo van donkere materie die ons Melkwegstelsel omhult, heeft de vorm van een reusachtige, samengedrukte strandbal. Dat concluderen Amerikaanse sterrenkundige uit onderzoek van de baanbeweging van een klein dwergstelsel om het Melkwegstelsel.
Sterrenstelsels zoals het onze bestaan voor meer dan zeventig procent uit donkere materie. Maar deze materie is, zoals de naam al aangeeft, onzichtbaar. De enige manier waarop donkere manier zich kenbaar maakt, is door middel van de zwaartekrachtsinvloed die zij op andere, zichtbare materie uitoefent - bijvoorbeeld op de beweging van sterren.
Nu draaien er om het Melkwegstelsel enkele kleinere sterrenstelsels, die door de getijwerking van ons stelsel aan flarden worden getrokken. Hierdoor laten ze langs hun omloopbaan een heel spoor van sterren achter. Waarnemingen van deze 'kosmische broodkruimels' kunnen worden gebruikt om erachter te komen welke krachten er op deze 'Klein Duimpje'-stelsels werken.
Maar dat klinkt makkelijker dan het is. Pogingen om het spoor van het zogeheten Sagittarius-dwergstelsel in overeenstemming te brengen met modellen van de vorm van de donkere halo van het Melkwegstelsel, leverden tot nog toe geen eenduidig resultaat op. Daar lijkt nu echter een oplossing voor te zijn gevonden: de halo is blijkbaar veel minder symmetrisch dan gedacht. Hij lijkt op een strandbal die van opzij wordt samengedrukt. Dat levert overigens weer een nieuw probleem op, want de mate van afplatting, en de oriëntatie ervan, is veel sterker dan op theoretische gronden werd verwacht.
Astronomers Map The Shape Of Galactic Dark Matter"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Donkere materie rond Melkwegstelsel in kaart gebracht", "pk_id": 32444, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De halo van donkere materie die ons Melkwegstelsel omhult, heeft de vorm van een reusachtige, samengedrukte strandbal. Dat concluderen Amerikaanse sterrenkundige uit onderzoek van de baanbeweging van een klein dwergstelsel om het Melkwegstelsel.
Sterrenstelsels zoals het onze bestaan voor meer dan zeventig procent uit donkere materie. Maar deze materie is, zoals de naam al aangeeft, onzichtbaar. De enige manier waarop donkere manier zich kenbaar maakt, is door middel van de zwaartekrachtsinvloed die zij op andere, zichtbare materie uitoefent - bijvoorbeeld op de beweging van sterren.
Nu draaien er om het Melkwegstelsel enkele kleinere sterrenstelsels, die door de getijwerking van ons stelsel aan flarden worden getrokken. Hierdoor laten ze langs hun omloopbaan een heel spoor van sterren achter. Waarnemingen van deze 'kosmische broodkruimels' kunnen worden gebruikt om erachter te komen welke krachten er op deze 'Klein Duimpje'-stelsels werken.
Maar dat klinkt makkelijker dan het is. Pogingen om het spoor van het zogeheten Sagittarius-dwergstelsel in overeenstemming te brengen met modellen van de vorm van de donkere halo van het Melkwegstelsel, leverden tot nog toe geen eenduidig resultaat op. Daar lijkt nu echter een oplossing voor te zijn gevonden: de halo is blijkbaar veel minder symmetrisch dan gedacht. Hij lijkt op een strandbal die van opzij wordt samengedrukt. Dat levert overigens weer een nieuw probleem op, want de mate van afplatting, en de oriëntatie ervan, is veel sterker dan op theoretische gronden werd verwacht.
Astronomers Map The Shape Of Galactic Dark Matter", "slug": "donkere-materie-rond-melkwegstelsel-in-kaart-gebra", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.ucla.edu/", "type": "source", "title": "University of California at Los Angeles (UCLA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 1, 6, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-01-06 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Donkere materie rond Melkwegstelsel in kaart gebracht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/zwart-gat-in-melkwegcentrum-wordt-uitgehongerd/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Al geruime tijd is bekend dat het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel geen grote eter is. De brandstof voor dit zwarte gat, dat Sagittarius A* (of Sgr A*) wordt genoemd, is afkomstig van de intense winden van de zware, jonge sterren in zijn omgeving. Deze sterren bevinden zich echter niet zo heel erg dichtbij, waardoor het zwarte gat niet veel materie te pakken krijgt. Aanvankelijk hadden sterrenkundigen berekend dat Sgr A* ongeveer 1 procent van de sterrenwinden opslokt, maar dat blijkt nog veel minder te zijn: slechts een honderdste procent.
De vraag is nu waarom dat zo is. Een theoretisch model op basis van gegevens die met de röntgensatelliet Chandra zijn verzameld, biedt mogelijk uitkomst. Het lijkt erop dat de materie in de directe omgeving van de zogeheten horizon van het zwarte gat zo heet is, dat zij een naar buiten gerichte druk uitoefent. Hierdoor kan veel minder stermaterie het zwarte gat bereiken dan tot nog toe werd aangenomen.
Peering Into The Heart Of Darkness"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zwart gat in melkwegcentrum wordt uitgehongerd", "pk_id": 32439, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Al geruime tijd is bekend dat het superzware zwarte gat in het centrum van ons Melkwegstelsel geen grote eter is. De brandstof voor dit zwarte gat, dat Sagittarius A* (of Sgr A*) wordt genoemd, is afkomstig van de intense winden van de zware, jonge sterren in zijn omgeving. Deze sterren bevinden zich echter niet zo heel erg dichtbij, waardoor het zwarte gat niet veel materie te pakken krijgt. Aanvankelijk hadden sterrenkundigen berekend dat Sgr A* ongeveer 1 procent van de sterrenwinden opslokt, maar dat blijkt nog veel minder te zijn: slechts een honderdste procent.
De vraag is nu waarom dat zo is. Een theoretisch model op basis van gegevens die met de röntgensatelliet Chandra zijn verzameld, biedt mogelijk uitkomst. Het lijkt erop dat de materie in de directe omgeving van de zogeheten horizon van het zwarte gat zo heet is, dat zij een naar buiten gerichte druk uitoefent. Hierdoor kan veel minder stermaterie het zwarte gat bereiken dan tot nog toe werd aangenomen.
Peering Into The Heart Of Darkness", "slug": "zwart-gat-in-melkwegcentrum-wordt-uitgehongerd", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://chandra.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Chandra X-ray Observatory Center"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 1, 5, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-01-05 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Zwart gat in melkwegcentrum wordt uitgehongerd"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/reusachtige-gasstroom-is-ouder-dan-gedacht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De reusachtige gasstroom die ons Melkwegstelsel verbindt met twee kleine naburige sterrenstelsels is veel langer en ouder dan tot nog toe werd aangenomen. Dat blijkt uit waarnemingen met de grote radiotelescoop in Green Bank (Virginia, VS).
Het bestaan van deze zogeheten Magelhaense Stroom is al meer dan dertig jaar bekend. Maar tot nog toe zaten er 'gaten' in de waarnemingen, waardoor onduidelijk bleef of de gaswolken die tussen ons stelsel en de beide Magelhaense Wolken werden waargenomen één geheel vormden. Aan die onzekerheid is nu een eind gekomen: de Magelhaense Stroom is een aaneengesloten 'rivier' van gas.
De Grote en de Kleine Magelhaense Wolk zijn de twee meest nabije buren van ons Melkwegstelsel. Ze bevinden zich op afstanden van respectievelijk 160.000 en 200.000 lichtjaar. Het tweetal ondervindt de sterke zwaartekrachtsinvloed van ons Melkwegstelsel, dat vele malen groter is. Dat is ook de belangrijkste reden waarom er gas van het tweetal naar ons stelsel toe stroomt.
Uit de nieuwe waarnemingen blijkt dat de Magelhaense Stroom bijna anderhalf keer zo lang is als tot nog toe werd aangenomen. Daaruit volgt dat hij al ongeveer 2,5 miljard jaar geleden op gang moet zijn gekomen - precies het moment dat de beide Magelhaense Wolken dicht langs elkaar scheerden. Vermoedelijk heeft de hevige stervorming die daarop volgde, en gepaard ging met hevige sterrenwinden en supernova-explosies, de gasstroom in gang gezet.
Giant Intergalactic Gas Stream Longer Than Thought"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Reusachtige gasstroom is ouder dan gedacht", "pk_id": 32430, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De reusachtige gasstroom die ons Melkwegstelsel verbindt met twee kleine naburige sterrenstelsels is veel langer en ouder dan tot nog toe werd aangenomen. Dat blijkt uit waarnemingen met de grote radiotelescoop in Green Bank (Virginia, VS).
Het bestaan van deze zogeheten Magelhaense Stroom is al meer dan dertig jaar bekend. Maar tot nog toe zaten er 'gaten' in de waarnemingen, waardoor onduidelijk bleef of de gaswolken die tussen ons stelsel en de beide Magelhaense Wolken werden waargenomen één geheel vormden. Aan die onzekerheid is nu een eind gekomen: de Magelhaense Stroom is een aaneengesloten 'rivier' van gas.
De Grote en de Kleine Magelhaense Wolk zijn de twee meest nabije buren van ons Melkwegstelsel. Ze bevinden zich op afstanden van respectievelijk 160.000 en 200.000 lichtjaar. Het tweetal ondervindt de sterke zwaartekrachtsinvloed van ons Melkwegstelsel, dat vele malen groter is. Dat is ook de belangrijkste reden waarom er gas van het tweetal naar ons stelsel toe stroomt.
Uit de nieuwe waarnemingen blijkt dat de Magelhaense Stroom bijna anderhalf keer zo lang is als tot nog toe werd aangenomen. Daaruit volgt dat hij al ongeveer 2,5 miljard jaar geleden op gang moet zijn gekomen - precies het moment dat de beide Magelhaense Wolken dicht langs elkaar scheerden. Vermoedelijk heeft de hevige stervorming die daarop volgde, en gepaard ging met hevige sterrenwinden en supernova-explosies, de gasstroom in gang gezet.
Giant Intergalactic Gas Stream Longer Than Thought", "slug": "reusachtige-gasstroom-is-ouder-dan-gedacht", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.nrao.edu/", "type": "source", "title": "National Radio Astronomy Observatory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2010, 1, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2010-01-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Reusachtige gasstroom is ouder dan gedacht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/sterrenhoop-blijkt-opgeslokt-sterrenstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een internationaal team van sterrenkundigen heeft vastgesteld dat een compacte verzameling van sterren in de centrale verdikking van ons Melkwegstelsel waarschijnlijk het overblijfsel is van een klein sterrenstelsel dat door het onze is opgeslokt (Nature, 26 november). De bolvormige sterrenhoop, die de aanduiding Terzan 5 draagt, bestaat niet uit sterren van min of meer gelijke leeftijd, zoals andere sterrenhopen van dit type. In plaats daarvan zijn de sterren verspreid over twee perioden ontstaan: ongeveer 12 miljard jaar geleden en 6 miljard jaar geleden. Uit de waarnemingen, die gedaan zijn met de Europese Very Large Telescope in Chili, blijkt verder dat Terzan 5 meer sterren bevat dan tot nog toe werd gedacht. Er is voor zover bekend slechts één andere bolvormige sterrenhoop die dezelfde eigenschappen vertoont: Omega Centauri. En ook die wordt beschouwd als het overblijfsel van een opgeslokt sterrenstelsel.
Cosmic 'Dig' Reveals Vestiges of the Milky Way's Building Blocks"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Sterrenhoop blijkt opgeslokt sterrenstelsel", "pk_id": 32344, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een internationaal team van sterrenkundigen heeft vastgesteld dat een compacte verzameling van sterren in de centrale verdikking van ons Melkwegstelsel waarschijnlijk het overblijfsel is van een klein sterrenstelsel dat door het onze is opgeslokt (Nature, 26 november). De bolvormige sterrenhoop, die de aanduiding Terzan 5 draagt, bestaat niet uit sterren van min of meer gelijke leeftijd, zoals andere sterrenhopen van dit type. In plaats daarvan zijn de sterren verspreid over twee perioden ontstaan: ongeveer 12 miljard jaar geleden en 6 miljard jaar geleden. Uit de waarnemingen, die gedaan zijn met de Europese Very Large Telescope in Chili, blijkt verder dat Terzan 5 meer sterren bevat dan tot nog toe werd gedacht. Er is voor zover bekend slechts één andere bolvormige sterrenhoop die dezelfde eigenschappen vertoont: Omega Centauri. En ook die wordt beschouwd als het overblijfsel van een opgeslokt sterrenstelsel.
Cosmic 'Dig' Reveals Vestiges of the Milky Way's Building Blocks", "slug": "sterrenhoop-blijkt-opgeslokt-sterrenstelsel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 11, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-11-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Sterrenhoop blijkt opgeslokt sterrenstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/de-ster-van-kapteyn-is-een-immigrant/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Ster van Kapteyn, die net in de top 25 van meest nabije sterren staat, hoort hier eigenlijk niet. Dat schrijft Elizabeth Wylie-de Boer van de Mount Stromlo-sterrenwacht (Australië) in een komend nummer van de Astronomical Journal. Dat er met deze ster iets bijzonders aan de hand is, was al langer duidelijk. De befaamde Nederlandse sterrenkundige Jacobus Kapteyn, die de later naar hem genoemde ster in 1897 catalogiseerde, stelde vast dat de ster zich met grote snelheid verplaatst ten opzichte van naburige sterren. En dat niet alleen: hij beweegt nog tegen de stroom in ook. Er zijn meer van zulke 'retrograde' sterren, en uit het onderzoek van Wylie-de Boer blijkt dat veertien van deze sterren precies dezelfde chemische samenstelling vertonen als de grote bolvormige sterrenhoop Omega Centauri. Het sterke vermoeden bestaat dat Omega Centauri het restant is van een klein sterrenstelsel dat door ons Melkwegstelsel is opgeslokt. Een paar van de op hol geslagen sterren van dat dwergstelsel zijn blijkbaar in ons deel van het Melkwegstelsel beland, waarvan de Ster van Kapteyn er één is.
Backward star ain't from around here"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "De Ster van Kapteyn is een immigrant", "pk_id": 32309, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Ster van Kapteyn, die net in de top 25 van meest nabije sterren staat, hoort hier eigenlijk niet. Dat schrijft Elizabeth Wylie-de Boer van de Mount Stromlo-sterrenwacht (Australië) in een komend nummer van de Astronomical Journal. Dat er met deze ster iets bijzonders aan de hand is, was al langer duidelijk. De befaamde Nederlandse sterrenkundige Jacobus Kapteyn, die de later naar hem genoemde ster in 1897 catalogiseerde, stelde vast dat de ster zich met grote snelheid verplaatst ten opzichte van naburige sterren. En dat niet alleen: hij beweegt nog tegen de stroom in ook. Er zijn meer van zulke 'retrograde' sterren, en uit het onderzoek van Wylie-de Boer blijkt dat veertien van deze sterren precies dezelfde chemische samenstelling vertonen als de grote bolvormige sterrenhoop Omega Centauri. Het sterke vermoeden bestaat dat Omega Centauri het restant is van een klein sterrenstelsel dat door ons Melkwegstelsel is opgeslokt. Een paar van de op hol geslagen sterren van dat dwergstelsel zijn blijkbaar in ons deel van het Melkwegstelsel beland, waarvan de Ster van Kapteyn er één is.
Backward star ain't from around here", "slug": "de-ster-van-kapteyn-is-een-immigrant", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 11, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-11-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "De Ster van Kapteyn is een immigrant"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nasa-ruimtetelescopen-brengen-melkwegcentrum-in-be/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Ter gelegenheid van het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde hebben de drie grote ruimtetelescopen van NASA (Spitzer, Chandra en Hubble) opnamen gemaakt van het turbulente hart van ons Melkwegstelsel. Op basis van deze opnamen in het infrarood, röntgen en zichtbaar licht is één gedetailleerde afbeelding samengesteld. De samengestelde foto toont de verschillende aspecten van de stervorming in het melkwegstelsel: gebieden waar sterren geboren worden, jonge hete sterren, oude koele sterren en stellaire zwarte gaten. En natuurlijk ook de hete omgeving van het bijna 4 miljoen zonsmassa's zware zwarte gat dat zich in het hart schuilhoudt. Meer dan 150 planetaria, musea en scholen in de VS hebben een ongeveer 1 bij 2 meter grote afdruk van de foto gekregen.
NASA's Great Observatories Celebrate International Year of Astronomy"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "NASA-ruimtetelescopen brengen melkwegcentrum in beeld", "pk_id": 32306, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Ter gelegenheid van het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde hebben de drie grote ruimtetelescopen van NASA (Spitzer, Chandra en Hubble) opnamen gemaakt van het turbulente hart van ons Melkwegstelsel. Op basis van deze opnamen in het infrarood, röntgen en zichtbaar licht is één gedetailleerde afbeelding samengesteld. De samengestelde foto toont de verschillende aspecten van de stervorming in het melkwegstelsel: gebieden waar sterren geboren worden, jonge hete sterren, oude koele sterren en stellaire zwarte gaten. En natuurlijk ook de hete omgeving van het bijna 4 miljoen zonsmassa's zware zwarte gat dat zich in het hart schuilhoudt. Meer dan 150 planetaria, musea en scholen in de VS hebben een ongeveer 1 bij 2 meter grote afdruk van de foto gekregen.
NASA's Great Observatories Celebrate International Year of Astronomy", "slug": "nasa-ruimtetelescopen-brengen-melkwegcentrum-in-be", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.jpl.nasa.gov/", "type": "source", "title": "Jet Propulsion Laboratory"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 11, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-11-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "NASA-ruimtetelescopen brengen melkwegcentrum in beeld"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/kosmische-juwelendoos-in-beeld-gebracht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met telescopen van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) zijn nieuwe, spectaculaire foto's gemaakt van een open sterrenhoop in het sterrenbeeld Zuiderkruis. Het gaat om NGC 4755, ook wel de Kappa Crucis-cluster of de 'Juwelendoos' genoemd. De bijnaam verwijst naar het kleurrijke, fonkelende uiterlijk van de sterrenhoop, die vanaf het zuidelijk halfrond met het blote oog zichtbaar is. De sterrenhoop staat op een afstand van 6400 lichtjaar. De kosmische Juwelendoos is gefotografeerd met de 2,2-meter telescoop op de Europese sterrenwacht op La Silla, en met de Very Large Telescope op Paranal. Ook de Hubble Space Telescope heeft opnamen van de sterrenhoop gemaakt, onder andere op ultraviolette golflengten.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-40-09.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmische Juwelendoos in beeld gebracht", "pk_id": 32280, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Met telescopen van de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) zijn nieuwe, spectaculaire foto's gemaakt van een open sterrenhoop in het sterrenbeeld Zuiderkruis. Het gaat om NGC 4755, ook wel de Kappa Crucis-cluster of de 'Juwelendoos' genoemd. De bijnaam verwijst naar het kleurrijke, fonkelende uiterlijk van de sterrenhoop, die vanaf het zuidelijk halfrond met het blote oog zichtbaar is. De sterrenhoop staat op een afstand van 6400 lichtjaar. De kosmische Juwelendoos is gefotografeerd met de 2,2-meter telescoop op de Europese sterrenwacht op La Silla, en met de Very Large Telescope op Paranal. Ook de Hubble Space Telescope heeft opnamen van de sterrenhoop gemaakt, onder andere op ultraviolette golflengten.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-40-09.html", "slug": "kosmische-juwelendoos-in-beeld-gebracht", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 10, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-10-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Kosmische Juwelendoos in beeld gebracht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/herschel-maakt-detailrijke-opname-van-de-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Europese infraroodsatelliet Herschel heeft begin september met twee van zijn instrumenten een detailrijke testopname gemaakt van een deel van de melkweg. Het betreft een gebiedje van twee bij twee graden in het sterrenbeeld Zuiderkruis. Dit hemelgebied is zeer geschikt voor het testen van infraroodinstrumenten, omdat het rijk is aan stervormingsgebieden die veel infraroodstraling uitzenden. Uit de Herschel-opnamen blijkt dat het hier aanwezige gas veel meer in beroering is dan aanvankelijk werd gedacht.
New Herschel images reveal previously unseen detail in the Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Herschel maakt detailrijke opname van de melkweg", "pk_id": 32231, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Europese infraroodsatelliet Herschel heeft begin september met twee van zijn instrumenten een detailrijke testopname gemaakt van een deel van de melkweg. Het betreft een gebiedje van twee bij twee graden in het sterrenbeeld Zuiderkruis. Dit hemelgebied is zeer geschikt voor het testen van infraroodinstrumenten, omdat het rijk is aan stervormingsgebieden die veel infraroodstraling uitzenden. Uit de Herschel-opnamen blijkt dat het hier aanwezige gas veel meer in beroering is dan aanvankelijk werd gedacht.
New Herschel images reveal previously unseen detail in the Milky Way", "slug": "herschel-maakt-detailrijke-opname-van-de-melkweg", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:10", "url": "http://www.esa.int/", "type": "source", "title": "European Space Agency (ESA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 10, 2, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-10-02 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Herschel maakt detailrijke opname van de melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/tweede-deel-melkwegpanorama-online/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De tweede van drie fotomozaïeken van het Melkwegstelsel is gepubliceerd door de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO). De opname is samengesteld uit 1200 afzonderlijke foto's, gemaakt door astrofotograaf Stéphane Guisard. Het mozaïek beslaat in totaal 340 miljoen pixels. De nieuwe foto toont de centrale delen van het Melkwegstelsel, met het zeer opvallende, kleurrijke stervormingsgebied Rho Ophiuchi. De Melkwegpanorama's zijn gecreëerd in het kader van het GigaGalaxyZoom-project. Volgende week publiceert ESO de derde en laatste Melkwegfoto.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-34-09.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Tweede deel Melkwegpanorama online", "pk_id": 32203, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De tweede van drie fotomozaïeken van het Melkwegstelsel is gepubliceerd door de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO). De opname is samengesteld uit 1200 afzonderlijke foto's, gemaakt door astrofotograaf Stéphane Guisard. Het mozaïek beslaat in totaal 340 miljoen pixels. De nieuwe foto toont de centrale delen van het Melkwegstelsel, met het zeer opvallende, kleurrijke stervormingsgebied Rho Ophiuchi. De Melkwegpanorama's zijn gecreëerd in het kader van het GigaGalaxyZoom-project. Volgende week publiceert ESO de derde en laatste Melkwegfoto.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-34-09.html", "slug": "tweede-deel-melkwegpanorama-online", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 9, 21, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-09-21 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Tweede deel Melkwegpanorama online"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/eso-publiceert-spectaculair-melkweg-panorama/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In het kader van het GigaGalaxy Zoom project, onderdeel van het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde 2009, heeft de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) een 360 graden-panorama van het Melkwegstelsel gepubliceerd. Het panorama is samengesteld uit talloze afzonderlijke opnamen, gemaakt in een periode van enkele maanden door de Franse astrofotograaf Serge Brunier. Omdat de zon en de aarde zich in de buitengebieden van het Melkwegstelsel bevinden, zien we het stelsel in zijaanzicht. De centrale verdikking (met veel oude sterren) en de donkere stofwolken in het vlak van het Melkwegstelsel zijn duidelijk zichtbaar, evenals de twee Magelhaense Wolken, de relatief kleine begeleiders van de Melkweg (rechtsonder).
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-32-09.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "ESO publiceert spectaculair Melkweg-panorama", "pk_id": 32180, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In het kader van het GigaGalaxy Zoom project, onderdeel van het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde 2009, heeft de Europese Zuidelijke Sterrenwacht (ESO) een 360 graden-panorama van het Melkwegstelsel gepubliceerd. Het panorama is samengesteld uit talloze afzonderlijke opnamen, gemaakt in een periode van enkele maanden door de Franse astrofotograaf Serge Brunier. Omdat de zon en de aarde zich in de buitengebieden van het Melkwegstelsel bevinden, zien we het stelsel in zijaanzicht. De centrale verdikking (met veel oude sterren) en de donkere stofwolken in het vlak van het Melkwegstelsel zijn duidelijk zichtbaar, evenals de twee Magelhaense Wolken, de relatief kleine begeleiders van de Melkweg (rechtsonder).
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-32-09.html", "slug": "eso-publiceert-spectaculair-melkweg-panorama", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 9, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-09-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "ESO publiceert spectaculair Melkweg-panorama"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/mottenballen-ontdekt-in-de-ruimte/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Onderzoekers van de universiteit van Georgia (VS) hebben ontdekt dat sommige gaswolken tussen de sterren naftaleen bevatten. Dat is op aarde het belangrijkste bestanddeel van mottenballen. De gaswolken waar het om gaat zenden infraroodstraling op ongebruikelijke golflengten uit, en tot nu toe was onduidelijk door welke specifieke moleculen deze straling wordt geproduceerd. Uit laboratoriumonderzoek is nu gebleken dat een deel van de infraroodstraling afkomstig is van naftaleenmoleculen die van een extra waterstofkern (proton)voorzien zijn. Dat er naftaleen in interstellaire gaswolken zit, komt niet echt als een verrassing. Naftaleenmoleculen bestaan geheel uit waterstof- en koolstofatomen, en beide zijn rijkelijk aanwezig in de ruimte. Overigens kan het naftaleen niet het gehele infraroodspectrum van de gaswolken verklaren. Vermoedelijk komt de rest voor rekening van andere koolwaterstoffen waar zich extra waterstofkernen aan gebonden hebben.
University of Georgia researchers show component of mothballs is present in deep-space clouds"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "'Mottenballen' ontdekt in de ruimte", "pk_id": 32162, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Onderzoekers van de universiteit van Georgia (VS) hebben ontdekt dat sommige gaswolken tussen de sterren naftaleen bevatten. Dat is op aarde het belangrijkste bestanddeel van mottenballen. De gaswolken waar het om gaat zenden infraroodstraling op ongebruikelijke golflengten uit, en tot nu toe was onduidelijk door welke specifieke moleculen deze straling wordt geproduceerd. Uit laboratoriumonderzoek is nu gebleken dat een deel van de infraroodstraling afkomstig is van naftaleenmoleculen die van een extra waterstofkern (proton)voorzien zijn. Dat er naftaleen in interstellaire gaswolken zit, komt niet echt als een verrassing. Naftaleenmoleculen bestaan geheel uit waterstof- en koolstofatomen, en beide zijn rijkelijk aanwezig in de ruimte. Overigens kan het naftaleen niet het gehele infraroodspectrum van de gaswolken verklaren. Vermoedelijk komt de rest voor rekening van andere koolwaterstoffen waar zich extra waterstofkernen aan gebonden hebben.
University of Georgia researchers show component of mothballs is present in deep-space clouds", "slug": "mottenballen-ontdekt-in-de-ruimte", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:13", "url": "http://www.uga.edu/", "type": "source", "title": "University of Georgia"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 9, 2, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-09-02 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "'Mottenballen' ontdekt in de ruimte"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/melkwegstelsel-gaat-niet-ten-onder-aan-galactisch-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Rond ons Melkwegstelsel cirkelen ten minste enkele tientallen kleinere sterrenstelsels. Het lijkt vrijwel onvermijdelijk dat deze ooit met ons stelsel in botsing komen. Maar heeft dat ook nadelige gevolgen? Volgens sterrenkundigen van Ohio State University niet: ook na zulke botsingen behoudt ons Melkwegstelsel zijn schijfvorm. Wel zou de schijf, die uit honderden miljarden sterren bestaat, in dikte toenemen, mate name langs de buitenrand. Een en ander blijkt uit computersimulaties waarin zo realistisch mogelijk werd nagebootst wat er gebeurt als er een dwergstelsel ter grootte van bijvoorbeeld de Grote Magelhaense Wolk in botsing komt met een spiraalstelsel als het onze. Uit die simulaties blijkt dat zo'n botsing geen eenmalige gebeurtenis is. Het dwergstelsel passeert de schijf van het spiraalstelsel vele malen, en verliest daarbij steeds meer sterren en gas. Het wordt als het ware geabsorbeerd door het grote stelsel.
Milky Way Doomed To Be Destroyed By Galactic Bombardment? Probably Not, Study Says"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkwegstelsel gaat niet ten onder aan galactisch bombardement", "pk_id": 32154, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Rond ons Melkwegstelsel cirkelen ten minste enkele tientallen kleinere sterrenstelsels. Het lijkt vrijwel onvermijdelijk dat deze ooit met ons stelsel in botsing komen. Maar heeft dat ook nadelige gevolgen? Volgens sterrenkundigen van Ohio State University niet: ook na zulke botsingen behoudt ons Melkwegstelsel zijn schijfvorm. Wel zou de schijf, die uit honderden miljarden sterren bestaat, in dikte toenemen, mate name langs de buitenrand. Een en ander blijkt uit computersimulaties waarin zo realistisch mogelijk werd nagebootst wat er gebeurt als er een dwergstelsel ter grootte van bijvoorbeeld de Grote Magelhaense Wolk in botsing komt met een spiraalstelsel als het onze. Uit die simulaties blijkt dat zo'n botsing geen eenmalige gebeurtenis is. Het dwergstelsel passeert de schijf van het spiraalstelsel vele malen, en verliest daarbij steeds meer sterren en gas. Het wordt als het ware geabsorbeerd door het grote stelsel.
Milky Way Doomed To Be Destroyed By Galactic Bombardment? Probably Not, Study Says", "slug": "melkwegstelsel-gaat-niet-ten-onder-aan-galactisch-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:06", "url": "http://www.acs.ohio-state.edu/", "type": "source", "title": "Ohio State University"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 8, 31, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-08-31 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkwegstelsel gaat niet ten onder aan galactisch bombardement"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/eso-telescoop-neemt-trifidnevel-onder-de-loep/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met de 2,2-meter MPG/ESO-telescoop op de Chileense berg La Silla is een gedetailleerde overzichtsfoto gemaakt van de zogeheten Trifidnevel. De Trifidnevel is een bekende, kleurrijke stellaire kraamkamer in het sterrenbeeld Boogschutter. De hitte en sterrenwinden van de daarin aanwezige jonge sterren hebben het omringende gas en stof hevig in beroering gebracht. De gas- en stofwolken van de Trifidnevel zijn duidelijk verschillend van kleur. De blauwe delen zijn zogeheten reflectienevels, waarin stofdeeltjes het licht van naburige hete, blauwe sterren eenvoudig verstrooien. De rode delen van de nevel zijn emissienevels: deze worden zodanig verhit door de honderden jonge sterren ter plaatse, dat het gas zelf aan het gloeien wordt gebracht. En ten slotte zijn er nog de donkere banden die de Trifidnevel doorkruisen. Dat zijn wolken van gas en stof die bezig zijn met samentrekken, wat uiteindelijk tot de vorming van nieuwe sterren leidt.
Trifid Triple Treat"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "ESO-telescoop neemt Trifidnevel onder de loep", "pk_id": 32147, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Met de 2,2-meter MPG/ESO-telescoop op de Chileense berg La Silla is een gedetailleerde overzichtsfoto gemaakt van de zogeheten Trifidnevel. De Trifidnevel is een bekende, kleurrijke stellaire kraamkamer in het sterrenbeeld Boogschutter. De hitte en sterrenwinden van de daarin aanwezige jonge sterren hebben het omringende gas en stof hevig in beroering gebracht. De gas- en stofwolken van de Trifidnevel zijn duidelijk verschillend van kleur. De blauwe delen zijn zogeheten reflectienevels, waarin stofdeeltjes het licht van naburige hete, blauwe sterren eenvoudig verstrooien. De rode delen van de nevel zijn emissienevels: deze worden zodanig verhit door de honderden jonge sterren ter plaatse, dat het gas zelf aan het gloeien wordt gebracht. En ten slotte zijn er nog de donkere banden die de Trifidnevel doorkruisen. Dat zijn wolken van gas en stof die bezig zijn met samentrekken, wat uiteindelijk tot de vorming van nieuwe sterren leidt.
Trifid Triple Treat", "slug": "eso-telescoop-neemt-trifidnevel-onder-de-loep", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 8, 26, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-08-26 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "ESO-telescoop neemt Trifidnevel onder de loep"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/galactische-gammastraling-is-niet-afkomstig-van-do/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Amerikaanse onderzoekers hebben een raadsel opgelost dat tot de speculatie heeft geleid dat een bepaald soort gammastraling in ons Melkwegstelsel, zoals waargenomen met de Europese satelliet INTEGRAL, afkomstig is van (overigens onwaarneembare) donkere materie. De onderzoekers hebben vastgesteld dat de bron van de gammastraling waarschijnlijk ligt bij de positronen (positief geladen elektronen) die vrijkomen bij supernova-explosies. Als een positron in de ruimte op een gewoon elektron stuit, annihileren de beide deeltjes elkaar. En daarbij komt gammastraling met een specifieke golflengte vrij. Maar anders dan tot nog toe werd aangenomen, blijken de meeste annihilaties niet in de directe omgeving van de exploderende sterren te gebeuren. Door hun enorme snelheden - dicht in de buurt van de lichtsnelheid - leggen de meeste positronen duizenden lichtjaren af voordat ze een elektron ontmoeten. De kans op zulke deeltjesbotsingen is het grootst in het kerngebied van het Melkwegstelsel, waar de materiedichtheid het grootst is. Vandaar dat dit type gammastraling juist uit die contreien komt.
Astrophysicists Solve Mystery In Milky Way Galaxy"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Galactische gammastraling is niet afkomstig van donkere materie", "pk_id": 32065, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Amerikaanse onderzoekers hebben een raadsel opgelost dat tot de speculatie heeft geleid dat een bepaald soort gammastraling in ons Melkwegstelsel, zoals waargenomen met de Europese satelliet INTEGRAL, afkomstig is van (overigens onwaarneembare) donkere materie. De onderzoekers hebben vastgesteld dat de bron van de gammastraling waarschijnlijk ligt bij de positronen (positief geladen elektronen) die vrijkomen bij supernova-explosies. Als een positron in de ruimte op een gewoon elektron stuit, annihileren de beide deeltjes elkaar. En daarbij komt gammastraling met een specifieke golflengte vrij. Maar anders dan tot nog toe werd aangenomen, blijken de meeste annihilaties niet in de directe omgeving van de exploderende sterren te gebeuren. Door hun enorme snelheden - dicht in de buurt van de lichtsnelheid - leggen de meeste positronen duizenden lichtjaren af voordat ze een elektron ontmoeten. De kans op zulke deeltjesbotsingen is het grootst in het kerngebied van het Melkwegstelsel, waar de materiedichtheid het grootst is. Vandaar dat dit type gammastraling juist uit die contreien komt.
Astrophysicists Solve Mystery In Milky Way Galaxy", "slug": "galactische-gammastraling-is-niet-afkomstig-van-do", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.ucsd.edu/", "type": "source", "title": "University of California at San Diego"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 7, 8, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-07-08 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Galactische gammastraling is niet afkomstig van donkere materie"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ntt-telescoop-schildert-de-omeganevel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De Omeganevel is een oogverblindende kraamkamer van sterren op een afstand van ongeveer 5500 lichtjaar. In deze ruwweg 15 lichtjaar metende wolk van gas en stof zijn de afgelopen paar miljoen jaar talrijke zware, hete sterren geboren. Door de intense straling en sterrenwind van deze sterren is een opmerkelijk streperige structuur in het gas ontstaan. Die structuur is nu in al haar glorie vastgelegd met het EMMI-instrument (een gecombineerde camera/spectrograaf) dat aan de 3,58-meter New Technology Telescope (NTT) in Chili is gekoppeld. De pasteltinten op de foto zijn het gevolg van de aanwezigheid van verschillende soorten gas (grotendeels waterstof, maar ook zuurstof, stikstof en zwavel) die door de intense uv-straling van de jonge, hete sterren aan het gloeien worden gebracht.
New portrait of Omega Nebula's glistening watercolours"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "NTT-telescoop 'schildert' de Omeganevel", "pk_id": 32060, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De Omeganevel is een oogverblindende kraamkamer van sterren op een afstand van ongeveer 5500 lichtjaar. In deze ruwweg 15 lichtjaar metende wolk van gas en stof zijn de afgelopen paar miljoen jaar talrijke zware, hete sterren geboren. Door de intense straling en sterrenwind van deze sterren is een opmerkelijk streperige structuur in het gas ontstaan. Die structuur is nu in al haar glorie vastgelegd met het EMMI-instrument (een gecombineerde camera/spectrograaf) dat aan de 3,58-meter New Technology Telescope (NTT) in Chili is gekoppeld. De pasteltinten op de foto zijn het gevolg van de aanwezigheid van verschillende soorten gas (grotendeels waterstof, maar ook zuurstof, stikstof en zwavel) die door de intense uv-straling van de jonge, hete sterren aan het gloeien worden gebracht.
New portrait of Omega Nebula's glistening watercolours", "slug": "ntt-telescoop-schildert-de-omeganevel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 7, 7, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-07-07 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "NTT-telescoop 'schildert' de Omeganevel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/apex-telescoop-maakt-stofkaart-van-melkwegstelsel/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Met de Europese APEX-telescoop op de 5000 meter hoge Chajnantor-vlakte in Noord-Chili is een extreem gedetailleerde kaart gemaakt van de verdeling van koud stof in het Melkwegstelsel. APEX (Atacama Pathfinder EXperiment) is een schotelantenne waarmee kosmische submillimeterstraling wordt waargenomen. Die straling is voor een belangrijk deel afkomstig van koude stofwolken waaruit in de toekomst nieuwe sterren ontstaan. Op de stofkaart van het Melkwegstelsel zijn duizenden verdichtingen zichtbaar - de geboorteplaatsen van nieuwe sterren. Met het internationale ALMA-observatorium (Atacama Large Millimeter Array), dat momenteel in aanbouw is op de Chajnantor-vlakte, zullen vergelijkbare waarnemingen in de toekomst nog veel nauwkeuriger worden uitgevoerd. De APEX-kaart (ATLASGAL geheten, APEX Telescope Large Area Survey of the GALaxy) beslaat 95 vierkante graden aan de hemel.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-24-09.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "APEX-telescoop maakt stofkaart van Melkwegstelsel", "pk_id": 32047, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Met de Europese APEX-telescoop op de 5000 meter hoge Chajnantor-vlakte in Noord-Chili is een extreem gedetailleerde kaart gemaakt van de verdeling van koud stof in het Melkwegstelsel. APEX (Atacama Pathfinder EXperiment) is een schotelantenne waarmee kosmische submillimeterstraling wordt waargenomen. Die straling is voor een belangrijk deel afkomstig van koude stofwolken waaruit in de toekomst nieuwe sterren ontstaan. Op de stofkaart van het Melkwegstelsel zijn duizenden verdichtingen zichtbaar - de geboorteplaatsen van nieuwe sterren. Met het internationale ALMA-observatorium (Atacama Large Millimeter Array), dat momenteel in aanbouw is op de Chajnantor-vlakte, zullen vergelijkbare waarnemingen in de toekomst nog veel nauwkeuriger worden uitgevoerd. De APEX-kaart (ATLASGAL geheten, APEX Telescope Large Area Survey of the GALaxy) beslaat 95 vierkante graden aan de hemel.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-24-09.html", "slug": "apex-telescoop-maakt-stofkaart-van-melkwegstelsel", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 7, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-07-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "APEX-telescoop maakt stofkaart van Melkwegstelsel"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/klimaatveranderingen-hangen-niet-samen-met-bewegin/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Het klimaat op aarde vertoont aanzienlijke langetermijnschommelingen. Maar lang niet al deze klimaatschommelingen laten zich gemakkelijk verklaren. Een van de suggesties die zijn gedaan, is dat een groot deel van de variatie in de temperatuur op aarde van de afgelopen 500 miljoen jaar moet worden toegeschreven aan de passages van zon (en planeten) door de spiraalarmen van het Melkwegstelsel. Daar leek een duidelijke aanwijzing voor te bestaan: het klimaat volgt een cyclus van ruwweg 140 miljoen jaar en dat correleerde mooi met de momenten dat er een spiraalarm werd doorkruist. Er was zelfs een reden voor de klimaatverandering op die momenten bedacht: in de spiraalarmen zijn meer sterren en is dus ook meer kosmische straling, en dat zou weer tot een toename van de bewolking op aarde leiden. Dit hele model stond of viel echter met de bestaande gedachte dat het Melkwegstelsel vier spiraalarmen heeft. Maar vorig jaar bleek dat er feitelijk maar twee spiraalarmen zijn, met enkele asymmetrische vertakkingen. En daardoor verdwijnt de vermeende correlatie tussen klimaatschommelingen en spiraalarmpassages als sneeuw voor de zon.
Testing the link between terrestrial climate change and Galactic spiral structure"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Klimaatveranderingen hangen niet samen met beweging zon(nestelsel)", "pk_id": 32039, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Aarde/Maan"}, {"type": "sitetag", "title": "Zon/Zonnestelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Het klimaat op aarde vertoont aanzienlijke langetermijnschommelingen. Maar lang niet al deze klimaatschommelingen laten zich gemakkelijk verklaren. Een van de suggesties die zijn gedaan, is dat een groot deel van de variatie in de temperatuur op aarde van de afgelopen 500 miljoen jaar moet worden toegeschreven aan de passages van zon (en planeten) door de spiraalarmen van het Melkwegstelsel. Daar leek een duidelijke aanwijzing voor te bestaan: het klimaat volgt een cyclus van ruwweg 140 miljoen jaar en dat correleerde mooi met de momenten dat er een spiraalarm werd doorkruist. Er was zelfs een reden voor de klimaatverandering op die momenten bedacht: in de spiraalarmen zijn meer sterren en is dus ook meer kosmische straling, en dat zou weer tot een toename van de bewolking op aarde leiden. Dit hele model stond of viel echter met de bestaande gedachte dat het Melkwegstelsel vier spiraalarmen heeft. Maar vorig jaar bleek dat er feitelijk maar twee spiraalarmen zijn, met enkele asymmetrische vertakkingen. En daardoor verdwijnt de vermeende correlatie tussen klimaatschommelingen en spiraalarmpassages als sneeuw voor de zon.
Testing the link between terrestrial climate change and Galactic spiral structure", "slug": "klimaatveranderingen-hangen-niet-samen-met-bewegin", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 26, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-26 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Klimaatveranderingen hangen niet samen met beweging zon(nestelsel)"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/geboorte-van-het-melkwegstelsel-nagebootst/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Onderzoekers van de universiteit van Zürich hebben een geavanceerde computersimulatie gemaakt die de geboorte van ons Melkwegstelsel nabootst. De sterrenkundigen hebben alle basisingrediënten (kleine protostelsels, gaswolken, donkere materie) in het model opgenomen, en het model vervolgens laten berekenen waar de interacties (zwaartekrachtsaantrekking, schokgolven) tussen deze ingrediënten uiteindelijk toe leiden. Het resultaat is een sterrenstelsel dat qua massa en vorm verbluffend veel op ons Melkwegstelsel lijkt. Toch is het model niet volmaakt: de centrale verdikking van het stelsel, waar enorme aantallen sterren verzameld zijn, bevat ongeveer drie keer zo veel materie als die van het echte Melkwegstelsel.
Baby Milky Way Modeled"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Geboorte van het Melkwegstelsel nagebootst", "pk_id": 32035, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Onderzoekers van de universiteit van Zürich hebben een geavanceerde computersimulatie gemaakt die de geboorte van ons Melkwegstelsel nabootst. De sterrenkundigen hebben alle basisingrediënten (kleine protostelsels, gaswolken, donkere materie) in het model opgenomen, en het model vervolgens laten berekenen waar de interacties (zwaartekrachtsaantrekking, schokgolven) tussen deze ingrediënten uiteindelijk toe leiden. Het resultaat is een sterrenstelsel dat qua massa en vorm verbluffend veel op ons Melkwegstelsel lijkt. Toch is het model niet volmaakt: de centrale verdikking van het stelsel, waar enorme aantallen sterren verzameld zijn, bevat ongeveer drie keer zo veel materie als die van het echte Melkwegstelsel.
Baby Milky Way Modeled", "slug": "geboorte-van-het-melkwegstelsel-nagebootst", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Geboorte van het Melkwegstelsel nagebootst"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/superdeeltjesversneller-in-de-melkweg-voor-het-eer/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Utrechtse astronomen hebben voor het eerst metingen verricht die direct laten zien dat supernovaresten uitstekende deeltjesversnellers zijn. In hun onderzoek, dat donderdag op Science Express is gepubliceerd, hebben ze gegevens van ESO's Very Large Telescope gecombineerd met die van NASA's röntgensatelliet Chandra. De astronomen keken naar een ster die explodeerde in het jaar 185, en is waargenomen door Chinese astronomen. Deze supernovarest, RCW 86, staat op 8200 lichtjaar afstand in de richting van het sterrenbeeld Circinus ('Passer'). Met behulp van de Europese Very Large Telescope in Chili deden Helder, Vink en collega's metingen aan de temperatuur van het gas direct achter de schokgolf die door de supernova-explosie wordt gevormd. Ze bepaalden ook de snelheid van de schokgolf door twee opnames van Chandra te vergelijken. Ze ontdekten dat de schokgolf beweegt met 10 tot 30 miljoen kilometer per uur. De temperatuur van het gas blijkt 30 miljoen graden Celsius te zijn. Dat is veel minder heet dan de minimaal 500 miljoen graden Celsius die op basis van de snelheid van de schokgolf zou worden verwacht. Deze ontbrekende energie is de energie die zorgt voor de versnelling van de kosmische deeltjes.\r\nSupernova's zijn explosies waarin sterren aan het einde van hun leven komen. Wat overblijft na een supernova-explosie is een expanderende schokgolf, die het omliggende materiaal opveegt. Deze schokgolf blijft dan nog zo'n 100.000 jaar zichtbaar. In een aantal gevallen blijft er een neutronenster of een zwart gat over.
http://www.astronomie.nl/nieuws/1378/superdeeltjesversneller_in_de_melkweg_voor_het_eerst_gemeten.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Superdeeltjesversneller in de Melkweg voor het eerst gemeten", "pk_id": 32030, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Sterren"}], "excerpt": "Utrechtse astronomen hebben voor het eerst metingen verricht die direct laten zien dat supernovaresten uitstekende deeltjesversnellers zijn. In hun onderzoek, dat donderdag op Science Express is gepubliceerd, hebben ze gegevens van ESO's Very Large Telescope gecombineerd met die van NASA's röntgensatelliet Chandra. De astronomen keken naar een ster die explodeerde in het jaar 185, en is waargenomen door Chinese astronomen. Deze supernovarest, RCW 86, staat op 8200 lichtjaar afstand in de richting van het sterrenbeeld Circinus ('Passer'). Met behulp van de Europese Very Large Telescope in Chili deden Helder, Vink en collega's metingen aan de temperatuur van het gas direct achter de schokgolf die door de supernova-explosie wordt gevormd. Ze bepaalden ook de snelheid van de schokgolf door twee opnames van Chandra te vergelijken. Ze ontdekten dat de schokgolf beweegt met 10 tot 30 miljoen kilometer per uur. De temperatuur van het gas blijkt 30 miljoen graden Celsius te zijn. Dat is veel minder heet dan de minimaal 500 miljoen graden Celsius die op basis van de snelheid van de schokgolf zou worden verwacht. Deze ontbrekende energie is de energie die zorgt voor de versnelling van de kosmische deeltjes.\r\nSupernova's zijn explosies waarin sterren aan het einde van hun leven komen. Wat overblijft na een supernova-explosie is een expanderende schokgolf, die het omliggende materiaal opveegt. Deze schokgolf blijft dan nog zo'n 100.000 jaar zichtbaar. In een aantal gevallen blijft er een neutronenster of een zwart gat over.
http://www.astronomie.nl/nieuws/1378/superdeeltjesversneller_in_de_melkweg_voor_het_eerst_gemeten.html", "slug": "superdeeltjesversneller-in-de-melkweg-voor-het-eer", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.astronomie.nl/", "type": "source", "title": "Nederlandse Onderzoekschool voor Astronomie (NOVA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 25, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-25 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Superdeeltjesversneller in de Melkweg voor het eerst gemeten"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/kosmische-kringloop-verloopt-sneller-dan-gedacht/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De gas- en stofwolk waaruit ruim vierenhalf miljard jaar geleden het zonnestelsel is ontstaan, bevatte materiaal dat door een eerdere generatie sterren de ruimte in is geblazen. Deze kosmische kringloop blijkt zich sneller te voltrekken dan tot nu toe werd aangenomen, aldus onderzoekers van de Universiteit van Chicago. Ze bestudeerden tweeëntwintig korrels in de beroemde Murchison-meteoriet, waarvan eerder op basis van een afwijkende chemische samenstelling al was vastgesteld dat ze vóór het ontstaan van de zon en de planeten zijn gevormd. De korrels moeten gecondenseerd zijn in materiaal dat door andere sterren is uitgestoten. Philipp Heck en zijn collega's hebben nu precisiemetingen aan de samenstelling van de korrels verricht, waarbij de hoeveelheid neon werd bepaald. Neon ontstaat onder invloed van kosmische straling. Uit de meetresultaten volgt dat het grootste deel van de korrels minder dan tweehonderd miljoen jaar in de interstellaire ruimte heeft doorgebracht; misschien zelfs niet meer dan enkele tientallen miljoenen jaren. Eerder was op basis van theoretische overwegingen aangenomen dat de 'kringlooptijd' minstens vijfhonderd miljoen jaar zou bedragen.
http://news.uchicago.edu/news.php?asset_id=1633"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmische kringloop verloopt sneller dan gedacht", "pk_id": 32005, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Zon/Zonnestelsel"}], "excerpt": "De gas- en stofwolk waaruit ruim vierenhalf miljard jaar geleden het zonnestelsel is ontstaan, bevatte materiaal dat door een eerdere generatie sterren de ruimte in is geblazen. Deze kosmische kringloop blijkt zich sneller te voltrekken dan tot nu toe werd aangenomen, aldus onderzoekers van de Universiteit van Chicago. Ze bestudeerden tweeëntwintig korrels in de beroemde Murchison-meteoriet, waarvan eerder op basis van een afwijkende chemische samenstelling al was vastgesteld dat ze vóór het ontstaan van de zon en de planeten zijn gevormd. De korrels moeten gecondenseerd zijn in materiaal dat door andere sterren is uitgestoten. Philipp Heck en zijn collega's hebben nu precisiemetingen aan de samenstelling van de korrels verricht, waarbij de hoeveelheid neon werd bepaald. Neon ontstaat onder invloed van kosmische straling. Uit de meetresultaten volgt dat het grootste deel van de korrels minder dan tweehonderd miljoen jaar in de interstellaire ruimte heeft doorgebracht; misschien zelfs niet meer dan enkele tientallen miljoenen jaren. Eerder was op basis van theoretische overwegingen aangenomen dat de 'kringlooptijd' minstens vijfhonderd miljoen jaar zou bedragen.
http://news.uchicago.edu/news.php?asset_id=1633", "slug": "kosmische-kringloop-verloopt-sneller-dan-gedacht", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:43", "url": "http://www.uchicago.edu/", "type": "source", "title": "University of Chicago"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 16, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-16 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Kosmische kringloop verloopt sneller dan gedacht"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/eindelijk-babysterren-ontdekt-in-melkwegcentrum/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Sterrenkundigen hebben, met behulp van de infraroodsatelliet Spitzer, eindelijk pasgeboren sterren ontdekt in het hart van ons Melkwegstelsel. Het melkwegcentrum wemelt van de sterren en gaswolken, en precies in het midden staat ook nog een superzwaar zwart gat. De omstandigheden zijn er - op z'n zachtst gezegd - niet erg gunstig voor de vorming van nieuwe sterren. Hevige sterrenwinden, krachtige schokgolven en andere factoren zitten het samentrekken van gaswolken tot sterren flink dwars. Toch blijkt uit de aanwezigheid van kortlevende, zware sterren in dit gebied al dat stervorming hier niet onmogelijk kan zijn. Maar door het rijkelijk aanwezige stof waren er nog nooit pasgeboren sterren waargenomen. Tot nog toe dan, want met Spitzer is het alsnog gelukt: na het uitpluizen van een catalogus met een miljoen objecten, kwamen honderd kandidaatsterren naar voren, waarvan er welgeteld drie alle kenmerken van zeer jonge sterren vertonen. De drie babysterren zijn minder dan een miljoen jaar oud.
Baby Stars Finally Found In Jumbled Galactic Center"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Eindelijk babysterren ontdekt in melkwegcentrum", "pk_id": 31991, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Sterrenkundigen hebben, met behulp van de infraroodsatelliet Spitzer, eindelijk pasgeboren sterren ontdekt in het hart van ons Melkwegstelsel. Het melkwegcentrum wemelt van de sterren en gaswolken, en precies in het midden staat ook nog een superzwaar zwart gat. De omstandigheden zijn er - op z'n zachtst gezegd - niet erg gunstig voor de vorming van nieuwe sterren. Hevige sterrenwinden, krachtige schokgolven en andere factoren zitten het samentrekken van gaswolken tot sterren flink dwars. Toch blijkt uit de aanwezigheid van kortlevende, zware sterren in dit gebied al dat stervorming hier niet onmogelijk kan zijn. Maar door het rijkelijk aanwezige stof waren er nog nooit pasgeboren sterren waargenomen. Tot nog toe dan, want met Spitzer is het alsnog gelukt: na het uitpluizen van een catalogus met een miljoen objecten, kwamen honderd kandidaatsterren naar voren, waarvan er welgeteld drie alle kenmerken van zeer jonge sterren vertonen. De drie babysterren zijn minder dan een miljoen jaar oud.
Baby Stars Finally Found In Jumbled Galactic Center", "slug": "eindelijk-babysterren-ontdekt-in-melkwegcentrum", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:07", "url": "http://www.caltech.edu/", "type": "source", "title": "California Institute of Technology"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Eindelijk babysterren ontdekt in melkwegcentrum"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/ultrakoele-sterren-zijn-echte-snelheidsduivels/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Amerikaanse sterrenkundigen hebben vastgesteld dat sterren van een pas in 2003 ontdekt type - de zogeheten ultrakoele subdwergen - heel andere banen binnen het Melkwegstelsel volgen dan normale sterren. Ultrakoele subdwergen hebben opmerkelijk lage temperaturen en bevatten weinig elementen zwaarder dan waterstof en helium. De kleine sterren zijn in sommige gevallen maar net iets groter dan een bruine dwerg ('mislukte ster'). Ze produceren ook maar weinig licht, wat er ongetwijfeld toe heeft bijgedragen dat er nog maar enkele tientallen van ontdekt zijn. Toch viel het Adam Burgasser van het Massachusetts Institute of Technology op dat veel van die sterretjes een bijzonder hoge baansnelheid hebben. Uit nadere analyse blijkt nu dat de ultrakoele subdwergen niet alleen heel snel zijn, maar ook de meest vreemde banen hebben. Sommige volgen langgerekte trajecten die hen naar het hart van het Melkwegstelsel voeren, andere wagen zich juist heel ver naar buiten. Bovendien bevinden de ultrakoele subdwergen zich vaak duizenden lichtjaren boven of onder de schijf van het Melkwegstelsel, waar bijna alle andere sterren te vinden zijn. Berekeningen laten zien dat de ultrakoele subdwergen eigenlijk thuishoren in de zogeheten halo - het ijle omhulsel - van ons Melkwegstelsel, waar de oudste populatie van sterren te vinden is. Eén van de onderzochte sterren zou zelfs een bezoeker van een ander sterrenstelsel kunnen zijn. Deze ster, 2MASS 1227-0447 geheten, waagt zich tot op 200.000 lichtjaar van het melkwegcentrum.
Ultracool stars take 'wild rides' around, outside the Milky Way"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Ultrakoele sterren zijn echte snelheidsduivels", "pk_id": 31983, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Amerikaanse sterrenkundigen hebben vastgesteld dat sterren van een pas in 2003 ontdekt type - de zogeheten ultrakoele subdwergen - heel andere banen binnen het Melkwegstelsel volgen dan normale sterren. Ultrakoele subdwergen hebben opmerkelijk lage temperaturen en bevatten weinig elementen zwaarder dan waterstof en helium. De kleine sterren zijn in sommige gevallen maar net iets groter dan een bruine dwerg ('mislukte ster'). Ze produceren ook maar weinig licht, wat er ongetwijfeld toe heeft bijgedragen dat er nog maar enkele tientallen van ontdekt zijn. Toch viel het Adam Burgasser van het Massachusetts Institute of Technology op dat veel van die sterretjes een bijzonder hoge baansnelheid hebben. Uit nadere analyse blijkt nu dat de ultrakoele subdwergen niet alleen heel snel zijn, maar ook de meest vreemde banen hebben. Sommige volgen langgerekte trajecten die hen naar het hart van het Melkwegstelsel voeren, andere wagen zich juist heel ver naar buiten. Bovendien bevinden de ultrakoele subdwergen zich vaak duizenden lichtjaren boven of onder de schijf van het Melkwegstelsel, waar bijna alle andere sterren te vinden zijn. Berekeningen laten zien dat de ultrakoele subdwergen eigenlijk thuishoren in de zogeheten halo - het ijle omhulsel - van ons Melkwegstelsel, waar de oudste populatie van sterren te vinden is. Eén van de onderzochte sterren zou zelfs een bezoeker van een ander sterrenstelsel kunnen zijn. Deze ster, 2MASS 1227-0447 geheten, waagt zich tot op 200.000 lichtjaar van het melkwegcentrum.
Ultracool stars take 'wild rides' around, outside the Milky Way", "slug": "ultrakoele-sterren-zijn-echte-snelheidsduivels", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:08", "url": "http://web.mit.edu/", "type": "source", "title": "Massachusetts Institute of Technology"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 9, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-09 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Ultrakoele sterren zijn echte snelheidsduivels"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/arches-sterrenhoop-blijkt-verrassend-normaal/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Een zware, compacte sterrenhoop in de kern van ons Melkwegstelsel blijkt verrassend normaal te zijn waar het gaat om de relatieve hoeveelheden zware en lichte sterren. Europese astronomen hebben met de Very Large Telescope in Noord-Chili gedetailleerde waarnemingen verricht aan de Arches-sterrenhoop, op 25.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Boogschutter. Arches is de zwaarste en meest compacte sterrenhoop in het Melkwegstelsel. De totale massa is dertigduizend zonsmassa's, en de sterdichtheid - met duizend sterren in een kubieke lichtjaar - is één miljoen keer zo groot als in de omgeving van de zon. De sterrenhoop bevindt zich in de directe omgeving van het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel, en astronomen hielden er rekening mee dat de geboorte van de sterrenhoop daardoor anders zou zijn verlopen dan normaal. Uit de gedetailleerde infraroodfoto's en -metingen (waarbij gebruik werd gemaakt van adaptieve optiek om te compenseren voor storende trillingen in de aardse dampkring) blijkt echter dat de Arches-sterrenhoop dezelfde relatieve hoeveelheden zware en lichte sterren vertoont als kleinere sterrenhopen elders in het Melkwegstelsel. De zwaarste ster in de sterrenhoop is ongeveer 120 keer zo zwaar als de zon. De resultaten van het onderzoek verschijnen in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-21-09.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Arches-sterrenhoop blijkt verrassend 'normaal'", "pk_id": 31966, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Een zware, compacte sterrenhoop in de kern van ons Melkwegstelsel blijkt verrassend normaal te zijn waar het gaat om de relatieve hoeveelheden zware en lichte sterren. Europese astronomen hebben met de Very Large Telescope in Noord-Chili gedetailleerde waarnemingen verricht aan de Arches-sterrenhoop, op 25.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Boogschutter. Arches is de zwaarste en meest compacte sterrenhoop in het Melkwegstelsel. De totale massa is dertigduizend zonsmassa's, en de sterdichtheid - met duizend sterren in een kubieke lichtjaar - is één miljoen keer zo groot als in de omgeving van de zon. De sterrenhoop bevindt zich in de directe omgeving van het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel, en astronomen hielden er rekening mee dat de geboorte van de sterrenhoop daardoor anders zou zijn verlopen dan normaal. Uit de gedetailleerde infraroodfoto's en -metingen (waarbij gebruik werd gemaakt van adaptieve optiek om te compenseren voor storende trillingen in de aardse dampkring) blijkt echter dat de Arches-sterrenhoop dezelfde relatieve hoeveelheden zware en lichte sterren vertoont als kleinere sterrenhopen elders in het Melkwegstelsel. De zwaarste ster in de sterrenhoop is ongeveer 120 keer zo zwaar als de zon. De resultaten van het onderzoek verschijnen in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics.
http://www.eso.org/public/outreach/press-rel/pr-2009/pr-21-09.html", "slug": "arches-sterrenhoop-blijkt-verrassend-normaal", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:09", "url": "http://www.eso.org/", "type": "source", "title": "European Southern Observatory (ESO)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 6, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-06-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Arches-sterrenhoop blijkt verrassend 'normaal'"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/reusachtige-ballonnen-vangen-kosmische-straling-op/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Onderzoekers van de universiteit van Delaware hebben op 17 maart in Zweden een reusachtige heliumballon opgelaten met daaraan een instrument voor de detectie van zogeheten kosmische straling - deeltjesstraling uit de ruimte. Het ongeveer 140 meter grote gevaarte vloog op een hoogte van meer dan 40 kilometer en verplaatste zich met een snelheid van ruim 75 km/uur in de richting van Canada. Daar moet het instrument - dat laagenergetische elektronen detecteerde - inmiddels met een parachute geland zijn. Ondertussen staat in het Zweedse Kiruna alweer een tweede ballon van de Delaware-onderzoekers in de startblokken, die juist energierijke elektronen moet detecteren. Kosmische straling is grotendeels afkomstig van supernova-explosies: bij de ontploffing van een zware ster worden allerlei soorten deeltjes de ruimte in geblazen. Omdat deze deeltjes grotendeels door de aardatmosfeer worden tegengehouden, moeten instrumenten naar zo groot mogelijke hoogte worden gebracht om ze te kunnen onderzoeken. Ballonlanceringen hebben weliswaar als nadeel dat de metingen niet zo lang kunnen duren, maar zijn vele malen goedkoper dan het in een baan om de aarde brengen van een satelliet.
Giant balloon flying high over Atlantic to catch cosmic rays"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Reusachtige ballonnen vangen kosmische straling op", "pk_id": 31939, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Onderzoekers van de universiteit van Delaware hebben op 17 maart in Zweden een reusachtige heliumballon opgelaten met daaraan een instrument voor de detectie van zogeheten kosmische straling - deeltjesstraling uit de ruimte. Het ongeveer 140 meter grote gevaarte vloog op een hoogte van meer dan 40 kilometer en verplaatste zich met een snelheid van ruim 75 km/uur in de richting van Canada. Daar moet het instrument - dat laagenergetische elektronen detecteerde - inmiddels met een parachute geland zijn. Ondertussen staat in het Zweedse Kiruna alweer een tweede ballon van de Delaware-onderzoekers in de startblokken, die juist energierijke elektronen moet detecteren. Kosmische straling is grotendeels afkomstig van supernova-explosies: bij de ontploffing van een zware ster worden allerlei soorten deeltjes de ruimte in geblazen. Omdat deze deeltjes grotendeels door de aardatmosfeer worden tegengehouden, moeten instrumenten naar zo groot mogelijke hoogte worden gebracht om ze te kunnen onderzoeken. Ballonlanceringen hebben weliswaar als nadeel dat de metingen niet zo lang kunnen duren, maar zijn vele malen goedkoper dan het in een baan om de aarde brengen van een satelliet.
Giant balloon flying high over Atlantic to catch cosmic rays", "slug": "reusachtige-ballonnen-vangen-kosmische-straling-op", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 5, 21, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-05-21 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Reusachtige ballonnen vangen kosmische straling op"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/nasa-satelliet-ziet-veel-minder-energierijke-elekt/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Vorig jaar werd met het ballonexperiment ATIC ontdekt dat de aarde wordt bestookt met grote aantallen uiterst energierijke elektronen. Dat kwam als een donderslag bij heldere hemel, met name omdat zulke deeltjes door botsingen met fotonen en interacties met magnetische velden in de ruimte heel snel hun energie kwijtraken. De ontdekte elektronen konden dus niet van erg ver komen. Nieuwe waarnemingen met de NASA-satelliet Fermi duiden erop dat de zogeheten kosmische achtergrondstraling inderdaad meer energierijke elektronen bevat dan andere experimenten en theoretische modellen aangeven. Maar de enorme piek bij extreem hoge energie van ATIC ontbreekt in de gegevens van Fermi, die juist over veel gevoeliger instrumenten beschikt.
Dat neemt niet weg dat er toch een verklaring moet worden gevonden voor de (iets) grotere aantallen energierijke elektronen die de aarde vanuit de ruimte bereiken. De meest waarschijnlijke bron is een relatief nabije pulsar (rondtollende neutronenster), maar de deeltjes zouden ook afkomstig kunnen zijn van de mysterieuze donkere materie die het grootste deel van de massa in het heelal voor zijn rekening neemt. Getracht zal worden om met Fermi vast te stellen of de elektronen uit een bepaalde richting komen.
NASA’s Fermi Explores High-Energy “Space Invaders”"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "NASA-satelliet ziet veel minder energierijke elektronen", "pk_id": 31903, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "Vorig jaar werd met het ballonexperiment ATIC ontdekt dat de aarde wordt bestookt met grote aantallen uiterst energierijke elektronen. Dat kwam als een donderslag bij heldere hemel, met name omdat zulke deeltjes door botsingen met fotonen en interacties met magnetische velden in de ruimte heel snel hun energie kwijtraken. De ontdekte elektronen konden dus niet van erg ver komen. Nieuwe waarnemingen met de NASA-satelliet Fermi duiden erop dat de zogeheten kosmische achtergrondstraling inderdaad meer energierijke elektronen bevat dan andere experimenten en theoretische modellen aangeven. Maar de enorme piek bij extreem hoge energie van ATIC ontbreekt in de gegevens van Fermi, die juist over veel gevoeliger instrumenten beschikt.
Dat neemt niet weg dat er toch een verklaring moet worden gevonden voor de (iets) grotere aantallen energierijke elektronen die de aarde vanuit de ruimte bereiken. De meest waarschijnlijke bron is een relatief nabije pulsar (rondtollende neutronenster), maar de deeltjes zouden ook afkomstig kunnen zijn van de mysterieuze donkere materie die het grootste deel van de massa in het heelal voor zijn rekening neemt. Getracht zal worden om met Fermi vast te stellen of de elektronen uit een bepaalde richting komen.
NASA’s Fermi Explores High-Energy “Space Invaders”", "slug": "nasa-satelliet-ziet-veel-minder-energierijke-elekt", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.nasa.gov/", "type": "source", "title": "National Aeronautics and Space Administration (NASA)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 5, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-05-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "NASA-satelliet ziet veel minder energierijke elektronen"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/zwerven-er-op-drift-geraakte-zwarte-gaten-door-de-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In de buitengebieden van ons Melkwegstelsel zwerven misschien honderden zwarte gaten rond die duizend tot honderdduizend keer zo zwaar zijn als onze eigen zon. Dat beweren twee astronomen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in een artikel in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. Dat er talloze kleinere, 'stellaire' zwarte gaten in het Melkwegstelsel voorkomen, lijdt weinig twijfel: zulke zwarte gaten, die een paar keer tot hooguit enkele tientallen keren zo zwaar zijn als de zon, zijn de overblijfselen van gammaflitsen en supernova-explosies. De zwaardere zwarte gaten die Ryan O'Leary en Avi Loeb beschrijven, dateren echter uit de ontstaansperiode van het Melkwegstelsel, toen in de loop van enkele miljarden jaren honderden kleinere dwergstelsels met elkaar versmolten en op die manier het grote Melkwegstelsel vormden. Als de kleine dwergstelsels allemaal een centraal zwart gat hebben gehad, zullen die zwarte gaten ook met elkaar zijn versmolten. Daarbij zenden ze zwaartekrachtsstraling uit, en kunnen ze een resulterende snelheid in een bepaalde richting krijgen, waardoor ze uit het dwergstelsel worden 'geschoten'. Die 'fossiele' zwarte gaten zouden nu nog steeds in grote aantallen in de buitendelen van het Melkwegstelsel kunnen voorkomen. Mogelijk verraden ze hun aanwezigheid doordat ze omgeven worden door kleine, compacte sterrenhopen, die door de 'weggeschoten' zwarte gaten zijn meegesleurd. Overigens bevindt het dichtstbijzijnde zware zwarte gat zich vermoedelijk op een veilige afstand van duizenden lichtjaren van aarde en zon.
http://www.cfa.harvard.edu/news/2009/pr200912.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zwerven er op drift geraakte zwarte gaten door de Melkweg?", "pk_id": 31892, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In de buitengebieden van ons Melkwegstelsel zwerven misschien honderden zwarte gaten rond die duizend tot honderdduizend keer zo zwaar zijn als onze eigen zon. Dat beweren twee astronomen van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in een artikel in Monthly Notices of the Royal Astronomical Society. Dat er talloze kleinere, 'stellaire' zwarte gaten in het Melkwegstelsel voorkomen, lijdt weinig twijfel: zulke zwarte gaten, die een paar keer tot hooguit enkele tientallen keren zo zwaar zijn als de zon, zijn de overblijfselen van gammaflitsen en supernova-explosies. De zwaardere zwarte gaten die Ryan O'Leary en Avi Loeb beschrijven, dateren echter uit de ontstaansperiode van het Melkwegstelsel, toen in de loop van enkele miljarden jaren honderden kleinere dwergstelsels met elkaar versmolten en op die manier het grote Melkwegstelsel vormden. Als de kleine dwergstelsels allemaal een centraal zwart gat hebben gehad, zullen die zwarte gaten ook met elkaar zijn versmolten. Daarbij zenden ze zwaartekrachtsstraling uit, en kunnen ze een resulterende snelheid in een bepaalde richting krijgen, waardoor ze uit het dwergstelsel worden 'geschoten'. Die 'fossiele' zwarte gaten zouden nu nog steeds in grote aantallen in de buitendelen van het Melkwegstelsel kunnen voorkomen. Mogelijk verraden ze hun aanwezigheid doordat ze omgeven worden door kleine, compacte sterrenhopen, die door de 'weggeschoten' zwarte gaten zijn meegesleurd. Overigens bevindt het dichtstbijzijnde zware zwarte gat zich vermoedelijk op een veilige afstand van duizenden lichtjaren van aarde en zon.
http://www.cfa.harvard.edu/news/2009/pr200912.html", "slug": "zwerven-er-op-drift-geraakte-zwarte-gaten-door-de-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://cfa-www.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Zwerven er op drift geraakte zwarte gaten door de Melkweg?"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/rntgengloed-uit-melkwegvlak-is-afkomstig-van-miljo/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "De mysterieuze röntgengloed uit het centrale vlak van ons Melkwegstelsel, die meer dan twintig jaar geleden al ontdekt werd door röntgensatellieten als HEAO-1 en Exosat, is afkomstig van vele miljoenen afzonderlijke sterren. In de meeste gevallen gaat het om witte dwergen in dubbelstersystemen, die heet gas van hun begeleider opzuigen, waarna er energierijke explosies op de witte dwerg optreden die röntgenstraling produceren. Met de Amerikaanse röntgentelescoop Chandra is een klein gebiedje aan de hemel (drie procent van het oppervlak van de Volle Maan) gedurende twaalf dagen bestudeerd, en op de resulterende röntgenfoto zijn 473 afzonderlijke bronnen van röntgenstraling gevonden. Eerder was ook geopperd dat de röntgen-achtergrondgloed afkomstig zou kunnen zijn van extreem heet gas. De Chandra-resultaten zijn op 30 april gepubliceerd in Nature .
http://chandra.harvard.edu/photo/2009/gridge/"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Röntgengloed uit Melkwegvlak is afkomstig van miljoenen sterren", "pk_id": 31893, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Ruimteonderzoek"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "De mysterieuze röntgengloed uit het centrale vlak van ons Melkwegstelsel, die meer dan twintig jaar geleden al ontdekt werd door röntgensatellieten als HEAO-1 en Exosat, is afkomstig van vele miljoenen afzonderlijke sterren. In de meeste gevallen gaat het om witte dwergen in dubbelstersystemen, die heet gas van hun begeleider opzuigen, waarna er energierijke explosies op de witte dwerg optreden die röntgenstraling produceren. Met de Amerikaanse röntgentelescoop Chandra is een klein gebiedje aan de hemel (drie procent van het oppervlak van de Volle Maan) gedurende twaalf dagen bestudeerd, en op de resulterende röntgenfoto zijn 473 afzonderlijke bronnen van röntgenstraling gevonden. Eerder was ook geopperd dat de röntgen-achtergrondgloed afkomstig zou kunnen zijn van extreem heet gas. De Chandra-resultaten zijn op 30 april gepubliceerd in Nature .
http://chandra.harvard.edu/photo/2009/gridge/", "slug": "rntgengloed-uit-melkwegvlak-is-afkomstig-van-miljo", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://chandra.harvard.edu/", "type": "source", "title": "Chandra X-ray Observatory Center"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 29, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-29 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Röntgengloed uit Melkwegvlak is afkomstig van miljoenen sterren"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/eigenschappen-dwergstelsels-lijken-in-tegenspraak-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "Er klopt iets niet met de zwaartekrachtstheorie van Newton. Dat concludeert een team van astronomen onder leiding van Pavel Kroupa van de Universiteit van Bonn op basis van waarnemingen aan dwergsterrenstelsels. Van de ca. dertig dwergstelsels die zich in de omgeving van ons eigen Melkwegstelsel bevinden, zijn er elf die in min of meer hetzelfde vlak bewegen, en bovendien in dezelfde richting rond de Melkweg draaien. Dat kan eigenlijk alleen verklaard worden door aan te nemen dat het de restanten zijn van eerdere kosmische aanvaringen tussen dwergsterrenstelsels. Bij zulke botsingen verliezen de kleine stelsels echter hun donkere materie, dus de elf dwergstelsels zouden uitsluitend sterren moeten bevatten. De bewegingen van de sterren in de dwergstelsels wijst echter juist wél op de aanwezigheid van veel donkere materie. Tenzij er inderdaad iets mis is met de zwaartekrachtwetten van Newton. Door gebruik te maken van een aangepaste zwaartekrachttheorie (zoals MOND, Modified Newtonian Dynamics) slagen Kroupa en zijn collega's erin de bewegingen van de sterren in de dwergstelsels te verklaren zónder donkere materie, en kan hun positie en rotatie ten opzichte van het Melkwegstelsel beter begrepen worden.
http://www.ras.org.uk/index.php?option=content&task=view&id=1600&Itemid=2"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Eigenschappen dwergstelsels lijken in tegenspraak met Newton", "pk_id": 31872, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "Er klopt iets niet met de zwaartekrachtstheorie van Newton. Dat concludeert een team van astronomen onder leiding van Pavel Kroupa van de Universiteit van Bonn op basis van waarnemingen aan dwergsterrenstelsels. Van de ca. dertig dwergstelsels die zich in de omgeving van ons eigen Melkwegstelsel bevinden, zijn er elf die in min of meer hetzelfde vlak bewegen, en bovendien in dezelfde richting rond de Melkweg draaien. Dat kan eigenlijk alleen verklaard worden door aan te nemen dat het de restanten zijn van eerdere kosmische aanvaringen tussen dwergsterrenstelsels. Bij zulke botsingen verliezen de kleine stelsels echter hun donkere materie, dus de elf dwergstelsels zouden uitsluitend sterren moeten bevatten. De bewegingen van de sterren in de dwergstelsels wijst echter juist wél op de aanwezigheid van veel donkere materie. Tenzij er inderdaad iets mis is met de zwaartekrachtwetten van Newton. Door gebruik te maken van een aangepaste zwaartekrachttheorie (zoals MOND, Modified Newtonian Dynamics) slagen Kroupa en zijn collega's erin de bewegingen van de sterren in de dwergstelsels te verklaren zónder donkere materie, en kan hun positie en rotatie ten opzichte van het Melkwegstelsel beter begrepen worden.
http://www.ras.org.uk/index.php?option=content&task=view&id=1600&Itemid=2", "slug": "eigenschappen-dwergstelsels-lijken-in-tegenspraak-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://www.ras.org.uk/", "type": "source", "title": "Royal Astronomical Society"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 22, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-22 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Eigenschappen dwergstelsels lijken in tegenspraak met Newton"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/astronomen-ontdekken-nieuwe-complexe-moleculen-in-/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In het grote stervormingsgebied Sagittarius B2, dicht bij de kern van ons Melkwegstelsel, zijn twee nieuwe, complexe moleculen ontdekt: ethyl formate (C2H5OCHO) en n-propyl cyanide (C3H7CN). De twee nieuwe moleculen behoren tot de grootste en meest complexe die ooit in de interstellaire ruimte zijn gevonden. De ontdekking is gedaan door astronomen van het Max-Planck-Institut für Radioastronomie (MPIfR) in Bonn, de Cornell-universiteit in Ithaca, New York, en de Universiteit van Keulen. De kenmerkende spectraallijnen van de twee moleculen werden gedetecteerd met de 30-meter IRAM-radiotelescoop in Spanje. Eerder zijn al tal van andere complexe moleculen in de interstellaire ruimte ontdekt. Algemeen werd aangenomen dat zulke moleculen ontstaan doordat afzonderlijke atomen zich in de loop van de tijd aaneenrijgen. Modelberekeningen wijzen nu echter uit dat de nieuw ontdekte moleculen waarschijnlijk zijn gevormd doordat kleinere segmenten (in feite kleinere moleculen) zich met elkaar verbinden. Volgens de onderzoekers kunnen op die manier nog veel complexere moleculen ontstaan, waaronder misschien aminozuren - de organische bouwstenen van het leven. Naar het eenvoudigste aminozuur, glycine (NH2CH2COOH), is regelmatig gezocht, maar het bestaan ervan in de interstellaire ruimte is nog nooit overtuigend aangetoond.
http://www.mpifr-bonn.mpg.de/public/pr/pr-c2h5ocho-en.html"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astronomen ontdekken nieuwe complexe moleculen in de interstellaire ruimte", "pk_id": 31866, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In het grote stervormingsgebied Sagittarius B2, dicht bij de kern van ons Melkwegstelsel, zijn twee nieuwe, complexe moleculen ontdekt: ethyl formate (C2H5OCHO) en n-propyl cyanide (C3H7CN). De twee nieuwe moleculen behoren tot de grootste en meest complexe die ooit in de interstellaire ruimte zijn gevonden. De ontdekking is gedaan door astronomen van het Max-Planck-Institut für Radioastronomie (MPIfR) in Bonn, de Cornell-universiteit in Ithaca, New York, en de Universiteit van Keulen. De kenmerkende spectraallijnen van de twee moleculen werden gedetecteerd met de 30-meter IRAM-radiotelescoop in Spanje. Eerder zijn al tal van andere complexe moleculen in de interstellaire ruimte ontdekt. Algemeen werd aangenomen dat zulke moleculen ontstaan doordat afzonderlijke atomen zich in de loop van de tijd aaneenrijgen. Modelberekeningen wijzen nu echter uit dat de nieuw ontdekte moleculen waarschijnlijk zijn gevormd doordat kleinere segmenten (in feite kleinere moleculen) zich met elkaar verbinden. Volgens de onderzoekers kunnen op die manier nog veel complexere moleculen ontstaan, waaronder misschien aminozuren - de organische bouwstenen van het leven. Naar het eenvoudigste aminozuur, glycine (NH2CH2COOH), is regelmatig gezocht, maar het bestaan ervan in de interstellaire ruimte is nog nooit overtuigend aangetoond.
http://www.mpifr-bonn.mpg.de/public/pr/pr-c2h5ocho-en.html", "slug": "astronomen-ontdekken-nieuwe-complexe-moleculen-in-", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:04", "url": "http://www.mpifr-bonn.mpg.de/index_e.html", "type": "source", "title": "Max-Planck-Institut für Radioastronomie"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 21, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-21 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astronomen ontdekken nieuwe complexe moleculen in de interstellaire ruimte"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/astronomen-kijken-reikhalzend-uit-naar-europese-ga/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Het is de ruimtemissie van de superlatieven. Van de astronomische getallen; de openhangende monden. Gaia – geplande lancering eind 2011 – wordt wel de Billion Star Surveyor genoemd. Elke maand meet hij de posities van één miljard sterren, met een ongeëvenaarde precisie. Gaia bepaalt van tien miljoen sterren afstanden tot een procent nauwkeurig. Legt ruimtelijke bewegingen vast. Ontdekt per dag driehonderd quasars, vijftig supernova-explosies, honderd planetoïden en tien exoplaneten. Test de algemene relativiteitstheorie. En produceert de meest gedetailleerde stercatalogus uit de geschiedenis. Gaia brengt een revolutie teweeg in de sterrenkunde. \n
‘Het is een ongelooflijk fascinerende missie,’ zegt Rudolf Le Poole van de Leidse Sterrewacht. ‘De Gaia-catalogus bevat straks zo veel informatie dat sterrenkundigen er zeker twintig jaar lang mee in de weer zullen zijn.’ Zelf kijkt Le Poole vooral uit naar de ontrafeling van de geboorte van ons eigen Melkwegstelsel. Door van één miljard sterren de bewegingen op te meten, valt nauwkeurig te achterhalen hoe kleine dwergstelsels zich miljarden jaren geleden hebben samengevoegd tot één kolossaal spiraalstelsel. ‘Maar,’ voegt collega Anthony Brown eraan toe, ‘het belangrijkste resultaat van Gaia zou wel eens compleet onverwacht kunnen zijn. In een catalogus van één miljard sterren móet je wel verrassingen tegenkomen.’ \n
Astrometrie \n
Het opmeten van sterposities is van alle tijden. De Griekse astronoom Claudius Ptolemaeus publiceerde in de tweede eeuw na Christus al een catalogus met 1022 sterren in 48 sterrenbeelden. Astrometrie is in feite de meest klassieke vorm van sterrenkunde. Uit parallaxmetingen kun je afstanden berekenen; snelheidsbepalingen geven informatie over de herkomst van sterren; schommelingen verraden de aanwezigheid van planeten. De ontdekking van Neptunus, de levensloop van sterren, het bestaan van zwarte gaten en de uitdijing van het heelal – al die ontdekkingen waren zonder astrometrie niet mogelijk geweest. \n
Als lid van het wetenschappelijk team van de Europese Hipparcos-missie – de voorloper van Gaia – zat Le Poole eind jaren negentig tot over zijn oren in de precisie-astrometrie. De Hipparcos-catalogus, die in 1997 gepubliceerd werd, betekende een facelift voor vrijwel elk deelgebied van de sterrenkunde, zegt hij. Hipparcos (officieel een acroniem voor HIgh Precision PARallax COllecting Satellite) werd in de zomer van 1989 gelanceerd, en legde in vier jaar tijd de posities van honderdtwintigduizend sterren vast met een nauwkeurigheid van een duizendste boogseconde. Dat leidde tot talloze nieuwe inzichten in de structuur en evolutie van sterren, tot een beter begrip van de kinematica van het Melkwegstelsel, en tot een aanpassing van de kosmische afstandsschaal. \n
Maar Gaia gaat honderd keer zo nauwkeurig meten als Hipparcos, en legt tienduizend keer zo veel sterren vast, aldus Brown, die deel uitmaakt van het wetenschappelijk team. Gaia bestrijkt het hele Melkwegstelsel, gaat sterren waarnemen die één miljoen keer zo zwak zijn als wat je met het blote oog kunt zien, en werkt zó nauwkeurig dat hij de dikte van een mensenhaar zou kunnen meten op duizend kilometer afstand – een hoekje van 25 microboogseconde. Le Poole: ‘Een sprong voorwaarts van twee grootte-orden – af en toe is het ronduit eng. Beklemmend. Als je zo nauwkeurig gaat meten, zie je werkelijk álles bewegen.’ \n
Dat zulke metingen nooit vanaf het aardoppervlak gedaan kunnen worden, zal duidelijk zijn. Maar Gaia wordt niet in een baan om de aarde gebracht. In plaats daarvan gaat hij zijn waarnemingen verrichten vanuit de omgeving van het tweede Lagrangepunt (L2), dat zich op anderhalf miljoen kilometer afstand van de aarde bevindt, tegenover de zon. L2 is een populaire locatie voor gevoelige wetenschappelijke kunstmanen: onder andere de Europese infraroodkunstmaan Herschel en de toekomstige James Webb Space Telescope krijgen L2 als ‘thuisbasis’, om geen last te hebben van de storende invloeden van onze thuisplaneet. \n
Overigens mag Gaia zich nooit precies in dat tweede Lagrangepunt bevinden, exact op één lijn met de zon en de aarde. ‘We moeten voorkomen dat de zon door de aarde wordt verduisterd,’ legt Brown uit. ‘Dat zou een enorme thermische schok voor de ruimtesonde betekenen, waardoor alle metingen waardeloos worden. Tijdens de geplande missieduur van vijf of zes jaar zullen er wel enkele tientallen gedeeltelijke verduisteringen door de maan optreden, maar dan wordt slechts tien tot vijftien procent van het zonlicht tegengehouden.’ Gaia krijgt een uitvouwbaar zonnescherm met een middellijn van ruim tien meter, dat aan de buitenzijde voorzien is van zonnepanelen. Dankzij het zonnescherm kunnen de telescopen op een constante temperatuur van honderd graden onder nul worden gehouden. \n
Wetenschappelijke schatkist \n
Gaia draait elke zes uur één keer om zijn as, en die draaiingsas heeft zelf een precessieperiode van twee maanden. De twee telescopen van de ruimtesonde tasten daardoor voortdurend de sterrenhemel af. Ze hebben een brandpuntsafstand van enkele tientallen meters, maar met behulp van spiegels is de lichtweg opgevouwen tot wat wetenschapsjournalist Sander Koenen ooit treffend omschreef als ‘een flipperkast voor licht’. De kijkrichtingen van de twee telescopen maken een vaste hoek met elkaar van 106,5 graden, maar ze hebben een gemeenschappelijk brandpunt. In dat brandpunt bevindt zich een matrix van 106 ccd-detectoren met in totaal één miljard pixels. \n
Door in het brandvlak steeds de positieverschillen te meten tussen sterren in twee richtingen aan de hemel, kan voor elk paar sterren de werkelijke hoekafstand worden berekend. Zo creëert Gaia in de loop van de tijd een omvangrijk netwerk van miljarden relatieve hoekposities. Omdat er ook ver verwijderde quasars worden opgemeten, die een vaste positie aan de hemel hebben, zijn ook de absolute hemelposities van alle sterren te berekenen, tot op een veertigduizendste boogseconde nauwkeurig. Doe dat eens per maand, en je weet hoe snel de sterren zich aan de hemel verplaatsen. Daarnaast wordt het sterlicht uiteengerafeld in de kleuren van de regenboog. Uit het resulterende spectrum kan voor een paar honderd miljoen sterren de snelheid langs de gezichtslijn worden afgeleid. \n
De uiteindelijke Gaia-catalogus moet rond 2020 het licht zien. In die wetenschappelijke schatkist bevinden zich straks naar schatting honderd- tot driehonderdduizend objecten in ons eigen zonnestelsel: koude ijsdwergen buiten de baan van Neptunus, grote steenklompen in de planetoïdengordel, en potentieel gevaarlijke ‘aardscheerders’ – planetoïden die in de toekomst met de aarde in botsing zouden kunnen komen. Van al die hemellichamen zullen de banen veel nauwkeuriger bepaald kunnen worden. ‘De mogelijkheid om een eventuele kosmische inslag lang van tevoren aan te zien komen, vormde in 2000 zelfs een van de selling points voor ESA’s Science Programme Committee,’ zegt Le Poole. \n
Maar Gaia ontdekt ook hemellichamen in andere planetenstelsels. Wetenschappelijk projectleider Jos de Bruijne van ESTEC in Noordwijk verwacht dat er een slordige twintigduizend nieuwe exoplaneten gevonden zullen worden. Die verraden zich doordat ze subtiele schommelingen veroorzaken in de beweging van hun moederster. In tegenstelling tot tot de meeste huidige technieken voor het opsporen van exoplaneten is Gaia vooral gevoelig voor planeten met relatief lange omlooptijden. ‘Tot een afstand van 650 lichtjaar kan Gaia Jupiterachtige planeten ontdekken met een omlooptijd van minder dan tien jaar,’ aldus De Bruijne. ‘En tot een afstand van 30 lichtjaar zijn we gevoelig voor planeten die slechts tien keer zo zwaar zijn als de aarde.’ \n
Omdat van tien miljoen sterren de afstand heel nauwkeurig wordt bepaald (met behulp van de parallaxtechniek, waarbij je de minieme schommeling opmeet die de ster elk jaar aan de hemel maakt als gevolg van de baanbeweging van de aarde), levert Gaia ook een grote bijdrage aan de astrofysica – de natuurkunde van de sterren. Pas als je de afstand van een ster kent, weet je de werkelijke lichtkracht, en kun je theoretische modellen voor de inwendige structuur nauwkeurig kalibreren, aldus Brown. Daarnaast wordt ook Einsteins algemene relativiteitstheorie tot vele cijfers achter de komma getest: Gaia registreert de zeer geringe afbuiging van sterlicht door de zwaartekracht van de zon en andere objecten in ons zonnestelsel. \n
Galactische archeologie \n
Het onderzoek naar de oorsprong, de evolutie en de structuur van ons Melkwegstelsel staat echter met stip op één, ook volgens De Bruijne. ‘Sterbewegingen vormen als het ware het fossiele archief van de galactische prehistorie,’ zegt hij. Volgens de populaire theorie van de koude donkere materie zijn sterrenstelsels ontstaan door een proces van ‘hiërarchische accretie’, waarbij kleine dwergstelsels zich in de loop van de tijd samenvoegden. Door nu van elke ster de bewegingsenergie en het hoekimpulsmoment te meten, kom je precies te weten welke sterren in een ver verleden deel uitmaakten van hetzelfde dwergstelsel, ook al zijn ze nu misschien over alle uithoeken van het Melkwegstelsel verspreid. \n
Volgens Le Poole biedt Gaia zelfs informatie over de manier waarop sterren in het Melkwegstelsel ontstaan: de ruimtelijke bewegingen van sterren bevatten in zekere zin de vingerafdrukken van de kinematica van de gaswolken waaruit ze zijn geboren. ‘Op het gebied van de vorming en de structuur van sterren gaan we absoluut heel veel nieuws leren,’ aldus Le Poole. Hij tekent er wel bij aan dat mankracht wel eens het grootste probleem zou kunnen gaan vormen bij de ontginning van de Gaia-catalogus. ‘Computerkracht is het probleem niet,’ zegt hij. ‘De Wet van Moore werkt nog steeds. Maar je krijgt gewoon niet meer genoeg slimmeriken bij elkaar. Het is best denkbaar dat het tot 2050 duurt voordat de Gaia-catalogus al zijn geheimen heeft prijsgegeven.’ \n
De wetenschappelijke bijdrage aan Gaia is volgens Brown niet zo groot: zowel in Leiden als in Groningen werkt een handjevol mensen aan het project. Maar Nederland levert ook hardware voor de ruim twee ton zware satelliet. Bij TNO Space in Delft wordt gewerkt aan de Basic Angle Monitoring Opto-Mechanical Assembly (BAM OMA) – een metrologisch systeem waarmee de basishoek tussen de twee Gaia-telescopen periodiek wordt gemeten tot op een tweemiljoenste boogseconde nauwkeurig. Net als de draagconstructie van de telescopen is de optische bank van BAM OMA gemaakt van het uiterst stijve silicium carbide, geleverd door de Franse firma Astrium/Boostec. Daarnaast werkt TNO Space aan golffrontsensors, zonnesensors en kalibratie-instrumenten voor Gaia. \n
De komende jaren gaan er meer grote projecten van start die de hele sterrenhemel minutieus in het oog gaan houden. De Pan-STARRS telescopen op Hawaii en de toekomstige Large Synoptic Survey Telescope meten veel minder nauwkeurig, maar wel veel frequenter, en zijn daardoor beter in staat om zwakke, snel bewegende objecten en snelle helderheidsvariaties te registreren. En de Joint Milli-Arcsecond Pathfinder Survey (J-MAPS, een project van het United States Naval Observatory), die waarschijnlijk in 2012 gelanceerd wordt, meet weliswaar vijftien keer zo nauwkeurig als Hipparcos, maar is enorm veel minder ambitieus dan Gaia. Serieuze concurrentie heeft de nieuwe Europese ruimtemissie eigenlijk niet. \n
Anthony Brown ziet nog wel één klein wolkje aan de horizon. Zijn team in Leiden werkt hard aan het modelleren van de stralingsschade die de gevoelige ccd-detectoren van Gaia op kunnen lopen als gevolg van zonnevlammen. Die invloed moet nauwkeurig bekend zijn, zodat er later goed voor gecorrigeerd kan worden. ‘Dat probleem hebben we nog niet helemaal opgelost,’ zegt Brown. ‘Voor 2012 wordt een nieuw maximum in de activiteit van de zon voorspeld, dus wat dat betreft zou ik het eerlijk gezegd niet zo erg vinden als de lancering nog een jaartje of twee wordt uitgesteld.’
Website van de Nederlandse Vereniging voor Ruimtevaart, die het blad 'Ruimtevaart' uitgeeft waarin dit artikel is gepubliceerd"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "publisher", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astronomen kijken reikhalzend uit naar Europese Gaia-missie", "pk_id": 31374, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Ruimteonderzoek"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Het is de ruimtemissie van de superlatieven. Van de astronomische getallen; de openhangende monden. Gaia – geplande lancering eind 2011 – wordt wel de Billion Star Surveyor genoemd. Elke maand meet hij de posities van één miljard sterren, met een ongeëvenaarde precisie. Gaia bepaalt van tien miljoen sterren afstanden tot een procent nauwkeurig. Legt ruimtelijke bewegingen vast. Ontdekt per dag driehonderd quasars, vijftig supernova-explosies, honderd planetoïden en tien exoplaneten. Test de algemene relativiteitstheorie. En produceert de meest gedetailleerde stercatalogus uit de geschiedenis. Gaia brengt een revolutie teweeg in de sterrenkunde. \n
‘Het is een ongelooflijk fascinerende missie,’ zegt Rudolf Le Poole van de Leidse Sterrewacht. ‘De Gaia-catalogus bevat straks zo veel informatie dat sterrenkundigen er zeker twintig jaar lang mee in de weer zullen zijn.’ Zelf kijkt Le Poole vooral uit naar de ontrafeling van de geboorte van ons eigen Melkwegstelsel. Door van één miljard sterren de bewegingen op te meten, valt nauwkeurig te achterhalen hoe kleine dwergstelsels zich miljarden jaren geleden hebben samengevoegd tot één kolossaal spiraalstelsel. ‘Maar,’ voegt collega Anthony Brown eraan toe, ‘het belangrijkste resultaat van Gaia zou wel eens compleet onverwacht kunnen zijn. In een catalogus van één miljard sterren móet je wel verrassingen tegenkomen.’ \n
Astrometrie \n
Het opmeten van sterposities is van alle tijden. De Griekse astronoom Claudius Ptolemaeus publiceerde in de tweede eeuw na Christus al een catalogus met 1022 sterren in 48 sterrenbeelden. Astrometrie is in feite de meest klassieke vorm van sterrenkunde. Uit parallaxmetingen kun je afstanden berekenen; snelheidsbepalingen geven informatie over de herkomst van sterren; schommelingen verraden de aanwezigheid van planeten. De ontdekking van Neptunus, de levensloop van sterren, het bestaan van zwarte gaten en de uitdijing van het heelal – al die ontdekkingen waren zonder astrometrie niet mogelijk geweest. \n
Als lid van het wetenschappelijk team van de Europese Hipparcos-missie – de voorloper van Gaia – zat Le Poole eind jaren negentig tot over zijn oren in de precisie-astrometrie. De Hipparcos-catalogus, die in 1997 gepubliceerd werd, betekende een facelift voor vrijwel elk deelgebied van de sterrenkunde, zegt hij. Hipparcos (officieel een acroniem voor HIgh Precision PARallax COllecting Satellite) werd in de zomer van 1989 gelanceerd, en legde in vier jaar tijd de posities van honderdtwintigduizend sterren vast met een nauwkeurigheid van een duizendste boogseconde. Dat leidde tot talloze nieuwe inzichten in de structuur en evolutie van sterren, tot een beter begrip van de kinematica van het Melkwegstelsel, en tot een aanpassing van de kosmische afstandsschaal. \n
Maar Gaia gaat honderd keer zo nauwkeurig meten als Hipparcos, en legt tienduizend keer zo veel sterren vast, aldus Brown, die deel uitmaakt van het wetenschappelijk team. Gaia bestrijkt het hele Melkwegstelsel, gaat sterren waarnemen die één miljoen keer zo zwak zijn als wat je met het blote oog kunt zien, en werkt zó nauwkeurig dat hij de dikte van een mensenhaar zou kunnen meten op duizend kilometer afstand – een hoekje van 25 microboogseconde. Le Poole: ‘Een sprong voorwaarts van twee grootte-orden – af en toe is het ronduit eng. Beklemmend. Als je zo nauwkeurig gaat meten, zie je werkelijk álles bewegen.’ \n
Dat zulke metingen nooit vanaf het aardoppervlak gedaan kunnen worden, zal duidelijk zijn. Maar Gaia wordt niet in een baan om de aarde gebracht. In plaats daarvan gaat hij zijn waarnemingen verrichten vanuit de omgeving van het tweede Lagrangepunt (L2), dat zich op anderhalf miljoen kilometer afstand van de aarde bevindt, tegenover de zon. L2 is een populaire locatie voor gevoelige wetenschappelijke kunstmanen: onder andere de Europese infraroodkunstmaan Herschel en de toekomstige James Webb Space Telescope krijgen L2 als ‘thuisbasis’, om geen last te hebben van de storende invloeden van onze thuisplaneet. \n
Overigens mag Gaia zich nooit precies in dat tweede Lagrangepunt bevinden, exact op één lijn met de zon en de aarde. ‘We moeten voorkomen dat de zon door de aarde wordt verduisterd,’ legt Brown uit. ‘Dat zou een enorme thermische schok voor de ruimtesonde betekenen, waardoor alle metingen waardeloos worden. Tijdens de geplande missieduur van vijf of zes jaar zullen er wel enkele tientallen gedeeltelijke verduisteringen door de maan optreden, maar dan wordt slechts tien tot vijftien procent van het zonlicht tegengehouden.’ Gaia krijgt een uitvouwbaar zonnescherm met een middellijn van ruim tien meter, dat aan de buitenzijde voorzien is van zonnepanelen. Dankzij het zonnescherm kunnen de telescopen op een constante temperatuur van honderd graden onder nul worden gehouden. \n
Wetenschappelijke schatkist \n
Gaia draait elke zes uur één keer om zijn as, en die draaiingsas heeft zelf een precessieperiode van twee maanden. De twee telescopen van de ruimtesonde tasten daardoor voortdurend de sterrenhemel af. Ze hebben een brandpuntsafstand van enkele tientallen meters, maar met behulp van spiegels is de lichtweg opgevouwen tot wat wetenschapsjournalist Sander Koenen ooit treffend omschreef als ‘een flipperkast voor licht’. De kijkrichtingen van de twee telescopen maken een vaste hoek met elkaar van 106,5 graden, maar ze hebben een gemeenschappelijk brandpunt. In dat brandpunt bevindt zich een matrix van 106 ccd-detectoren met in totaal één miljard pixels. \n
Door in het brandvlak steeds de positieverschillen te meten tussen sterren in twee richtingen aan de hemel, kan voor elk paar sterren de werkelijke hoekafstand worden berekend. Zo creëert Gaia in de loop van de tijd een omvangrijk netwerk van miljarden relatieve hoekposities. Omdat er ook ver verwijderde quasars worden opgemeten, die een vaste positie aan de hemel hebben, zijn ook de absolute hemelposities van alle sterren te berekenen, tot op een veertigduizendste boogseconde nauwkeurig. Doe dat eens per maand, en je weet hoe snel de sterren zich aan de hemel verplaatsen. Daarnaast wordt het sterlicht uiteengerafeld in de kleuren van de regenboog. Uit het resulterende spectrum kan voor een paar honderd miljoen sterren de snelheid langs de gezichtslijn worden afgeleid. \n
De uiteindelijke Gaia-catalogus moet rond 2020 het licht zien. In die wetenschappelijke schatkist bevinden zich straks naar schatting honderd- tot driehonderdduizend objecten in ons eigen zonnestelsel: koude ijsdwergen buiten de baan van Neptunus, grote steenklompen in de planetoïdengordel, en potentieel gevaarlijke ‘aardscheerders’ – planetoïden die in de toekomst met de aarde in botsing zouden kunnen komen. Van al die hemellichamen zullen de banen veel nauwkeuriger bepaald kunnen worden. ‘De mogelijkheid om een eventuele kosmische inslag lang van tevoren aan te zien komen, vormde in 2000 zelfs een van de selling points voor ESA’s Science Programme Committee,’ zegt Le Poole. \n
Maar Gaia ontdekt ook hemellichamen in andere planetenstelsels. Wetenschappelijk projectleider Jos de Bruijne van ESTEC in Noordwijk verwacht dat er een slordige twintigduizend nieuwe exoplaneten gevonden zullen worden. Die verraden zich doordat ze subtiele schommelingen veroorzaken in de beweging van hun moederster. In tegenstelling tot tot de meeste huidige technieken voor het opsporen van exoplaneten is Gaia vooral gevoelig voor planeten met relatief lange omlooptijden. ‘Tot een afstand van 650 lichtjaar kan Gaia Jupiterachtige planeten ontdekken met een omlooptijd van minder dan tien jaar,’ aldus De Bruijne. ‘En tot een afstand van 30 lichtjaar zijn we gevoelig voor planeten die slechts tien keer zo zwaar zijn als de aarde.’ \n
Omdat van tien miljoen sterren de afstand heel nauwkeurig wordt bepaald (met behulp van de parallaxtechniek, waarbij je de minieme schommeling opmeet die de ster elk jaar aan de hemel maakt als gevolg van de baanbeweging van de aarde), levert Gaia ook een grote bijdrage aan de astrofysica – de natuurkunde van de sterren. Pas als je de afstand van een ster kent, weet je de werkelijke lichtkracht, en kun je theoretische modellen voor de inwendige structuur nauwkeurig kalibreren, aldus Brown. Daarnaast wordt ook Einsteins algemene relativiteitstheorie tot vele cijfers achter de komma getest: Gaia registreert de zeer geringe afbuiging van sterlicht door de zwaartekracht van de zon en andere objecten in ons zonnestelsel. \n
Galactische archeologie \n
Het onderzoek naar de oorsprong, de evolutie en de structuur van ons Melkwegstelsel staat echter met stip op één, ook volgens De Bruijne. ‘Sterbewegingen vormen als het ware het fossiele archief van de galactische prehistorie,’ zegt hij. Volgens de populaire theorie van de koude donkere materie zijn sterrenstelsels ontstaan door een proces van ‘hiërarchische accretie’, waarbij kleine dwergstelsels zich in de loop van de tijd samenvoegden. Door nu van elke ster de bewegingsenergie en het hoekimpulsmoment te meten, kom je precies te weten welke sterren in een ver verleden deel uitmaakten van hetzelfde dwergstelsel, ook al zijn ze nu misschien over alle uithoeken van het Melkwegstelsel verspreid. \n
Volgens Le Poole biedt Gaia zelfs informatie over de manier waarop sterren in het Melkwegstelsel ontstaan: de ruimtelijke bewegingen van sterren bevatten in zekere zin de vingerafdrukken van de kinematica van de gaswolken waaruit ze zijn geboren. ‘Op het gebied van de vorming en de structuur van sterren gaan we absoluut heel veel nieuws leren,’ aldus Le Poole. Hij tekent er wel bij aan dat mankracht wel eens het grootste probleem zou kunnen gaan vormen bij de ontginning van de Gaia-catalogus. ‘Computerkracht is het probleem niet,’ zegt hij. ‘De Wet van Moore werkt nog steeds. Maar je krijgt gewoon niet meer genoeg slimmeriken bij elkaar. Het is best denkbaar dat het tot 2050 duurt voordat de Gaia-catalogus al zijn geheimen heeft prijsgegeven.’ \n
De wetenschappelijke bijdrage aan Gaia is volgens Brown niet zo groot: zowel in Leiden als in Groningen werkt een handjevol mensen aan het project. Maar Nederland levert ook hardware voor de ruim twee ton zware satelliet. Bij TNO Space in Delft wordt gewerkt aan de Basic Angle Monitoring Opto-Mechanical Assembly (BAM OMA) – een metrologisch systeem waarmee de basishoek tussen de twee Gaia-telescopen periodiek wordt gemeten tot op een tweemiljoenste boogseconde nauwkeurig. Net als de draagconstructie van de telescopen is de optische bank van BAM OMA gemaakt van het uiterst stijve silicium carbide, geleverd door de Franse firma Astrium/Boostec. Daarnaast werkt TNO Space aan golffrontsensors, zonnesensors en kalibratie-instrumenten voor Gaia. \n
De komende jaren gaan er meer grote projecten van start die de hele sterrenhemel minutieus in het oog gaan houden. De Pan-STARRS telescopen op Hawaii en de toekomstige Large Synoptic Survey Telescope meten veel minder nauwkeurig, maar wel veel frequenter, en zijn daardoor beter in staat om zwakke, snel bewegende objecten en snelle helderheidsvariaties te registreren. En de Joint Milli-Arcsecond Pathfinder Survey (J-MAPS, een project van het United States Naval Observatory), die waarschijnlijk in 2012 gelanceerd wordt, meet weliswaar vijftien keer zo nauwkeurig als Hipparcos, maar is enorm veel minder ambitieus dan Gaia. Serieuze concurrentie heeft de nieuwe Europese ruimtemissie eigenlijk niet. \n
Anthony Brown ziet nog wel één klein wolkje aan de horizon. Zijn team in Leiden werkt hard aan het modelleren van de stralingsschade die de gevoelige ccd-detectoren van Gaia op kunnen lopen als gevolg van zonnevlammen. Die invloed moet nauwkeurig bekend zijn, zodat er later goed voor gecorrigeerd kan worden. ‘Dat probleem hebben we nog niet helemaal opgelost,’ zegt Brown. ‘Voor 2012 wordt een nieuw maximum in de activiteit van de zon voorspeld, dus wat dat betreft zou ik het eerlijk gezegd niet zo erg vinden als de lancering nog een jaartje of twee wordt uitgesteld.’
Website van de Nederlandse Vereniging voor Ruimtevaart, die het blad 'Ruimtevaart' uitgeeft waarin dit artikel is gepubliceerd", "slug": "astronomen-kijken-reikhalzend-uit-naar-europese-ga", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 15, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-15 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astronomen kijken reikhalzend uit naar Europese Gaia-missie"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/slaapverwekkende-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
De Nederlandse sterrenkunde behoort tot de absolute wereldtop, maar geen mens die het weet. Althans, niet in Nederland. Hoog tijd dat daar eens iets aan verandert, moet astronoom en filmmaker Maarten Roos gedacht hebben. Samen met Pieter-Rim de Kroon, en met financiële steun van de Nederlandse Onderzoekschool Voor Astronomie (NOVA) maakte hij de 45 minuten durende documentaire Spiral Galaxy – De Melkweg ontrafeld. De film gaat dit weekend in première in het Amsterdamse science center NEMO, wordt volgende week vertoond op het digitale kanaal Holland Doc, en is daarna op dvd te koop. \n
Spiral Galaxy vertelt het verhaal van de ontdekking van ons eigen Melkwegstelsel. Geen vormeloze verzameling sterren, maar een traag roterende, platte schijf met een schitterende spiraalstructuur, die begin jaren vijftig voor het eerst in beeld kwam dankzij het pionierswerk van Nederlandse radiosterrenkundigen onder leiding van Jan Oort. Onderzoek dat weer voortbouwde op het monnikenwerk van Jacobus Kapteyn in Groningen, die in zijn eentje de posities van bijna een half miljoen sterren opmat, en op die manier de eerste grote inventaris van het Melkwegstelsel voltooide. \n
Het is allemaal wetenschap uit de vorige eeuw. Noeste handarbeid, uitgevoerd met toewijding en engelengeduld, en in de film toegelicht door de éminences grises van de Nederlandse astronomie: Hugo van Woerden (82), Kees de Jager (87) en Adriaan Blaauw (94). Buitengewoon sfeervol in beeld gebracht allemaal, maar helaas ook in een slaapverwekkend tempo, met trage camerabewegingen, veel te lange (en te ingewikkelde) monologen en obligate muziek. Zelfs de voiceover van Harmke Pijpers voegt weinig pit toe aan het geheel. \n
Aan het onderwerp ligt het niet: spanning genoeg. Maar de dramatiek van Kapteyn (járenlang sterretjes opmeten en op basis daarvan een model voor het Melkwegstelsel opstellen dat uiteindelijk helemaal fout blijkt te zijn), de brand in de radio-ontvanger van Kootwijk, waardoor Nederland op achterstand kwam te staan, en de concurrentie met sterrenkundigen in Harvard die net een paar weken eerder de radiostraling van waterstofgas detecteerden – het komt allemaal niet verder dan mooi geformuleerde zinnen. \n
Spiral Galaxy (zie ook www.spiralgalaxy.nl) is daardoor vooral een brave weergave geworden van een grote sterrenkundige revolutie op eigen bodem. Prachtig materiaal voor astronomen, historici en geïnteresseerden die het verhaal eigenlijk al grotendeels kenden. Maar in het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde had er wel iets meer gedacht mogen worden aan de gemiddelde tv-kijker, en ook voor onderwijsdoeleinden is de documentaire totaal ongeschikt. Een gemiste kans.
Website van de documentaire"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Slaapverwekkende Melkweg", "pk_id": 31371, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
De Nederlandse sterrenkunde behoort tot de absolute wereldtop, maar geen mens die het weet. Althans, niet in Nederland. Hoog tijd dat daar eens iets aan verandert, moet astronoom en filmmaker Maarten Roos gedacht hebben. Samen met Pieter-Rim de Kroon, en met financiële steun van de Nederlandse Onderzoekschool Voor Astronomie (NOVA) maakte hij de 45 minuten durende documentaire Spiral Galaxy – De Melkweg ontrafeld. De film gaat dit weekend in première in het Amsterdamse science center NEMO, wordt volgende week vertoond op het digitale kanaal Holland Doc, en is daarna op dvd te koop. \n
Spiral Galaxy vertelt het verhaal van de ontdekking van ons eigen Melkwegstelsel. Geen vormeloze verzameling sterren, maar een traag roterende, platte schijf met een schitterende spiraalstructuur, die begin jaren vijftig voor het eerst in beeld kwam dankzij het pionierswerk van Nederlandse radiosterrenkundigen onder leiding van Jan Oort. Onderzoek dat weer voortbouwde op het monnikenwerk van Jacobus Kapteyn in Groningen, die in zijn eentje de posities van bijna een half miljoen sterren opmat, en op die manier de eerste grote inventaris van het Melkwegstelsel voltooide. \n
Het is allemaal wetenschap uit de vorige eeuw. Noeste handarbeid, uitgevoerd met toewijding en engelengeduld, en in de film toegelicht door de éminences grises van de Nederlandse astronomie: Hugo van Woerden (82), Kees de Jager (87) en Adriaan Blaauw (94). Buitengewoon sfeervol in beeld gebracht allemaal, maar helaas ook in een slaapverwekkend tempo, met trage camerabewegingen, veel te lange (en te ingewikkelde) monologen en obligate muziek. Zelfs de voiceover van Harmke Pijpers voegt weinig pit toe aan het geheel. \n
Aan het onderwerp ligt het niet: spanning genoeg. Maar de dramatiek van Kapteyn (járenlang sterretjes opmeten en op basis daarvan een model voor het Melkwegstelsel opstellen dat uiteindelijk helemaal fout blijkt te zijn), de brand in de radio-ontvanger van Kootwijk, waardoor Nederland op achterstand kwam te staan, en de concurrentie met sterrenkundigen in Harvard die net een paar weken eerder de radiostraling van waterstofgas detecteerden – het komt allemaal niet verder dan mooi geformuleerde zinnen. \n
Spiral Galaxy (zie ook www.spiralgalaxy.nl) is daardoor vooral een brave weergave geworden van een grote sterrenkundige revolutie op eigen bodem. Prachtig materiaal voor astronomen, historici en geïnteresseerden die het verhaal eigenlijk al grotendeels kenden. Maar in het Internationaal Jaar van de Sterrenkunde had er wel iets meer gedacht mogen worden aan de gemiddelde tv-kijker, en ook voor onderwijsdoeleinden is de documentaire totaal ongeschikt. Een gemiste kans.
Website van de documentaire", "slug": "slaapverwekkende-melkweg", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Slaapverwekkende Melkweg"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/masers-tussen-de-sterren/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Voor kosmische lasers moet je naar een Star Wars-film, maar de microgolfversie van de laser blijkt gewoon in de natuur voor te komen. Precisiemetingen aan zulke astrofysische masers met grote netwerken van radioschotels leveren informatie op die je op geen enkele andere manier kunt verkrijgen. \n
Even een kleine greep uit de grabbelton van sterrenkundige resultaten. In de kern van het sterrenstelsel M106 zit een superzwaar zwart gat. Stervende sterren hebben vaak verrassend sterke magneetvelden. In het roerige centrum van ons eigen Melkwegstelsel worden op dit moment nieuwe sterren geboren. Op de kleine Saturnusmaan Atlas komt waterdamp voor. En de Melkweg roteert sneller en is zwaarder dan altijd is aangenomen. Wat hebben al deze astronomische ontdekkingen met elkaar gemeen? Ze zijn gebaseerd op waarnemingen van kosmische masers. Welkom in de wereld van aangeslagen moleculen en very long baseline interferometry (VLBI). \n
Een maser is een heldere bron van zuiver monochromatische straling op relatief lange, onzichtbare golflengten – zeg maar de microgolfversie van een laser. ‘Laser’ staat voor ‘light amplification by stimulated emission of radiation’; de m van ‘maser’ komt van ‘microwave’. De eerste laboratoriummasers werden ruim een halve eeuw geleden gebouwd door de Amerikaanse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Charles Townes. Townes beschreef een paar jaar later ook als eerste het principe van de laser, en won in 1964 een gedeelde Nobelprijs natuurkunde. \n
Dat masers ook gewoon in de natuur konden voorkomen, daar hield vijfenveertig jaar geleden niemand rekening mee. Dus toen een groep Amerikaanse radioastronomen onder leiding van Harold Weaver in 1965 raadselachtige emissielijnen in het heelal ontdekte op een golflengte van 18 centimeter, opperden sommige sterrenkundigen dat die misschien geproduceerd werden door een nog onbekend element, dat ‘mysterium’ werd genoemd. Pas later bleek het te gaan om maserstraling van hydroxylmoleculen (OH). Niet lang daarna werd ook kosmische maserstraling ontdekt van waterdamp (H2O), methanol (CH3OH) en siliciumoxide (SiO). \n
Opzienbarende ontdekkingen, maar volgens Huib Jan van Langevelde, directeur van het Joint Institute for VLBI in Europe (JIVE) in Dwingeloo, was het grote belang van kosmische masers niet meteen duidelijk. Pas na de opkomst van very long baseline interferometry (waarbij verschillende radiotelescopen onderlinge gekoppeld worden om een extreem hoge beeldscherpte te behalen) kwamen de toepassingen op het gebied van bijvoorbeeld precisie-astrometrie aan het licht. Nog steeds vormt maserastronomie een enigszins onbekend en onderbelicht deelgebied van de sterrenkunde, aldus Van Langevelde. \n
Stoomcursusje\n
Maar wacht even, voordat de resultaten aan bod komen is het tijd voor een klein stoomcursusje ‘hoe werkt een maser’. Het draait allemaal om die ‘stimulated emission of radiation’. Een elektron in een aangeslagen atoom valt van een hoger energieniveau terug naar een lager niveau. Daarbij wordt een foton uitgezonden met een energie gelijk aan het verschil tussen die twee niveaus. Het foton treedt vervolgens in wisselwerking met een ander aangeslagen atoom. Gevolg: ook dát atoom valt terug naar het lagere energieniveau, waarbij opnieuw een foton wordt uitgezonden, met dezelfde golflengte, polarisatie en – heel belangrijk – dezelfde voortplantingsrichting. \n
Uiteindelijk ontstaat op die manier een gerichte ‘waterval’ van zogeheten coherente fotonen. In het geval van masers gaat het om fotonen met golflengten van micrometers, millimeters of centimeters, en zijn er geen afzonderlijke atomen in het spel, maar moleculen die van het ene energieniveau terugvallen naar het andere. Zo’n moleculaire maser – gewoonlijk in een relatief koele interstellaire gaswolk ¬– zien we natuurlijk alleen wanneer hij toevallig precies in onze richting straalt. Bovendien moeten er in de wolk geen al te grote snelheidsverschillen voorkomen, anders treedt er dopplerverschuiving op en gaat de maserwerking verloren. \n
Omdat masers doorgaans erg helder zijn, kun je ze op zeer grote afstanden in het heelal waarnemen. En omdat het om kleine puntbronnen gaat, zijn er nauwkeurige positie- en snelheidsmetingen aan te verrichten, vooral met behulp van VLBI. De allerberoemdste maserwaarnemingen zijn waarschijnlijk die aan het sterrenstelsel M106, op een kleine 25 miljoen lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Jachthonden. De watermasers die in het centrum van dat stelsel zijn gevonden, blijken in mooie keplerbanen rond de kern te draaien. Uit de metingen kon in 1995 nauwkeurig de massa van het centrale object worden afgeleid: binnen een gebied met een middellijn van één zesde lichtjaar bevindt zich een object van bijna veertig miljoen zonsmassa’s. ‘Indertijd was dit verreweg het beste bewijs voor het bestaan van superzware zwarte gaten,’ aldus Van Langevelde. \n
Masers als tracers – ze zijn bij uitstek geschikt voor dit soort precisiemetingen. Veel moeilijker is het om uit de waarnemingen informatie af te leiden over de fysische eigenschappen van de interstellaire wolk waarin de masers ontstaan. Toch lukt ook dat af en toe. Zo heeft de Nederlandse radioastronoom Wouter Vlemmings, momenteel werkzaam aan de Universiteit van Bonn, masers ontdekt en bestudeerd in de materie die is uitgeblazen door stervende sterren. Zulke planetaire-nevels-in-wording hebben vaak een opmerkelijke bipolaire structuur. Volgens veel sterrenkundigen wordt die veroorzaakt doordat de stervende ster deel uitmaakt van een dubbelster, of vergezeld wordt door een planetenstelsel. \n
Vlemmings leidde uit de polarisatie van de maserstraling echter af dat er rondom die bipolaire ‘jets’ krachtige magnetische velden voorkomen. Waardoor die worden opgewekt is allerminst duidelijk, maar de magneetvelden zijn sterk genoeg om van grote invloed te zijn op de beweging van het weggeblazen gas. ‘Ongetwijfeld wordt de asymmetrie van sommige planetaire nevels veroorzaakt door de aanwezigheid van een dubbelstercomponent,’ zegt Vlemmings, ‘maar voor de vorming van een sterk bipolaire structuur heb je echt een krachtig magnetisch veld nodig.’ Overigens vertellen de waarnemingen je ook iets over de temperatuur van het gas waarin de masers ontstaan, legt Vlemming uit. SiO-masers kunnen bijvoorbeeld alleen dicht bij een ster ontstaan, waar de temperatuur relatief hoog is: op grotere afstand verkere de moleculen niet langer in de gasfase, maar maken ze deel uit van stofdeeltjes. \n
Verrassingen\n
Ook in ons eigen zonnestelsel, op enorm veel kleinere afstanden, zijn masers ontdekt, bijvoorbeeld bij kometen. Tijdens de inslag van fragmenten van komeet Shoemaker-Levy 9 in de dampkring van de reuzenplaneet Jupiter, in juli 1994, is maserstraling van watermoleculen waargenomen. En in 1997, tijdens de verschijning van de spectaculaire komeet Hale-Bopp, werd OH-maserstraling gedetecteerd. Daarbij ging het zo goed als zeker om straling van een ver verwijderde achtergrondbron die versterkt werd door de maseractiviteit van OH-moleculen in de ijle, gasvormige coma van de komeet. Die hydroxyl-moleculen ontstaan door dissociatie van watermoleculen onder invloed van ultraviolet zonlicht. \n
Veel verrassender is de ontdekking, kort geleden gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics, van H2O-masers in het Saturnusstelsel. Een internationaal team van astronomen, onder leiding van Sergei Pogrebenko van het JIVE-instituut in Dwingeloo, heeft die watermasers niet alleen waargenomen op de Saturnusmaan Enceladus, waar door de Amerikaanse planeetverkenner Cassini actieve waterdampgeisers zijn ontdekt, maar ook op Titan, Hyperion en Atlas. Het kleine maantje Atlas blijkt zelfs het krachtigste masersignaal te produceren. Volgens de astronomen kunnen dit soort gevoelige waarnemingen in de toekomst ook een belangrijke rol spelen in de speurtocht naar water op planeten bij andere sterren. \n
Wervelende materieschijven rond superzware zwarte gaten, planetaire-nevels-in-wording, kometen en planeetmanen – natuurlijke masers kom je op de meest uiteenlopende plaatsen tegen. Maar het leeuwendeel van de astrofysische masers ontstaat in stervormingsgebieden: uitgestrekte wolken van koel, moleculair gas waarin nieuwe sterren worden geboren. Die ‘stervormingsmasers’ leidden kort geleden tot enkele opzienbarende nieuwe inzichten in de structuur en de eigenschappen van ons Melkwegstelsel – resultaten die begin dit jaar veel aandacht trokken op de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society in Long Beach, Californië. \n
Om te beginnen zijn met de Very Large Array radiotelescoop in New Mexico twee masers ontdekt op slechts zeven en tien lichtjaar afstand van het Melkwegcentrum. De watermasers worden geproduceerd in de directe omgeving van protosterren die nog gehuld zijn in de gasvormige ‘cocon’ waaruit ze op dit moment worden geboren. De ontdekking laat er geen twijfel over bestaan dat er zelfs vlak bij het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel nieuwe sterren kunnen ontstaan. Vanwege de sterke getijdenkrachten van het zwarte gat werd dat aanvankelijk heel onwaarschijnlijk geacht. Volgens Elizabeth Humphreys van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics heeft het moleculaire gas in de Melkwegkern een aanzienlijk hogere dichtheid dan altijd is aangenomen. \n
Een tweede maserresultaat werd verkregen met de Amerikaanse Very Long Baseline Array. Humphrey’s collega Mark Reid legde in Long Beach uit hoe precisiemetingen aan masers in de spiraalarmen van de Melkweg tot een nieuwe massabepaling van het stelsel hebben geleid. Door dopplerwaarnemingen te combineren met daadwerkelijk waargenomen minieme verplaatsingen aan de hemel, kon de ruimtelijke snelheid van de masers worden achterhaald. Daaruit blijkt dat het Melkwegstelsel twintig procent sneller om zijn as draait dan altijd is aangenomen. ‘Dat betekent dat ons stelsel bijna anderhalf keer zo zwaar moet zijn als eerder werd gedacht,’ aldus Reid. ‘We zijn niet langer het kleine zusje van het Andromedastelsel.’ \n
Volgens Huib Jan van Langevelde bieden maserwaarnemingen van moleculaire wolken informatie over de geboorte van sterren die je momenteel op geen enkele andere manier kunt verkrijgen. Maar het blijft ingewikkeld. ‘We moeten het nog echt in de vingers krijgen; de interpretatie van de waarnemingen blijft veel giswerk.’. In de nabije toekomst zal de Atacama Large Millimeter Array in Chili zeer gedetailleerde beelden van stervormingsgebieden op millimetergolflengten opleveren. ‘Ook de toekomstige Square Kilometer Array zal een revolutie teweegbrengen in de hoge-resolutie moleculaire astrofysica,’ zegt Van Langevelde. ‘Maar waarnemingen van kosmische masers blijven altijd interessant.’ \n
\n
Kader - Botsing op komst?\n
Uit dopplerwaarnemingen van het nabijgelegen Andromedastelsel (op ca. 2,5 miljoen lichtjaar afstand) blijkt dat dit stelsel met een snelheid van ruim honderd kilometer per seconde op het Melkwegstelsel af beweegt. Over ca. 2,5 miljard jaar zullen de twee sterrenstelsels mogelijk met elkaar in botsing komen. Of er echt sprake zal zijn van een botsing, of ‘slechts’ van een nauwe passage, is echter niet bekend – daarvoor moet de zijwaartse verplaatsing van het Andromedastelsel aan de hemel worden gemeten. Mark Reid van het Harvard-Smithsonian Center of Astrophysics hoopt dan ook dat er ooit masers gevonden zullen worden in Andromeda. Waarnemingen van zulke masers met behulp van very long baseline interferometry maken het mogelijk de tangentiële snelheid van het stelsel nauwkeurig te bepalen.
JIVE"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:50", "url": "http://www.natutech.nl", "type": "publisher", "title": "Natuurwetenschap & Techniek"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Masers tussen de sterren", "pk_id": 31370, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Voor kosmische lasers moet je naar een Star Wars-film, maar de microgolfversie van de laser blijkt gewoon in de natuur voor te komen. Precisiemetingen aan zulke astrofysische masers met grote netwerken van radioschotels leveren informatie op die je op geen enkele andere manier kunt verkrijgen. \n
Even een kleine greep uit de grabbelton van sterrenkundige resultaten. In de kern van het sterrenstelsel M106 zit een superzwaar zwart gat. Stervende sterren hebben vaak verrassend sterke magneetvelden. In het roerige centrum van ons eigen Melkwegstelsel worden op dit moment nieuwe sterren geboren. Op de kleine Saturnusmaan Atlas komt waterdamp voor. En de Melkweg roteert sneller en is zwaarder dan altijd is aangenomen. Wat hebben al deze astronomische ontdekkingen met elkaar gemeen? Ze zijn gebaseerd op waarnemingen van kosmische masers. Welkom in de wereld van aangeslagen moleculen en very long baseline interferometry (VLBI). \n
Een maser is een heldere bron van zuiver monochromatische straling op relatief lange, onzichtbare golflengten – zeg maar de microgolfversie van een laser. ‘Laser’ staat voor ‘light amplification by stimulated emission of radiation’; de m van ‘maser’ komt van ‘microwave’. De eerste laboratoriummasers werden ruim een halve eeuw geleden gebouwd door de Amerikaanse natuurkundige en Nobelprijswinnaar Charles Townes. Townes beschreef een paar jaar later ook als eerste het principe van de laser, en won in 1964 een gedeelde Nobelprijs natuurkunde. \n
Dat masers ook gewoon in de natuur konden voorkomen, daar hield vijfenveertig jaar geleden niemand rekening mee. Dus toen een groep Amerikaanse radioastronomen onder leiding van Harold Weaver in 1965 raadselachtige emissielijnen in het heelal ontdekte op een golflengte van 18 centimeter, opperden sommige sterrenkundigen dat die misschien geproduceerd werden door een nog onbekend element, dat ‘mysterium’ werd genoemd. Pas later bleek het te gaan om maserstraling van hydroxylmoleculen (OH). Niet lang daarna werd ook kosmische maserstraling ontdekt van waterdamp (H2O), methanol (CH3OH) en siliciumoxide (SiO). \n
Opzienbarende ontdekkingen, maar volgens Huib Jan van Langevelde, directeur van het Joint Institute for VLBI in Europe (JIVE) in Dwingeloo, was het grote belang van kosmische masers niet meteen duidelijk. Pas na de opkomst van very long baseline interferometry (waarbij verschillende radiotelescopen onderlinge gekoppeld worden om een extreem hoge beeldscherpte te behalen) kwamen de toepassingen op het gebied van bijvoorbeeld precisie-astrometrie aan het licht. Nog steeds vormt maserastronomie een enigszins onbekend en onderbelicht deelgebied van de sterrenkunde, aldus Van Langevelde. \n
Stoomcursusje\n
Maar wacht even, voordat de resultaten aan bod komen is het tijd voor een klein stoomcursusje ‘hoe werkt een maser’. Het draait allemaal om die ‘stimulated emission of radiation’. Een elektron in een aangeslagen atoom valt van een hoger energieniveau terug naar een lager niveau. Daarbij wordt een foton uitgezonden met een energie gelijk aan het verschil tussen die twee niveaus. Het foton treedt vervolgens in wisselwerking met een ander aangeslagen atoom. Gevolg: ook dát atoom valt terug naar het lagere energieniveau, waarbij opnieuw een foton wordt uitgezonden, met dezelfde golflengte, polarisatie en – heel belangrijk – dezelfde voortplantingsrichting. \n
Uiteindelijk ontstaat op die manier een gerichte ‘waterval’ van zogeheten coherente fotonen. In het geval van masers gaat het om fotonen met golflengten van micrometers, millimeters of centimeters, en zijn er geen afzonderlijke atomen in het spel, maar moleculen die van het ene energieniveau terugvallen naar het andere. Zo’n moleculaire maser – gewoonlijk in een relatief koele interstellaire gaswolk ¬– zien we natuurlijk alleen wanneer hij toevallig precies in onze richting straalt. Bovendien moeten er in de wolk geen al te grote snelheidsverschillen voorkomen, anders treedt er dopplerverschuiving op en gaat de maserwerking verloren. \n
Omdat masers doorgaans erg helder zijn, kun je ze op zeer grote afstanden in het heelal waarnemen. En omdat het om kleine puntbronnen gaat, zijn er nauwkeurige positie- en snelheidsmetingen aan te verrichten, vooral met behulp van VLBI. De allerberoemdste maserwaarnemingen zijn waarschijnlijk die aan het sterrenstelsel M106, op een kleine 25 miljoen lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Jachthonden. De watermasers die in het centrum van dat stelsel zijn gevonden, blijken in mooie keplerbanen rond de kern te draaien. Uit de metingen kon in 1995 nauwkeurig de massa van het centrale object worden afgeleid: binnen een gebied met een middellijn van één zesde lichtjaar bevindt zich een object van bijna veertig miljoen zonsmassa’s. ‘Indertijd was dit verreweg het beste bewijs voor het bestaan van superzware zwarte gaten,’ aldus Van Langevelde. \n
Masers als tracers – ze zijn bij uitstek geschikt voor dit soort precisiemetingen. Veel moeilijker is het om uit de waarnemingen informatie af te leiden over de fysische eigenschappen van de interstellaire wolk waarin de masers ontstaan. Toch lukt ook dat af en toe. Zo heeft de Nederlandse radioastronoom Wouter Vlemmings, momenteel werkzaam aan de Universiteit van Bonn, masers ontdekt en bestudeerd in de materie die is uitgeblazen door stervende sterren. Zulke planetaire-nevels-in-wording hebben vaak een opmerkelijke bipolaire structuur. Volgens veel sterrenkundigen wordt die veroorzaakt doordat de stervende ster deel uitmaakt van een dubbelster, of vergezeld wordt door een planetenstelsel. \n
Vlemmings leidde uit de polarisatie van de maserstraling echter af dat er rondom die bipolaire ‘jets’ krachtige magnetische velden voorkomen. Waardoor die worden opgewekt is allerminst duidelijk, maar de magneetvelden zijn sterk genoeg om van grote invloed te zijn op de beweging van het weggeblazen gas. ‘Ongetwijfeld wordt de asymmetrie van sommige planetaire nevels veroorzaakt door de aanwezigheid van een dubbelstercomponent,’ zegt Vlemmings, ‘maar voor de vorming van een sterk bipolaire structuur heb je echt een krachtig magnetisch veld nodig.’ Overigens vertellen de waarnemingen je ook iets over de temperatuur van het gas waarin de masers ontstaan, legt Vlemming uit. SiO-masers kunnen bijvoorbeeld alleen dicht bij een ster ontstaan, waar de temperatuur relatief hoog is: op grotere afstand verkere de moleculen niet langer in de gasfase, maar maken ze deel uit van stofdeeltjes. \n
Verrassingen\n
Ook in ons eigen zonnestelsel, op enorm veel kleinere afstanden, zijn masers ontdekt, bijvoorbeeld bij kometen. Tijdens de inslag van fragmenten van komeet Shoemaker-Levy 9 in de dampkring van de reuzenplaneet Jupiter, in juli 1994, is maserstraling van watermoleculen waargenomen. En in 1997, tijdens de verschijning van de spectaculaire komeet Hale-Bopp, werd OH-maserstraling gedetecteerd. Daarbij ging het zo goed als zeker om straling van een ver verwijderde achtergrondbron die versterkt werd door de maseractiviteit van OH-moleculen in de ijle, gasvormige coma van de komeet. Die hydroxyl-moleculen ontstaan door dissociatie van watermoleculen onder invloed van ultraviolet zonlicht. \n
Veel verrassender is de ontdekking, kort geleden gepubliceerd in Astronomy & Astrophysics, van H2O-masers in het Saturnusstelsel. Een internationaal team van astronomen, onder leiding van Sergei Pogrebenko van het JIVE-instituut in Dwingeloo, heeft die watermasers niet alleen waargenomen op de Saturnusmaan Enceladus, waar door de Amerikaanse planeetverkenner Cassini actieve waterdampgeisers zijn ontdekt, maar ook op Titan, Hyperion en Atlas. Het kleine maantje Atlas blijkt zelfs het krachtigste masersignaal te produceren. Volgens de astronomen kunnen dit soort gevoelige waarnemingen in de toekomst ook een belangrijke rol spelen in de speurtocht naar water op planeten bij andere sterren. \n
Wervelende materieschijven rond superzware zwarte gaten, planetaire-nevels-in-wording, kometen en planeetmanen – natuurlijke masers kom je op de meest uiteenlopende plaatsen tegen. Maar het leeuwendeel van de astrofysische masers ontstaat in stervormingsgebieden: uitgestrekte wolken van koel, moleculair gas waarin nieuwe sterren worden geboren. Die ‘stervormingsmasers’ leidden kort geleden tot enkele opzienbarende nieuwe inzichten in de structuur en de eigenschappen van ons Melkwegstelsel – resultaten die begin dit jaar veel aandacht trokken op de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society in Long Beach, Californië. \n
Om te beginnen zijn met de Very Large Array radiotelescoop in New Mexico twee masers ontdekt op slechts zeven en tien lichtjaar afstand van het Melkwegcentrum. De watermasers worden geproduceerd in de directe omgeving van protosterren die nog gehuld zijn in de gasvormige ‘cocon’ waaruit ze op dit moment worden geboren. De ontdekking laat er geen twijfel over bestaan dat er zelfs vlak bij het superzware zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel nieuwe sterren kunnen ontstaan. Vanwege de sterke getijdenkrachten van het zwarte gat werd dat aanvankelijk heel onwaarschijnlijk geacht. Volgens Elizabeth Humphreys van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics heeft het moleculaire gas in de Melkwegkern een aanzienlijk hogere dichtheid dan altijd is aangenomen. \n
Een tweede maserresultaat werd verkregen met de Amerikaanse Very Long Baseline Array. Humphrey’s collega Mark Reid legde in Long Beach uit hoe precisiemetingen aan masers in de spiraalarmen van de Melkweg tot een nieuwe massabepaling van het stelsel hebben geleid. Door dopplerwaarnemingen te combineren met daadwerkelijk waargenomen minieme verplaatsingen aan de hemel, kon de ruimtelijke snelheid van de masers worden achterhaald. Daaruit blijkt dat het Melkwegstelsel twintig procent sneller om zijn as draait dan altijd is aangenomen. ‘Dat betekent dat ons stelsel bijna anderhalf keer zo zwaar moet zijn als eerder werd gedacht,’ aldus Reid. ‘We zijn niet langer het kleine zusje van het Andromedastelsel.’ \n
Volgens Huib Jan van Langevelde bieden maserwaarnemingen van moleculaire wolken informatie over de geboorte van sterren die je momenteel op geen enkele andere manier kunt verkrijgen. Maar het blijft ingewikkeld. ‘We moeten het nog echt in de vingers krijgen; de interpretatie van de waarnemingen blijft veel giswerk.’. In de nabije toekomst zal de Atacama Large Millimeter Array in Chili zeer gedetailleerde beelden van stervormingsgebieden op millimetergolflengten opleveren. ‘Ook de toekomstige Square Kilometer Array zal een revolutie teweegbrengen in de hoge-resolutie moleculaire astrofysica,’ zegt Van Langevelde. ‘Maar waarnemingen van kosmische masers blijven altijd interessant.’ \n
\n
Kader - Botsing op komst?\n
Uit dopplerwaarnemingen van het nabijgelegen Andromedastelsel (op ca. 2,5 miljoen lichtjaar afstand) blijkt dat dit stelsel met een snelheid van ruim honderd kilometer per seconde op het Melkwegstelsel af beweegt. Over ca. 2,5 miljard jaar zullen de twee sterrenstelsels mogelijk met elkaar in botsing komen. Of er echt sprake zal zijn van een botsing, of ‘slechts’ van een nauwe passage, is echter niet bekend – daarvoor moet de zijwaartse verplaatsing van het Andromedastelsel aan de hemel worden gemeten. Mark Reid van het Harvard-Smithsonian Center of Astrophysics hoopt dan ook dat er ooit masers gevonden zullen worden in Andromeda. Waarnemingen van zulke masers met behulp van very long baseline interferometry maken het mogelijk de tangentiële snelheid van het stelsel nauwkeurig te bepalen.
JIVE", "slug": "masers-tussen-de-sterren", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 4, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-04-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Masers tussen de sterren"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/dwingeloo-radiotelescoop-ziet-weer-waterstofgas-in/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "In 2007 is een groep vrijwilligers, verenigd in de stichting 'C.A. Muller Radio Astronomie Station' (CAMRAS), begonnen aan de restauratie van de 25 meter Dwingeloo-radiotelescoop en de modernisering van de apparatuur. De groep wil de historisch belangrijke en in onbruik geraakte radiotelescoop voor de toekomst conserveren, en deze daadwerkelijk gebruiken en beschikbaar maken voor publiek en onderwijs. Een van de eerste successen van de CAMRAS-vrijwilligers is dat zij de Dwingeloo-radiotelescoop zo ver in bedrijf hebben gekregen dat deze ook weer het neutrale waterstofgas in onze melkweg kan 'zien'. In de enorme uitgestrektheid van ons Melkwegstelsel zijn veel wolken atomaire waterstof aanwezig. Dat waterstofgas zendt op een frequentie van 1420,4 MHz (een golflengte van 21,1 cm) een heel zwak radiosignaal uit. Als je aan de hand van deze radiostraling de verdeling van de waterstof in de melkweg in kaart brengt, blijkt dat het gas niet gelijkmatig is verdeeld: het vertoont een spiraalstructuur. Juist om die spiraalstructuur in kaart te brengen, werd deze radiotelescoop in Dwingeloo gebouwd en in 1956 in bedrijf gesteld.
CAMRAS website"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Dwingeloo-radiotelescoop ziet (weer) waterstofgas in de melkweg", "pk_id": 31814, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "In 2007 is een groep vrijwilligers, verenigd in de stichting 'C.A. Muller Radio Astronomie Station' (CAMRAS), begonnen aan de restauratie van de 25 meter Dwingeloo-radiotelescoop en de modernisering van de apparatuur. De groep wil de historisch belangrijke en in onbruik geraakte radiotelescoop voor de toekomst conserveren, en deze daadwerkelijk gebruiken en beschikbaar maken voor publiek en onderwijs. Een van de eerste successen van de CAMRAS-vrijwilligers is dat zij de Dwingeloo-radiotelescoop zo ver in bedrijf hebben gekregen dat deze ook weer het neutrale waterstofgas in onze melkweg kan 'zien'. In de enorme uitgestrektheid van ons Melkwegstelsel zijn veel wolken atomaire waterstof aanwezig. Dat waterstofgas zendt op een frequentie van 1420,4 MHz (een golflengte van 21,1 cm) een heel zwak radiosignaal uit. Als je aan de hand van deze radiostraling de verdeling van de waterstof in de melkweg in kaart brengt, blijkt dat het gas niet gelijkmatig is verdeeld: het vertoont een spiraalstructuur. Juist om die spiraalstructuur in kaart te brengen, werd deze radiotelescoop in Dwingeloo gebouwd en in 1956 in bedrijf gesteld.
CAMRAS website", "slug": "dwingeloo-radiotelescoop-ziet-weer-waterstofgas-in", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:12:37", "url": "http://www.camras.nl/", "type": "source", "title": "C.A. Muller Radio Astronomie Station (CAMRAS)"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 3, 31, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-03-31 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Dwingeloo-radiotelescoop ziet (weer) waterstofgas in de melkweg"}, {"url": "/actueel/nieuws/_detail/gli/onbekende-supernova-explosie-liet-sporen-achter-in/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "IJsmonsters van Antarctica bevatten aanwijzingen dat er in ons Melkwegstelsel ongeveer duizend jaar geleden ongemerkt een ster is ontploft. Dat blijkt uit een diepe boring in het ijs die door een internationaal team van wetenschappers is uitgevoerd. Op ongeveer vijftig meter diepte blijkt het ijs drie dunne lagen te bevatten die een verhoogde nitraatconcentratie vertonen. Nitraat ontstaat uit stikstofoxiden in de lucht, die op hun beurt kunnen ontstaan als de aardatmosfeer door de gammastraling van een supernova wordt getroffen. Uit nauwkeurige datering van de drie lagen blijkt dat twee ervan samenvallen met bekende supernova-explosies: die van 1006 en 1054. Maar ook in 1060 is een nitraatpiek te zien. Volgens de onderzoekers zou deze veroorzaakt kunnen zijn door een supernova die alleen zichtbaar was vanaf het zuidelijk halfrond, waarvan weinig waarnemingen uit die periode bekend zijn. Een andere mogelijkheid is dat de supernova schuilging achter dichte interstellaire stofwolken.
Ancient supernovae may be recorded in Antarctic ice"}], "gli_item": {"publishers": [], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Onbekende supernova-explosie liet sporen achter in zuidpoolijs", "pk_id": 31757, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterren"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Historie"}], "excerpt": "IJsmonsters van Antarctica bevatten aanwijzingen dat er in ons Melkwegstelsel ongeveer duizend jaar geleden ongemerkt een ster is ontploft. Dat blijkt uit een diepe boring in het ijs die door een internationaal team van wetenschappers is uitgevoerd. Op ongeveer vijftig meter diepte blijkt het ijs drie dunne lagen te bevatten die een verhoogde nitraatconcentratie vertonen. Nitraat ontstaat uit stikstofoxiden in de lucht, die op hun beurt kunnen ontstaan als de aardatmosfeer door de gammastraling van een supernova wordt getroffen. Uit nauwkeurige datering van de drie lagen blijkt dat twee ervan samenvallen met bekende supernova-explosies: die van 1006 en 1054. Maar ook in 1060 is een nitraatpiek te zien. Volgens de onderzoekers zou deze veroorzaakt kunnen zijn door een supernova die alleen zichtbaar was vanaf het zuidelijk halfrond, waarvan weinig waarnemingen uit die periode bekend zijn. Een andere mogelijkheid is dat de supernova schuilging achter dichte interstellaire stofwolken.
Ancient supernovae may be recorded in Antarctic ice", "slug": "onbekende-supernova-explosie-liet-sporen-achter-in", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [{"date": "2012-09-23 12:13:11", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "source", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 3, 3, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-03-03 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Onbekende supernova-explosie liet sporen achter in zuidpoolijs"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/we-zien-gewoon-nieuwe-sterren-ontstaan/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Opwinding in Californië: een nijpend probleem rond een reusachtig zwart gat in het centrum van het Melkwegstelsel lijkt te zijn opgelost. \n
De Melkweg werkt niet echt mee. Het kost Daniel Wang en Cheryl Gundy een eeuwigheid om de grote Hubble-foto van het Melkwegcentrum netjes recht te hangen. Inmiddels stroomt het perszaaltje van het Long Beach Convention & Enterntainment Center vol met nieuwsgierige journalisten. Nieuwe foto’s van de Hubble Space Telescope mogen zich altijd in een grote belangstelling verheugen. Astrofysicus Wang van de Universiteit van Massachusetts is zichtbaar trots: ruim tweeduizend infraroodfoto’s van de kern van het Melkwegstelsel zijn samengevoegd tot een indrukwekkend panorama, met talloze sterrenhopen en nevelige gasslierten. En Gundy, persvoorlichtster van het Space Telescope Science Institute, glimt en glundert als altijd. \n
De Melkwegkern, op 27.000 lichtjaar afstand, is met optische telescopen niet te zien. Donkere stofwolken belemmeren het uitzicht. Maar de infraroodcamera’s van Hubble – en van de Spitzer Space Telescope – kijken dwars door het stof heen. Samen brengen ze honderdduizenden sterren in beeld, waaronder een groot aantal zwaargewichten die enorme hoeveelheden heet gas de ruimte in blazen. En exact in het centrum, omringd door gaswervels en rondzwierende sterren, houdt zich een reusachtig zwart gat schuil, vier miljoen keer zo zwaar als de zon. \n
Op de 213e bijeenkomst van de American Astronomical Society in Long Beach, Californië, stond ons eigen Melkwegstelsel eerder deze week uitgebreid in de belangstelling. Zo is Liz Humphreys van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics ervan overtuigd dat ze een nijpend probleem rond het centrale zwarte gat heeft opgelost. Op zeer kleine afstand van dat superzware monster zijn de afgelopen jaren tal van jonge, zware sterren ontdekt, en niemand begrijpt hoe die daar ooit kunnen zijn ontstaan. ‘De gaswolken waaruit sterren worden geboren, moeten compleet uiteengerukt worden door de getijdenwerking van het zwarte gat,’ aldus Humphreys. Sommige sterrenkundigen gingen er dan ook vanuit dat de sterren op grotere afstand zijn ontstaan, en pas later naar het Melkwegcentrum zijn verhuisd, maar dat moet dan wel onwaarschijnlijk snel zijn gegaan. \n
Waarnemingen met grote, gevoelige radiotelescopen hebben nu echter zogeheten water-masers aan het licht gebracht in de directe omgeving van het zwarte gat. Een maser is de microgolf-versie van een laser: natuurlijke radiostraling uit het heelal wordt enorm versterkt door watermoleculen in compacte gaswolken. ‘Daar heb je een hoge gasdichtheid voor nodig,’ legt Humphreys uit. ‘Sommige water-masers ontstaan in de atmosferen van oude reuzensterren, maar we hebben er drie ontdekt die geassocieerd zijn met protosterren. Kortom: we zíen gewoon nieuwe sterren ontstaan, op minder dan een lichtjaar afstand van het zwarte gat.’ \n
Kennelijk heeft het interstellaire gas in het Melkwegcentrum een veel hogere dichtheid dan altijd werd aangenomen. Volgens Humphreys is die hoge dichtheid mogelijk het gevolg van onderlinge botsingen van gaswolken. Dankzij de hogere dichtheid worden ze minder gemakkelijk uiteengerukt door de getijdenkrachten van het zwarte gat, zodat er toch sterren kunnen ontstaan. Overigens wil je als ster natuurlijk liever niet hier geboren worden: de kans is groot dat je voortijdig in het zwarte gat gezogen wordt. \n
Ook op grotere afstand van het centrum hebben water-masers nieuwe en opzienbarende informatie over het Melkwegstelsel opgeleverd. Humphrey’s Harvard-collega Mark Reid presenteerde in Long Beach de resultaten van een grote internationale waarneemcampagne, waarbij een kleine twintig nieuwe masers ontdekt zijn – stuk voor stuk gaswolken in de spiraalarmen van de Melkweg waar nieuwe sterren worden geboren. Door radiotelescopen onderling te koppelen, slaagden de astronomen erin om heel nauwkeurig de posities, afstanden en bewegingssnelheden van deze stervormingsgebieden te bepalen. \n
‘Uit deze precisiemetingen blijkt onomstotelijk dat het Melkwegstelsel sneller roteert dan gewoonlijk wordt aangenomen,’ aldus Reid. De rotatiesnelheid – die nauwelijks afhangt van de afstand tot het centrum – bedraagt ruim 250 kilometer per seconde in plaats van de 220 kilometer per seconde die je in de meeste sterrenkundeboeken tegenkomt. Dat kan maar één ding betekenen: het Melkwegstelsel moet ongeveer vijftig procent meer massa bevatten (voornamelijk in de vorm van mysterieuze donkere materie) dan tot nu toe werd gedacht. ‘Ons Melkwegstelsel is niet langer het kleinere broertje van het Andromedastelsel,’ zegt Reid. In plaats daarvan zijn de twee naburige sterrenstelsels vrijwel even groot en zwaar. \n
Het Andromedastelsel bevindt zich op ongeveer tweeënhalf miljoen lichtjaar afstand, en is op heldere herfst- en winteravonden nét met het blote oog zichtbaar. Onder invloed van hun onderlinge zwaartekracht bewegen het Melkwegstelsel en Andromeda op elkaar af met een snelheid van driehonderd kilometer per seconde. Of ze over een paar miljard jaar echt zullen botsen of elkaar op korte afstand passeren is niet met zekerheid bekend, maar volgens Reid is de kans op een botsing alleen maar groter geworden, nu blijkt dat het Melkwegstelsel zwaarder is dan altijd werd gedacht. ‘En die botsing zal bovendien eerder en met een hogere snelheid plaatsvinden,’ zegt hij. \n
Om zeker te weten of Andromeda op een botsingskoers ligt, moet de zeer geringe zijwaartse beweging van het sterrenstelsel gemeten worden. Met de huidige telescopen lukt dat niet, maar als er ook in het Andromedastelsel water-masers worden ontdekt, zijn die metingen veel nauwkeuriger uit te voeren, aldus Reid.
Hogeresolutieversie van het Hubble-mozaïek (6000 x 2326 pixels, 16 MB)"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "We zien gewoon nieuwe sterren ontstaan", "pk_id": 31337, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Stervorming"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Opwinding in Californië: een nijpend probleem rond een reusachtig zwart gat in het centrum van het Melkwegstelsel lijkt te zijn opgelost. \n
De Melkweg werkt niet echt mee. Het kost Daniel Wang en Cheryl Gundy een eeuwigheid om de grote Hubble-foto van het Melkwegcentrum netjes recht te hangen. Inmiddels stroomt het perszaaltje van het Long Beach Convention & Enterntainment Center vol met nieuwsgierige journalisten. Nieuwe foto’s van de Hubble Space Telescope mogen zich altijd in een grote belangstelling verheugen. Astrofysicus Wang van de Universiteit van Massachusetts is zichtbaar trots: ruim tweeduizend infraroodfoto’s van de kern van het Melkwegstelsel zijn samengevoegd tot een indrukwekkend panorama, met talloze sterrenhopen en nevelige gasslierten. En Gundy, persvoorlichtster van het Space Telescope Science Institute, glimt en glundert als altijd. \n
De Melkwegkern, op 27.000 lichtjaar afstand, is met optische telescopen niet te zien. Donkere stofwolken belemmeren het uitzicht. Maar de infraroodcamera’s van Hubble – en van de Spitzer Space Telescope – kijken dwars door het stof heen. Samen brengen ze honderdduizenden sterren in beeld, waaronder een groot aantal zwaargewichten die enorme hoeveelheden heet gas de ruimte in blazen. En exact in het centrum, omringd door gaswervels en rondzwierende sterren, houdt zich een reusachtig zwart gat schuil, vier miljoen keer zo zwaar als de zon. \n
Op de 213e bijeenkomst van de American Astronomical Society in Long Beach, Californië, stond ons eigen Melkwegstelsel eerder deze week uitgebreid in de belangstelling. Zo is Liz Humphreys van het Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics ervan overtuigd dat ze een nijpend probleem rond het centrale zwarte gat heeft opgelost. Op zeer kleine afstand van dat superzware monster zijn de afgelopen jaren tal van jonge, zware sterren ontdekt, en niemand begrijpt hoe die daar ooit kunnen zijn ontstaan. ‘De gaswolken waaruit sterren worden geboren, moeten compleet uiteengerukt worden door de getijdenwerking van het zwarte gat,’ aldus Humphreys. Sommige sterrenkundigen gingen er dan ook vanuit dat de sterren op grotere afstand zijn ontstaan, en pas later naar het Melkwegcentrum zijn verhuisd, maar dat moet dan wel onwaarschijnlijk snel zijn gegaan. \n
Waarnemingen met grote, gevoelige radiotelescopen hebben nu echter zogeheten water-masers aan het licht gebracht in de directe omgeving van het zwarte gat. Een maser is de microgolf-versie van een laser: natuurlijke radiostraling uit het heelal wordt enorm versterkt door watermoleculen in compacte gaswolken. ‘Daar heb je een hoge gasdichtheid voor nodig,’ legt Humphreys uit. ‘Sommige water-masers ontstaan in de atmosferen van oude reuzensterren, maar we hebben er drie ontdekt die geassocieerd zijn met protosterren. Kortom: we zíen gewoon nieuwe sterren ontstaan, op minder dan een lichtjaar afstand van het zwarte gat.’ \n
Kennelijk heeft het interstellaire gas in het Melkwegcentrum een veel hogere dichtheid dan altijd werd aangenomen. Volgens Humphreys is die hoge dichtheid mogelijk het gevolg van onderlinge botsingen van gaswolken. Dankzij de hogere dichtheid worden ze minder gemakkelijk uiteengerukt door de getijdenkrachten van het zwarte gat, zodat er toch sterren kunnen ontstaan. Overigens wil je als ster natuurlijk liever niet hier geboren worden: de kans is groot dat je voortijdig in het zwarte gat gezogen wordt. \n
Ook op grotere afstand van het centrum hebben water-masers nieuwe en opzienbarende informatie over het Melkwegstelsel opgeleverd. Humphrey’s Harvard-collega Mark Reid presenteerde in Long Beach de resultaten van een grote internationale waarneemcampagne, waarbij een kleine twintig nieuwe masers ontdekt zijn – stuk voor stuk gaswolken in de spiraalarmen van de Melkweg waar nieuwe sterren worden geboren. Door radiotelescopen onderling te koppelen, slaagden de astronomen erin om heel nauwkeurig de posities, afstanden en bewegingssnelheden van deze stervormingsgebieden te bepalen. \n
‘Uit deze precisiemetingen blijkt onomstotelijk dat het Melkwegstelsel sneller roteert dan gewoonlijk wordt aangenomen,’ aldus Reid. De rotatiesnelheid – die nauwelijks afhangt van de afstand tot het centrum – bedraagt ruim 250 kilometer per seconde in plaats van de 220 kilometer per seconde die je in de meeste sterrenkundeboeken tegenkomt. Dat kan maar één ding betekenen: het Melkwegstelsel moet ongeveer vijftig procent meer massa bevatten (voornamelijk in de vorm van mysterieuze donkere materie) dan tot nu toe werd gedacht. ‘Ons Melkwegstelsel is niet langer het kleinere broertje van het Andromedastelsel,’ zegt Reid. In plaats daarvan zijn de twee naburige sterrenstelsels vrijwel even groot en zwaar. \n
Het Andromedastelsel bevindt zich op ongeveer tweeënhalf miljoen lichtjaar afstand, en is op heldere herfst- en winteravonden nét met het blote oog zichtbaar. Onder invloed van hun onderlinge zwaartekracht bewegen het Melkwegstelsel en Andromeda op elkaar af met een snelheid van driehonderd kilometer per seconde. Of ze over een paar miljard jaar echt zullen botsen of elkaar op korte afstand passeren is niet met zekerheid bekend, maar volgens Reid is de kans op een botsing alleen maar groter geworden, nu blijkt dat het Melkwegstelsel zwaarder is dan altijd werd gedacht. ‘En die botsing zal bovendien eerder en met een hogere snelheid plaatsvinden,’ zegt hij. \n
Om zeker te weten of Andromeda op een botsingskoers ligt, moet de zeer geringe zijwaartse beweging van het sterrenstelsel gemeten worden. Met de huidige telescopen lukt dat niet, maar als er ook in het Andromedastelsel water-masers worden ontdekt, zijn die metingen veel nauwkeuriger uit te voeren, aldus Reid.
Hogeresolutieversie van het Hubble-mozaïek (6000 x 2326 pixels, 16 MB)", "slug": "we-zien-gewoon-nieuwe-sterren-ontstaan", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2009, 1, 10, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2009-01-10 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "We zien gewoon nieuwe sterren ontstaan"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/zwiepende-sterren-verraden-zwart-gat-melkweg/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Niemand kan er meer omheen: in de kern van ons Melkwegstelsel zit een kolossaal zwart gat, vier miljoen keer zo zwaar als de zon. Reden tot paniek is er gelukkig niet, want het kosmische monster bevindt zich op een veilige afstand van 27.000 lichtjaar. \n\n
Een internationaal team van sterrenkundigen onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-Institut für Extraterrestrische Physik publiceert binnenkort het doorslaggevende bewijs voor het bestaan van het superzware zwarte gat. ‘Er is geen ruimte meer voor twijfel,’ aldus Genzel. \n
De afgelopen zestien jaar hebben Genzel en zijn collega’s de grootste telescopen ter wereld (waaronder de Europese Very Large Telescope in Chili) gebruikt om het Melkwegcentrum nauwlettend in het oog te houden. In een klein gebiedje rondom een mysterieuze bron van radiostraling zagen ze een kleine dertig sterren met hoge snelheid rondzwiepen. \n
Uit de gemeten snelheden valt eenvoudig te berekenen hoe zwaar het object is waar de sterren omheen draaien. Dat moet wel een zwart gat zijn, aldus de onderzoekers – alternatieve verklaringen zijn niet langer houdbaar. Enkele jaren geleden trokken ze al vrijwel dezelfde conclusie, maar de nieuwste metingen zijn veel completer en nauwkeuriger. \n
Het is vrijwel zeker dat er ook superzware zwarte gaten schuilgaan in de kernen van andere sterrenstelsels. Het monster in het Melkwegcentrum is echter het enige dat gedetailleerd kan worden onderzocht."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "volkskrant.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zwiepende sterren verraden zwart gat Melkweg", "pk_id": 31333, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "
Niemand kan er meer omheen: in de kern van ons Melkwegstelsel zit een kolossaal zwart gat, vier miljoen keer zo zwaar als de zon. Reden tot paniek is er gelukkig niet, want het kosmische monster bevindt zich op een veilige afstand van 27.000 lichtjaar. \n\n
Een internationaal team van sterrenkundigen onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-Institut für Extraterrestrische Physik publiceert binnenkort het doorslaggevende bewijs voor het bestaan van het superzware zwarte gat. ‘Er is geen ruimte meer voor twijfel,’ aldus Genzel. \n
De afgelopen zestien jaar hebben Genzel en zijn collega’s de grootste telescopen ter wereld (waaronder de Europese Very Large Telescope in Chili) gebruikt om het Melkwegcentrum nauwlettend in het oog te houden. In een klein gebiedje rondom een mysterieuze bron van radiostraling zagen ze een kleine dertig sterren met hoge snelheid rondzwiepen. \n
Uit de gemeten snelheden valt eenvoudig te berekenen hoe zwaar het object is waar de sterren omheen draaien. Dat moet wel een zwart gat zijn, aldus de onderzoekers – alternatieve verklaringen zijn niet langer houdbaar. Enkele jaren geleden trokken ze al vrijwel dezelfde conclusie, maar de nieuwste metingen zijn veel completer en nauwkeuriger. \n
Het is vrijwel zeker dat er ook superzware zwarte gaten schuilgaan in de kernen van andere sterrenstelsels. Het monster in het Melkwegcentrum is echter het enige dat gedetailleerd kan worden onderzocht.", "slug": "zwiepende-sterren-verraden-zwart-gat-melkweg", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 12, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-12-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Zwiepende sterren verraden zwart gat Melkweg"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/computer-wijst-weg-naar-donkere-materie/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Om donkere materie te detecteren, kun je het beste min of meer in de richting van het Melkwegcentrum kijken, op zo’n tien tot dertig graden afstand. \n\n
Dat concludeert een internationaal team van sterrenkundigen onder wie de Groningse hoogleraar Amina Helmi in een artikel dat donderdag in Nature verschijnt. De verwachting is dat NASA’s Fermi Gamma-ray Space Telescope binnen een paar jaar beet kan hebben. \n
Het grootste deel van de massa van het heelal bestaat uit mysterieuze donkere materie, zo blijkt uit zwaartekrachtmetingen. Vermoedelijk gaat het om onbekende elementaire deeltjes. In gebieden waar de donkere-materiedichtheid hoog is, komen die deeltjes met elkaar in botsing en wordt hun massa omgezet in energie. \n
Die zwakke gammastraling zou opgepikt kunnen worden door de gevoelige Fermi-kunstmaan, die afgelopen voorjaar is gelanceerd. \n
Maar uit welke richting aan de hemel valt het sterkste signaal te verwachten? Zijn er kleine concentraties van donkere materie in de buurt van het zonnestelsel, die weliswaar weinig gammastraling produceren maar door hun kleine afstand toch goed waarneembaar zijn? \n
Bieden de kernen van naburige dwergstelsels meer kans op succes? Of verwacht je het sterkste signaal uit de binnendelen van de donkere-materiehalo die ons Melkwegstelsel omhult? \n
Na een monstersimulatie van in totaal drieënhalf miljoen processor-uren op de grootste Europese supercomputers denken Volker Springel (Max Planck Instituut voor Astrofysica in Garching) en zijn collega’s het antwoord te weten. Door de samenklontering van donkere materie in detail na te bootsen, kunnen ze precies voorspellen waar de meeste gammastraling wordt verwacht, en hoe gemakkelijk die vanaf de aarde gedetecteerd kan worden. \n
Eerder onderzoek leek uit te wijzen dat dwergstelsels de grootste succeskansen boden, maar volgens Springels team kan Fermi zich veel beter richten op de binnendelen van de Melkweghalo. De auteurs sluiten overigens niet uit dat de ruimtetelescoop ook kleinere concentraties van donkere materie in de omgeving van het Melkwegstelsel kan detecteren. \n
‘De speurtocht naar donkere materie bevindt zich op een keerpunt,’ aldus de Franse kosmoloog Stéphane Colombi in een begeleidend commentaar in Nature. ‘Springel en zijn collega’s hebben een grote stap voorwaarts gezet in de computationele kosmologie.’"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "volkskrant.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Computer wijst weg naar donkere materie", "pk_id": 31325, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Om donkere materie te detecteren, kun je het beste min of meer in de richting van het Melkwegcentrum kijken, op zo’n tien tot dertig graden afstand. \n\n
Dat concludeert een internationaal team van sterrenkundigen onder wie de Groningse hoogleraar Amina Helmi in een artikel dat donderdag in Nature verschijnt. De verwachting is dat NASA’s Fermi Gamma-ray Space Telescope binnen een paar jaar beet kan hebben. \n
Het grootste deel van de massa van het heelal bestaat uit mysterieuze donkere materie, zo blijkt uit zwaartekrachtmetingen. Vermoedelijk gaat het om onbekende elementaire deeltjes. In gebieden waar de donkere-materiedichtheid hoog is, komen die deeltjes met elkaar in botsing en wordt hun massa omgezet in energie. \n
Die zwakke gammastraling zou opgepikt kunnen worden door de gevoelige Fermi-kunstmaan, die afgelopen voorjaar is gelanceerd. \n
Maar uit welke richting aan de hemel valt het sterkste signaal te verwachten? Zijn er kleine concentraties van donkere materie in de buurt van het zonnestelsel, die weliswaar weinig gammastraling produceren maar door hun kleine afstand toch goed waarneembaar zijn? \n
Bieden de kernen van naburige dwergstelsels meer kans op succes? Of verwacht je het sterkste signaal uit de binnendelen van de donkere-materiehalo die ons Melkwegstelsel omhult? \n
Na een monstersimulatie van in totaal drieënhalf miljoen processor-uren op de grootste Europese supercomputers denken Volker Springel (Max Planck Instituut voor Astrofysica in Garching) en zijn collega’s het antwoord te weten. Door de samenklontering van donkere materie in detail na te bootsen, kunnen ze precies voorspellen waar de meeste gammastraling wordt verwacht, en hoe gemakkelijk die vanaf de aarde gedetecteerd kan worden. \n
Eerder onderzoek leek uit te wijzen dat dwergstelsels de grootste succeskansen boden, maar volgens Springels team kan Fermi zich veel beter richten op de binnendelen van de Melkweghalo. De auteurs sluiten overigens niet uit dat de ruimtetelescoop ook kleinere concentraties van donkere materie in de omgeving van het Melkwegstelsel kan detecteren. \n
‘De speurtocht naar donkere materie bevindt zich op een keerpunt,’ aldus de Franse kosmoloog Stéphane Colombi in een begeleidend commentaar in Nature. ‘Springel en zijn collega’s hebben een grote stap voorwaarts gezet in de computationele kosmologie.’", "slug": "computer-wijst-weg-naar-donkere-materie", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 11, 5, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-11-05 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Computer wijst weg naar donkere materie"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/astronomen-nemen-zwart-gat-onder-de-loep/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Met radiotelescopen in Arizona, Californië en op Hawaii is de scherpste waarneming ooit verricht van het superzwarte zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel. \n
Door de telescopen onderling te koppelen, slaagden sterrenkundigen erin om de afmetingen te bepalen van de zwakke radiobron die de positie van het zwarte gat markeert. Die bron, Sagittarius A* geheten, bevindt zich op ruim 25.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Boogschutter. \n
De astronomen, onder leiding van Sheperd Doeleman van het Massachusetts Institute of Technology, schrijven donderdag in Nature dat Sagittarius A* een middellijn heeft van slechts vijftig miljoen kilometer. Uit snelheidsmetingen van sterren in het Melkwegcentrum blijkt dat het zwarte gat zelf ongeveer vier miljoen keer zo zwaar is als de zon, en zo’n zwaar zwart gat heeft een middellijn van hooguit vijfentwintig miljoen kilometer. \n
De waargenomen radiostraling is dus niet afkomstig van de rand van het zwarte gat, zoals eerder wel is geopperd. Vermoedelijk, aldus de sterrenkundigen, wordt de radiostraling van Sagittarius A* opgewekt in een zogeheten accretieschijf van heet gas die in de richting van het zwarte gat wordt gezogen, of in een naar buiten geblazen bundel van snel bewegende elektronen. \n
Toch vormen de nieuwe resultaten een extra bewijs voor de aanwezigheid van een superzwaar zwart gat: uit de metingen blijkt dat de materiedichtheid in het Melkwegcentrum te hoog is om op een andere manier verklaard te worden."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "volkskrant.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Astronomen nemen zwart gat onder de loep", "pk_id": 31306, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Met radiotelescopen in Arizona, Californië en op Hawaii is de scherpste waarneming ooit verricht van het superzwarte zwarte gat in de kern van ons Melkwegstelsel. \n
Door de telescopen onderling te koppelen, slaagden sterrenkundigen erin om de afmetingen te bepalen van de zwakke radiobron die de positie van het zwarte gat markeert. Die bron, Sagittarius A* geheten, bevindt zich op ruim 25.000 lichtjaar afstand in het sterrenbeeld Boogschutter. \n
De astronomen, onder leiding van Sheperd Doeleman van het Massachusetts Institute of Technology, schrijven donderdag in Nature dat Sagittarius A* een middellijn heeft van slechts vijftig miljoen kilometer. Uit snelheidsmetingen van sterren in het Melkwegcentrum blijkt dat het zwarte gat zelf ongeveer vier miljoen keer zo zwaar is als de zon, en zo’n zwaar zwart gat heeft een middellijn van hooguit vijfentwintig miljoen kilometer. \n
De waargenomen radiostraling is dus niet afkomstig van de rand van het zwarte gat, zoals eerder wel is geopperd. Vermoedelijk, aldus de sterrenkundigen, wordt de radiostraling van Sagittarius A* opgewekt in een zogeheten accretieschijf van heet gas die in de richting van het zwarte gat wordt gezogen, of in een naar buiten geblazen bundel van snel bewegende elektronen. \n
Toch vormen de nieuwe resultaten een extra bewijs voor de aanwezigheid van een superzwaar zwart gat: uit de metingen blijkt dat de materiedichtheid in het Melkwegcentrum te hoog is om op een andere manier verklaard te worden.", "slug": "astronomen-nemen-zwart-gat-onder-de-loep", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 9, 3, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-09-03 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Astronomen nemen zwart gat onder de loep"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/melkweg-heeft-niet-vier-maar-twee-armen/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Ons Melkwegstelsel heeft niet vier grote spiraalarmen, zoals lange tijd is gedacht, maar slechts twee. Dat blijkt uit waarnemingen van NASA’s Spitzer Space Telescope, die het heelal op infrarode golflengten bestudeerd. Omdat infraroodstraling ongehinderd door donkere stofwolken heen dringt, is de verdeling van sterren in het Melkwegstelsel op deze manier veel beter te bestuderen dan met optische telescopen. \n
Midden vorige eeuw is de spiraalstructuur van het Melkwegstelsel voor het eerst in kaart gebracht met Nederlandse radiotelescopen in Kootwijk en Dwingeloo. Er werden vier spiraalarmen onderscheiden, maar uit de Spitzer-metingen blijkt nu dat slechts in twee van de vier sprake is van een hoge sterdichtheid. De twee grote spiraalarmen ontspringen aan de uiteinden van de centrale balk van het Melkwegstelsel, een langgerekte structuur van voornamelijk oude sterren in het centrum. \n
Overigens is dicht bij het centrum van het Melkwegstelsel een tot nu toe onbekend klein spiraalarmpje gevonden, met een lengte van ongeveer tienduizend lichtjaar. Aan ‘onze’ kant van het centrum was al geruime tijd zo’n armpje bekend; de symmetrische tegenhanger ervan is nu ook aan de ‘achterzijde’ van het Melkwegstelsel in kaart gebracht met behulp van een telescoop voor millimeterstraling op de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili. \n
De nieuwe Melkwegresultaten zijn deze week bekendgemaakt op de 212e bijeenkomst van de American Astronomical Society in St. Louis, Missouri."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "volkskrant.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg heeft niet vier, maar twee armen", "pk_id": 31288, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Ons Melkwegstelsel heeft niet vier grote spiraalarmen, zoals lange tijd is gedacht, maar slechts twee. Dat blijkt uit waarnemingen van NASA’s Spitzer Space Telescope, die het heelal op infrarode golflengten bestudeerd. Omdat infraroodstraling ongehinderd door donkere stofwolken heen dringt, is de verdeling van sterren in het Melkwegstelsel op deze manier veel beter te bestuderen dan met optische telescopen. \n
Midden vorige eeuw is de spiraalstructuur van het Melkwegstelsel voor het eerst in kaart gebracht met Nederlandse radiotelescopen in Kootwijk en Dwingeloo. Er werden vier spiraalarmen onderscheiden, maar uit de Spitzer-metingen blijkt nu dat slechts in twee van de vier sprake is van een hoge sterdichtheid. De twee grote spiraalarmen ontspringen aan de uiteinden van de centrale balk van het Melkwegstelsel, een langgerekte structuur van voornamelijk oude sterren in het centrum. \n
Overigens is dicht bij het centrum van het Melkwegstelsel een tot nu toe onbekend klein spiraalarmpje gevonden, met een lengte van ongeveer tienduizend lichtjaar. Aan ‘onze’ kant van het centrum was al geruime tijd zo’n armpje bekend; de symmetrische tegenhanger ervan is nu ook aan de ‘achterzijde’ van het Melkwegstelsel in kaart gebracht met behulp van een telescoop voor millimeterstraling op de Cerro Tololo-sterrenwacht in Chili. \n
De nieuwe Melkwegresultaten zijn deze week bekendgemaakt op de 212e bijeenkomst van de American Astronomical Society in St. Louis, Missouri.", "slug": "melkweg-heeft-niet-vier-maar-twee-armen", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 6, 4, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-06-04 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkweg heeft niet vier, maar twee armen"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/the-mystery-of-the-million-mass-cloud/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Gail Bieger-Smith is 69. She lives a quiet life in Wassenaar, a small, wealthy town west of Leiden, the Netherlands. She never expected to be haunted again by her brief astronomy career 45 years ago, but in early January she started getting phone calls from reporters and radio astronomers. The extragalactic cloud she discovered in 1963 had been found to be on a collision course with our Milky Way Galaxy. Some tens of millions of years from now, a million Suns’ worth of hydrogen gas will plow into the galactic plane, setting off a huge burst of star formation. Long forgotten, Smith’s Cloud was suddenly headline news. \n
It seems the news media always love a collision. Yet the fact is, many other \"high-velocity clouds\" are falling toward the galactic plane with no one noticing except specialists. This one really is special, however, and its story highlights how the picture of our galaxy’s evolution has been coming together. \n
Smith’s Cloud\n
Gail Smith grew up in Vermont but decided to pursue a master’s degree in astronomy in the Netherlands. \"Leiden was an astronomical Mecca,\" she recalls. Under the leadership of Jan Oort, Dutch astronomers were at the forefront of probing and mapping our galaxy with the first generation of radio telescopes. Smith used the venerable 25-meter Dwingeloo radio dish, which was briefly the largest in the world after its inauguration in 1956. With it she discovered a huge, extragalactic cloud of neutral hydrogen in Aquila receding from the solar system at about 100 km per second. \n
Around that time she also married, got pregnant, and left astronomy. \"It was my own decision,\" she says, \"but Oort had never left any doubt about his idea that motherhood was incompatible with a career in astronomy.\" \n
In 2003 and 2004, Felix Lockman of the National Radio Astronomy Observatory used the new 100-meter Green Bank Telescope (GBT) in West Virginia to study the 21-cm radiation from neutral hydrogen in Smith’s Cloud in much better detail than before. Last January he and his colleagues presented their results at the semiannual meeting of the American Astronomical Society. By measuring the radio spectrum at nearly 40,000 positions in the cloud the team was able to deduce its properties and dynamics. \n
The cloud has a cometary shape extending more than 15° across the sky. In particular, Lockman’s team pinned down its distance: 40,000 light-years from the Sun. Accurate distances are known for only a handful of high-velocity clouds. With the distance known, it was straightforward to calculate the cloud’s dimensions —11,000 light-years long by 2,500 wide — and its position with respect to the Milky Way: some 9,000 light-years below the galactic plane and 25,000 from the galactic center. And though the cloud is receding from the solar system due to our own motion, it’s closing in on the Milky Way’s plane at 70 km per second. \n
Team member Robert A. Benjamin (University of Wisconsin, Whitewater) says Smith’s Cloud is the closest known high-velocity cloud to the Milky Way and certainly the fastest, with a total space velocity close to 300 km per second (much of it sideways with respect to the galaxy’s plane). Lockman says that its overall elongated shape probably results from tidal distortion as it falls deep into the Milky Way’s gravity. It also appears that the cloud is already starting to feel the drag of the galaxy’s outer envelope of gas. That makes it harder to predict when the collision will occur: it could be any time between 20 and 40 million years from now. \n
Despite the Green Bank observations, mysteries remain about the origin of high-velocity clouds. They may be blown into intergalactic space by multiple supernova explosions in the Milky Way’s disk, only to fall back later. Or they may be primordial blobs of extragalactic matter that are just now falling in — a late, scaled-down version of the accretion of dwarf-galaxy-size gas clumps by which the entire Milky Way got built up starting not long after the Big Bang (S&T: October 2007, page 20). \n
Smith’s Cloud may help settle the question — or not. It is probably too massive for the supernova explanation to work, says Lockman. Lifting a million solar masses high out of the Milky Way’s plane would require an awful lot of energy. But surprisingly, the cloud appears to share much of the Milky Way’s rotational velocity, something unlikely in the pristine-infall scenario. \n
Future observations may reveal the heavy-element abundances in the cloud and its siblings, and that should settle the debate. Supernova-blasted stuff contains heavy elements; primordial gas, unaltered since the Big Bang, does not. \n
In all likelihood, both of these processes are separately in play. Other spiral galaxies have supernova-blown clumps and tendrils lofted from all across the faces of their disks, as in the photo at leftXX, and these must be either rising or falling or both. Meanwhile, astronomers are tracing ever more \"star streams\" of disrupted dwarf galaxies that have fallen into the Milky Way recently enough in cosmic history that they have not yet fully come apart. \n
Meanwhile, Gail Smith is still excited about the sudden interest in \"her\" cloud. \"No, I’ve never regretted my decision to leave the field,\" she says. \"But I’d love to witness the collision!\" \n
\n
Box - The hydrogen line\n
For radio astronomers, an isolated hydrogen atom has a lucky property. It emits a photon of radio energy at a very precise wavelength, 21.106114 centimeters, if the spin of its electron flips direction with respect to the spin of its proton. There’s so much hydrogen in the universe that this \"21-cm line\" is a powerful marker of interstellar gas in general. And the wavelength is so precise that the redshift or blueshift of a hydrogen cloud can easily be measured to high accuracy. "}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:59", "url": "http://skyandtelescope.com/", "type": "publisher", "title": "Sky & Telescope"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "The Mystery of the Million-Mass Cloud", "pk_id": 31275, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Gail Bieger-Smith is 69. She lives a quiet life in Wassenaar, a small, wealthy town west of Leiden, the Netherlands. She never expected to be haunted again by her brief astronomy career 45 years ago, but in early January she started getting phone calls from reporters and radio astronomers. The extragalactic cloud she discovered in 1963 had been found to be on a collision course with our Milky Way Galaxy. Some tens of millions of years from now, a million Suns’ worth of hydrogen gas will plow into the galactic plane, setting off a huge burst of star formation. Long forgotten, Smith’s Cloud was suddenly headline news. \n
It seems the news media always love a collision. Yet the fact is, many other \"high-velocity clouds\" are falling toward the galactic plane with no one noticing except specialists. This one really is special, however, and its story highlights how the picture of our galaxy’s evolution has been coming together. \n
Smith’s Cloud\n
Gail Smith grew up in Vermont but decided to pursue a master’s degree in astronomy in the Netherlands. \"Leiden was an astronomical Mecca,\" she recalls. Under the leadership of Jan Oort, Dutch astronomers were at the forefront of probing and mapping our galaxy with the first generation of radio telescopes. Smith used the venerable 25-meter Dwingeloo radio dish, which was briefly the largest in the world after its inauguration in 1956. With it she discovered a huge, extragalactic cloud of neutral hydrogen in Aquila receding from the solar system at about 100 km per second. \n
Around that time she also married, got pregnant, and left astronomy. \"It was my own decision,\" she says, \"but Oort had never left any doubt about his idea that motherhood was incompatible with a career in astronomy.\" \n
In 2003 and 2004, Felix Lockman of the National Radio Astronomy Observatory used the new 100-meter Green Bank Telescope (GBT) in West Virginia to study the 21-cm radiation from neutral hydrogen in Smith’s Cloud in much better detail than before. Last January he and his colleagues presented their results at the semiannual meeting of the American Astronomical Society. By measuring the radio spectrum at nearly 40,000 positions in the cloud the team was able to deduce its properties and dynamics. \n
The cloud has a cometary shape extending more than 15° across the sky. In particular, Lockman’s team pinned down its distance: 40,000 light-years from the Sun. Accurate distances are known for only a handful of high-velocity clouds. With the distance known, it was straightforward to calculate the cloud’s dimensions —11,000 light-years long by 2,500 wide — and its position with respect to the Milky Way: some 9,000 light-years below the galactic plane and 25,000 from the galactic center. And though the cloud is receding from the solar system due to our own motion, it’s closing in on the Milky Way’s plane at 70 km per second. \n
Team member Robert A. Benjamin (University of Wisconsin, Whitewater) says Smith’s Cloud is the closest known high-velocity cloud to the Milky Way and certainly the fastest, with a total space velocity close to 300 km per second (much of it sideways with respect to the galaxy’s plane). Lockman says that its overall elongated shape probably results from tidal distortion as it falls deep into the Milky Way’s gravity. It also appears that the cloud is already starting to feel the drag of the galaxy’s outer envelope of gas. That makes it harder to predict when the collision will occur: it could be any time between 20 and 40 million years from now. \n
Despite the Green Bank observations, mysteries remain about the origin of high-velocity clouds. They may be blown into intergalactic space by multiple supernova explosions in the Milky Way’s disk, only to fall back later. Or they may be primordial blobs of extragalactic matter that are just now falling in — a late, scaled-down version of the accretion of dwarf-galaxy-size gas clumps by which the entire Milky Way got built up starting not long after the Big Bang (S&T: October 2007, page 20). \n
Smith’s Cloud may help settle the question — or not. It is probably too massive for the supernova explanation to work, says Lockman. Lifting a million solar masses high out of the Milky Way’s plane would require an awful lot of energy. But surprisingly, the cloud appears to share much of the Milky Way’s rotational velocity, something unlikely in the pristine-infall scenario. \n
Future observations may reveal the heavy-element abundances in the cloud and its siblings, and that should settle the debate. Supernova-blasted stuff contains heavy elements; primordial gas, unaltered since the Big Bang, does not. \n
In all likelihood, both of these processes are separately in play. Other spiral galaxies have supernova-blown clumps and tendrils lofted from all across the faces of their disks, as in the photo at leftXX, and these must be either rising or falling or both. Meanwhile, astronomers are tracing ever more \"star streams\" of disrupted dwarf galaxies that have fallen into the Milky Way recently enough in cosmic history that they have not yet fully come apart. \n
Meanwhile, Gail Smith is still excited about the sudden interest in \"her\" cloud. \"No, I’ve never regretted my decision to leave the field,\" she says. \"But I’d love to witness the collision!\" \n
\n
Box - The hydrogen line\n
For radio astronomers, an isolated hydrogen atom has a lucky property. It emits a photon of radio energy at a very precise wavelength, 21.106114 centimeters, if the spin of its electron flips direction with respect to the spin of its proton. There’s so much hydrogen in the universe that this \"21-cm line\" is a powerful marker of interstellar gas in general. And the wavelength is so precise that the redshift or blueshift of a hydrogen cloud can easily be measured to high accuracy. ", "slug": "the-mystery-of-the-million-mass-cloud", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 5, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-05-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "The Mystery of the Million-Mass Cloud"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/niets-lijkt-normaal-aan-de-bolhoop-omega-centauri/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
De sterren in de bolhoop Omega Centauri bewegen te snel. Omdat er een middelgroot zwart gat in zit, denken astronomen. Dat is niet het enige vreemde. \n
Veel zwaartekracht maar geen licht – dat moet wel een zwart gat zijn. Het klint simpel, maar daar komt het in feite wel op neer. In de kern van de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri racen de sterren in een veel te hoog tempo rond het centrum. Er moet daar iets zitten dat veertigduizend keer zo zwaar is als de zon. Maar er is niks te zien. Conclusie: Omega Centauri herbergt een middelzwaar zwart gat. Aldus een internationaal team van sterrenkundigen onder leiding van Eva Noyola van het Max Planck-instituut voor buitenaardse natuurkunde in Garching. \n
Omega Centauri is een zwerm van een paar miljoen sterren op zeventienduizend lichtjaar afstand van de aarde. Vauit de Tropen en vanaf het zuidelijk halfrond is de zwerm met het blote oog zichtbaar als een wazig ‘sterretje’. Dat het om een bolvormige sterrenhoop gaat, werd pas in de negentiende eeuw ontdekt door John Herschel. In ons Melkwegstelsel zijn tegenwoordig ongeveer tweehonderd van zulke bolhopen bekend, maar Omega Centauri is verreweg de grootste en de helderste. \n
Dat er iets raars aan de hand is met de sterrenhoop, was al langer bekend. Omega Centauri is niet alleen groter en zwaarder dan normaal; de bolhoop is ook duidelijk afgeplat. Bovendien blijkt hij sterren te bevatten met uiteenlopende leeftijden, terwijl in de meeste bolvormige sterrenhopen alleen extreem oude sterren voorkomen. En nu is er dus ook een middelzwaar zwart gat in ontdekt. Tenminste, als Noyola en haar collega’s het bij het rechte eind hebben. \n
Ruim vijf jaar geleden was het de Nederlandse astronoom Roeland van der Marel, verbonden aan het Space Telescope Science Institute in Baltimore, die de ontdekking van een zwart gat van vierduizend zonsmassa’s in de bolhoop M15 bekendmaakte. Die conclusie moest later worden ingetrokken: door een tikfout in een grafiek was er met de verkeerde getallen gerekend. De sterren in de kern van M15 zitten wel heel dicht op elkaar, maar van een zwart gat is geen sprake. \n
Toch is Omega Centauri niet de eerste bolhoop met een zwart gat. In G1, een bolvormige sterrenhoop in het Andromedastelsel (de naaste grote buur van onze Melkweg), is ook zo’n middelzwaar monster gevonden, twintigduizend keer zo zwaar als de zon. Net als Omega Centauri is G1 een extreem grote, zware sterrenhoop die niet perfect rond is. De Amerikaan Karl Gebhardt, die het zwarte gat in G1 ontdekte, is ook lid van het team dat nu met de resultaten over Omega Centauri komt. \n
Hoe ontdek je iets wat je niet kunt zien? Eigenlijk is het heel eenvoudig: je brengt de snelheden van sterren in de kern van de bolhoop in kaart, en daaruit kun je afleiden hoeveel massa er in die kern aanwezig moet zijn. Hoe sneller de sterren draaien, hoe zwaarder de materieconcentratie in het middelpunt. De precisiemetingen zijn verricht met de Hubble Space Telescope en met de Gemini South-telescoop in Chili. Op 10 april worden de resultaten gepubliceerd in The Astrophysical Journal. \n
In principe zijn de snelheidsmetingen ook wel op een andere manier te verklaren. Bijvoorbeeld door aan te nemen dat de kern van de bolhoop een stellair massagraf is, met tienduizenden donkere, uitgebrande sterren op een kluitje. Of dat de opgemeten sterren zo snel bewegen omdat ze eigenlijk langgerekte ellipsbanen beschrijven in plaats van nette cirkelbanen. Maar volgens Noyola is dat allebei zeer onwaarschijnlijk. \n
Ook alternatieve versies van Newtons zwaartekrachttheorie bieden geen soelaas. In de buitendelen van sterrenstelsels (en misschien ook van bolvormige sterrenhopen) kunnen hoge omloopsnelheden van sterren behalve door donkere materie ook verklaard worden door MOND – een controversiële variant van de theorie van Newton. Maar volgens MOND-aanhanger Stacey McGaugh van de Universiteit van Maryland werkt dat in de compacte binnendelen van Omega Centauri niet. \n
Als er echt een zwart gat van veertigduizend zonsmassa’s in de kern zit, is Omega Centauri misschien geen ‘normale’ bolvormige sterrenhoop, maar het overblijfsel van een dwergsterrenstelsel dat in de zwaartekrachtgreep van de Melkweg is gekomen, en in de loop van de tijd zijn buitenste sterren is kwijtgeraakt. Dat zou meteen de afgeplatte vorm en de vreemde leeftijdsopbouw verklaren. \n
Het is in ieder geval opmerkelijk dat de massa van het zwarte gat ongeveer een half procent is van de massa van de sterrenhoop – precies dezelfde verhouding die je ook tegenkomt bij de (superzware) zwarte gaten in de kernen van grote sterrenstelsels. Misschien zijn die superzware zwarte gaten wel ontstaan door de versmelting van tientallen middelzware zwarte gaten, in de prille jeugd van het heelal. Omega Centauri zou dan een van de laatste dwergstelsels zijn waaruit ons Melkwegstelsel in de loop van de miljarden jaren is opgebouwd. \n
Een belangrijk resultaat dus, dat mogelijk nieuw licht werpt op de vorming van sterrenstelsels. Vandaar dat Noyola en haar collega’s met de krachtige Europese Very Large Telescope binnenkort nieuwe waarnemingen gaan doen, om de huidige resultaten te bevestigen en te verbeteren. Want op wéér een intrekking van een middelzwaar zwart gat zit niemand te wachten. "}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Niets lijkt normaal aan de bolhoop Omega Centauri", "pk_id": 31270, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
De sterren in de bolhoop Omega Centauri bewegen te snel. Omdat er een middelgroot zwart gat in zit, denken astronomen. Dat is niet het enige vreemde. \n
Veel zwaartekracht maar geen licht – dat moet wel een zwart gat zijn. Het klint simpel, maar daar komt het in feite wel op neer. In de kern van de bolvormige sterrenhoop Omega Centauri racen de sterren in een veel te hoog tempo rond het centrum. Er moet daar iets zitten dat veertigduizend keer zo zwaar is als de zon. Maar er is niks te zien. Conclusie: Omega Centauri herbergt een middelzwaar zwart gat. Aldus een internationaal team van sterrenkundigen onder leiding van Eva Noyola van het Max Planck-instituut voor buitenaardse natuurkunde in Garching. \n
Omega Centauri is een zwerm van een paar miljoen sterren op zeventienduizend lichtjaar afstand van de aarde. Vauit de Tropen en vanaf het zuidelijk halfrond is de zwerm met het blote oog zichtbaar als een wazig ‘sterretje’. Dat het om een bolvormige sterrenhoop gaat, werd pas in de negentiende eeuw ontdekt door John Herschel. In ons Melkwegstelsel zijn tegenwoordig ongeveer tweehonderd van zulke bolhopen bekend, maar Omega Centauri is verreweg de grootste en de helderste. \n
Dat er iets raars aan de hand is met de sterrenhoop, was al langer bekend. Omega Centauri is niet alleen groter en zwaarder dan normaal; de bolhoop is ook duidelijk afgeplat. Bovendien blijkt hij sterren te bevatten met uiteenlopende leeftijden, terwijl in de meeste bolvormige sterrenhopen alleen extreem oude sterren voorkomen. En nu is er dus ook een middelzwaar zwart gat in ontdekt. Tenminste, als Noyola en haar collega’s het bij het rechte eind hebben. \n
Ruim vijf jaar geleden was het de Nederlandse astronoom Roeland van der Marel, verbonden aan het Space Telescope Science Institute in Baltimore, die de ontdekking van een zwart gat van vierduizend zonsmassa’s in de bolhoop M15 bekendmaakte. Die conclusie moest later worden ingetrokken: door een tikfout in een grafiek was er met de verkeerde getallen gerekend. De sterren in de kern van M15 zitten wel heel dicht op elkaar, maar van een zwart gat is geen sprake. \n
Toch is Omega Centauri niet de eerste bolhoop met een zwart gat. In G1, een bolvormige sterrenhoop in het Andromedastelsel (de naaste grote buur van onze Melkweg), is ook zo’n middelzwaar monster gevonden, twintigduizend keer zo zwaar als de zon. Net als Omega Centauri is G1 een extreem grote, zware sterrenhoop die niet perfect rond is. De Amerikaan Karl Gebhardt, die het zwarte gat in G1 ontdekte, is ook lid van het team dat nu met de resultaten over Omega Centauri komt. \n
Hoe ontdek je iets wat je niet kunt zien? Eigenlijk is het heel eenvoudig: je brengt de snelheden van sterren in de kern van de bolhoop in kaart, en daaruit kun je afleiden hoeveel massa er in die kern aanwezig moet zijn. Hoe sneller de sterren draaien, hoe zwaarder de materieconcentratie in het middelpunt. De precisiemetingen zijn verricht met de Hubble Space Telescope en met de Gemini South-telescoop in Chili. Op 10 april worden de resultaten gepubliceerd in The Astrophysical Journal. \n
In principe zijn de snelheidsmetingen ook wel op een andere manier te verklaren. Bijvoorbeeld door aan te nemen dat de kern van de bolhoop een stellair massagraf is, met tienduizenden donkere, uitgebrande sterren op een kluitje. Of dat de opgemeten sterren zo snel bewegen omdat ze eigenlijk langgerekte ellipsbanen beschrijven in plaats van nette cirkelbanen. Maar volgens Noyola is dat allebei zeer onwaarschijnlijk. \n
Ook alternatieve versies van Newtons zwaartekrachttheorie bieden geen soelaas. In de buitendelen van sterrenstelsels (en misschien ook van bolvormige sterrenhopen) kunnen hoge omloopsnelheden van sterren behalve door donkere materie ook verklaard worden door MOND – een controversiële variant van de theorie van Newton. Maar volgens MOND-aanhanger Stacey McGaugh van de Universiteit van Maryland werkt dat in de compacte binnendelen van Omega Centauri niet. \n
Als er echt een zwart gat van veertigduizend zonsmassa’s in de kern zit, is Omega Centauri misschien geen ‘normale’ bolvormige sterrenhoop, maar het overblijfsel van een dwergsterrenstelsel dat in de zwaartekrachtgreep van de Melkweg is gekomen, en in de loop van de tijd zijn buitenste sterren is kwijtgeraakt. Dat zou meteen de afgeplatte vorm en de vreemde leeftijdsopbouw verklaren. \n
Het is in ieder geval opmerkelijk dat de massa van het zwarte gat ongeveer een half procent is van de massa van de sterrenhoop – precies dezelfde verhouding die je ook tegenkomt bij de (superzware) zwarte gaten in de kernen van grote sterrenstelsels. Misschien zijn die superzware zwarte gaten wel ontstaan door de versmelting van tientallen middelzware zwarte gaten, in de prille jeugd van het heelal. Omega Centauri zou dan een van de laatste dwergstelsels zijn waaruit ons Melkwegstelsel in de loop van de miljarden jaren is opgebouwd. \n
Een belangrijk resultaat dus, dat mogelijk nieuw licht werpt op de vorming van sterrenstelsels. Vandaar dat Noyola en haar collega’s met de krachtige Europese Very Large Telescope binnenkort nieuwe waarnemingen gaan doen, om de huidige resultaten te bevestigen en te verbeteren. Want op wéér een intrekking van een middelzwaar zwart gat zit niemand te wachten. ", "slug": "niets-lijkt-normaal-aan-de-bolhoop-omega-centauri", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 4, 5, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-04-05 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Niets lijkt normaal aan de bolhoop Omega Centauri"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/toch-nog-een-beetje-botsen-met-de-wolk-van-gail-sm/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Over miljoenen jaren botst ver weg een wolk gas op de Melkweg. In Wassenaar woont de vrouw die hem in 1963 ontdekte. En toen moeder werd. \n
Mevrouw Bieger-Smith hoopt dat het telefoongesprek niet al te veel tijd in beslag gaat nemen, want straks belt ook de KRO nog voor een live radio-interview. \"Ik ben dit niet gewend, hoor,\" zegt de 69-jarige Wassenaarse met een heel licht Engels accent. Vijfenveertig jaar geleden, als doctoraalstudente sterrenkunde in Leiden, ontdekte ze een wolk waterstofgas in het heelal. Met een Amerikaanse radiotelescoop is nu gemeten dat die wolk over twintig tot veertig miljoen jaar met het Melkwegstelsel in botsing komt. \"Zeer verrassend, al die belangstelling.\" \n
Gail Smith kwam begin jaren zestig uit Vermont in de Verenigde Staten naar Leiden, indertijd \"het mekka van de sterrenkunde\". Ze studeerde bij de vermaarde astronoom Jan Oort, en net als alle studenten deed ze waarnemingen met de 25-meter radiotelescoop in Dwingeloo, indertijd een van de grootste ter wereld. En zo ontdekte ze die gaswolk – goed voor een bescheiden artikeltje in een sterrenkundig vakblad. Kort daarna ruilde Gail de astronomie in voor het moederschap. \"Oort vond dat vrouwen met kinderen niet in de sterrenkunde thuishoorden.\" \n
De Smithwolk – pas sinds een paar jaar zo genoemd – is een van de talrijke ‘hogesnelheidswolken’ die met de Dwingeloo-telescoop zijn ontdekt. De wolken zijn niet zichtbaar met een gewone sterrenkijker, maar een radiotelescoop pikt de zwakke 21 cm-straling van neutraal waterstofgas op. Uit de metingen kon de radiale snelheid worden afgeleid (naar ons toe of van ons af), maar verder was er niets bekend over de afstand, de afmetingen, de massa, of de snelheid loodrecht op de kijkrichting. Voor dat soort metingen zijn veel grotere en gevoeliger radiotelescopen nodig. Zoals bijvoorbeeld de relatief nieuwe 100-meter Green Bank Telescope in West Virginia. \n
Vorige week, op een groot sterrenkundecongres in Austin, Texas, presenteerde Felix \"Jay\" Lockman van het National Radio Astronomy Observatory zijn Green Bank-waarnemingen van de Smithwolk. In totaal veertigduizend helderheids- en snelheidsmetingen werden er uitgevoerd om de wolk en zijn ruimtelijke beweging in kaart te brengen. Het blijkt om een komeetachtige structuur te gaan, 11.000 lichtjaar lang en 2500 lichtjaar breed. Hij bevindt zich op 40.000 lichtjaar afstand van de aarde, en op slechts 8000 lichtjaar onder het centrale vlak van het Melkwegstelsel. \n
Lockman heeft Gail Smith vorige week ook even aan de lijn gehad. \"Uit haar Dwingeloo-metingen bleek dat de wolk zich van de aarde af beweegt,\" zegt hij. \"Dat klopt ook, maar nu we de afstand en de driedimensionale snelheid kennen, zien we dat hij wel afstevent op een botsing met het Melkwegstelsel.\" De aarde loopt dus geen gevaar: de Smithwolk is op een ander kwadrant van de Melkweg gericht, en bovendien op een punt dat verder van het centrum ligt. \n
Volgens Lockmans collega Robert Benjamin van de Universiteit van Wisconsin in Whitewater, die de Green Bank-waarnemingen analyseerde, is de Smithwolk voor zover bekend het dichtstbijzijnde exemplaar van een hogesnelheidswolk. \"En in elk geval met de hoogste snelheid,\" zegt Benjamin: 240 kilometer per seconde. De langgerekte vorm is volgens Lockman zo goed als zeker het resultaat van de getijdenwerking van het Melkwegstelsel. \"In feite zien we hoe de wolk uiteen wordt gerukt.\" \n
Het wordt een traag maar spectaculair kosmisch vuurwerk, over twintig tot veertig miljoen jaar. Het waterstofgas in de wolk – voldoende voor de vorming van één miljoen sterren – komt in botsing met het ijle gas in de interstellaire ruimte. Een geweldige geboortegolf van nieuwe, zware sterren is het gevolg. De meeste van die sterren zullen hooguit een paar miljoen jaar later als supernova exploderen. In de schokgolven van die supernova’s kunnen overigens weer nieuwe sterren ontstaan. \n
Volgens radioastronoom Butler Burton, die tot zijn pensioen aan de Leidse Sterrewacht was verbonden, is het werk van Lockman en Benjamin een belangrijke stap op weg naar de ontraadseling van de mysterieuze hogesnelheidswolken. \"Lange tijd was niet bekend of het om wolken gaat die door het Melkwegstelsel zijn weggeblazen en die nu weer terugvallen, of om intergalactisch materiaal dat voor het eerst in het Melkwegstelsel terecht komt,\" aldus Burton. \n
De snelheid van de Smithwolk doet vermoeden dat hij niet van extreem grote afstand afkomstig is – dan zou hij nog sneller bewegen. Maar het lijkt ook onwaarschijnlijk dat de wolk uit het Melkwegstelsel is weggeblazen: hij zou dan meer elementen zwaarder dan waterstof en helium moeten bevatten. Vermoedelijk gaat het om een van de talloze gaswolken waaruit het telsel in de loop van miljarden jaren is ontstaan. Burton: \"In feite is de vorming van het Melkwegstelsel dus nog steeds gaande.\" \n
Gail Smith kon vijfenveertig jaar geleden natuurlijk nooit vermoeden dat ‘haar’ wolk zo interessant zou blijken te zijn. Over de nieuwste ontwikkelingen in de sterrenkunde leest ze af en toe nog wel eens wat, maar spijt dat ze indertijd met haar studie is gestopt, heeft ze niet. \"Helaas duurt het nog heel lang voordat de wolk met het Melkwegstelsel in botsing komt,\" zegt ze. \"Ik zou het graag zien gebeuren.\""}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Toch nog een beetje botsen met de wolk van Gail Smith", "pk_id": 31241, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Over miljoenen jaren botst ver weg een wolk gas op de Melkweg. In Wassenaar woont de vrouw die hem in 1963 ontdekte. En toen moeder werd. \n
Mevrouw Bieger-Smith hoopt dat het telefoongesprek niet al te veel tijd in beslag gaat nemen, want straks belt ook de KRO nog voor een live radio-interview. \"Ik ben dit niet gewend, hoor,\" zegt de 69-jarige Wassenaarse met een heel licht Engels accent. Vijfenveertig jaar geleden, als doctoraalstudente sterrenkunde in Leiden, ontdekte ze een wolk waterstofgas in het heelal. Met een Amerikaanse radiotelescoop is nu gemeten dat die wolk over twintig tot veertig miljoen jaar met het Melkwegstelsel in botsing komt. \"Zeer verrassend, al die belangstelling.\" \n
Gail Smith kwam begin jaren zestig uit Vermont in de Verenigde Staten naar Leiden, indertijd \"het mekka van de sterrenkunde\". Ze studeerde bij de vermaarde astronoom Jan Oort, en net als alle studenten deed ze waarnemingen met de 25-meter radiotelescoop in Dwingeloo, indertijd een van de grootste ter wereld. En zo ontdekte ze die gaswolk – goed voor een bescheiden artikeltje in een sterrenkundig vakblad. Kort daarna ruilde Gail de astronomie in voor het moederschap. \"Oort vond dat vrouwen met kinderen niet in de sterrenkunde thuishoorden.\" \n
De Smithwolk – pas sinds een paar jaar zo genoemd – is een van de talrijke ‘hogesnelheidswolken’ die met de Dwingeloo-telescoop zijn ontdekt. De wolken zijn niet zichtbaar met een gewone sterrenkijker, maar een radiotelescoop pikt de zwakke 21 cm-straling van neutraal waterstofgas op. Uit de metingen kon de radiale snelheid worden afgeleid (naar ons toe of van ons af), maar verder was er niets bekend over de afstand, de afmetingen, de massa, of de snelheid loodrecht op de kijkrichting. Voor dat soort metingen zijn veel grotere en gevoeliger radiotelescopen nodig. Zoals bijvoorbeeld de relatief nieuwe 100-meter Green Bank Telescope in West Virginia. \n
Vorige week, op een groot sterrenkundecongres in Austin, Texas, presenteerde Felix \"Jay\" Lockman van het National Radio Astronomy Observatory zijn Green Bank-waarnemingen van de Smithwolk. In totaal veertigduizend helderheids- en snelheidsmetingen werden er uitgevoerd om de wolk en zijn ruimtelijke beweging in kaart te brengen. Het blijkt om een komeetachtige structuur te gaan, 11.000 lichtjaar lang en 2500 lichtjaar breed. Hij bevindt zich op 40.000 lichtjaar afstand van de aarde, en op slechts 8000 lichtjaar onder het centrale vlak van het Melkwegstelsel. \n
Lockman heeft Gail Smith vorige week ook even aan de lijn gehad. \"Uit haar Dwingeloo-metingen bleek dat de wolk zich van de aarde af beweegt,\" zegt hij. \"Dat klopt ook, maar nu we de afstand en de driedimensionale snelheid kennen, zien we dat hij wel afstevent op een botsing met het Melkwegstelsel.\" De aarde loopt dus geen gevaar: de Smithwolk is op een ander kwadrant van de Melkweg gericht, en bovendien op een punt dat verder van het centrum ligt. \n
Volgens Lockmans collega Robert Benjamin van de Universiteit van Wisconsin in Whitewater, die de Green Bank-waarnemingen analyseerde, is de Smithwolk voor zover bekend het dichtstbijzijnde exemplaar van een hogesnelheidswolk. \"En in elk geval met de hoogste snelheid,\" zegt Benjamin: 240 kilometer per seconde. De langgerekte vorm is volgens Lockman zo goed als zeker het resultaat van de getijdenwerking van het Melkwegstelsel. \"In feite zien we hoe de wolk uiteen wordt gerukt.\" \n
Het wordt een traag maar spectaculair kosmisch vuurwerk, over twintig tot veertig miljoen jaar. Het waterstofgas in de wolk – voldoende voor de vorming van één miljoen sterren – komt in botsing met het ijle gas in de interstellaire ruimte. Een geweldige geboortegolf van nieuwe, zware sterren is het gevolg. De meeste van die sterren zullen hooguit een paar miljoen jaar later als supernova exploderen. In de schokgolven van die supernova’s kunnen overigens weer nieuwe sterren ontstaan. \n
Volgens radioastronoom Butler Burton, die tot zijn pensioen aan de Leidse Sterrewacht was verbonden, is het werk van Lockman en Benjamin een belangrijke stap op weg naar de ontraadseling van de mysterieuze hogesnelheidswolken. \"Lange tijd was niet bekend of het om wolken gaat die door het Melkwegstelsel zijn weggeblazen en die nu weer terugvallen, of om intergalactisch materiaal dat voor het eerst in het Melkwegstelsel terecht komt,\" aldus Burton. \n
De snelheid van de Smithwolk doet vermoeden dat hij niet van extreem grote afstand afkomstig is – dan zou hij nog sneller bewegen. Maar het lijkt ook onwaarschijnlijk dat de wolk uit het Melkwegstelsel is weggeblazen: hij zou dan meer elementen zwaarder dan waterstof en helium moeten bevatten. Vermoedelijk gaat het om een van de talloze gaswolken waaruit het telsel in de loop van miljarden jaren is ontstaan. Burton: \"In feite is de vorming van het Melkwegstelsel dus nog steeds gaande.\" \n
Gail Smith kon vijfenveertig jaar geleden natuurlijk nooit vermoeden dat ‘haar’ wolk zo interessant zou blijken te zijn. Over de nieuwste ontwikkelingen in de sterrenkunde leest ze af en toe nog wel eens wat, maar spijt dat ze indertijd met haar studie is gestopt, heeft ze niet. \"Helaas duurt het nog heel lang voordat de wolk met het Melkwegstelsel in botsing komt,\" zegt ze. \"Ik zou het graag zien gebeuren.\"", "slug": "toch-nog-een-beetje-botsen-met-de-wolk-van-gail-sm", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 1, 19, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-01-19 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Toch nog een beetje botsen met de wolk van Gail Smith"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/op-papier-zijn-er-honderden-zwarte-gaten-op-drift/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Jaarlijkse black hole briefing in Autsin levert nieuwe exotische scenario's af \n
Weggeslingerd uit bolvormige sterhopen bewegen met immense snelheden middelgrote zwarte gaten door ons Melkwegstelsel. Denken theoretici. \n
Craig Wheeler kan er geen genoeg van krijgen. Ontploffende sterren, gammaflitsen, botsende pulsars – alles wat knalt en knettert, heeft zijn aandacht. Wheeler is theoretisch astrofysicus aan de Universiteit van Texas in Austin, en een expert op het gebied van supernova-explosies. Maar zijn ogen beginnen pas echt te glinsteren als hij begint over de restproducten van dat kosmisch geweld: zwarte gaten – misschien wel de meest tot de verbeelding sprekende objecten in het heelal. \n
Craig Wheeler is ook president van de American Astronomical Society (AAS) – de grootste beroepsorganisatie van sterrenkundigen ter wereld. Afgelopen week hield de AAS de jaarlijkse winterbijeenkomst in Wheelers thuisbasis Austin. Ruim vijfentwintighonderd astronomen van over de hele wereld praatten elkaar in het kolossale Austin Convention Center bij over nieuwe waarnemingen, speculatieve theorieën en toekomstige projecten. \n
En over zwarte gaten natuurlijk. Want die zijn niet alleen populair bij het grote publiek; ook bij beroepssterrenkundigen staan de mysterieuze hemellichamen hoog in de toptien. \"Hoewel we ze al tientallen jaren lang bestuderen, blijven ze raadselachtig,\" zegt Wheeler, \"en vormen ze een geweldige intellectuele uitdaging. Spannender kan het haast niet.\" \n
Neem het onderzoek van Kelly Holley-Bockelmann van de Vanderbilt-universiteit in Nashville, Tennessee. Volgens de jonge astronome racen er honderden op drift geraakte zwarte gaten kriskras door het Melkwegstelsel. Weggeslingerd uit bolvormige sterrenhopen, met snelheden van duizenden kilometers per seconde. Onzichtbaar, en stuk voor stuk een paar honderd of zelfs een paar duizend keer zo zwaar als de zon. \n
Bolvormige sterrenhopen zijn enorme verzamelingen van honderdduizenden sterren. In ons eigen Melkwegstelsel zijn er een stuk of tweehonderd bekend. Dat er in sommige van die bolhopen ‘middelzware zwarte gaten’ voorkomen, wordt al langer vermoed, al is nog lang niet duidelijk hoe die precies ontstaan. Maar de computersimulaties van Holley-Bockelmann en haar collega’s wijzen nu uit dat ze gemakkelijk de ruimte in geschoten kunnen worden. \n
Dat gebeurt wanneer zo’n middelzwaar zwart gat versmelt met een kleiner en lichter exemplaar. Volgens Einsteins relativiteitstheorie worden er bij die versmelting zwaartekrachtsgolven geproduceerd – rimpelingen in de ruimtetijd die zich met de lichtsnelheid in alle richtingen voortplanten. Maar dat gaat meestal niet precies symmetrisch, zo blijkt uit de nieuwe berekeningen. \n
Als de versmeltende zwarte gaten met verschillende snelheden roteren, of verschillende oriëntaties hebben, zijn de zwaartekrachtsgolven in de ene richting krachtiger dan in de andere. Dat veroorzaakt een soort raket-effect, waardoor het resulterende zwarte gat in één richting kan worden weggeschoten. \n
Holley-Bockelmann was woensdag een van de sprekers op de traditionele ‘zwartegatenpersconferentie’ op het AAS-congres. Die traditie geeft al aan dat er rond zwarte gaten altijd wel wat nieuws te melden is; dit jaar waren er zelfs twee ‘black hole briefings’. Allebei goed bezocht door de aanwezige pers, want krantenlezers, tijdschriftabonnees en websitebezoekers zijn ook gek op zwarte gaten, zo leert de ervaring. \n
Dat het verhaal van Holley-Bockelmann eigenlijk heel speculatief is, en dat haar rondracende monsters waarschijnlijk altijd onzichtbaar blijven, lijkt dan even minder belangrijk. Zelf is ze er heel eerlijk over: \"Onze resultaten zijn gebaseerd op allerlei veronderstellingen,\" zegt ze, \"zoals onder andere de aanname dat er inderdaad middelzware zwarte gaten ontstaan in bolvormige sterrenhopen. Maar als die veronderstellingen kloppen, kunnen we wel concluderen dat de bolhopen moeite hebben om hun zwarte gaten vast te houden.\" \n
Craig Wheeler lijkt geen moeite te hebben met het speculatieve karakter. Zwarte gaten vormen een buitengewoon belangrijk onderzoeksterrein in de astrofysica, zegt hij, en het is enorm interessant om meer te weten te komen over hun ontstaan en levensloop, ook al zijn er vaak maar bedroevend weinig harde feiten voorhanden. In de omgeving van een zwart gat bestuderen astronomen de natuur in haar meest extreme vorm, aldus Wheeler, en verkennen ze de fundamentele grenzen van hun theorieën. \"Het zijn verbazingwekkend boeiende objecten.\" \n
Overigens hoeven we ons op aarde geen zorgen te maken, zegt Kelly Holley-Bockelmann. De kans dat een van die middelzware monsters in botsing komt met de aarde, is uitzonderlijk klein. Maar als ze speculeert over de mogelijke gevolgen, lijken haar donkere ogen ook te gaan glinsteren. Uiteindelijk zijn zwartegatenonderzoekers diep van binnen toch gewoon sensatiebeluste thrill seekers. \n
Kader - Superzwaar dubbel zwart gat\n
Terwijl Kelly Holley-Bockelmann onderzoek doet aan het lot van middelzware zwarte gaten in ons eigen Melkwegstelsel, richt de Finse astronoom Mauri Valtonen zich op het allerzwaarste zwarte gat dat sterrenkundigen kennen: een monster van 18 miljared zonsmassa’s, in de kern het ver verwijderde sterrenstelsel OJ287. Via een platte, rondwervelende schijf zuigt het zwarte gat materie uit zijn omgeving naar binnen, en die hete gasschijf zendt veel energierijke straling uit. \n
Op basis van oude foto’s hebben Valtonen en zijn collega’s ontdekt dat de helderheid van het zwarte gat elke twaalf jaar een korte, dubbele piek vertoont. De beste verklaring is dat er een minder zwaar zwart gat omheen draait, in een sterk langgerekte baan. De helderheidspieken zouden ontstaan wanneer die begeleider door de materieschijf van het superzware zwarte gat beweegt. \n
Voor 13 september 2007 werd opnieuw zo’n helderheidspiek voorspeld, en die vond exact op het voorspelde moment plaats. Daarmee is tevens het bestaan van zwaartekrachtsgolven aangetoond: uit Valtonens berekeningen blijkt dat de piek tien dagen eerder zou zijn opgetreden als het dubbele zwarte gat géén zwaartekrachtsgolven zou uitzenden."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Op papier zijn er honderden zwarte gaten op drift", "pk_id": 31235, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Jaarlijkse black hole briefing in Autsin levert nieuwe exotische scenario's af \n
Weggeslingerd uit bolvormige sterhopen bewegen met immense snelheden middelgrote zwarte gaten door ons Melkwegstelsel. Denken theoretici. \n
Craig Wheeler kan er geen genoeg van krijgen. Ontploffende sterren, gammaflitsen, botsende pulsars – alles wat knalt en knettert, heeft zijn aandacht. Wheeler is theoretisch astrofysicus aan de Universiteit van Texas in Austin, en een expert op het gebied van supernova-explosies. Maar zijn ogen beginnen pas echt te glinsteren als hij begint over de restproducten van dat kosmisch geweld: zwarte gaten – misschien wel de meest tot de verbeelding sprekende objecten in het heelal. \n
Craig Wheeler is ook president van de American Astronomical Society (AAS) – de grootste beroepsorganisatie van sterrenkundigen ter wereld. Afgelopen week hield de AAS de jaarlijkse winterbijeenkomst in Wheelers thuisbasis Austin. Ruim vijfentwintighonderd astronomen van over de hele wereld praatten elkaar in het kolossale Austin Convention Center bij over nieuwe waarnemingen, speculatieve theorieën en toekomstige projecten. \n
En over zwarte gaten natuurlijk. Want die zijn niet alleen populair bij het grote publiek; ook bij beroepssterrenkundigen staan de mysterieuze hemellichamen hoog in de toptien. \"Hoewel we ze al tientallen jaren lang bestuderen, blijven ze raadselachtig,\" zegt Wheeler, \"en vormen ze een geweldige intellectuele uitdaging. Spannender kan het haast niet.\" \n
Neem het onderzoek van Kelly Holley-Bockelmann van de Vanderbilt-universiteit in Nashville, Tennessee. Volgens de jonge astronome racen er honderden op drift geraakte zwarte gaten kriskras door het Melkwegstelsel. Weggeslingerd uit bolvormige sterrenhopen, met snelheden van duizenden kilometers per seconde. Onzichtbaar, en stuk voor stuk een paar honderd of zelfs een paar duizend keer zo zwaar als de zon. \n
Bolvormige sterrenhopen zijn enorme verzamelingen van honderdduizenden sterren. In ons eigen Melkwegstelsel zijn er een stuk of tweehonderd bekend. Dat er in sommige van die bolhopen ‘middelzware zwarte gaten’ voorkomen, wordt al langer vermoed, al is nog lang niet duidelijk hoe die precies ontstaan. Maar de computersimulaties van Holley-Bockelmann en haar collega’s wijzen nu uit dat ze gemakkelijk de ruimte in geschoten kunnen worden. \n
Dat gebeurt wanneer zo’n middelzwaar zwart gat versmelt met een kleiner en lichter exemplaar. Volgens Einsteins relativiteitstheorie worden er bij die versmelting zwaartekrachtsgolven geproduceerd – rimpelingen in de ruimtetijd die zich met de lichtsnelheid in alle richtingen voortplanten. Maar dat gaat meestal niet precies symmetrisch, zo blijkt uit de nieuwe berekeningen. \n
Als de versmeltende zwarte gaten met verschillende snelheden roteren, of verschillende oriëntaties hebben, zijn de zwaartekrachtsgolven in de ene richting krachtiger dan in de andere. Dat veroorzaakt een soort raket-effect, waardoor het resulterende zwarte gat in één richting kan worden weggeschoten. \n
Holley-Bockelmann was woensdag een van de sprekers op de traditionele ‘zwartegatenpersconferentie’ op het AAS-congres. Die traditie geeft al aan dat er rond zwarte gaten altijd wel wat nieuws te melden is; dit jaar waren er zelfs twee ‘black hole briefings’. Allebei goed bezocht door de aanwezige pers, want krantenlezers, tijdschriftabonnees en websitebezoekers zijn ook gek op zwarte gaten, zo leert de ervaring. \n
Dat het verhaal van Holley-Bockelmann eigenlijk heel speculatief is, en dat haar rondracende monsters waarschijnlijk altijd onzichtbaar blijven, lijkt dan even minder belangrijk. Zelf is ze er heel eerlijk over: \"Onze resultaten zijn gebaseerd op allerlei veronderstellingen,\" zegt ze, \"zoals onder andere de aanname dat er inderdaad middelzware zwarte gaten ontstaan in bolvormige sterrenhopen. Maar als die veronderstellingen kloppen, kunnen we wel concluderen dat de bolhopen moeite hebben om hun zwarte gaten vast te houden.\" \n
Craig Wheeler lijkt geen moeite te hebben met het speculatieve karakter. Zwarte gaten vormen een buitengewoon belangrijk onderzoeksterrein in de astrofysica, zegt hij, en het is enorm interessant om meer te weten te komen over hun ontstaan en levensloop, ook al zijn er vaak maar bedroevend weinig harde feiten voorhanden. In de omgeving van een zwart gat bestuderen astronomen de natuur in haar meest extreme vorm, aldus Wheeler, en verkennen ze de fundamentele grenzen van hun theorieën. \"Het zijn verbazingwekkend boeiende objecten.\" \n
Overigens hoeven we ons op aarde geen zorgen te maken, zegt Kelly Holley-Bockelmann. De kans dat een van die middelzware monsters in botsing komt met de aarde, is uitzonderlijk klein. Maar als ze speculeert over de mogelijke gevolgen, lijken haar donkere ogen ook te gaan glinsteren. Uiteindelijk zijn zwartegatenonderzoekers diep van binnen toch gewoon sensatiebeluste thrill seekers. \n
Kader - Superzwaar dubbel zwart gat\n
Terwijl Kelly Holley-Bockelmann onderzoek doet aan het lot van middelzware zwarte gaten in ons eigen Melkwegstelsel, richt de Finse astronoom Mauri Valtonen zich op het allerzwaarste zwarte gat dat sterrenkundigen kennen: een monster van 18 miljared zonsmassa’s, in de kern het ver verwijderde sterrenstelsel OJ287. Via een platte, rondwervelende schijf zuigt het zwarte gat materie uit zijn omgeving naar binnen, en die hete gasschijf zendt veel energierijke straling uit. \n
Op basis van oude foto’s hebben Valtonen en zijn collega’s ontdekt dat de helderheid van het zwarte gat elke twaalf jaar een korte, dubbele piek vertoont. De beste verklaring is dat er een minder zwaar zwart gat omheen draait, in een sterk langgerekte baan. De helderheidspieken zouden ontstaan wanneer die begeleider door de materieschijf van het superzware zwarte gat beweegt. \n
Voor 13 september 2007 werd opnieuw zo’n helderheidspiek voorspeld, en die vond exact op het voorspelde moment plaats. Daarmee is tevens het bestaan van zwaartekrachtsgolven aangetoond: uit Valtonens berekeningen blijkt dat de piek tien dagen eerder zou zijn opgetreden als het dubbele zwarte gat géén zwaartekrachtsgolven zou uitzenden.", "slug": "op-papier-zijn-er-honderden-zwarte-gaten-op-drift", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 1, 12, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-01-12 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Op papier zijn er honderden zwarte gaten op drift"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/bron-van-antimaterie-in-melkwegkern-opgehelderd/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
De mysterieuze gammastraling uit het centrum van ons Melkwegstelsel is afkomstig van röntgendubbelsterren. Dat blijkt uit metingen van de Europese satelliet Integral die deze week gepubliceerd zijn in Nature. De gammastraling ontstaat wanneer elektronen en hun antideeltjes (positronen) elkaar vernietigen. De herkomst van de antideeltjes was echter een raadsel; volgens sommige astronomen zou het kunnen gaan om de vervalproucten van donkere materie. Integral heeft nu echter ontdekt dat er aan één kant van het Melkwegcentrum meer gammastraling wordt geproduceerd dan aan de andere kant. Diezelfde asymmetrie is gevonden in de verdeling van röntgendubbelsterren – sterren die een baan beschrijven rond een zwart gat of een compacte neutronenster. Dat doet vermoeden dat de antideeltjes op een nog onbekende manier door deze energierijke dubbelsterren worden geproduceerd.
Integral"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Bron van antimaterie in Melkwegkern opgehelderd", "pk_id": 31234, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
De mysterieuze gammastraling uit het centrum van ons Melkwegstelsel is afkomstig van röntgendubbelsterren. Dat blijkt uit metingen van de Europese satelliet Integral die deze week gepubliceerd zijn in Nature. De gammastraling ontstaat wanneer elektronen en hun antideeltjes (positronen) elkaar vernietigen. De herkomst van de antideeltjes was echter een raadsel; volgens sommige astronomen zou het kunnen gaan om de vervalproucten van donkere materie. Integral heeft nu echter ontdekt dat er aan één kant van het Melkwegcentrum meer gammastraling wordt geproduceerd dan aan de andere kant. Diezelfde asymmetrie is gevonden in de verdeling van röntgendubbelsterren – sterren die een baan beschrijven rond een zwart gat of een compacte neutronenster. Dat doet vermoeden dat de antideeltjes op een nog onbekende manier door deze energierijke dubbelsterren worden geproduceerd.
Integral", "slug": "bron-van-antimaterie-in-melkwegkern-opgehelderd", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 1, 12, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-01-12 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Bron van antimaterie in Melkwegkern opgehelderd"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/cosmic-cloud-on-collision-course/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
It's large, it's fast, and it's heading toward the Milky Way. Less than 40 million years from now, a giant cloud of hydrogen gas, clocked at 250 kilometers per second, will smash into our home galaxy, likely setting off a huge burst of star formation. In fact, the cloud contains enough gas to form a million stars like our sun, astronomers reported here today at the 211th meeting of the American Astronomical Society. The finding also indicates that pristine material is still entering the relatively mature Milky Way. \n
Many clouds of hydrogen surround the Milky Way. But astronomers didn't start spotting them until a half-century ago--after the advent of radio telescopes, which are able to detect cold, neutral hydrogen gas. The early observations were not accurate enough to determine the clouds' distances, masses, or directions of motion, however. \n
Now, thanks to more powerful telescopes such as the 100-meter Robert C. Byrd Green Bank Telescope in Green Bank, West Virginia, these clouds are finally getting their close-up. The first to be spotlighted in extreme detail is Smith's Cloud, named after Dutch astronomy student Gail Smith, who discovered it in 1963. Curious about the cloud's elongated shape, a team of astronomers led by Felix \"Jay\" Lockman of the National Radio Astronomy Observatory in Charlottesville, Virginia, took tens of thousands of radio brightness measurements. The data reveal that the cloud is just 8000 light-years away from the Milky Way's central plane, making it the closest one known. Its cometary shape is apparently due to the tidal effects of the Milky Way. \n
According to team member Robert Benjamin of the University of Wisconsin, Whitewater, the cloud is also closing in very fast on our galaxy. At its current speed, Smith's Cloud will collide with interstellar gas in the Milky Way's disk in less than 40 million years, says Benjamin. The crash will happen far from us, but it could still put on quite a show as the cloud's gas condenses into tens of thousands of bright, massive stars that will explode as supernovas within a couple of million years. \n
W. Butler Burton, a retired radio astronomer and expert on these fast-moving hydrogen clouds, says the new observations are a further step in solving the riddle of these cosmic beasts: \"We never knew whether the clouds were blown out of the Milky Way, only to fall back at a later stage, or whether they are pristine intergalactic clouds falling in for the first time.\" Because Smith's Cloud turns out to contain almost no elements heavier than hydrogen and helium, which are relatively common in the Milky Way, it looks like a first-time visitor. Says Burton: \"We might be witnessing the final stages of the formation process of our galaxy.\"
Green Bank Telescope, used in the research"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Cosmic Cloud on Collision Course", "pk_id": 31230, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
It's large, it's fast, and it's heading toward the Milky Way. Less than 40 million years from now, a giant cloud of hydrogen gas, clocked at 250 kilometers per second, will smash into our home galaxy, likely setting off a huge burst of star formation. In fact, the cloud contains enough gas to form a million stars like our sun, astronomers reported here today at the 211th meeting of the American Astronomical Society. The finding also indicates that pristine material is still entering the relatively mature Milky Way. \n
Many clouds of hydrogen surround the Milky Way. But astronomers didn't start spotting them until a half-century ago--after the advent of radio telescopes, which are able to detect cold, neutral hydrogen gas. The early observations were not accurate enough to determine the clouds' distances, masses, or directions of motion, however. \n
Now, thanks to more powerful telescopes such as the 100-meter Robert C. Byrd Green Bank Telescope in Green Bank, West Virginia, these clouds are finally getting their close-up. The first to be spotlighted in extreme detail is Smith's Cloud, named after Dutch astronomy student Gail Smith, who discovered it in 1963. Curious about the cloud's elongated shape, a team of astronomers led by Felix \"Jay\" Lockman of the National Radio Astronomy Observatory in Charlottesville, Virginia, took tens of thousands of radio brightness measurements. The data reveal that the cloud is just 8000 light-years away from the Milky Way's central plane, making it the closest one known. Its cometary shape is apparently due to the tidal effects of the Milky Way. \n
According to team member Robert Benjamin of the University of Wisconsin, Whitewater, the cloud is also closing in very fast on our galaxy. At its current speed, Smith's Cloud will collide with interstellar gas in the Milky Way's disk in less than 40 million years, says Benjamin. The crash will happen far from us, but it could still put on quite a show as the cloud's gas condenses into tens of thousands of bright, massive stars that will explode as supernovas within a couple of million years. \n
W. Butler Burton, a retired radio astronomer and expert on these fast-moving hydrogen clouds, says the new observations are a further step in solving the riddle of these cosmic beasts: \"We never knew whether the clouds were blown out of the Milky Way, only to fall back at a later stage, or whether they are pristine intergalactic clouds falling in for the first time.\" Because Smith's Cloud turns out to contain almost no elements heavier than hydrogen and helium, which are relatively common in the Milky Way, it looks like a first-time visitor. Says Burton: \"We might be witnessing the final stages of the formation process of our galaxy.\"
Green Bank Telescope, used in the research", "slug": "cosmic-cloud-on-collision-course", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2008, 1, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2008-01-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Cosmic Cloud on Collision Course"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/mooie-kosmische-foto-maar-waar-is-nou-de-babyr/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Kosmologen hebben zich een rad voor ogen laten draaien, denkt radioastronoom Gerrit Verschuur. Op hun babyfoto van het heelal zie je wolken waterstof. \n
Gerrit Verschuur heeft helemaal geen zin in gedoe. Zeventig is hij, half gepensioneerd, en hij hoeft niet meer zo nodig verwikkeld te raken in allerlei verhitte controverses. Maar ja, dan moet je als radioastronoom misschien ook niet aan de stoelpoten van de kosmologie beginnen te zagen. Volgens Verschuur wordt de structuur van de kosmische achtergrondstraling – het afgekoelde overblijfsel van de oerknal – in werkelijkheid veroorzaakt door waterstofgas in ons eigen Melkwegstelsel. Maar voorlopig lijkt hij de enige die er zo over denkt. \n
De huidige ideeën over ontstaan en evolutie van het heelal zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de eigenschappen van de kleineschaalstructuur in de kosmische achtergrondstraling: gebiedjes aan de hemel waar die straling een tikje warmer of juist een beetje koeler is dan gemiddeld. Volgens kosmologen zijn die temperatuurverschillen het gevolg van dichtheidsvariaties in het pasgeboren heelal. Maar Verschuur denkt dat ze zich een rad voor de ogen hebben laten draaien. ‘Als ik gelijk heb, slaat een groot deel van hun werk nergens op. Dat zou nogal tragisch zijn.’ \n
Verschuur – Nederlandse ouders, geboren in Zuid-Afrika, sinds 1967 in de Verenigde Staten – is behalve radioastronoom ook auteur van een aantal populair-wetenschappelijke boeken. Toen hij vorig jaar voor de derde druk van zijn boek ‘The Invisible Universe’ beeldmateriaal aan het verzamelen was, lagen er twee hemelkaarten op zijn bureau. Een met de temperatuurverdeling in de kosmische achtergrondstraling, gemaakt door NASA’s WMAP-satelliet (Wilkinson Microwave Anisotropy Probe). De ander met de verdeling van koele wolken waterstofgas in het Melkwegstelsel, voor een groot deel vervaardigd met behulp van de radiotelescoop in Dwingeloo. De gelijkenis was treffend, zegt Verschuur. ‘Mijn eerste reactie was er een van afgrijzen.’ \n
Verschuur vroeg oorspronkelijke meetgegevens op bij het WMAP-team. Hij filterde de radiokaarten op zo’n manier dat alleen waterstofwolken met een bepaalde snelheid ten opzichte van de aarde zichtbaar werden – in totaal wel vijfentwintig verschillende kaarten, steeds voor verschillende snelheidsintervals. En steeds opnieuw bleken warme plekjes op de WMAP-kaart op het oog samen te vallen met waterstofwolken in het Melkwegstelsel. Verschuur: ‘Je hoeft geen statisticus te zijn om te zien dat dit geen toeval is.’ \n
Zijn echtgenote Joan Schmelz, hoogleraar natuurkunde aan de Universiteit van Memphis waar Verschuur zelf ook aan verbonden is, noemt het een ‘drop everything project’: je bent iets bijzonders op het spoor, dus laat al je andere werk liggen en concentreer je volledig hierop. Zelf twijfelt Verschuur nog een beetje. Per slot van rekening weet ook hij niet precies waarom waterstofwolken microgolfstraling zouden uitzenden. Maar goed, zijn bevindingen zijn inmiddels wel geaccepteerd voor publicatie in The Astrophysical Journal, en de Universiteit van Memphis heeft er een persbericht over rondgestuurd. De knuppel is in het kosmologische hoenderhok gegooid. \n
Vooralsnog reageren de kippen echter stoïcijns. Verschuur ziet ze vliegen, vindt WMAP-hoofdonderzoeker Charles Bennett van de Johns Hopkins-universiteit in Baltimore. ‘Zijn claim is al weerlegd voordat het persbericht werd verzonden,’ schampert hij in een e-mailreactie. Kate Land van de Universiteit van Oxford en Anže Slosar van de Universiteit van Ljubljana hebben afgelopen zomer al laten zien dat de gevonden overeenkomsten tussen de WMAP- en de radiokaarten statistisch niet significant zijn. Verschuurs resultaten mogen op het eerste gezicht indrukwekkend lijken (hij heeft inmiddels al meer dan tweehonderd ‘correlaties’ gevonden), maar, aldus Land en Slosar, je kunt zoiets onmogelijk ‘op het oog’ beoordelen. \n
Bennetts WMAP-collega Gary Hinshaw, van NASA’s Goddard Space Flight Center, reageert iets genuanceerder. Nee, hij gelooft niet dat Verschuur het doodvonnis van de kosmologie heeft getekend. ‘Maar we zijn er natuurlijk wel voortdurend op beducht dat we iets over het hoofd gezien kunnen hebben. Als onderzoekers moeten we altijd zeer skeptisch blijven over onze eigen resultaten en conclusies.’ En ja, geeft Hinshaw toe, als Verschuur een onbekend effect had gevonden dat níet in strijd was geweest met de gangbare ideeën in de kosmologie, was er vast minder kritisch op gereageerd. \n
Butler Burton, een radioastronoom die lange tijd in Leiden heeft gewerkt, onder andere aan de Dwingeloo-waterstofmetingen, vindt dat Verschuurs werk getuigt van een gezonde dosis twijfel die in de wetenschap broodnodig is. Misschien bevatten de waterstofwolken ook stofdeeltjes, die verwarmd worden door onderlinge botsingen en dan een beetje microgolfstraling uitzenden, zegt hij. ‘Maar het valt niet mee om vast te stellen of de correlaties die Verschuur heeft gevonden echt belangrijk zijn of misschien toch gewoon op toeval berusten,’ aldus Burton. \n
Van de statistische analyse van Land en Slosar is Burton in elk geval niet voor de volle honderd procent overtuigd. De twee kosmologen lijken zich voornamelijk te baseren op een analyse van de ongefilterde radiokaart, waarin waterstofwolken met alle mogelijke snelheden voorkomen. ‘Er is echt behoefte aan een grondige, kwantitatieve analyse,’ zegt Burton, ‘misschien gecombineerd met veel gedetailleerdere radiowaarnemingen. Met het artikel van Verschuur is het laatste woord over deze kwestie in elk geval nog niet gezegd.’ \n
Volop kritiek en skepsis dus. Maar daar lijkt Verschuur zelf niet zo mee te zitten. ‘Niemand in het WMAP-team weet ook maar iets van interstellaire waterstofwolken,’ zegt hij, ‘en ik begrijp al die kosmologische hocuspocus niet. En wat de statistiek betreft: ik geloof niet dat je dat blind aan een computer kunt overlaten. Op enig moment moet er ook door het menselijk brein naar gekeken worden. En dan zie je gewoon dat er echt iets aan de hand is.’ \n
Maar nogmaals: radioastronoom Gerrit Verschuur hoeft niet zo nodig het middelpunt te vormen van een kosmologische rel. ‘Ik ben niet de juiste persoon om kosmologen op andere gedachten te brengen,’ zegt hij. ‘We zien wel hoe het uitpakt allemaal.’ Het werk aan de Dwingeloose radiokaarten heeft hem ondertussen wel nieuwe inzichten opgeleverd in de eigenschappen van interstellair waterstof. ‘Eigenlijk zou ik me veel liever daarop concentreren.’
Wilkinson Microwave Aniostropy Probe (WMAP)"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Mooie kosmische foto, maar waar is nou de baby?", "pk_id": 31216, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Kosmologen hebben zich een rad voor ogen laten draaien, denkt radioastronoom Gerrit Verschuur. Op hun babyfoto van het heelal zie je wolken waterstof. \n
Gerrit Verschuur heeft helemaal geen zin in gedoe. Zeventig is hij, half gepensioneerd, en hij hoeft niet meer zo nodig verwikkeld te raken in allerlei verhitte controverses. Maar ja, dan moet je als radioastronoom misschien ook niet aan de stoelpoten van de kosmologie beginnen te zagen. Volgens Verschuur wordt de structuur van de kosmische achtergrondstraling – het afgekoelde overblijfsel van de oerknal – in werkelijkheid veroorzaakt door waterstofgas in ons eigen Melkwegstelsel. Maar voorlopig lijkt hij de enige die er zo over denkt. \n
De huidige ideeën over ontstaan en evolutie van het heelal zijn voor een belangrijk deel gebaseerd op de eigenschappen van de kleineschaalstructuur in de kosmische achtergrondstraling: gebiedjes aan de hemel waar die straling een tikje warmer of juist een beetje koeler is dan gemiddeld. Volgens kosmologen zijn die temperatuurverschillen het gevolg van dichtheidsvariaties in het pasgeboren heelal. Maar Verschuur denkt dat ze zich een rad voor de ogen hebben laten draaien. ‘Als ik gelijk heb, slaat een groot deel van hun werk nergens op. Dat zou nogal tragisch zijn.’ \n
Verschuur – Nederlandse ouders, geboren in Zuid-Afrika, sinds 1967 in de Verenigde Staten – is behalve radioastronoom ook auteur van een aantal populair-wetenschappelijke boeken. Toen hij vorig jaar voor de derde druk van zijn boek ‘The Invisible Universe’ beeldmateriaal aan het verzamelen was, lagen er twee hemelkaarten op zijn bureau. Een met de temperatuurverdeling in de kosmische achtergrondstraling, gemaakt door NASA’s WMAP-satelliet (Wilkinson Microwave Anisotropy Probe). De ander met de verdeling van koele wolken waterstofgas in het Melkwegstelsel, voor een groot deel vervaardigd met behulp van de radiotelescoop in Dwingeloo. De gelijkenis was treffend, zegt Verschuur. ‘Mijn eerste reactie was er een van afgrijzen.’ \n
Verschuur vroeg oorspronkelijke meetgegevens op bij het WMAP-team. Hij filterde de radiokaarten op zo’n manier dat alleen waterstofwolken met een bepaalde snelheid ten opzichte van de aarde zichtbaar werden – in totaal wel vijfentwintig verschillende kaarten, steeds voor verschillende snelheidsintervals. En steeds opnieuw bleken warme plekjes op de WMAP-kaart op het oog samen te vallen met waterstofwolken in het Melkwegstelsel. Verschuur: ‘Je hoeft geen statisticus te zijn om te zien dat dit geen toeval is.’ \n
Zijn echtgenote Joan Schmelz, hoogleraar natuurkunde aan de Universiteit van Memphis waar Verschuur zelf ook aan verbonden is, noemt het een ‘drop everything project’: je bent iets bijzonders op het spoor, dus laat al je andere werk liggen en concentreer je volledig hierop. Zelf twijfelt Verschuur nog een beetje. Per slot van rekening weet ook hij niet precies waarom waterstofwolken microgolfstraling zouden uitzenden. Maar goed, zijn bevindingen zijn inmiddels wel geaccepteerd voor publicatie in The Astrophysical Journal, en de Universiteit van Memphis heeft er een persbericht over rondgestuurd. De knuppel is in het kosmologische hoenderhok gegooid. \n
Vooralsnog reageren de kippen echter stoïcijns. Verschuur ziet ze vliegen, vindt WMAP-hoofdonderzoeker Charles Bennett van de Johns Hopkins-universiteit in Baltimore. ‘Zijn claim is al weerlegd voordat het persbericht werd verzonden,’ schampert hij in een e-mailreactie. Kate Land van de Universiteit van Oxford en Anže Slosar van de Universiteit van Ljubljana hebben afgelopen zomer al laten zien dat de gevonden overeenkomsten tussen de WMAP- en de radiokaarten statistisch niet significant zijn. Verschuurs resultaten mogen op het eerste gezicht indrukwekkend lijken (hij heeft inmiddels al meer dan tweehonderd ‘correlaties’ gevonden), maar, aldus Land en Slosar, je kunt zoiets onmogelijk ‘op het oog’ beoordelen. \n
Bennetts WMAP-collega Gary Hinshaw, van NASA’s Goddard Space Flight Center, reageert iets genuanceerder. Nee, hij gelooft niet dat Verschuur het doodvonnis van de kosmologie heeft getekend. ‘Maar we zijn er natuurlijk wel voortdurend op beducht dat we iets over het hoofd gezien kunnen hebben. Als onderzoekers moeten we altijd zeer skeptisch blijven over onze eigen resultaten en conclusies.’ En ja, geeft Hinshaw toe, als Verschuur een onbekend effect had gevonden dat níet in strijd was geweest met de gangbare ideeën in de kosmologie, was er vast minder kritisch op gereageerd. \n
Butler Burton, een radioastronoom die lange tijd in Leiden heeft gewerkt, onder andere aan de Dwingeloo-waterstofmetingen, vindt dat Verschuurs werk getuigt van een gezonde dosis twijfel die in de wetenschap broodnodig is. Misschien bevatten de waterstofwolken ook stofdeeltjes, die verwarmd worden door onderlinge botsingen en dan een beetje microgolfstraling uitzenden, zegt hij. ‘Maar het valt niet mee om vast te stellen of de correlaties die Verschuur heeft gevonden echt belangrijk zijn of misschien toch gewoon op toeval berusten,’ aldus Burton. \n
Van de statistische analyse van Land en Slosar is Burton in elk geval niet voor de volle honderd procent overtuigd. De twee kosmologen lijken zich voornamelijk te baseren op een analyse van de ongefilterde radiokaart, waarin waterstofwolken met alle mogelijke snelheden voorkomen. ‘Er is echt behoefte aan een grondige, kwantitatieve analyse,’ zegt Burton, ‘misschien gecombineerd met veel gedetailleerdere radiowaarnemingen. Met het artikel van Verschuur is het laatste woord over deze kwestie in elk geval nog niet gezegd.’ \n
Volop kritiek en skepsis dus. Maar daar lijkt Verschuur zelf niet zo mee te zitten. ‘Niemand in het WMAP-team weet ook maar iets van interstellaire waterstofwolken,’ zegt hij, ‘en ik begrijp al die kosmologische hocuspocus niet. En wat de statistiek betreft: ik geloof niet dat je dat blind aan een computer kunt overlaten. Op enig moment moet er ook door het menselijk brein naar gekeken worden. En dan zie je gewoon dat er echt iets aan de hand is.’ \n
Maar nogmaals: radioastronoom Gerrit Verschuur hoeft niet zo nodig het middelpunt te vormen van een kosmologische rel. ‘Ik ben niet de juiste persoon om kosmologen op andere gedachten te brengen,’ zegt hij. ‘We zien wel hoe het uitpakt allemaal.’ Het werk aan de Dwingeloose radiokaarten heeft hem ondertussen wel nieuwe inzichten opgeleverd in de eigenschappen van interstellair waterstof. ‘Eigenlijk zou ik me veel liever daarop concentreren.’
Wilkinson Microwave Aniostropy Probe (WMAP)", "slug": "mooie-kosmische-foto-maar-waar-is-nou-de-babyr", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2007, 11, 24, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2007-11-24 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Mooie kosmische foto, maar waar is nou de baby?"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/through-a-lens-darkly/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
For the first time, astronomers have confirmed that invisible objects float around the outskirts of our galaxy. Using a form of cosmic triangulation, they have identified what appears to be a double black hole some 16,000 light-years away. The result, presented here today at the 210th meeting of the American Astronomical Society, is an important step in unraveling the nature of dark matter. \n
According to current theories, dark matter comes in two varieties. Most of it is expected to be in the form of yet-to-be-discovered elementary particles. But there must also be invisible matter consisting of normal atoms. Its nature is unknown, but theorists expect dim stars, free-floating planets, and black holes to lurk in the extended halo of the Milky Way. Trouble is, these \"massive compact halo objects,\" or MACHOs, can't be seen directly. \n
But every now and then, a MACHO passes in front of a more distant star beyond the halo. The dark object's gravity amplifies the star's light, acting as a tiny gravitational lens. Astronomers have observed more than a dozen of these microlensing events over the past years in the Small Magellanic Cloud (a companion galaxy of the Milky Way). However, the temporary brightening of the distant star could also result when a much dimmer, ordinary star in the Magellanic Cloud itself passes in front of it. To find out whether the lensing object is indeed in the halo, you need to know its distance. \n
Using NASA's Spitzer Space Telescope, an international team of astronomers led by Andrew Gould of Ohio State University in Columbus has now carried out this distance determination for a microlensing event that occurred in the summer of 2005. Their method is comparable to the way surveyors estimate distances to mountaintops by taking measurements from two points. Spitzer orbits the sun some 40 million kilometers behind Earth. Therefore, it detected the microlensing event at a slightly different time than did astronomers on Earth. From this gap, the team deduced that the lens was in the Milky Way's halo, not in the more distant Magellanic Cloud. Therefore, the microlensing was due to a MACHO. \n
Further analysis of the observations also reveals that the lens consists of two bodies, weighing in at three and seven times the mass of the sun, respectively. Stars that massive would be visible, so the MACHO is probably a binary black hole, according to team member Subo Dong, also of Ohio State. Future observations will be needed to determine whether normal dark matter consists mainly of black holes. The team's results are accepted for publication in The Astrophysical Journal. \n
\"People have been discussing this technique for a long time,\" says astrophysicist and Nobel laureate John Mather of NASA's Goddard Space Flight Center in Greenbelt, Maryland. \"It's great to see that they've finally succeeded in applying it.\" Charles Alcock, a MACHO researcher at the Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in Cambridge, Massachusetts, adds that the result is important because the new technique allows astronomers to actually weigh MACHOs--something that cannot be done without knowing their distance.
Spitzer Space Telescope"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Through a lens, darkly", "pk_id": 31127, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
For the first time, astronomers have confirmed that invisible objects float around the outskirts of our galaxy. Using a form of cosmic triangulation, they have identified what appears to be a double black hole some 16,000 light-years away. The result, presented here today at the 210th meeting of the American Astronomical Society, is an important step in unraveling the nature of dark matter. \n
According to current theories, dark matter comes in two varieties. Most of it is expected to be in the form of yet-to-be-discovered elementary particles. But there must also be invisible matter consisting of normal atoms. Its nature is unknown, but theorists expect dim stars, free-floating planets, and black holes to lurk in the extended halo of the Milky Way. Trouble is, these \"massive compact halo objects,\" or MACHOs, can't be seen directly. \n
But every now and then, a MACHO passes in front of a more distant star beyond the halo. The dark object's gravity amplifies the star's light, acting as a tiny gravitational lens. Astronomers have observed more than a dozen of these microlensing events over the past years in the Small Magellanic Cloud (a companion galaxy of the Milky Way). However, the temporary brightening of the distant star could also result when a much dimmer, ordinary star in the Magellanic Cloud itself passes in front of it. To find out whether the lensing object is indeed in the halo, you need to know its distance. \n
Using NASA's Spitzer Space Telescope, an international team of astronomers led by Andrew Gould of Ohio State University in Columbus has now carried out this distance determination for a microlensing event that occurred in the summer of 2005. Their method is comparable to the way surveyors estimate distances to mountaintops by taking measurements from two points. Spitzer orbits the sun some 40 million kilometers behind Earth. Therefore, it detected the microlensing event at a slightly different time than did astronomers on Earth. From this gap, the team deduced that the lens was in the Milky Way's halo, not in the more distant Magellanic Cloud. Therefore, the microlensing was due to a MACHO. \n
Further analysis of the observations also reveals that the lens consists of two bodies, weighing in at three and seven times the mass of the sun, respectively. Stars that massive would be visible, so the MACHO is probably a binary black hole, according to team member Subo Dong, also of Ohio State. Future observations will be needed to determine whether normal dark matter consists mainly of black holes. The team's results are accepted for publication in The Astrophysical Journal. \n
\"People have been discussing this technique for a long time,\" says astrophysicist and Nobel laureate John Mather of NASA's Goddard Space Flight Center in Greenbelt, Maryland. \"It's great to see that they've finally succeeded in applying it.\" Charles Alcock, a MACHO researcher at the Harvard-Smithsonian Center for Astrophysics in Cambridge, Massachusetts, adds that the result is important because the new technique allows astronomers to actually weigh MACHOs--something that cannot be done without knowing their distance.
Spitzer Space Telescope", "slug": "through-a-lens-darkly", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2007, 5, 30, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2007-05-30 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Through a lens, darkly"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/goedkoop-potje-gamen-tussen-de-sterrenhopen/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Onderzoekers Portegies Zwart rekent met hardware uit de spelletjeswereld aan zwaartekracht \n
Niet voor spelletjes, maar voor het rekenen aan krachten in de ruimte is de videokaart van Simon Portegies Zwart. Zo spaart hij een dure computer uit. \n
Simon Portegies Zwart heeft sinds kort twee exemplaren van de nieuwste videokaart van NVIDIA in huis. Cadeautje van de fabrikant. Met 128 parallelle processoren, een kloksnelheid van 575 megahertz en een intern geheugen van 768 megabyte is de GeForce 8800GTX de natte droom van elke gamer. Maar Portegies Zwart doet er geen racespelletjes mee, en schiet ook geen aliens aan flarden. In plaats daarvan gebruikt hij de videokaart voor zwaartekrachtsberekeningen. Uiteindelijk is het de bedoeling een compleet sterrenstelsel door de kunnen rekenen. Daar heb je straks misschien geen peperdure supercomputer meer voor nodig. \n
Aan de Universiteit van Amsterdam rekent Portegies Zwart (42) al jaren aan de dynamica van sterrenhopen. Anderhalve week geleden won hij er de driejaarlijkse Pastoor Schmeitsprijs mee voor uitzonderlijk Nederlands astronomisch onderzoek. De honderdduizenden sterren in een sterrenhoop voelen allemaal elkaars zwaartekracht. Om de evolutie van zon sterrenhoop te begrijpen, moet je voor elke ster uitrekenen hoe hij beïnvloed wordt door alle andere sterren. Bij honderdduizend sterren moeten dus tien miljard krachten in rekening worden gebracht. Door dat krachtenspel staan de sterren een tijdje later op iets andere posities, en moet je de berekening opnieuw uitvoeren. Voor zon n-lichamenprobleem is enorm veel rekenkracht vereist. \n
De Zweedse astronoom Erik Holmberg was begin jaren veertig de eerste die zon stapsgewijze simulatie uitvoerde. Computers bestonden nog niet, maar Holmberg realiseerde zich dat licht zich net zo gedraagt als zwaartekracht: de sterkte neemt kwadratisch af met de afstand tot de bron. Met tientallen gloeilampen en lichtgevoelige fotometers, die steeds met de hand verplaatst moesten worden, bootste hij de ontmoeting van twee sterrenstelsels na. Inmiddels worden dat soort simulaties uitgevoerd door special purpose-supercomputers die tientallen biljoenen berekeningen per seconde kunnen uitvoeren. De snelste zwaartekrachtscomputer is de Japanse GRAPE, gebouwd door Portegies Zwarts Japanse collega Jun Makino. \n
Een videokaart is natuurlijk geen supercomputer, maar als je hem slim programmeert, kom je een heel eind, zo ontdekten Portegies Zwart en zijn medewerkers Robert Belleman en Peter Geldof. Er bestaat inmiddels een hele industrie van semi-wetenschappelijke toepassingen voor grafische processors, zegt Portegies Zwart, maar wij waren de eersten die er dit soort zwaartekrachtsberekeningen mee uitvoerden. Howel het snelheidsrecord van de GRAPE nog niet verbroken is, zijn de eerste resultaten veelbelovend. Portegies Zwart: De GRAPE is vier jaar lang de snelste computer ter wereld geweest; die versla je natuurlijk niet. Maar een videokaart is wel enorm veel goekoper. \n
In principe sla je de drie coördinaten van een ster (x, y, z) op in de kleurregisters van een pixel (RGB). De massa van een ster kun je dan coderen met de helderheid van die pixel. Maar het slim programmeren van de videokaart, om alle onderlinge zwaartekrachtseffecten in rekening te brengen, is vervolgens nog een hele klus. Sinds kort maken de Amsterdamse onderzoekers daarvoor gebruik van de nieuwe programmeeromgeving CUDA, die door NVIDIA speciaal ontwikkeld is voor wetenschappelijk rekenwerk. Bijkomend voordeel is het grote interne geheugen van de kaart. De GeForce 8800GTX kan van negen miljoen sterren posities en snelheden bijhouden; bij de GRAPE ligt de limiet bij een kwart miljoen. Daar staat dan weer een geringere precisie tegenover, hoewel de NVIDIA voor eind 2007 een 64-bitsprocessor heeft aangekondigd. \n
Ook voor andere rekenintensieve astronomische toepassingen bieden videokaarten interessante mogelijkheden. Volgens Marco de Vos van de stichting ASTRON in Dwingeloo zou de in aanbouw zijnde radiotelescoop LOFAR er in de toekomst veel baat bij kunnen hebben. Het is een massamarkt, waardoor de prijzen enorm laag zijn, zegt hij. Drie jaar geleden leek LOFAR voor de gegevensanalyse nog aangewezen op dure supercomputerarchitectuur, maar misschien is de IBM Blue Gene supercomputer Stella op termijn niet eens meer nodig. De Vos: We doen momenteel onderzoek naar de mogelijkheden van de celprocessor uit de Sony PlayStation 3. \n
Serieuze wetenschappelijke resultaten hebben Portegies Zwart en zijn collegas overigens nog niet geboekt. We hebben eerst metingen gedaan aan snelheid en nauwkeurigheid, zegt hij. Straks begint het echte werk. Daarvoor krijgen we onder andere assistentie van een Duitse postdoc. Portegies Zwart is momenteel van plan om een parallelle cluster van zon dertig pcs te bouwen, allemaal uitgerust met snelle videokaarten. Daarmee moet het mogelijk zijn om de dynamica van een klein sterrenstelsel te onderzoeken.
Homepage Simon Portegies Zwart"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Goedkoop potje gamen tussen de sterrenhopen", "pk_id": 31129, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Diversen"}], "excerpt": "\n
Onderzoekers Portegies Zwart rekent met hardware uit de spelletjeswereld aan zwaartekracht \n
Niet voor spelletjes, maar voor het rekenen aan krachten in de ruimte is de videokaart van Simon Portegies Zwart. Zo spaart hij een dure computer uit. \n
Simon Portegies Zwart heeft sinds kort twee exemplaren van de nieuwste videokaart van NVIDIA in huis. Cadeautje van de fabrikant. Met 128 parallelle processoren, een kloksnelheid van 575 megahertz en een intern geheugen van 768 megabyte is de GeForce 8800GTX de natte droom van elke gamer. Maar Portegies Zwart doet er geen racespelletjes mee, en schiet ook geen aliens aan flarden. In plaats daarvan gebruikt hij de videokaart voor zwaartekrachtsberekeningen. Uiteindelijk is het de bedoeling een compleet sterrenstelsel door de kunnen rekenen. Daar heb je straks misschien geen peperdure supercomputer meer voor nodig. \n
Aan de Universiteit van Amsterdam rekent Portegies Zwart (42) al jaren aan de dynamica van sterrenhopen. Anderhalve week geleden won hij er de driejaarlijkse Pastoor Schmeitsprijs mee voor uitzonderlijk Nederlands astronomisch onderzoek. De honderdduizenden sterren in een sterrenhoop voelen allemaal elkaars zwaartekracht. Om de evolutie van zon sterrenhoop te begrijpen, moet je voor elke ster uitrekenen hoe hij beïnvloed wordt door alle andere sterren. Bij honderdduizend sterren moeten dus tien miljard krachten in rekening worden gebracht. Door dat krachtenspel staan de sterren een tijdje later op iets andere posities, en moet je de berekening opnieuw uitvoeren. Voor zon n-lichamenprobleem is enorm veel rekenkracht vereist. \n
De Zweedse astronoom Erik Holmberg was begin jaren veertig de eerste die zon stapsgewijze simulatie uitvoerde. Computers bestonden nog niet, maar Holmberg realiseerde zich dat licht zich net zo gedraagt als zwaartekracht: de sterkte neemt kwadratisch af met de afstand tot de bron. Met tientallen gloeilampen en lichtgevoelige fotometers, die steeds met de hand verplaatst moesten worden, bootste hij de ontmoeting van twee sterrenstelsels na. Inmiddels worden dat soort simulaties uitgevoerd door special purpose-supercomputers die tientallen biljoenen berekeningen per seconde kunnen uitvoeren. De snelste zwaartekrachtscomputer is de Japanse GRAPE, gebouwd door Portegies Zwarts Japanse collega Jun Makino. \n
Een videokaart is natuurlijk geen supercomputer, maar als je hem slim programmeert, kom je een heel eind, zo ontdekten Portegies Zwart en zijn medewerkers Robert Belleman en Peter Geldof. Er bestaat inmiddels een hele industrie van semi-wetenschappelijke toepassingen voor grafische processors, zegt Portegies Zwart, maar wij waren de eersten die er dit soort zwaartekrachtsberekeningen mee uitvoerden. Howel het snelheidsrecord van de GRAPE nog niet verbroken is, zijn de eerste resultaten veelbelovend. Portegies Zwart: De GRAPE is vier jaar lang de snelste computer ter wereld geweest; die versla je natuurlijk niet. Maar een videokaart is wel enorm veel goekoper. \n
In principe sla je de drie coördinaten van een ster (x, y, z) op in de kleurregisters van een pixel (RGB). De massa van een ster kun je dan coderen met de helderheid van die pixel. Maar het slim programmeren van de videokaart, om alle onderlinge zwaartekrachtseffecten in rekening te brengen, is vervolgens nog een hele klus. Sinds kort maken de Amsterdamse onderzoekers daarvoor gebruik van de nieuwe programmeeromgeving CUDA, die door NVIDIA speciaal ontwikkeld is voor wetenschappelijk rekenwerk. Bijkomend voordeel is het grote interne geheugen van de kaart. De GeForce 8800GTX kan van negen miljoen sterren posities en snelheden bijhouden; bij de GRAPE ligt de limiet bij een kwart miljoen. Daar staat dan weer een geringere precisie tegenover, hoewel de NVIDIA voor eind 2007 een 64-bitsprocessor heeft aangekondigd. \n
Ook voor andere rekenintensieve astronomische toepassingen bieden videokaarten interessante mogelijkheden. Volgens Marco de Vos van de stichting ASTRON in Dwingeloo zou de in aanbouw zijnde radiotelescoop LOFAR er in de toekomst veel baat bij kunnen hebben. Het is een massamarkt, waardoor de prijzen enorm laag zijn, zegt hij. Drie jaar geleden leek LOFAR voor de gegevensanalyse nog aangewezen op dure supercomputerarchitectuur, maar misschien is de IBM Blue Gene supercomputer Stella op termijn niet eens meer nodig. De Vos: We doen momenteel onderzoek naar de mogelijkheden van de celprocessor uit de Sony PlayStation 3. \n
Serieuze wetenschappelijke resultaten hebben Portegies Zwart en zijn collegas overigens nog niet geboekt. We hebben eerst metingen gedaan aan snelheid en nauwkeurigheid, zegt hij. Straks begint het echte werk. Daarvoor krijgen we onder andere assistentie van een Duitse postdoc. Portegies Zwart is momenteel van plan om een parallelle cluster van zon dertig pcs te bouwen, allemaal uitgerust met snelle videokaarten. Daarmee moet het mogelijk zijn om de dynamica van een klein sterrenstelsel te onderzoeken.
Homepage Simon Portegies Zwart", "slug": "goedkoop-potje-gamen-tussen-de-sterrenhopen", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2007, 5, 26, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2007-05-26 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Goedkoop potje gamen tussen de sterrenhopen"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/hobbits-in-space/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Astronomers have discovered a number of hitherto unknown \"hobbit galaxies\" meandering near our Milky Way. No, these diminutive star systems aren't stocked with small, furry-footed hominids, but their presence does confirm predictions that the formation of large galaxies left some crumbs on the table. \n
The galaxies--eight in all--were detected over the past several months by an international team of astronomers as part of the Sloan Digital Sky Survey, which has mapped about one fifth of the sky in unprecedented detail. The systems shine with the light of just a few thousand to about a hundred thousand suns, compared to hundred billion suns for our Milky Way galaxy. They're also small, measuring a couple thousand light years across (about one percent of the Milky Way's diameter), says team member Daniel Zucker of the University of Cambridge in the United Kingdom, who presented the discovery here today at the 209th meeting of the American Astronomical Society. \n
One intriguing hobbit galaxy, found only a few weeks ago, is called Leo T, after the constellation it was found in. Although it is only 1200 light years across and presumably has little gravity, radio observations show this diminutive galaxy still contains volatile gas from which new stars can form. Why star formation is still possible in Leo T, while the seven other hobbit galaxies are dead, is completely unclear. Another curiosity is Leo's lack of association with a major galaxy: it's 1.4 million light years away--too far to be gravitationally bound to our Milky Way galaxy. \n
The discovery of these tiny galaxies is welcome news, says cosmologist Marc Davis of the University of California at Berkeley. Computer simulations predict at least a hundred small satellites surrounding a big system like the Milky Way, he explains, but so far, only twelve satellite galaxies had been found, all of them substantially larger and brighter than the new population of hobbits. \n
Future sky surveys will probably show up many more of these inconspicuous systems. \"I expect that there are dozens more to be found,\" says Zucker.
Publicatie over de ontdekking van Leo T"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Hobbits in Space", "pk_id": 31069, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Sterrenstelsels"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Astronomers have discovered a number of hitherto unknown \"hobbit galaxies\" meandering near our Milky Way. No, these diminutive star systems aren't stocked with small, furry-footed hominids, but their presence does confirm predictions that the formation of large galaxies left some crumbs on the table. \n
The galaxies--eight in all--were detected over the past several months by an international team of astronomers as part of the Sloan Digital Sky Survey, which has mapped about one fifth of the sky in unprecedented detail. The systems shine with the light of just a few thousand to about a hundred thousand suns, compared to hundred billion suns for our Milky Way galaxy. They're also small, measuring a couple thousand light years across (about one percent of the Milky Way's diameter), says team member Daniel Zucker of the University of Cambridge in the United Kingdom, who presented the discovery here today at the 209th meeting of the American Astronomical Society. \n
One intriguing hobbit galaxy, found only a few weeks ago, is called Leo T, after the constellation it was found in. Although it is only 1200 light years across and presumably has little gravity, radio observations show this diminutive galaxy still contains volatile gas from which new stars can form. Why star formation is still possible in Leo T, while the seven other hobbit galaxies are dead, is completely unclear. Another curiosity is Leo's lack of association with a major galaxy: it's 1.4 million light years away--too far to be gravitationally bound to our Milky Way galaxy. \n
The discovery of these tiny galaxies is welcome news, says cosmologist Marc Davis of the University of California at Berkeley. Computer simulations predict at least a hundred small satellites surrounding a big system like the Milky Way, he explains, but so far, only twelve satellite galaxies had been found, all of them substantially larger and brighter than the new population of hobbits. \n
Future sky surveys will probably show up many more of these inconspicuous systems. \"I expect that there are dozens more to be found,\" says Zucker.
Publicatie over de ontdekking van Leo T", "slug": "hobbits-in-space", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2007, 1, 9, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2007-01-09 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Hobbits in Space"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/messages-from-the-dark-sider/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Astronomers have detected gamma rays that might come from dark matter smashing itself to smithereens. \n
Want to see a mystery? Don your gamma-ray goggles and look up. Youll glimpse many bright gamma-ray sources, such as supernova remnants, that are well understood. But youll also notice a diffuse, roughly circular, low-energy glow centered on the core of our Milky Way Galaxy. No one knows where it comes from. \n
The same holds true for a much smaller source of very-high-energy gamma rays smack dab in the galactic center. Furthermore, the entire sky is just a wee bit brighter in medium-energy gamma rays than expected. Astronomers and physicists alike are determined to solve these multiple gamma-ray mysteries, because the solutions may tell us something about dark matter. \n
From observing the rotation rates of spiral galaxies and the motions of galaxies within clusters, astronomers have good reason to think that about 85% of the universes material content produces gravity but no light. Nobody knows its true nature. Does this enigmatic dark matter consist of new types of particles? Does it leave any observable trace? Perhaps it does, in the form of these three different types of gamma-ray emission that have defied conventional explanation. \n
Antimatter Annihilation\n
Even if gamma-ray goggles actually existed, you couldnt see the Milky Ways mysterious glow from your backyard. Life exists on Earth because the atmosphere absorbs this lethal radiation the most energetic photons in the electromagnetic spectrum. Gamma rays can be spotted directly only by instruments on high-altitude balloons, sounding rockets, and spacecraft. \n
Thus it wasnt until the early 1970s that astronomers detected gamma rays from the galactic center, which turned out to have a specific energy, or gamma-ray \"color,\" of 511 kiloelectron-volts (keV) a millionth the kinetic energy of a flying mosquito. That might not sound like much, but its hundreds of thousands of times more energetic than a visible-light photon. \n
Laboratory experiments have shown that 511-keV emission is the telltale signal of electrons colliding with their antimatter counterparts: positrons. When matching particles of matter and antimatter meet, they annihilate each other and convert their mass into gamma rays according to Einsteins famous equation E = mc2. \n
The astronomical data indicate that a staggering 1050 positrons are annihilated each year in the galactic center about an Earths worth of antimatter every 100,000 years. Where does all of this stuff come from? Nuclear reactions in supernovae and collisions of cosmic-ray particles with interstellar gas produce positrons, but any gamma-ray glow resulting from such processes would closely follow the distribution of stars or gas. Thats very different from the almost circular patch mapped in 2003 by the European Space Agencys Integral satellite. \n
But the smooth, concentrated glow is exactly what a team led by Oxford University physicists Céline Boehm and Dan Hooper predicted in 2003 if annihilating dark-matter particles produce the positrons. Just like our familiar matter made of atoms, dark matter feels gravity, so it should settle into the galactic core. Furthermore, theory suggests that dark-matter particles are their own antiparticles, so in their rare collisions with one another they annihilate. Calculations further show that electrons and positrons are produced, along with photons and neutrinos. The electrons and positrons in turn run into one another, producing the 511-keV glow. According to Boehm and Hooper, the galactic centers gamma-ray glow could be the fingerprint of dark matter. \n
A Contradiction\n
Many physicists think that dark matter consists of weakly interacting massive particles (WIMPs). Supersymmetry a promising theory for extending the highly successful Standard Model of particle physics predicts the existence of \"supersymmetric partners\" for each known particle. WIMPs represent a class of partners that weigh a few hundred thousand or even a few million times more than electrons. Being heavy particles, WIMPs feel and exert gravity, but thats about the only way they interact with familiar matter. Since they are immune to electromagnetism, they dont emit or reflect any form of radiation. \n
But the dark-matter particles envisioned by Boehm and Hooper (now at the Laboratory for Theoretical Physics in France and Fermilab in Illinois, respectively) must be relatively light: at most 200 times the mass of an electron. If the particles were heftier, their annihilations would produce unstable types of matter and antimatter particles. As they decay they would generate far more gamma rays than astronomers have observed. \n
According to physicists John Beacom and Hasan Yüksel (Ohio State University), the dark-matter particles implied by Boehm and Hoopers theory must actually weigh less than a scant 6 electron masses. Beacom and Yüksel point out that positrons and electrons resulting from annihilating dark matter also produce gamma rays with energies higher than 511 keV. This radiation is stronger for more massive dark-matter particles. But gamma-ray observatories have not detected it. So if the 511-keV signal has anything to do with dark matter, the mysterious particles must be very lightweight indeed. \n
Meanwhile, astronomers Kyungjin Ahn and Eiichiro Komatsu (University of Texas, Austin) have calculated the expected strength of the extragalactic gamma-ray background, assuming that all dark-matter halos around distant galaxies produce 511-keV radiation through the process suggested by Boehm and Hooper. They found that this background should be stronger than observed unless the dark-matter particles weigh more than about 40 electron masses. Their argument is straightforward: a lower mass means a larger number of particles for the same total amount of cosmic dark matter, so they would produce more positrons and electrons, resulting in a stronger signal. \n
And therein lies a contradiction. A particle cannot simultaneously weigh less than 6 electron masses and more than 40 electron masses. Hooper concedes that his and Boehms dark-matter concept, which was greeted with enthusiasm in 2003, now appears to be \"less attractive,\" but he notes that Ahn and Komatsus conclusions depend strongly on the distribution of dark matter in our galaxy and others. He also says theres no better idea to explain the 511-keV mystery. \n
The HESS Mystery\n
And thats not the entire gamma-ray story. The High-Energy Stereoscopic System (HESS) has recently observed extremely high-energy gamma-ray photons (each packing a few hundred billion electron volts) from the galactic center. Could this signal be related to dark matter? Maybe, says Ahn, but that interpretation would still be difficult to reconcile with current thinking about WIMPs, the most likely candidates for dark matter. \n
HESS is a new array of four 13-meter light buckets in Namibia for the study of ultra-high-energy gamma rays. Like all gamma rays, these energetic photons cannot be observed directly from the ground. Instead, HESS detects very faint streaks of light (known as Cerenkov radiation) that are produced when these gamma rays hit Earths atmosphere. In 2004 a large collaboration of HESS researchers reported the detection of a strong point source of these energetic gamma rays coincident with our galactic core. \n
The source of this radiation is unknown, but according to an analysis by HESS team member Dieter Horns, it could be produced by dark-matter particles annihilating and producing unstable particles that produce high-energy gamma rays as they decay. But the dark-matter particles would have to be extremely massive about 20,000 times the mass of a proton (40 million electron masses). Some particles predicted by supersymmetry may be that massive, says Ahn, but the HESS observations would pose a problem for the most popular supersymmetric dark-matter candidate particle, the neutralino, which is predicted to be less than 1,000 proton masses. Also, the gamma rays energy distribution does not match the characteristic features predicted for dark-matter annihilation. \n
A Third Signal\n
Like other scientists, particle physicist Wim de Boer (University of Karlsruhe, Germany) thinks that astrophysical processes in the galactic core involving supernovae, neutron stars, or black holes might explain these energetic gamma rays. He also thinks thats the case for the lower-energy 511-keV signal. But in a recent series of papers, he claims that a third gamma-ray signal from the Milky Way bears a dark-matter fingerprint after all. \n
Working with publicly available data from NASAs Compton Gamma Ray Observatory, de Boer and two colleagues analyzed an excess of medium-energy gamma rays observed by the satellites Energetic Gamma Ray Experiment Telescope in the 1990s. EGRET detected a faint background of gamma rays with energies between 30 million and 10 billion electron volts between the \"soft\" 511-keV signal and the \"hard\" HESS signal. The most likely sources of these medium-energy gamma rays are energetic cosmic-ray particles colliding with atomic nuclei in interstellar space. But the EGRET signal was a lot stronger than expected. \n
According to de Boer, the excess can be readily explained by the annihilation of dark-matter particles having 60 times the mass of a proton. From EGRETs all-sky maps he deduced the galactic distribution of these dark-matter particles, calculated their gravitational influence, and predicted the shape of the Milky Ways rotation curve the plot showing the relationship between orbital velocities of stars and their distances from the galactic center. The agreement with the observed rotation curve is striking: the calculations even reproduce a hitherto unexplained \"kink\" in the curve 35,000 light-years from the center. \n
Horror Scenario\n
So are EGRETs observations telling us something about the elusive dark matter? Probably not, says theoretical physicist Lars Bergström (Stockholm University, Sweden). A 60-proton-mass dark-matter particle may sound like a gift from the sky to supersymmetry theorists since the predicted neutralino mass lies in this neighborhood. But the annihilation of these massive particles should also produce protons and their antimatter counterparts: antiprotons. As a result, antiprotons should be observed in rather large numbers by cosmic-ray detectors flying on high-altitude balloons. But they arent. Instead, Bergström argues that EGRETs observed excess can be fully accounted for by cosmic rays, whose numbers and properties may vary throughout our galaxy. \n
Like de Boer, Bergström is skeptical about the dark-matter interpretation of the 511-keV and HESS signals. There may be no relation between galactic gamma rays and dark matter. After all, dark matter need not necessarily annihilate into particles. For instance, one exotic candidate dark-matter particle, the gravitino (the supersymmetric partner of the graviton, which carries the gravitational force), may interact so weakly that it hardly annihilates at all. Gravitino dark matter, says Bergström, is in some sense a horror scenario, since astronomers and particle physicists may never be able to detect it directly. \n
So the multiple gamma-ray mysteries remain unsolved . . . for now. High-energy-astrophysicists look forward to the August 2007 launch of NASAs Gamma-ray Large Area Space Telescope (GLAST). Its instruments are 50 times more sensitive than EGRET and cover a much wider energy range, up to a few hundred billion electron volts. GLAST may enable astronomers to solve the riddle once and for all. \n
Meanwhile, a powerful new accelerator known as the Large Hadron Collider is nearing completion at CERN, the European center for particle physics in Geneva, Switzerland. This facility, also due to become operational in 2007, might detect supersymmetry particles directly. So will the first convincing data on dark-matter properties be gained by astronomers or by particle physicists? Its hard to predict, but the race is on."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:59", "url": "http://skyandtelescope.com/", "type": "publisher", "title": "Sky & Telescope"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Messages from the dark side?", "pk_id": 31051, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Astronomers have detected gamma rays that might come from dark matter smashing itself to smithereens. \n
Want to see a mystery? Don your gamma-ray goggles and look up. Youll glimpse many bright gamma-ray sources, such as supernova remnants, that are well understood. But youll also notice a diffuse, roughly circular, low-energy glow centered on the core of our Milky Way Galaxy. No one knows where it comes from. \n
The same holds true for a much smaller source of very-high-energy gamma rays smack dab in the galactic center. Furthermore, the entire sky is just a wee bit brighter in medium-energy gamma rays than expected. Astronomers and physicists alike are determined to solve these multiple gamma-ray mysteries, because the solutions may tell us something about dark matter. \n
From observing the rotation rates of spiral galaxies and the motions of galaxies within clusters, astronomers have good reason to think that about 85% of the universes material content produces gravity but no light. Nobody knows its true nature. Does this enigmatic dark matter consist of new types of particles? Does it leave any observable trace? Perhaps it does, in the form of these three different types of gamma-ray emission that have defied conventional explanation. \n
Antimatter Annihilation\n
Even if gamma-ray goggles actually existed, you couldnt see the Milky Ways mysterious glow from your backyard. Life exists on Earth because the atmosphere absorbs this lethal radiation the most energetic photons in the electromagnetic spectrum. Gamma rays can be spotted directly only by instruments on high-altitude balloons, sounding rockets, and spacecraft. \n
Thus it wasnt until the early 1970s that astronomers detected gamma rays from the galactic center, which turned out to have a specific energy, or gamma-ray \"color,\" of 511 kiloelectron-volts (keV) a millionth the kinetic energy of a flying mosquito. That might not sound like much, but its hundreds of thousands of times more energetic than a visible-light photon. \n
Laboratory experiments have shown that 511-keV emission is the telltale signal of electrons colliding with their antimatter counterparts: positrons. When matching particles of matter and antimatter meet, they annihilate each other and convert their mass into gamma rays according to Einsteins famous equation E = mc2. \n
The astronomical data indicate that a staggering 1050 positrons are annihilated each year in the galactic center about an Earths worth of antimatter every 100,000 years. Where does all of this stuff come from? Nuclear reactions in supernovae and collisions of cosmic-ray particles with interstellar gas produce positrons, but any gamma-ray glow resulting from such processes would closely follow the distribution of stars or gas. Thats very different from the almost circular patch mapped in 2003 by the European Space Agencys Integral satellite. \n
But the smooth, concentrated glow is exactly what a team led by Oxford University physicists Céline Boehm and Dan Hooper predicted in 2003 if annihilating dark-matter particles produce the positrons. Just like our familiar matter made of atoms, dark matter feels gravity, so it should settle into the galactic core. Furthermore, theory suggests that dark-matter particles are their own antiparticles, so in their rare collisions with one another they annihilate. Calculations further show that electrons and positrons are produced, along with photons and neutrinos. The electrons and positrons in turn run into one another, producing the 511-keV glow. According to Boehm and Hooper, the galactic centers gamma-ray glow could be the fingerprint of dark matter. \n
A Contradiction\n
Many physicists think that dark matter consists of weakly interacting massive particles (WIMPs). Supersymmetry a promising theory for extending the highly successful Standard Model of particle physics predicts the existence of \"supersymmetric partners\" for each known particle. WIMPs represent a class of partners that weigh a few hundred thousand or even a few million times more than electrons. Being heavy particles, WIMPs feel and exert gravity, but thats about the only way they interact with familiar matter. Since they are immune to electromagnetism, they dont emit or reflect any form of radiation. \n
But the dark-matter particles envisioned by Boehm and Hooper (now at the Laboratory for Theoretical Physics in France and Fermilab in Illinois, respectively) must be relatively light: at most 200 times the mass of an electron. If the particles were heftier, their annihilations would produce unstable types of matter and antimatter particles. As they decay they would generate far more gamma rays than astronomers have observed. \n
According to physicists John Beacom and Hasan Yüksel (Ohio State University), the dark-matter particles implied by Boehm and Hoopers theory must actually weigh less than a scant 6 electron masses. Beacom and Yüksel point out that positrons and electrons resulting from annihilating dark matter also produce gamma rays with energies higher than 511 keV. This radiation is stronger for more massive dark-matter particles. But gamma-ray observatories have not detected it. So if the 511-keV signal has anything to do with dark matter, the mysterious particles must be very lightweight indeed. \n
Meanwhile, astronomers Kyungjin Ahn and Eiichiro Komatsu (University of Texas, Austin) have calculated the expected strength of the extragalactic gamma-ray background, assuming that all dark-matter halos around distant galaxies produce 511-keV radiation through the process suggested by Boehm and Hooper. They found that this background should be stronger than observed unless the dark-matter particles weigh more than about 40 electron masses. Their argument is straightforward: a lower mass means a larger number of particles for the same total amount of cosmic dark matter, so they would produce more positrons and electrons, resulting in a stronger signal. \n
And therein lies a contradiction. A particle cannot simultaneously weigh less than 6 electron masses and more than 40 electron masses. Hooper concedes that his and Boehms dark-matter concept, which was greeted with enthusiasm in 2003, now appears to be \"less attractive,\" but he notes that Ahn and Komatsus conclusions depend strongly on the distribution of dark matter in our galaxy and others. He also says theres no better idea to explain the 511-keV mystery. \n
The HESS Mystery\n
And thats not the entire gamma-ray story. The High-Energy Stereoscopic System (HESS) has recently observed extremely high-energy gamma-ray photons (each packing a few hundred billion electron volts) from the galactic center. Could this signal be related to dark matter? Maybe, says Ahn, but that interpretation would still be difficult to reconcile with current thinking about WIMPs, the most likely candidates for dark matter. \n
HESS is a new array of four 13-meter light buckets in Namibia for the study of ultra-high-energy gamma rays. Like all gamma rays, these energetic photons cannot be observed directly from the ground. Instead, HESS detects very faint streaks of light (known as Cerenkov radiation) that are produced when these gamma rays hit Earths atmosphere. In 2004 a large collaboration of HESS researchers reported the detection of a strong point source of these energetic gamma rays coincident with our galactic core. \n
The source of this radiation is unknown, but according to an analysis by HESS team member Dieter Horns, it could be produced by dark-matter particles annihilating and producing unstable particles that produce high-energy gamma rays as they decay. But the dark-matter particles would have to be extremely massive about 20,000 times the mass of a proton (40 million electron masses). Some particles predicted by supersymmetry may be that massive, says Ahn, but the HESS observations would pose a problem for the most popular supersymmetric dark-matter candidate particle, the neutralino, which is predicted to be less than 1,000 proton masses. Also, the gamma rays energy distribution does not match the characteristic features predicted for dark-matter annihilation. \n
A Third Signal\n
Like other scientists, particle physicist Wim de Boer (University of Karlsruhe, Germany) thinks that astrophysical processes in the galactic core involving supernovae, neutron stars, or black holes might explain these energetic gamma rays. He also thinks thats the case for the lower-energy 511-keV signal. But in a recent series of papers, he claims that a third gamma-ray signal from the Milky Way bears a dark-matter fingerprint after all. \n
Working with publicly available data from NASAs Compton Gamma Ray Observatory, de Boer and two colleagues analyzed an excess of medium-energy gamma rays observed by the satellites Energetic Gamma Ray Experiment Telescope in the 1990s. EGRET detected a faint background of gamma rays with energies between 30 million and 10 billion electron volts between the \"soft\" 511-keV signal and the \"hard\" HESS signal. The most likely sources of these medium-energy gamma rays are energetic cosmic-ray particles colliding with atomic nuclei in interstellar space. But the EGRET signal was a lot stronger than expected. \n
According to de Boer, the excess can be readily explained by the annihilation of dark-matter particles having 60 times the mass of a proton. From EGRETs all-sky maps he deduced the galactic distribution of these dark-matter particles, calculated their gravitational influence, and predicted the shape of the Milky Ways rotation curve the plot showing the relationship between orbital velocities of stars and their distances from the galactic center. The agreement with the observed rotation curve is striking: the calculations even reproduce a hitherto unexplained \"kink\" in the curve 35,000 light-years from the center. \n
Horror Scenario\n
So are EGRETs observations telling us something about the elusive dark matter? Probably not, says theoretical physicist Lars Bergström (Stockholm University, Sweden). A 60-proton-mass dark-matter particle may sound like a gift from the sky to supersymmetry theorists since the predicted neutralino mass lies in this neighborhood. But the annihilation of these massive particles should also produce protons and their antimatter counterparts: antiprotons. As a result, antiprotons should be observed in rather large numbers by cosmic-ray detectors flying on high-altitude balloons. But they arent. Instead, Bergström argues that EGRETs observed excess can be fully accounted for by cosmic rays, whose numbers and properties may vary throughout our galaxy. \n
Like de Boer, Bergström is skeptical about the dark-matter interpretation of the 511-keV and HESS signals. There may be no relation between galactic gamma rays and dark matter. After all, dark matter need not necessarily annihilate into particles. For instance, one exotic candidate dark-matter particle, the gravitino (the supersymmetric partner of the graviton, which carries the gravitational force), may interact so weakly that it hardly annihilates at all. Gravitino dark matter, says Bergström, is in some sense a horror scenario, since astronomers and particle physicists may never be able to detect it directly. \n
So the multiple gamma-ray mysteries remain unsolved . . . for now. High-energy-astrophysicists look forward to the August 2007 launch of NASAs Gamma-ray Large Area Space Telescope (GLAST). Its instruments are 50 times more sensitive than EGRET and cover a much wider energy range, up to a few hundred billion electron volts. GLAST may enable astronomers to solve the riddle once and for all. \n
Meanwhile, a powerful new accelerator known as the Large Hadron Collider is nearing completion at CERN, the European center for particle physics in Geneva, Switzerland. This facility, also due to become operational in 2007, might detect supersymmetry particles directly. So will the first convincing data on dark-matter properties be gained by astronomers or by particle physicists? Its hard to predict, but the race is on.", "slug": "messages-from-the-dark-sider", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2006, 12, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2006-12-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Messages from the dark side?"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/a-billion-points-of-light/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Four hundred years ago, Galileo discovered that the diffuse band of light known as the Milky Way is actually composed of millions of stars. Now, Russian astrophysicists claim a similar result for the Milky Way's x-ray glow. If they are right, our home galaxy contains countless x-ray emitting stars--a discovery that could solve a longstanding mystery about the galactic x-ray background. \n
Ever since the first generation of x-ray satellites spotted the Milky Way's energetic glow in the early 1970s, most astrophysicists have attributed it to very hot gas in the central plane of our galaxy. That posed a severe problem, though: Hot gas easily escapes the Milky Way's gravity, and resupplying the x-ray emitting reservoir would take large numbers of supernova explosions--many more than are thought to occur. Still, astronomers stuck to the idea, because even NASA's keen-eyed Chandra X-ray Observatory couldn't resolve the diffuse x-ray glow into point sources ( Science , 31 August 2001, p.1633). \n
But according to Mikhail Revnivtsev of the Max Planck Institute for Astrophysics in Garching, Germany, that's because the individual sources are much weaker than the x-ray emitting neutron stars and black holes that astronomers usually deal with. Using survey data from NASA's Rossi X-ray Timing Explorer, Revnivtsev and his colleagues (both from Max Planck and from the Space Research Institute in Moscow) discovered that the distribution of the Milky Way's x-ray glow exactly matches the distribution of near-infrared light from low-mass stars. That implies that the x-ray background also comes from stars, the team argues in an upcoming paper in Astronomy & Astrophysics. \n
Ken Ebisawa of the Japanese space agency JAXA, who carried out the Chandra observations of a few years ago, says the observed match between the x-ray glow and the infrared light is a \"fantastic result,\" but he is skeptical about the team's conclusions. \"I don't think most of the x-ray emission is from point sources,\" he says. \"Diffuse emission is [still] necessary\" to explain the intensity of the x-ray glow. \n
Future observations should settle the issue once and for all. Revnivtsev says Chandra could detect many individual x-ray emitting stars by observing the same patch of sky for two weeks. \"We are planning to submit an observing proposal,\" he says. Ebisawa expects to take part in these new Chandra observations. \"This is one of the biggest debates in contemporary x-ray astronomy,\" he says. \"I am glad to be in the middle of these arguments.\"
Webversie van dit artikel"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "A billion points of light", "pk_id": 30945, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Four hundred years ago, Galileo discovered that the diffuse band of light known as the Milky Way is actually composed of millions of stars. Now, Russian astrophysicists claim a similar result for the Milky Way's x-ray glow. If they are right, our home galaxy contains countless x-ray emitting stars--a discovery that could solve a longstanding mystery about the galactic x-ray background. \n
Ever since the first generation of x-ray satellites spotted the Milky Way's energetic glow in the early 1970s, most astrophysicists have attributed it to very hot gas in the central plane of our galaxy. That posed a severe problem, though: Hot gas easily escapes the Milky Way's gravity, and resupplying the x-ray emitting reservoir would take large numbers of supernova explosions--many more than are thought to occur. Still, astronomers stuck to the idea, because even NASA's keen-eyed Chandra X-ray Observatory couldn't resolve the diffuse x-ray glow into point sources ( Science , 31 August 2001, p.1633). \n
But according to Mikhail Revnivtsev of the Max Planck Institute for Astrophysics in Garching, Germany, that's because the individual sources are much weaker than the x-ray emitting neutron stars and black holes that astronomers usually deal with. Using survey data from NASA's Rossi X-ray Timing Explorer, Revnivtsev and his colleagues (both from Max Planck and from the Space Research Institute in Moscow) discovered that the distribution of the Milky Way's x-ray glow exactly matches the distribution of near-infrared light from low-mass stars. That implies that the x-ray background also comes from stars, the team argues in an upcoming paper in Astronomy & Astrophysics. \n
Ken Ebisawa of the Japanese space agency JAXA, who carried out the Chandra observations of a few years ago, says the observed match between the x-ray glow and the infrared light is a \"fantastic result,\" but he is skeptical about the team's conclusions. \"I don't think most of the x-ray emission is from point sources,\" he says. \"Diffuse emission is [still] necessary\" to explain the intensity of the x-ray glow. \n
Future observations should settle the issue once and for all. Revnivtsev says Chandra could detect many individual x-ray emitting stars by observing the same patch of sky for two weeks. \"We are planning to submit an observing proposal,\" he says. Ebisawa expects to take part in these new Chandra observations. \"This is one of the biggest debates in contemporary x-ray astronomy,\" he says. \"I am glad to be in the middle of these arguments.\"
Webversie van dit artikel", "slug": "a-billion-points-of-light", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2006, 2, 18, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2006-02-18 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "A billion points of light"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/donkere-materie-veroorzaakt-golf/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
De gegolfde buitenrand van het Melkwegstelsel wordt indirect veroorzaakt door donkere materie. Dat beweert een team van sterrenkundigen onder leiding van Leo Blitz van de universiteit van Californië in Berkeley. \n
Waarnemingen met de radiotelescoop in Dwingeloo en met een soortgelijke telescoop in Argentinië lieten langgeleden al zien dat waterstofgas in de buitendelen van het Melkwegstelsel zich niet netjes in één plat vlak bevindt, maar golft als de brede rand van een vilten hoed. \n
\n
De getijdenkrachten van de Magelhaense Wolken, twee kleine begeleiders van het Melkwegstelsel, zijn niet sterk genoeg om die golf te veroorzaken. Maar als ze door een halo van donkere materie bewegen, ontstaan er verdichtingen in die halo, die wél voldoende effect sorteren. Volgens computerberekeningen van Blitz en zijn collegas kan de waargenomen golfstructuur op die manier goed verklaard worden."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://allesoversterrenkunde.nl", "type": "publisher", "title": "allesoversterrenkunde.nl"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Donkere materie veroorzaakt golf", "pk_id": 30925, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
De gegolfde buitenrand van het Melkwegstelsel wordt indirect veroorzaakt door donkere materie. Dat beweert een team van sterrenkundigen onder leiding van Leo Blitz van de universiteit van Californië in Berkeley. \n
Waarnemingen met de radiotelescoop in Dwingeloo en met een soortgelijke telescoop in Argentinië lieten langgeleden al zien dat waterstofgas in de buitendelen van het Melkwegstelsel zich niet netjes in één plat vlak bevindt, maar golft als de brede rand van een vilten hoed. \n
\n
De getijdenkrachten van de Magelhaense Wolken, twee kleine begeleiders van het Melkwegstelsel, zijn niet sterk genoeg om die golf te veroorzaken. Maar als ze door een halo van donkere materie bewegen, ontstaan er verdichtingen in die halo, die wél voldoende effect sorteren. Volgens computerberekeningen van Blitz en zijn collegas kan de waargenomen golfstructuur op die manier goed verklaard worden.", "slug": "donkere-materie-veroorzaakt-golf", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2006, 1, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2006-01-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Donkere materie veroorzaakt golf"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/zeven-zusjes/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Nu racen ze nog samen door een kosmische mistbank, maar straks gaan de sterren in het Zevengesternte elk hun eigen weg. \n
Een kosmische schoolklas, zo zou je het Zevengesternte kunnen noemen. Een paar honderd jonge sterren, gezellig bij elkaar, en allemaal met dezelfde leeftijd. Er zitten stille, onopvallende exemplaren tussen, maar ook schreeuwlelijkerds die alle aandacht opeisen. Nog even en ze gaan elk hun eigen weg, zodat ze elkaar voorgoed uit het oog verliezen. \n
Het Zevengesternte is de bekendste open sterrenhoop aan de hemel. Je hebt geen verrekijker of telescoop nodig om hem te zien; hij is in de herfst en de winter gemakkelijk te vinden. Omdat de sterrenhoop op een piepklein steelpannetje lijkt, wordt hij vaak aangezien voor de Kleine Beer. Het Zevengesternte is echter geen afzonderlijk sterrenbeeld; de sterrenhoop maakt deel uit van het sterrenbeeld Stier. \n
Moeder is te zwak om te zien \n
Bijna drieduizend jaar geleden werd de sterrenhoop door de Griekse dichter Homerus al beschreven in de Ilias en de Odyssey. Ook in de Bijbel kom je het Zevengesternte tegen, onder andere in het boek Job. In die oude geschriften wordt de sterrenhoop meestal de Plejaden genoemd een Griekse naam die waarschijnlijk is afgeleid van de mythologische Pleione. \n
Pleione en Atlas waren in de Griekse mythologie de ouders van zeven zusjes: Alcyone, Asterope, Electra, Maia, Merope, Taygeta en Celaeno. De helderste sterren in het Zevengesternte zijn naar de zeven zusjes genoemd. Twee opvallende sterren aan de rand van de sterrenhoop zijn genoemd naar de ouders. \n
Met het blote oog zijn meestal maar zes sterren te zien; Pleione, Asterope en Celaeno zijn te zwak, behalve voor mensen met een uitzonderlijk scherp gezichtsvermogen. Met een verrekijker zie je al veel meer sterren, en grote telescopen hebben uitgewezen dat de sterrenhoop maar liefst zon vijfhonderd leden telt, verspreid over een gebied van ongeveer zeven lichtjaar. \n
Zware ster straalt sterker \n
De sterren in een open sterrenhoop zijn vrijwel tegelijk geboren uit een grote interstellaire wolk van gas en stof. Ze zijn dus allemaal even oud. De leeftijd van de Plejaden wordt geschat op zon honderd miljoen jaar. Ze werden dus geboren toen er nog dinosaurussen op aarde rondliepen. Dat de ene ster veel helderder is dan de andere, heeft te maken met zijn massa. Een zware ster straalt meer licht uit dan een lichte, ook al zijn ze even oud. \n
De blauwe nevel waarin het Zevengesternte is gehuld, werd pas anderhalve eeuw geleden ontdekt. Het is een reflectienevel: kleine, koude stofdeeltjes in de ruimte tussen de sterren weerkaatsen het blauwe licht van de jonge sterren. Vroeger dachten sterrenkundigen dat het de restanten waren van de nevel waaruit de Plejaden zijn ontstaan, maar dat blijkt niet het geval te zijn: de sterrenhoop beweegt door de nevel heen met een snelheid van elf kilometer per seconde, en verlicht zijn stoffige omgeving als een auto die s nachts door een mistbank rijdt. \n
Satelliet zat ernaast \n
Ook over de afstand van de Plejaden is veel te doen geweest. Die was ooit vastgesteld op ruim vierhonderd lichtjaar, maar de Europese kunstmaan Hipparcos bepaalde de afstand op 380 lichtjaar. Dat was een onverwacht resultaat, want de sterren in de sterrenhoop zouden dan in werkelijkheid veel minder energie uitstralen dan je zou verwachten. Inmiddels is duidelijk dat de Hipparcos-metingen er naast zaten, en dat het Zevengesternte op een afstand staat van 440 lichtjaar. \n
De sterren in het Zevengesternte blijven niet eeuwig bij elkaar. Ze zijn tegelijkertijd geboren, vlak bij elkaar, maar ze zullen in de toekomst gaan uitzwermen door het Melkwegstelsel. Waarschijnlijk is de sterrenhoop over een slordige 250 miljoen jaar niet meer als zodanig te herkennen. De Zeven Zusjes gaan dan allemaal alleen door het leven. \n
Feiten en cijfers \n\nNaam: Zevengesternte (Plejaden) \nCatalogusnummer: M45 \nType object: open sterrenhoop \nAantal leden: ca. 500 \nAfstand: 440 lichtjaar \nMiddellijn: 7 lichtjaar \nLeeftijd: 100 miljoen jaar \nFoto gemaakt door:1,2-meter Samuel Oschin Telescope, Palomar Mountain \nBeeldbewerking: Davide de Martin \n\n
\n
Verloren zus\n
De Japanse naam van het Zevengesternte is Subaru. Het logo van het gelijknamige Japanse automerk toont dan ook een gestileerde versie van de sterrenhoop. In het logo zijn geen zeven sterren te zien, maar zes het aantal dat ook gemakkelijk met het blote oog zichtbaar is. Sommige Subaru-dealers noemen zich dan ook wel een zes-sterren-garage. Overigens is Subaru ook de naam van de Japanse 8,3-meter telescoop op Mauna Kea, Hawaii. \n
\n
De zussen in oktober\n
Het Zevengesternte staat in oktober in de tweede helft van de avond vrij hoog boven de oostelijke horizon. Linksonder het Zevengesternte zie je de ster Aldebaran in het sterrenbeeld Stier; rechts van de sterrenhoop staat de eveneens oranjekleurige planeet Mars. Gebruik een verrekijker om meer dan zes sterren te onderscheiden. Op woensdagavond 19 oktober staat de maan tussen Mars en de Plejaden in. Later die nacht, tussen 04.00 en 05.00 uur (op de 20ste) beweegt de maan vlak onder het Zevengesternte door."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:54", "url": "http://www.questmag.nl/", "type": "publisher", "title": "Quest"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zeven zusjes", "pk_id": 30879, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Nu racen ze nog samen door een kosmische mistbank, maar straks gaan de sterren in het Zevengesternte elk hun eigen weg. \n
Een kosmische schoolklas, zo zou je het Zevengesternte kunnen noemen. Een paar honderd jonge sterren, gezellig bij elkaar, en allemaal met dezelfde leeftijd. Er zitten stille, onopvallende exemplaren tussen, maar ook schreeuwlelijkerds die alle aandacht opeisen. Nog even en ze gaan elk hun eigen weg, zodat ze elkaar voorgoed uit het oog verliezen. \n
Het Zevengesternte is de bekendste open sterrenhoop aan de hemel. Je hebt geen verrekijker of telescoop nodig om hem te zien; hij is in de herfst en de winter gemakkelijk te vinden. Omdat de sterrenhoop op een piepklein steelpannetje lijkt, wordt hij vaak aangezien voor de Kleine Beer. Het Zevengesternte is echter geen afzonderlijk sterrenbeeld; de sterrenhoop maakt deel uit van het sterrenbeeld Stier. \n
Moeder is te zwak om te zien \n
Bijna drieduizend jaar geleden werd de sterrenhoop door de Griekse dichter Homerus al beschreven in de Ilias en de Odyssey. Ook in de Bijbel kom je het Zevengesternte tegen, onder andere in het boek Job. In die oude geschriften wordt de sterrenhoop meestal de Plejaden genoemd een Griekse naam die waarschijnlijk is afgeleid van de mythologische Pleione. \n
Pleione en Atlas waren in de Griekse mythologie de ouders van zeven zusjes: Alcyone, Asterope, Electra, Maia, Merope, Taygeta en Celaeno. De helderste sterren in het Zevengesternte zijn naar de zeven zusjes genoemd. Twee opvallende sterren aan de rand van de sterrenhoop zijn genoemd naar de ouders. \n
Met het blote oog zijn meestal maar zes sterren te zien; Pleione, Asterope en Celaeno zijn te zwak, behalve voor mensen met een uitzonderlijk scherp gezichtsvermogen. Met een verrekijker zie je al veel meer sterren, en grote telescopen hebben uitgewezen dat de sterrenhoop maar liefst zon vijfhonderd leden telt, verspreid over een gebied van ongeveer zeven lichtjaar. \n
Zware ster straalt sterker \n
De sterren in een open sterrenhoop zijn vrijwel tegelijk geboren uit een grote interstellaire wolk van gas en stof. Ze zijn dus allemaal even oud. De leeftijd van de Plejaden wordt geschat op zon honderd miljoen jaar. Ze werden dus geboren toen er nog dinosaurussen op aarde rondliepen. Dat de ene ster veel helderder is dan de andere, heeft te maken met zijn massa. Een zware ster straalt meer licht uit dan een lichte, ook al zijn ze even oud. \n
De blauwe nevel waarin het Zevengesternte is gehuld, werd pas anderhalve eeuw geleden ontdekt. Het is een reflectienevel: kleine, koude stofdeeltjes in de ruimte tussen de sterren weerkaatsen het blauwe licht van de jonge sterren. Vroeger dachten sterrenkundigen dat het de restanten waren van de nevel waaruit de Plejaden zijn ontstaan, maar dat blijkt niet het geval te zijn: de sterrenhoop beweegt door de nevel heen met een snelheid van elf kilometer per seconde, en verlicht zijn stoffige omgeving als een auto die s nachts door een mistbank rijdt. \n
Satelliet zat ernaast \n
Ook over de afstand van de Plejaden is veel te doen geweest. Die was ooit vastgesteld op ruim vierhonderd lichtjaar, maar de Europese kunstmaan Hipparcos bepaalde de afstand op 380 lichtjaar. Dat was een onverwacht resultaat, want de sterren in de sterrenhoop zouden dan in werkelijkheid veel minder energie uitstralen dan je zou verwachten. Inmiddels is duidelijk dat de Hipparcos-metingen er naast zaten, en dat het Zevengesternte op een afstand staat van 440 lichtjaar. \n
De sterren in het Zevengesternte blijven niet eeuwig bij elkaar. Ze zijn tegelijkertijd geboren, vlak bij elkaar, maar ze zullen in de toekomst gaan uitzwermen door het Melkwegstelsel. Waarschijnlijk is de sterrenhoop over een slordige 250 miljoen jaar niet meer als zodanig te herkennen. De Zeven Zusjes gaan dan allemaal alleen door het leven. \n
Feiten en cijfers \n\nNaam: Zevengesternte (Plejaden) \nCatalogusnummer: M45 \nType object: open sterrenhoop \nAantal leden: ca. 500 \nAfstand: 440 lichtjaar \nMiddellijn: 7 lichtjaar \nLeeftijd: 100 miljoen jaar \nFoto gemaakt door:1,2-meter Samuel Oschin Telescope, Palomar Mountain \nBeeldbewerking: Davide de Martin \n\n
\n
Verloren zus\n
De Japanse naam van het Zevengesternte is Subaru. Het logo van het gelijknamige Japanse automerk toont dan ook een gestileerde versie van de sterrenhoop. In het logo zijn geen zeven sterren te zien, maar zes het aantal dat ook gemakkelijk met het blote oog zichtbaar is. Sommige Subaru-dealers noemen zich dan ook wel een zes-sterren-garage. Overigens is Subaru ook de naam van de Japanse 8,3-meter telescoop op Mauna Kea, Hawaii. \n
\n
De zussen in oktober\n
Het Zevengesternte staat in oktober in de tweede helft van de avond vrij hoog boven de oostelijke horizon. Linksonder het Zevengesternte zie je de ster Aldebaran in het sterrenbeeld Stier; rechts van de sterrenhoop staat de eveneens oranjekleurige planeet Mars. Gebruik een verrekijker om meer dan zes sterren te onderscheiden. Op woensdagavond 19 oktober staat de maan tussen Mars en de Plejaden in. Later die nacht, tussen 04.00 en 05.00 uur (op de 20ste) beweegt de maan vlak onder het Zevengesternte door.", "slug": "zeven-zusjes", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2005, 10, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2005-10-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Zeven zusjes"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/pulsar-jackpot/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
The globular cluster Terzan 5 is teeming with millisecond pulsars \n
The new 100-meter radio telescope in Green Bank, West Virginia, has just enjoyed a record-breaking harvest from its 2004 observations: 21 millisecond pulsars, two unusually massive neutron stars, and an apparent case of cosmic partner switching all in a single globular cluster. 'We've hit the pulsar jackpot,' says Scott M. Ransom (National Radio Astronomy Observatory), who presented the findings at the January American Astronomical Society conference. \n
Most pulsars have rotation periods of several seconds. But if a pulsar is in a binary system with a star that becomes a red giant, it accretes matter from its expanding companion, which spins up its rotation. The result is a millisecond pulsar that whirls at hundreds of revolutions per second faster than a kitchen blender. \n
Globular clusters are millisecond-pulsar factories. Over billions of years, neutron stars sink toward the cluster cores, and in these crowded environments, they are more likely to experience close encounters with normal binary stars. Through gravitational interactions, one companion may get flung out, the neutron star takes its place in the binary, and the new pair subsequently evolve into a millisecond pulsar. Astronomers have found 80 millisecond pulsars in globulars; 22 of them in the nearby cluster 47 Tucanae. \n
But a globular cluster in Sagittarius, called Terzan 5 (Ter 5), is expected to harbor at least 60 to 200 millisecond pulsars, since it's more massive and has a denser core than 47 Tuc. Surprisingly, only three had been found since 1990, probably because the cluster is distant (28,000 light-years) and the pulsars' radio blips are smeared out by interstellar gas in the galactic plane. But in a single night at the Green Bank telescope last July, Ransom's team found 14 new ones, and it has added another seven since. Ter 5 now holds the globular-cluster record for known millisecond pulsars: 24. \n
One of the new pulsars, dubbed Ter 5 P, appears to be orbited by a normal main-sequence star. Since this star has not yet evolved into a red giant, it cannot be the star that sped up the pulsar to its observed rotation rate of 578.5 revolutions per second. Ransom and his colleagues conclude that the pulsar must have switched partners with another binary during a gravitational encounter. \n
Two other pulsars in binary systems, Ter 5 I and Ter 5 J, have highly eccentric orbits and also appear to be 60 or 70 percent more massive than the Sun (most neutron stars are only 30 to 40 percent more massive than the Sun). The team speculates that collisions between rogue neutron stars and red giants may have produced these systems. \n
'It's very beautiful work,' says Frank W. M. Verbunt (Utrecht University, the Netherlands), who in 1987 predicted that Ter 5 would be rich in millisecond pulsars. 'This proves that millisecond pulsars are indeed created through encounters and collisions.' Moreover, he says, future studies of the new pulsars may reveal detailed information about the cluster's internal dynamics. "}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:59", "url": "http://skyandtelescope.com/", "type": "publisher", "title": "Sky & Telescope"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Pulsar Jackpot", "pk_id": 30856, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "
The globular cluster Terzan 5 is teeming with millisecond pulsars \n
The new 100-meter radio telescope in Green Bank, West Virginia, has just enjoyed a record-breaking harvest from its 2004 observations: 21 millisecond pulsars, two unusually massive neutron stars, and an apparent case of cosmic partner switching all in a single globular cluster. 'We've hit the pulsar jackpot,' says Scott M. Ransom (National Radio Astronomy Observatory), who presented the findings at the January American Astronomical Society conference. \n
Most pulsars have rotation periods of several seconds. But if a pulsar is in a binary system with a star that becomes a red giant, it accretes matter from its expanding companion, which spins up its rotation. The result is a millisecond pulsar that whirls at hundreds of revolutions per second faster than a kitchen blender. \n
Globular clusters are millisecond-pulsar factories. Over billions of years, neutron stars sink toward the cluster cores, and in these crowded environments, they are more likely to experience close encounters with normal binary stars. Through gravitational interactions, one companion may get flung out, the neutron star takes its place in the binary, and the new pair subsequently evolve into a millisecond pulsar. Astronomers have found 80 millisecond pulsars in globulars; 22 of them in the nearby cluster 47 Tucanae. \n
But a globular cluster in Sagittarius, called Terzan 5 (Ter 5), is expected to harbor at least 60 to 200 millisecond pulsars, since it's more massive and has a denser core than 47 Tuc. Surprisingly, only three had been found since 1990, probably because the cluster is distant (28,000 light-years) and the pulsars' radio blips are smeared out by interstellar gas in the galactic plane. But in a single night at the Green Bank telescope last July, Ransom's team found 14 new ones, and it has added another seven since. Ter 5 now holds the globular-cluster record for known millisecond pulsars: 24. \n
One of the new pulsars, dubbed Ter 5 P, appears to be orbited by a normal main-sequence star. Since this star has not yet evolved into a red giant, it cannot be the star that sped up the pulsar to its observed rotation rate of 578.5 revolutions per second. Ransom and his colleagues conclude that the pulsar must have switched partners with another binary during a gravitational encounter. \n
Two other pulsars in binary systems, Ter 5 I and Ter 5 J, have highly eccentric orbits and also appear to be 60 or 70 percent more massive than the Sun (most neutron stars are only 30 to 40 percent more massive than the Sun). The team speculates that collisions between rogue neutron stars and red giants may have produced these systems. \n
'It's very beautiful work,' says Frank W. M. Verbunt (Utrecht University, the Netherlands), who in 1987 predicted that Ter 5 would be rich in millisecond pulsars. 'This proves that millisecond pulsars are indeed created through encounters and collisions.' Moreover, he says, future studies of the new pulsars may reveal detailed information about the cluster's internal dynamics. ", "slug": "pulsar-jackpot", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2005, 6, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2005-06-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Pulsar Jackpot"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/melkweg-barst-van-zwarte-gaten/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Er zwermen vele tienduizenden zwarte gaten rond de kern van het Melkwegstelsel. Die conclusie trekken Amerikaanse astronomen uit metingen van de röntgenkunstmaan Chandra. Binnen drie lichtjaar afstand van de kern (minder dan de afstand van de zon tot de dichtstbijzijnde ster) zijn het er naar schatting al zon twintigduizend veel meer dan verwacht. \n
Volgens Michael Muno van de Universiteit van Californië in Los Angeles, die de resultaten maandag presenteerde op de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society in San Diego, zakken de zwarte gaten langzaam maar zeker naar de Melkwegkern als gevolg van toevallige ontmoetingen met lichtere sterren. De ster wordt bij zon passage weggeslingerd, en het zwarte gat verliest bewegingsenergie. \n
De conclusies zijn overigens gebaseerd op waarnemingen van slechts een handvol röntgenuitbarstingen. Die zijn alleen te verklaren door aan te nemen dat er enorm veel zwarte gaten in het gebied aanwezig zijn. Het precieze aantal is vrij onzeker, aldus Muno, maar het bedraagt in elk geval vele, vele duizenden."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg barst van zwarte gaten", "pk_id": 30781, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "\n
Er zwermen vele tienduizenden zwarte gaten rond de kern van het Melkwegstelsel. Die conclusie trekken Amerikaanse astronomen uit metingen van de röntgenkunstmaan Chandra. Binnen drie lichtjaar afstand van de kern (minder dan de afstand van de zon tot de dichtstbijzijnde ster) zijn het er naar schatting al zon twintigduizend veel meer dan verwacht. \n
Volgens Michael Muno van de Universiteit van Californië in Los Angeles, die de resultaten maandag presenteerde op de winterbijeenkomst van de American Astronomical Society in San Diego, zakken de zwarte gaten langzaam maar zeker naar de Melkwegkern als gevolg van toevallige ontmoetingen met lichtere sterren. De ster wordt bij zon passage weggeslingerd, en het zwarte gat verliest bewegingsenergie. \n
De conclusies zijn overigens gebaseerd op waarnemingen van slechts een handvol röntgenuitbarstingen. Die zijn alleen te verklaren door aan te nemen dat er enorm veel zwarte gaten in het gebied aanwezig zijn. Het precieze aantal is vrij onzeker, aldus Muno, maar het bedraagt in elk geval vele, vele duizenden.", "slug": "melkweg-barst-van-zwarte-gaten", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2005, 1, 15, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2005-01-15 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkweg barst van zwarte gaten"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/a-black-hole-swarm/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Like mosquitos hovering around a mountain, small black holes swarm around the supermassive black hole in the core of the Milky Way. According to a team led by Michael P. Muno (University of California, Los Angeles), there may be as many as 20,000 stellar-mass black holes lurking within a three-light-year-wide sphere surrounding the 3-million-solar-mass behemoth in our galactic center. \n
Stellar-mass black holes, which contain roughly 5 to 20 solar masses, often give themselves away when they are part of closely separated binary systems. Infalling matter from their companion star piles up in a hot accretion disk, which can produce outbursts of X-rays. Using NASA's Chandra X-ray Observatory, Muno's team caught seven of these outbursts over the past five years. Each was found within 75 light-years of the Milky Way's center, and surprisingly, four of them occurred within just 3 light-years of the core. Given the known X-ray behavior of these objects, this high spatial density suggests there are tens of thousands of black holes swarming in that small region of space some 20 times more holes than expected. \n
Massive objects congregate in the Milky Way's core due to a process called dynamical friction. When a black hole has a close encounter with a star, the less-massive object (which is almost always the star) is flung away. As a result, the black hole loses some of its orbital energy and sinks a bit farther toward the core. In addition, if a black hole encounters a binary star system, it can eject one star, take its place, and end up as a detectable X-ray binary, as first proposed by Mark R. Morris (UCLA) in 1993. The stellar-mass black holes will fall toward the core, where they are eventually swallowed by the supermassive black hole, adding a few percent to its mass over several billion years. \n
If stars are kicked out from a supermassive black hole's immediate surroundings (a region just a few light-days across), there must be tens of thousands of stellar-mass black holes in the region. According to Muno, astronomers might find them in the future with large ground-based telescopes because the black holes' gravity would perturb the orbital motions of massive stars seen whirling around the Milky Way's center. \"It may take 20 or 30 years of careful monitoring, but it should be possible,\" says Muno, who presented his team's results on Monday at the American Astronomical Society conference in San Diego.
Chandra X-ray Observatory"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:58", "url": "http://skyandtelescope.com", "type": "publisher", "title": "skyandtelescope.com"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "A Black Hole Swarm", "pk_id": 30778, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "
Like mosquitos hovering around a mountain, small black holes swarm around the supermassive black hole in the core of the Milky Way. According to a team led by Michael P. Muno (University of California, Los Angeles), there may be as many as 20,000 stellar-mass black holes lurking within a three-light-year-wide sphere surrounding the 3-million-solar-mass behemoth in our galactic center. \n
Stellar-mass black holes, which contain roughly 5 to 20 solar masses, often give themselves away when they are part of closely separated binary systems. Infalling matter from their companion star piles up in a hot accretion disk, which can produce outbursts of X-rays. Using NASA's Chandra X-ray Observatory, Muno's team caught seven of these outbursts over the past five years. Each was found within 75 light-years of the Milky Way's center, and surprisingly, four of them occurred within just 3 light-years of the core. Given the known X-ray behavior of these objects, this high spatial density suggests there are tens of thousands of black holes swarming in that small region of space some 20 times more holes than expected. \n
Massive objects congregate in the Milky Way's core due to a process called dynamical friction. When a black hole has a close encounter with a star, the less-massive object (which is almost always the star) is flung away. As a result, the black hole loses some of its orbital energy and sinks a bit farther toward the core. In addition, if a black hole encounters a binary star system, it can eject one star, take its place, and end up as a detectable X-ray binary, as first proposed by Mark R. Morris (UCLA) in 1993. The stellar-mass black holes will fall toward the core, where they are eventually swallowed by the supermassive black hole, adding a few percent to its mass over several billion years. \n
If stars are kicked out from a supermassive black hole's immediate surroundings (a region just a few light-days across), there must be tens of thousands of stellar-mass black holes in the region. According to Muno, astronomers might find them in the future with large ground-based telescopes because the black holes' gravity would perturb the orbital motions of massive stars seen whirling around the Milky Way's center. \"It may take 20 or 30 years of careful monitoring, but it should be possible,\" says Muno, who presented his team's results on Monday at the American Astronomical Society conference in San Diego.
Chandra X-ray Observatory", "slug": "a-black-hole-swarm", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2005, 1, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2005-01-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "A Black Hole Swarm"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/melkweg-heeft-tweede-zwart-gat/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Er is een tweede zwarte gat ontdekt in het centrum van ons Melkwegstelsel. Het is 1300 maal zo zwaar als de zon, en met zijn zwaartekracht houdt het de sterren van de sterrenhoop IRS13 bij elkaar. Volgens een Frans-Amerikaans team van astronomen is het voor het eerst dat in ons eigen Melkwegstelsel zon middelzwaar zwart gat is ontdekt. De vondst is gepubliceerd in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics . \n
Al jarenlang is bekend dat zich in de kern van de Melkweg een zwart gat bevindt dat 2,6 miljoen maal zo zwaar is als de zon. Met grote infraroodtelescopen op aarde hebben Duitse en Amerikaanse astronomen sterren rond dit superzware zwarte gat zien zwieren. Op die manier kon de massa nauwkeurig bepaald worden. \n
Jean-Pierre Maillard van het Institut dAstrophysique in Parijs en zijn collegas hebben een soortgelijke techniek gebruikt om het veel lichtere zwarte gat in IRS13 te wegen. Met grote telescopen op Hawaii, in New Mexico en in een baan om de aarde hebben ze in de verre sterrenhoop afzonderlijke sterren gefotografeerd. Uit de gemeten bewegingen van die sterren blijkt dat de sterrenhoop bijeengehouden moet worden door een zwaar, onzichtbaar object. \n
Volgens Simon Portegies Zwart van de Universiteit van Amsterdam vormt de ontdekking een fantastische bevestiging van een theorie die hij enkele jaren geleden samen met collegas opstelde. Volgens die theorie spiralen jonge sterrenhopen langzaam maar zeker naar de Melkwegkern, en kunnen ze alleen min of meer intact blijven wanneer ze bijeengehouden worden door een zwart gat."}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Melkweg heeft tweede zwart gat", "pk_id": 30745, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}, {"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}], "excerpt": "\n
Er is een tweede zwarte gat ontdekt in het centrum van ons Melkwegstelsel. Het is 1300 maal zo zwaar als de zon, en met zijn zwaartekracht houdt het de sterren van de sterrenhoop IRS13 bij elkaar. Volgens een Frans-Amerikaans team van astronomen is het voor het eerst dat in ons eigen Melkwegstelsel zon middelzwaar zwart gat is ontdekt. De vondst is gepubliceerd in het Europese vakblad Astronomy & Astrophysics . \n
Al jarenlang is bekend dat zich in de kern van de Melkweg een zwart gat bevindt dat 2,6 miljoen maal zo zwaar is als de zon. Met grote infraroodtelescopen op aarde hebben Duitse en Amerikaanse astronomen sterren rond dit superzware zwarte gat zien zwieren. Op die manier kon de massa nauwkeurig bepaald worden. \n
Jean-Pierre Maillard van het Institut dAstrophysique in Parijs en zijn collegas hebben een soortgelijke techniek gebruikt om het veel lichtere zwarte gat in IRS13 te wegen. Met grote telescopen op Hawaii, in New Mexico en in een baan om de aarde hebben ze in de verre sterrenhoop afzonderlijke sterren gefotografeerd. Uit de gemeten bewegingen van die sterren blijkt dat de sterrenhoop bijeengehouden moet worden door een zwaar, onzichtbaar object. \n
Volgens Simon Portegies Zwart van de Universiteit van Amsterdam vormt de ontdekking een fantastische bevestiging van een theorie die hij enkele jaren geleden samen met collegas opstelde. Volgens die theorie spiralen jonge sterrenhopen langzaam maar zeker naar de Melkwegkern, en kunnen ze alleen min of meer intact blijven wanneer ze bijeengehouden worden door een zwart gat.", "slug": "melkweg-heeft-tweede-zwart-gat", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2004, 11, 13, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2004-11-13 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Melkweg heeft tweede zwart gat"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/second-black-hole-for-the-milky-way/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Just half a light-year from the supermassive black hole in the center of the Milky Way, there may be another, much smaller black hole, embedded in a doomed cluster of stars. The discovery supports a popular scenario for the formation of medium-sized black holes, and it may explain the unexpected existence of young, massive stars in the core of the Milky Way. \n
There are two main types of black holes. Stellar black holes are the remains of exploded stars. They are just a few times heftier than the sun. On the other end of the scale are supermassive black holes, which lurk in the cores of galaxies and can weigh several billion times the mass of the sun. In recent years, astronomers using x-ray satellites have found evidence of medium-sized black holes, a few thousand times the sun's mass. They are thought to form in dense stellar clusters from chance collisions of massive stars.One such stellar cluster, known as IRS 13E, lies close to the Milky Way's supermassive black hole. Jean-Pierre Maillard of the Astrophysical Institute in Paris and his colleagues studied IRS 13E using large telescopes at Mauna Kea, Hawaii, and in Chile. They discovered at least six bright stars that appear to be traveling through space together, suggesting that the stars are held together by the gravity of a massive central object. In a paper published in Astronomy & Astrophysics, Maillard and his colleagues estimate the mass of this putative black hole at 1300 times the mass of the sun. \n
According to theoretical astrophysicist Simon Portegies Zwart of the University of Amsterdam, the Netherlands, the find is \"a fantastic confirmation\" of a theory he and Steve McMillan of Drexel University in Philadelphia, Pennsylvania, put forward 2 years ago to explain the existence of young stars in the center of the Milky Way. These stars presented a puzzle because they are close to the central supermassive black hole, where the clouds of gas and dust needed to build stars would be disrupted by the hole's powerful tidal forces. However, based on computer simulations, Portegies Zwart and McMillan proposed that dense stellar clusters that formed farther out in a galaxy could spiral into the core and survive the pull of the supermassive black hole--if they were held together by a smaller black hole. \n
Richard Mushotzky of NASA's Goddard Space Flight Center in Greenbelt, Maryland, agrees that this is \"potentially a fantastic result.\" However, he says, it would be much more clear-cut if IRS 13E was spewing x-rays, like the medium-sized black hole candidates in other galaxies.
Abstract of paper with link to full text"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Second Black Hole for the Milky Way", "pk_id": 30744, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Just half a light-year from the supermassive black hole in the center of the Milky Way, there may be another, much smaller black hole, embedded in a doomed cluster of stars. The discovery supports a popular scenario for the formation of medium-sized black holes, and it may explain the unexpected existence of young, massive stars in the core of the Milky Way. \n
There are two main types of black holes. Stellar black holes are the remains of exploded stars. They are just a few times heftier than the sun. On the other end of the scale are supermassive black holes, which lurk in the cores of galaxies and can weigh several billion times the mass of the sun. In recent years, astronomers using x-ray satellites have found evidence of medium-sized black holes, a few thousand times the sun's mass. They are thought to form in dense stellar clusters from chance collisions of massive stars.One such stellar cluster, known as IRS 13E, lies close to the Milky Way's supermassive black hole. Jean-Pierre Maillard of the Astrophysical Institute in Paris and his colleagues studied IRS 13E using large telescopes at Mauna Kea, Hawaii, and in Chile. They discovered at least six bright stars that appear to be traveling through space together, suggesting that the stars are held together by the gravity of a massive central object. In a paper published in Astronomy & Astrophysics, Maillard and his colleagues estimate the mass of this putative black hole at 1300 times the mass of the sun. \n
According to theoretical astrophysicist Simon Portegies Zwart of the University of Amsterdam, the Netherlands, the find is \"a fantastic confirmation\" of a theory he and Steve McMillan of Drexel University in Philadelphia, Pennsylvania, put forward 2 years ago to explain the existence of young stars in the center of the Milky Way. These stars presented a puzzle because they are close to the central supermassive black hole, where the clouds of gas and dust needed to build stars would be disrupted by the hole's powerful tidal forces. However, based on computer simulations, Portegies Zwart and McMillan proposed that dense stellar clusters that formed farther out in a galaxy could spiral into the core and survive the pull of the supermassive black hole--if they were held together by a smaller black hole. \n
Richard Mushotzky of NASA's Goddard Space Flight Center in Greenbelt, Maryland, agrees that this is \"potentially a fantastic result.\" However, he says, it would be much more clear-cut if IRS 13E was spewing x-rays, like the medium-sized black hole candidates in other galaxies.
Abstract of paper with link to full text", "slug": "second-black-hole-for-the-milky-way", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2004, 11, 11, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2004-11-11 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Second Black Hole for the Milky Way"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/kosmische-hoodoo/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
De Paardekopnevel in het sterrenbeeld Orion is niet zomaar een stofwolk met een opvallende vorm. Hier speelt zich voor je ogen een traag proces van kosmische erosie af. \n
Drie keer raden waarom deze donkere stofwolk de Paardekopnevel wordt genoemd. Voor het gemak is de foto een kwart slag gedraaid: het noorden is links in plaats van boven. De gelijkenis met een paard uit een schaakspel is treffend. Ruim honderd jaar geleden werd het neveltje ontdekt op fotos van het sterrenbeeld Orion. Om hem zelf aan de sterrenhemel te zien, heb je een flinke telescoop nodig, maar de schitterende kleuren zijn alleen op langbelichte fotos zichtbaar. Deze foto is gemaakt met de Canada-France-Hawaii Telescope, die dit najaar zijn 25-jarig jubileum viert. \n
Orion is een begrip in de sterrenkunde. Het is een schitterend wintersterrenbeeld; in november komt het in de loop van de avond op in het oosten. Maar het is ook een kosmische kraamkamer: in dit gebied worden voortdurend nieuwe sterren geboren uit grote wolken van gas en stof. De Paardekopnevel is een heel klein onderdeeltje van dat uitgestrekte stervormingsgebied. \n
De donkere nevel siert al tientallen jaren de paginas van sterrenkundige boeken en tijdschriften. In een buitenaards landschap van ijle nevelslierten en gaswolken spreekt zon vertrouwde vorm natuurlijk al snel tot de verbeelding. Het is alsof we in de mysterieuze diepten van het heelal toch opeens iets alledaags tegenkomen. Maar schijn bedriegt: de snuit van het paard is in werkelijkheid van ons af gericht, en vanuit een andere richting gezien lijkt de nevel helemaal niet op een paardekop. \n
Op de foto is trouwens veel meer te zien dan alleen die paardekop. Boven in beeld zie je de roze gloed van een hete gasnevel. Die nevel is heel ijl. Hij bestaat voornamelijk uit waterstofgas het lichtste element in de natuur. Het gas gloeit op door de straling van een hete ster die zich ver buiten beeld bevindt. \n
Onder in beeld zie je een donkere, koele wolk van stof. Die is ook heel ijl, maar hij strekt zich in de diepte over vele lichtjaren uit. Daardoor houdt hij toch het licht van sterren en gaswolken op de achtergrond tegen. De Paardekopnevel is een merkwaardige uitstulping in die stofwolk een stompe pilaar die omhoog steekt uit het donkere landschap. \n
Vlak onder de manen van het paard is die pilaar trouwens een beetje doorzichtig, en zie je de rode gloed van de hete gaswolk op de achtergrond. En ook het donkerste deel van de nevel, linksonder de eigenlijke paardekop, is een beetje transparant. Hier zie je het blauwige licht van een half verborgen ster doorheen sijpelen, alsof iemand met een zaklantaarn om zich heen schijnt in een mistwolk. \n
Hoe ontstaat zon uitstulpende stofpilaar? Daarvoor moet je naar zandsteenformaties op aarde kijken. Door wind en water slijt een zandsteenvlakte af, maar hardere delen bieden langer weerstand aan die erosie. Het resultaat is een grillig landschap met omhoog stekende rotspilaren, zoals dat te vinden is in de steenwoestijn van Utah en in het Turkse Kappadocië. In Amerika worden de rotspilaren hoodoos genoemd. \n
De Paardekopnevel (officieel Barnard 33 geheten) is een kosmische hoodoo. De stofwolk die de onderste helft van de foto beslaat, slijt langzaam maar zeker weg, maar op sommige plaatsen is de dichtheid van het stof wat hoger dan gemiddeld. Zo is de Paardekopnevel ontstaan een plaatselijke verdichting in het stof die moedig weerstand blijft bieden aan de elementen. \n
In het heelal is natuurlijk geen sprake van watererosie. Maar waaien doet het er des te meer. Het gloeiend hete gas in de bovenste helft van de foto beukt op de koude stofwolk. Schokgolven in het gas zijn te zien als heldere ribbels en slierten. Op den duur verdampt al het stof onder dit kosmische geweld. Ook de Paarekopnevel verdwijnt. Aan de bovenzijde van de kop zie je een heldere rand. Daar is het stof al aan het verdampen, en gloeien de gasatomen op in de duisternis. \n
Feiten en cijfers \n\nNaam: Paardekopnevel \nOfficiële aanduiding: Barnard 33 \nSterrenbeeld: Orion \nAfstand: 1600 lichtjaar \nOntdekt door: Edward Barnard \nOntdekt in: 1913 \nGebruikte telescoop: Canada-France-Hawaii Telescope, Mauna Kea \nSpiegelmiddellijn: 3,6 meter \nGebruikte camera: CFH12K (100 megapixel) \nBeeldbewerking: Jean-Charles Cuillandre (CFHT) \n
Canada-France-Hawaii Telescope"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:54", "url": "http://www.questmag.nl/", "type": "publisher", "title": "Quest"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Kosmische hoodoo", "pk_id": 30756, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
De Paardekopnevel in het sterrenbeeld Orion is niet zomaar een stofwolk met een opvallende vorm. Hier speelt zich voor je ogen een traag proces van kosmische erosie af. \n
Drie keer raden waarom deze donkere stofwolk de Paardekopnevel wordt genoemd. Voor het gemak is de foto een kwart slag gedraaid: het noorden is links in plaats van boven. De gelijkenis met een paard uit een schaakspel is treffend. Ruim honderd jaar geleden werd het neveltje ontdekt op fotos van het sterrenbeeld Orion. Om hem zelf aan de sterrenhemel te zien, heb je een flinke telescoop nodig, maar de schitterende kleuren zijn alleen op langbelichte fotos zichtbaar. Deze foto is gemaakt met de Canada-France-Hawaii Telescope, die dit najaar zijn 25-jarig jubileum viert. \n
Orion is een begrip in de sterrenkunde. Het is een schitterend wintersterrenbeeld; in november komt het in de loop van de avond op in het oosten. Maar het is ook een kosmische kraamkamer: in dit gebied worden voortdurend nieuwe sterren geboren uit grote wolken van gas en stof. De Paardekopnevel is een heel klein onderdeeltje van dat uitgestrekte stervormingsgebied. \n
De donkere nevel siert al tientallen jaren de paginas van sterrenkundige boeken en tijdschriften. In een buitenaards landschap van ijle nevelslierten en gaswolken spreekt zon vertrouwde vorm natuurlijk al snel tot de verbeelding. Het is alsof we in de mysterieuze diepten van het heelal toch opeens iets alledaags tegenkomen. Maar schijn bedriegt: de snuit van het paard is in werkelijkheid van ons af gericht, en vanuit een andere richting gezien lijkt de nevel helemaal niet op een paardekop. \n
Op de foto is trouwens veel meer te zien dan alleen die paardekop. Boven in beeld zie je de roze gloed van een hete gasnevel. Die nevel is heel ijl. Hij bestaat voornamelijk uit waterstofgas het lichtste element in de natuur. Het gas gloeit op door de straling van een hete ster die zich ver buiten beeld bevindt. \n
Onder in beeld zie je een donkere, koele wolk van stof. Die is ook heel ijl, maar hij strekt zich in de diepte over vele lichtjaren uit. Daardoor houdt hij toch het licht van sterren en gaswolken op de achtergrond tegen. De Paardekopnevel is een merkwaardige uitstulping in die stofwolk een stompe pilaar die omhoog steekt uit het donkere landschap. \n
Vlak onder de manen van het paard is die pilaar trouwens een beetje doorzichtig, en zie je de rode gloed van de hete gaswolk op de achtergrond. En ook het donkerste deel van de nevel, linksonder de eigenlijke paardekop, is een beetje transparant. Hier zie je het blauwige licht van een half verborgen ster doorheen sijpelen, alsof iemand met een zaklantaarn om zich heen schijnt in een mistwolk. \n
Hoe ontstaat zon uitstulpende stofpilaar? Daarvoor moet je naar zandsteenformaties op aarde kijken. Door wind en water slijt een zandsteenvlakte af, maar hardere delen bieden langer weerstand aan die erosie. Het resultaat is een grillig landschap met omhoog stekende rotspilaren, zoals dat te vinden is in de steenwoestijn van Utah en in het Turkse Kappadocië. In Amerika worden de rotspilaren hoodoos genoemd. \n
De Paardekopnevel (officieel Barnard 33 geheten) is een kosmische hoodoo. De stofwolk die de onderste helft van de foto beslaat, slijt langzaam maar zeker weg, maar op sommige plaatsen is de dichtheid van het stof wat hoger dan gemiddeld. Zo is de Paardekopnevel ontstaan een plaatselijke verdichting in het stof die moedig weerstand blijft bieden aan de elementen. \n
In het heelal is natuurlijk geen sprake van watererosie. Maar waaien doet het er des te meer. Het gloeiend hete gas in de bovenste helft van de foto beukt op de koude stofwolk. Schokgolven in het gas zijn te zien als heldere ribbels en slierten. Op den duur verdampt al het stof onder dit kosmische geweld. Ook de Paarekopnevel verdwijnt. Aan de bovenzijde van de kop zie je een heldere rand. Daar is het stof al aan het verdampen, en gloeien de gasatomen op in de duisternis. \n
Feiten en cijfers \n\nNaam: Paardekopnevel \nOfficiële aanduiding: Barnard 33 \nSterrenbeeld: Orion \nAfstand: 1600 lichtjaar \nOntdekt door: Edward Barnard \nOntdekt in: 1913 \nGebruikte telescoop: Canada-France-Hawaii Telescope, Mauna Kea \nSpiegelmiddellijn: 3,6 meter \nGebruikte camera: CFH12K (100 megapixel) \nBeeldbewerking: Jean-Charles Cuillandre (CFHT) \n
Canada-France-Hawaii Telescope", "slug": "kosmische-hoodoo", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2004, 11, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2004-11-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Kosmische hoodoo"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/big-bang-chronology-bolstered-by-beryllium/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Astronomers have pinned down part of the history of the early Universe. The team, led by Luca Pasquini of the European Southern Observatory (ESO), provides proof that the very first stars were formed when the universe was less than 200 million years old. Their evidence? Minuscule amounts of beryllium atoms in the outer layers of two faint stars 7200 light-years from Earth. \n
According to the big bang theory, the first stars--formed from a primordial gas of hydrogen and helium--were hot, massive, and short-lived. Shortly after their birth, they exploded as supernovas, ejecting newly formed carbon, oxygen, and nitrogen atoms into space. When those atoms are hit by energetic cosmic ray particles, they break up in fragments, including beryllium nuclei, which can't be produced by any other means. First-generation stars have never been observed so far, but they must have left their beryllium mark on the interstellar medium, from which later generations of stars condensed. \n
Using a sensitive spectrograph on ESO's 8-meter Very Large Telescope in Chile, Pasquini and his colleagues have now detected trace amounts of beryllium in two stars that are part of a globular cluster known as NGC 6397. Because globular clusters are the oldest known structures in the universe, the beryllium must have been produced by the long-sought first generation of stars. \n
From the observed amount of beryllium (just one beryllium atom for every trillion hydrogen atoms), the team determined that some 200 million to 300 million years must have elapsed between the death of the first generation of stars in the Milky Way and the birth of the stars in the 13.4-billion-year-old cluster. Because the big bang happened 13.7 billion years ago, and taking various uncertainties in account, this implies that the first stars in the Milky Way formed when the universe was less than 200 million years old, the team says in a paper accepted for publication in Astronomy & Astrophysics. \n
Timothy Beers of Michigan State University in East Lansing says the results are \"quite exciting. This is a real observational challenge, impossible to accomplish in the past.\" But although it's comforting that the beryllium results are fully compatible with current theoretical ideas about the early universe, Beers warns that it's not quite certain that all of Pasquini's team's assumptions are valid.
Very Large Telescope"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://sciencenow.sciencemag.org/", "type": "publisher", "title": "sciencenow.org"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Big Bang Chronology Bolstered by Beryllium", "pk_id": 30705, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Kosmologie"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Astronomers have pinned down part of the history of the early Universe. The team, led by Luca Pasquini of the European Southern Observatory (ESO), provides proof that the very first stars were formed when the universe was less than 200 million years old. Their evidence? Minuscule amounts of beryllium atoms in the outer layers of two faint stars 7200 light-years from Earth. \n
According to the big bang theory, the first stars--formed from a primordial gas of hydrogen and helium--were hot, massive, and short-lived. Shortly after their birth, they exploded as supernovas, ejecting newly formed carbon, oxygen, and nitrogen atoms into space. When those atoms are hit by energetic cosmic ray particles, they break up in fragments, including beryllium nuclei, which can't be produced by any other means. First-generation stars have never been observed so far, but they must have left their beryllium mark on the interstellar medium, from which later generations of stars condensed. \n
Using a sensitive spectrograph on ESO's 8-meter Very Large Telescope in Chile, Pasquini and his colleagues have now detected trace amounts of beryllium in two stars that are part of a globular cluster known as NGC 6397. Because globular clusters are the oldest known structures in the universe, the beryllium must have been produced by the long-sought first generation of stars. \n
From the observed amount of beryllium (just one beryllium atom for every trillion hydrogen atoms), the team determined that some 200 million to 300 million years must have elapsed between the death of the first generation of stars in the Milky Way and the birth of the stars in the 13.4-billion-year-old cluster. Because the big bang happened 13.7 billion years ago, and taking various uncertainties in account, this implies that the first stars in the Milky Way formed when the universe was less than 200 million years old, the team says in a paper accepted for publication in Astronomy & Astrophysics. \n
Timothy Beers of Michigan State University in East Lansing says the results are \"quite exciting. This is a real observational challenge, impossible to accomplish in the past.\" But although it's comforting that the beryllium results are fully compatible with current theoretical ideas about the early universe, Beers warns that it's not quite certain that all of Pasquini's team's assumptions are valid.
Very Large Telescope", "slug": "big-bang-chronology-bolstered-by-beryllium", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2004, 8, 20, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2004-08-20 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Big Bang Chronology Bolstered by Beryllium"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/and-the-distance-is--/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
It's official: the famous Veil Nebula in Cygnus is less than 1,900 light-years away. The wispy nebula is part of the extended Cygnus Loop the remnant of a supernova that exploded between 5,000 and 8,000 years ago. In the past, astronomers assumed the Veil was at least 2,500 light-years away. But observations of NASA's Far-Ultraviolet Explorer (FUSE) now convincingly confirm earlier indications of a smaller distance obtained by the Hubble Space Telescope. \n
Five years ago, William P. Blair (Johns Hopkins University) combined existing line-of-sight velocity measurements of gaseous filaments in the Veil Nebula with Hubble estimates of the nebula's sideways expansion. By assuming the two speeds were equal, he derived a distance substantially smaller than 2,500 light-years. However, there was \"considerable uncertainty\" in the result, according to Blair. \n
Now, in a poster presentation at the American Astronomical Society meeting in Denver, Blair and his colleagues confirm the small distance. FUSE observations of a star known as KPD2055+311 revealed absorption lines in its spectrum indicating that it lies behind the Veil. From its observed properties, the team derives a distance of 1,860 light years for the star, so the Veil must be closer than that. According to team member Sharon I. Torres, this probably indicates a younger age for the supernova explosion than had been assumed before.
Webversie van dit artikel"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:58", "url": "http://skyandtelescope.com", "type": "publisher", "title": "skyandtelescope.com"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "And the Distance Is. . .", "pk_id": 30682, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
It's official: the famous Veil Nebula in Cygnus is less than 1,900 light-years away. The wispy nebula is part of the extended Cygnus Loop the remnant of a supernova that exploded between 5,000 and 8,000 years ago. In the past, astronomers assumed the Veil was at least 2,500 light-years away. But observations of NASA's Far-Ultraviolet Explorer (FUSE) now convincingly confirm earlier indications of a smaller distance obtained by the Hubble Space Telescope. \n
Five years ago, William P. Blair (Johns Hopkins University) combined existing line-of-sight velocity measurements of gaseous filaments in the Veil Nebula with Hubble estimates of the nebula's sideways expansion. By assuming the two speeds were equal, he derived a distance substantially smaller than 2,500 light-years. However, there was \"considerable uncertainty\" in the result, according to Blair. \n
Now, in a poster presentation at the American Astronomical Society meeting in Denver, Blair and his colleagues confirm the small distance. FUSE observations of a star known as KPD2055+311 revealed absorption lines in its spectrum indicating that it lies behind the Veil. From its observed properties, the team derives a distance of 1,860 light years for the star, so the Veil must be closer than that. According to team member Sharon I. Torres, this probably indicates a younger age for the supernova explosion than had been assumed before.
Webversie van dit artikel", "slug": "and-the-distance-is--", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2004, 6, 14, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2004-06-14 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "And the Distance Is. . ."}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/diving-globular-cluster-makes-a-starry-splash/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "
Two astronomers have made a surprising and unsuspected cosmic connection by suggesting that a naked-eye open star cluster in Scorpius was spawned by the action of a binocular globular cluster in the neighboring constellation Ara. Richard F. Rees Jr. (Westfield State College) and Kyle M. Cudworth (Yerkes Observatory) propose that when the 6th-magnitude globular NGC 6397 passed through the plane of the Milky Way some 5 million years ago, it triggered the formation of the open cluster NGC 6231, which marks the core of the large Scorpius OB1 Association. Rees and Cudworth presented their proposal at the 203rd meeting of the American Astronomical Society on Wednesday. \n
Astronomers have a fix on both the proper motion (movement on the sky) and radial velocity (motion along our line of sight) of NGC 6397, thus providing a complete, 3-D picture of the globular's path through space. It is currently about 7,500 light-years from us and 1,500 light-years south of the Milky Way's plane. Its trajectory must have plunged it through the Milky Way's disk about 5 million years ago. Rees and Cudworth determined the current position of the crossing point, which has since been carried along by galactic rotation. At the calculated spot, much to their surprise, they found the 5-million-year-old open cluster NGC 6231, which consists of some 120 stars of 6th to 8th magnitude. \n
Back in 1996, John Wallin (George Mason University) first suggested that the gravity of passing globular clusters could trigger the collapse of marginally stable gas clouds and subsequent star formation when they dive through the disk of the galaxy. Although there is still some uncertainty about the distance of NGC 6231, Rees and Cudworth may have identified the first case of this remarkable process. \"We'll certainly study other globulars that recently crossed the galactic disk, to see if they also left their marks,\" says Rees. \n
Other astronomers say the idea is not as crazy as it sounds. \"It could be true,\" says Peter J. Teuben (University of Maryland). \"When a massive globular cluster zips through the plane of the galaxy at high speed, it has to have some effect.\" However, he warns that this is certainly not the predominant way of forming open clusters. Rees agrees: \"At most, this process constitutes a small contribution to the origin of open clusters in our Milky Way.\" To find out whether or not NGC 6397 really begat NGC 6231, Rees hopes that future astrometry space projects like NASA's Space Interferometry Mission and Europe's GAIA will provide better data on the distances and the proper motions of each cluster.
Webversie van dit artikel"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:15:58", "url": "http://skyandtelescope.com", "type": "publisher", "title": "skyandtelescope.com"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Diving Globular Cluster Makes a Starry Splash", "pk_id": 30595, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "
Two astronomers have made a surprising and unsuspected cosmic connection by suggesting that a naked-eye open star cluster in Scorpius was spawned by the action of a binocular globular cluster in the neighboring constellation Ara. Richard F. Rees Jr. (Westfield State College) and Kyle M. Cudworth (Yerkes Observatory) propose that when the 6th-magnitude globular NGC 6397 passed through the plane of the Milky Way some 5 million years ago, it triggered the formation of the open cluster NGC 6231, which marks the core of the large Scorpius OB1 Association. Rees and Cudworth presented their proposal at the 203rd meeting of the American Astronomical Society on Wednesday. \n
Astronomers have a fix on both the proper motion (movement on the sky) and radial velocity (motion along our line of sight) of NGC 6397, thus providing a complete, 3-D picture of the globular's path through space. It is currently about 7,500 light-years from us and 1,500 light-years south of the Milky Way's plane. Its trajectory must have plunged it through the Milky Way's disk about 5 million years ago. Rees and Cudworth determined the current position of the crossing point, which has since been carried along by galactic rotation. At the calculated spot, much to their surprise, they found the 5-million-year-old open cluster NGC 6231, which consists of some 120 stars of 6th to 8th magnitude. \n
Back in 1996, John Wallin (George Mason University) first suggested that the gravity of passing globular clusters could trigger the collapse of marginally stable gas clouds and subsequent star formation when they dive through the disk of the galaxy. Although there is still some uncertainty about the distance of NGC 6231, Rees and Cudworth may have identified the first case of this remarkable process. \"We'll certainly study other globulars that recently crossed the galactic disk, to see if they also left their marks,\" says Rees. \n
Other astronomers say the idea is not as crazy as it sounds. \"It could be true,\" says Peter J. Teuben (University of Maryland). \"When a massive globular cluster zips through the plane of the galaxy at high speed, it has to have some effect.\" However, he warns that this is certainly not the predominant way of forming open clusters. Rees agrees: \"At most, this process constitutes a small contribution to the origin of open clusters in our Milky Way.\" To find out whether or not NGC 6397 really begat NGC 6231, Rees hopes that future astrometry space projects like NASA's Space Interferometry Mission and Europe's GAIA will provide better data on the distances and the proper motions of each cluster.
Webversie van dit artikel", "slug": "diving-globular-cluster-makes-a-starry-splash", "language": "en", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2004, 1, 8, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2004-01-08 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Diving Globular Cluster Makes a Starry Splash"}, {"url": "/actueel/artikelen/_detail/gli/zwart-gat-van-melkweg-flitst/", "items": [{"term": "Melkwegstelsel", "excerpt": "\n
Noodsignalen uit een zwart gat. Het klinkt als sciencefiction, maar ze zijn echt waargenomen, afgelopen voorjaar met de Europese Very Large Telescope in Chili. De lichtflitsen, afkomstig uit de kern van het Melkwegstelsel en ontdekt met een infraroodcamera, vonden plaats op 9 mei en op 15 en 16 juni. De eerste flits duurde een halfuur; de andere twee ongeveer anderhalf uur. De ontdekking wordt deze week gemeld in Nature. \n
De oorzaak van de infraroodflitsen is nog niet precies bekend. Volgens de auteurs, onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-instituut in Garching, wordt de straling misschien uitgezonden door gaswolken die over de rand van het centrale zwarte gat vallen en daarbij sterk worden verhit. Uit periodieke helderheidsvariaties tijdens de flitsen blijkt in elk geval dat het zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel met hoge snelheid ronddraait.
Very Large Telescope"}], "gli_item": {"publishers": [{"date": "2012-09-23 15:16:01", "url": "http://www.volkskrant.nl", "type": "publisher", "title": "de Volkskrant"}], "script_content": "", "end_date": null, "title": "Zwart gat van Melkweg flitst", "pk_id": 30556, "tags": [{"type": "sitetag", "title": "Pulsars/Zwarte gaten"}, {"type": "sitetag", "title": "Melkwegstelsel"}], "excerpt": "\n
Noodsignalen uit een zwart gat. Het klinkt als sciencefiction, maar ze zijn echt waargenomen, afgelopen voorjaar met de Europese Very Large Telescope in Chili. De lichtflitsen, afkomstig uit de kern van het Melkwegstelsel en ontdekt met een infraroodcamera, vonden plaats op 9 mei en op 15 en 16 juni. De eerste flits duurde een halfuur; de andere twee ongeveer anderhalf uur. De ontdekking wordt deze week gemeld in Nature. \n
De oorzaak van de infraroodflitsen is nog niet precies bekend. Volgens de auteurs, onder leiding van Reinhard Genzel van het Max-Planck-instituut in Garching, wordt de straling misschien uitgezonden door gaswolken die over de rand van het centrale zwarte gat vallen en daarbij sterk worden verhit. Uit periodieke helderheidsvariaties tijdens de flitsen blijkt in elk geval dat het zwarte gat in de kern van het Melkwegstelsel met hoge snelheid ronddraait.
Very Large Telescope", "slug": "zwart-gat-van-melkweg-flitst", "language": "nl", "end_date_tuple": [], "sources": [], "location": [], "start_date_tuple": [2003, 11, 1, 0, 0, 0], "auto_excerpt": false, "type": "genericlistitem", "start_date": "2003-11-01 00:00:00", "categories": [], "view": "index"}, "title": "Zwart gat van Melkweg flitst"}], "html": "\n